Bestemmingsplan Hardenberg Centrum
Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hardenberg Centrum van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00169-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.9 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 carport:
een geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto welke ten minste aan twee zijden open is;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke goederen:
detailhandel in goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat uitstalling ten verkoop in een winkelgebied niet verantwoord is;
1.23 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.24 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.25 dienstverlening met baliefunctie
dienstverlening die vanwege de aantrekkingskracht en fysieke uitstraling (reclamefunctie) een publiekstrekkende functie heeft en waarbij fysieke aanwezigheid van klanten voor de verkoop van diensten noodzakelijk is, zoals banken, reisbureaus, kapsalons, reparatiebedrijven voor kleine gebruiksgoederen of fietsen, makelaardij of een stomerij;
1.26 dienstverlening zonder baliefunctie:
dienstverlening die niet te vatten is onder dienstverlening met baliefunctie, waaronder kantoren;
1.27 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, die geheel of gedeeltelijk in de buitenlucht wordt gehouden, waaronder een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
hieronder niet begrepen:
- 1. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
- 2. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- 3. sportevenementen, indien die plaatsvinden in/op de daarvoor bestemde locaties, voor zover het geen vechtsportevenementen en auto- of motorsportevenementen betreft.
1.28 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 geluidgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.31 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.33 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.34 horeca, categorie I:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
1.35 horeca, categorie II:
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
1.36 horeca, categorie III:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs, alsmede casino's en speelautomatenhallen;
1.37 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.38 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.39 kantoor:
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.41 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.42 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.43 rooilijn:
- 1. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
- 2. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder 1 bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.44 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 supermarkt:
een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak;
1.46 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.47 zorgwoning:
complex van ruimten, bedoeld voor een specifieke doelgroep die zorg behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel, met dien verstande dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' en de detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
- b. dienstverlening met een baliefunctie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - baliefunctie';
- c. horeca, categorie I;
- d. wonen, met dien verstande dat:
- woningen uitsluitend op de eerste verdieping en de verdiepingen daarboven zijn toegestaan;
- het aantal (dienst)woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
- e. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen' op de begane grond in uitzondering op sub d;
- f. zorgwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
- g. dienstverlening zonder baliefunctie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- h. horeca van categorie I en II, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
- i. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen, alsook ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- j. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder de a tot en met i genoemde functies;
en tevens voor:
- k. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- l. openbare nutsvoorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. parkeervoorzieningen;
- o. vlonders, steigers, kunstwerken en terrassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'water'.
Onder detailhandel is niet begrepen:
- detailhandel in volumineuze goederen dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw op het bouwperceel.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
- d. Indien sprake is van (her)bouw van geluidsgevoelige objecten in een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder mag de afstand tot deze weg niet worden verkleind.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende functies of gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- b. lid 3.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis gebonden beroep.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1, onder en lid 3.4:
voor het toestaan van detailhandel op verdieping, mits dit:
- 1. geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
- 2. geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk karakter van het gebied;
- 3. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast;
- 4. geen onevenredige nadelige invloed mag hebben op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk;
- b. lid 3.1 onder d en 3.4:
voor het vergroten van het aantal woningen indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een pand te wijzigen/verhogen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;
- c. lid 3.1 en lid 3.4 voor het toestaan van:
- 1. de functies die zijn genoemd in lid 3.1 maar die niet ter plaatse zijn toegestaan;
- 2. bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven of die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 3. detailhandel in volumineuze goederen;
mits de betreffende nieuwe functie:
- geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
- geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk (centrum)karakter;
- de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast;
- geen onevenredige nadelige invloed mag hebben op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk
- niet in strijd is met het gemeentelijk detailhandelsbeleid;
- d. lid 3.4:
voor het in één of meerdere woningen wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woonzorgfuncties, dan wel het toevoegen van zorgfuncties, zoals centrale verblijfsruimten, centrale keukens en dergelijke aan de woonfunctie met dien verstande dat de vestiging geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
- b. kantoren;
- c. dienstverlenende bedrijven;
- d. bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
- e. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder d;
- f. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- g. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat detailhandel uitsluitend op de begane grond is toegestaan, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
- h. horeca, categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1';
- i. horeca, categorie II, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
- j. nutsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf';
- k. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- l. openbare nutsvoorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. speelvoorzieningen;
- o. water;
- p. parkeervoorzieningen.
Onder detailhandel en bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:
- detailhandel in volumineuze goederen dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
- supermarkten;
- het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 3. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
- d. Indien sprake is van (her)bouw van geluidsgevoelige objecten in een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder mag de afstand tot deze weg niet worden verkleind.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2, sub a, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- b. lid 4.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- c. lid 4.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1, onder a en lid 4.4:
voor het vergroten van het aantal woningen indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een pand te wijzigen/verhogen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;
- b. lid 4.1, onder d en lid 4.4:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- c. lid 4.1, onder en lid 4.4:
voor het toestaan van detailhandel op verdieping, mits dit:
- geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
- geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk karakter van het gebied;
- de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast;
- geen onevenredige nadelige invloed mag hebben op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk;
- d. lid 4.1 en lid 4.4:
voor het toestaan van de functies die zijn genoemd in lid 4.1 maar die niet ter plaatse zijn toegestaan, dan wel voor het toestaan van horeca, of bedrijven die zijn genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven of die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld, mits de betreffende nieuwe functie:
- geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
- geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk karakter van het gebied;
- de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast;
- geen onevenredige nadelige invloed mag hebben op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk;
- niet in strijd is met het gemeentelijk detailhandelsbeleid;
- e. lid 4.4:
voor het in één of meerdere woningen wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woonzorgfuncties, dan wel het toevoegen van zorgfuncties, zoals centrale verblijfsruimten, centrale keukens en dergelijke aan de woonfunctie met dien verstande dat de vestiging geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 6 Horeca
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca, categorie I en II;
- b. horeca, categorie I tot en met III, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
- c. bestaand wonen ten behoeve van het horecabedrijf;
- d. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water;
- i. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 3. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2, sub a, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- b. lid 6.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de woonfunctie ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- c. lid 6.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca;
- b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water;
- g. parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 7.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- c. lid 7.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de woonfunctie ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- d. lid 7.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 8 Maatschappelijk - Begraafplaats
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk - begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. begraafplaats;
- b. groenvoorzieningen;
- c. water;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub b:
- tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor doorgaand verkeer;
- b. groenvoorzieningen;
- c. water;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen.
Onder groenvoorzieningen is een inrichting als water begrepen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken met uitzondering van opstelstroken niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat het aantal rijstroken mag worden vermeerderd indien dit niet tot gevolg heeft dat de voorkeurswaarde, dan wel een verleende hogere grenswaarde op geluidgevoelige bebouwing, bedoeld in de Wet geluidhinder, worden overschreden.
9.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van het verkeer en de verkeersgeleiding, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 10 Woongebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan één per bouwvlak;
- b. zorgwoningen met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatste van de aanduidingen 'zorgwoning';
- c. detailhandel conform het bestaande gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- d. horeca van categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1';
- e. dienstverlenende bedrijven conform het bestaande gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- f. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- g. opslag van goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag', en met dien verstande opslag van brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen en vuurwerk dat niet is bedoeld voor consumentenverkoop, niet is toegestaan;
en tevens voor:
- h. aan huis gebonden beroepen;
- i. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- j. openbare nutsvoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. speelvoorzieningen;
- m. water;
- n. parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. voor zover in de verbeelding een bouwvlak is aangegeven, dienen de hoofdgebouwen binnen dit bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. voor zover in de verbeelding geen bouwvlak is aangeven, mogen de gebouwen de rooilijn niet overschrijden;
- 3. de hoofdgebouwen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de rooilijn met een diepte van:
- 20 m voor vrijstaande woningen;
- 15 m voor de overige woningen;
- 4. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 5. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel, dan wel niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogtes;
- 6. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 7. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande bijgebouwen mag worden gehandhaafd indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goot- dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m, dan wel minimaal de afstand van het bestaande bijgebouw indien deze minder is, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
- 5. de onder 4 bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel niet meer dan het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 10.2, sub a, onder 4:
met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;
- c. lid 10.2, sub a, onder 5:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- d. lid 10.2, sub a, onder 6:
voor het verhogen van het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de woonfunctie ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- e. lid 10.2, sub c, onder 1 en 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- f. lid 10.2, sub c, onder 3:
voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- g. lid 10.2, sub c, onder 4:
tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis gebonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd;
- h. lid 10.2, sub d:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale redenen, verzorgingsredenen of sociaaleconomische redenen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis gebonden beroep;
- c. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijk) oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van 40 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning over of met betrekking tot:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden,
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 250 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 250 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 250 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 250 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 250 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 250 m2 of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 250 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt.
- b. Het in sub a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de sub a genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
12.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijk) oppervlakte groter dan 275 m² en een diepte van 40 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 275 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m2 of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt.
- b. Het in sub a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Artikel 13 Waarde - Archeologie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
13.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijk) oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van 50 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning over of met betrekking tot:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden,
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 500 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 500 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer en een diepte van 50 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 500 m² of meer bedraagt.
- b. Het in sub a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Aanduidingsregels
Geluidzone - industrie
15.1 Bouwregels
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.
15.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.1 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
15.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidgevoelig object anders dan bestaand.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 15.2, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Artikel 16 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- 6. het bepaalde in het plan en bebouwing voor of achter de rooilijn of een buiten een bouwvlak toestaan, met dien verstande dat de ligging van geluidgevoelige bebouwing dichter op een weg uitsluitend is toegestaan voor zover de voorkeurswaarde of en hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld bij of krachtens de Wet Geluidhinder, niet wordt overschreden.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen.
Artikel 17 Algemene Wijzigingsregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- 1. de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- 2. de bouw van antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m;
- 3. de herinrichting en de verbetering van de woningkwaliteit, mits:
- van de hoofdgebouwen het aantal bouwlagen met niet meer dan één toeneemt;
- het bebouwde oppervlak per door wegen omsloten gebied met niet meer dan 10% toeneemt en het aantal woningen binnen dat gebied met niet meer dan 10% wijzigt;
- van de ontsluiting voor motorvoertuigen de begrenzing van de rijbaan, behoudens bij aansluiting op andere wegen, met niet meer dan 2 m wordt verlegd.
- b. De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 18 Overige Regels
18.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
18.2 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
18.3 Afstemming APV
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
- A. Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- B. Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hardenberg Centrum.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Een bestemmingsplan dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) ten minste vijf jaar oud is, moet binnen vijf jaar (dus vóór 1 juli 2013) worden vervangen door een nieuw bestemmingsplan of door een beheersverordening1.
Voor een aantal kernen zijn recentelijk bestemmingsplannen vastgesteld of in voorbereiding genomen. Dat geldt niet voor het centrumgebied van de kern Hardenberg, waar op dit moment tientallen (bestemmings)plannen van kracht zijn. De gemeente wil - met uitzondering van de gebieden waar ruimtelijke ontwikkelingen spelen - terug naar één actueel bestemmingsplan met ruime gebruiks- en bouwmogelijkheden.
De gemeente zet qua juridische systematiek in op een globaal bestemmingsplan. Er is flexibiliteit nodig om maatschappelijke en economische ontwikkelingen te kunnen faciliteren. Uiteraard zal een gezonde balans tussen ontwikkelingen en bestaande waarden moeten worden gevonden. Ook de rechtszekerheid van burgers en bedrijven mag niet uit het oog worden verloren. Op deze aspecten zal in de planbeschrijving nader worden ingegaan.
De gemeente laat gelijktijdig met dit bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum een nieuw bestemmingsplan voor de woonwijk Marslanden en voor het bedrijvenpark Haardijk opstellen. Deze drie bestemmingsplannen gelden als 'model' voor toekomstige actualiseringen. Met deze plannen beschikt de gemeente over een actuele systematiek en voorbeelduitwerking voor drie verschillende gebiedstypen: centrumgebieden, woonwijken en bedrijventerreinen. Daarmee kunnen ook de overige bestemmingsplannen van de gemeente op snelle en adequate wijze worden herzien.
Huidige juridische systematiek
De ligging en globale begrenzing van het plangebied is aangegeven op het overzichtskaartje voorin deze toelichting. Zoals gezegd zijn voor dit gebied tientallen plannen van kracht. Het gaat onder meer om bestemmingsplannen, ruimtelijke onderbouwingen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en partiële herzieningen. Voor zover deze plannen (bouwkundige) ontwikkelingen mogelijk maken die voortvloeien uit het Masterplan Centrum Hardenberg en nog niet zijn uitgevoerd, zijn ze buiten het plangebied gehouden. Dat verklaart de 'witte vlekken' die op bepaalde plekken in de verbeelding verschijnen. Zie ook paragraaf 2.3 waar wordt ingegaan op het Masterplan en ruimtelijke ontwikkelingen binnen het centrumgebied. Voor een (beperkt) overzicht van de plannen die op dit moment van kracht zijn voor het centrum, wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
Naar aanleiding van de terinzagelegging is besloten om het bestemmingsplan Markt en Omgeving (2009) eveneens buiten het plangebied te laten. Dit is een relatief recent plan, waarvoor geen urgente herzieningsnoodzaak bestaat. Daarnaast is het plan met een specifieke centrumgebiedregeling, dat resultaat geweest is van intensief overleg met onder meer de Handelsvereniging Stad Hardenberg. Het bestemmingsplan Markt en Omgeving blijft hiermee zijn eigen gelding, regeling en werking behouden.
Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het plangebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Voor het overige beleid zal worden verwezen naar relevante provinciale en gemeentelijke webpagina's. In hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat het om de huidige situatie binnen het plangebied en de juridische regeling voor de toekomst. Ook de verhouding tussen de vigerende en de nieuwe regeling komt aan bod. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, archeologie en dergelijke. De laatste twee hoofdstukken gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
- 1. Zie artikel 3.1, lid 4 Wro en het overgangsrecht Invoeringswet Wro.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijk
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten voor hun grondgebied bestemmingsplannen moeten vaststellen. Hoewel er enige wettelijke grenzen gelden, staat het de gemeente in principe vrij om de inhoud en vorm van die bestemmingsplannen te bepalen. Het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer pleit er in de brochure "Met globale bestemmingsplannen meer mogelijkheden" (1 februari 2010) voor om niet onnodig gedetailleerd te bestemmen. Onder 'globaal' verstaat het ministerie een bestemmingsplan waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan gebiedsbestemmingen zijn gekoppeld. Bij 'gedetailleerd' gaat het juist om de koppeling van deze mogelijkheden aan individuele percelen, waarvoor dan een 'eindbeeld' ontstaat. Over het algemeen bevat de tweede planvorm meer regels. Een bestemmingsplan is globaal als het voldoende flexibiliteit biedt om initiatieven toe te staan die niet direct zijn geregeld. Het ministerie spreekt tegen dat gedetailleerdere plannen per definitie meer rechtszekerheid bieden: "Gedetailleerd bestemmen lijkt meer rechtszeker dan globaal bestemmen. Maar de praktijk laat zien dat er veel en gemakkelijk van wordt afgeweken. De rechtszekerheid is dan niet meer dan de zekerheid dat er een procedure moet worden gevolgd om iets anders toe te staan. Inhoudelijke rechtszekerheid is er niet. Een globale bestemming kan tot hetzelfde inhoudelijke resultaat leiden."
In deze tijd van 'minder regels, meer service', wat bijvoorbeeld uitkomt in de omgevingsvergunning (sinds 1 oktober 2010), is het zaak bestemmingsplannen op te stellen die meer zijn gericht op het begeleiden van ontwikkelingen (ontwikkelingsplanologie) dan op het tegenhouden (toelatingsplanologie) daarvan.
2.2 Provincie
Hardenberg is het stedelijk centrum van Noordoost-Overijssel. De kern vervult een streekfunctie op het gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. In november 1997 hebben de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel het convenant 'Hardenberg, kern met een streekfunctie' ondertekend. Dit convenant is vervolgens geactualiseerd in maart 1999, in juni 2004 en in februari 2008. Hiermee zijn de gemeente en de provincie een gezamenlijke inspanningsverplichting aangegaan om de streekfunctie van Hardenberg voor Noord-oost-Overijssel te versterken.
In de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (juli 2009) heeft de provincie haar visie, beleidskeuzes en uitvoeringsstrategie ten aanzien van het ruimtelijk-fysieke domein verwoord. De ambitie voor Overijssel is "om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken."
Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus. De dynamiek die hierdoor ontstaat, ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.
Voor de stedelijke omgeving worden in de Omgevingsvisie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven aangegeven.
- 1. Steden als motor: gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.
- 2. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
- 3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig: hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en vaarwegen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijkste vervoersrelaties vlot en veilig bedient.
Dit bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum draagt bij aan de eerste twee ontwikkelingsperspectieven door ruime gebruiks- en bouwregelingen aan de gronden binnen het plangebied toe te kennen. Hierdoor ontstaan onder andere mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande winkels. De gemeente is van mening dat dit de vitaliteit en kwaliteit van het centrumgebied ten goede komt.
Bij nieuwbouw gaat de provincie uit van de zogenaamde 'SER-ladder'. Dit is een door de Sociaal Economische Raad (SER) ontwikkeld instrument om verrommeling van het landschap tegen te gaan door intensief en meervoudig ruimtegebruik te bevorderen. In kader 2.1 zijn de drie 'tredes' van de SER-ladder aangegeven. De globale wijze van bestemmen en de eerder genoemde ruime van gebruiks- en bouwregelingen (met afwijkingsmogelijkheden), sluiten aan bij dit streven naar intensief en meervoudig ruimtegebruik.
SER-ladder 1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden. 2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om de ruimteproductiviteit te verhogen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door benutting van de 'derde dimensie' (ondergronds bouwen en hoogbouw), door technische vernieuwingen en door multifunctioneel ruimtegebruik. Wet- en regelgeving en het daarbij behorende beleidsinstrumentarium dienen een verhoging van de ruimteproductiviteit te bevorderen. 3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik voor de desbetreffende functie aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. |
Kader 2.1
2.3 Gemeente
Masterplan Plus Centrum Hardenberg
In het Masterplan Plus Centrum Hardenberg (Adecs, november 2005) heeft de gemeente enkele belangrijke kaders vastgelegd voor de ruimtelijke ontwikkeling van Hardenberg Centrum. De hoofddoelstelling is: 'het verbeteren van de kwaliteit van wonen, winkelen, werken en recreëren'. Dit is vertaald in de volgende uitgangspunten:
- 1. Concentreren van winkels en voorzieningen in het centrum en het streven naar een winkelcircuit;
- 2. Het versterken van de ruimtelijke identiteit van het centrum ten opzichte van andere identiteiten van de omliggende gebieden, het historisch centrum goed tot zijn recht laten komen en het vergroten van het kenmerkende onderscheid tussen de deelgebieden in het centrum;
- 3. Het ontwikkelen van bijzondere recreatieve, maatschappelijke en sociaal-culturele functies van de omgeving van het gemeentehuis tot aan de noordzijde van de Vecht, bijvoorbeeld via concentratie langs uiteinden van de as gemeentehuis-Voorveghter;
- 4. Het uitbreiden van de woningvoorraad in het centrumgebied, evenals het gedeeltelijk slopen en renoveren van de voorraad;
- 5. De Vecht als groen/blauwe corridor met relaties richting het centrum;
- 6. Het versterken van de entrees en toegangen naar het centrum van Hardenberg;
- 7. In het centrum staan bereikbaarheid en leefbaarheid centraal;
- 8. Het stationsgebied wordt een aantrekkelijk en goed bereikbaar woon- en werkgebied met een sterke ruimtelijke relatie met het centrum van Hardenberg;
- 9. Duurzaamheid geldt als uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen in het centrumgebied.
Voor een groot deel van deze uitgangspunten zijn concrete projectvoorstellen geformuleerd dan wel reeds uitgevoerd. Meestal zijn hiervoor afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld. Voor zover deze en andere bestemmingsplannen (bouwkundige) ontwikkelingen mogelijk maken die nog niet zijn uitgevoerd, zijn ze buiten het plangebied gehouden. Voorliggend bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum is immers conserverend van aard. Dat neemt niet weg dat er wel de nodige flexibiliteit is ingebouwd door te kiezen voor een ruime gebruiks- en bouwregeling met diverse afwijkingsmogelijkheden. Zeker gelet op de dynamiek binnen dit centrumgebied is dat een must. Met de keuze voor een centrumbestemming (zie paragraaf 3.2) wordt expliciet tegemoet gekomen aan het eerste uitgangspunt (concentratie van winkels).
Detailhandelsstructuurvisie
De gemeente heeft op 21 december 2004 de 'Visie Detailhandelstructuur, gemeente Hardenberg' (Seinpost) vastgesteld. Deze detailhandelsstructuurvisie, die is opgesteld op basis van het Masterplan (zie hiervoor), geeft antwoord op de volgende vraag: "Hoe kan het economisch voorzieningenniveau in de diverse kernen binnen Hardenberg zodanig worden versterkt, dat de consument in een hoogwaardig, aantrekkelijk en leefbaar winkelgebied zijn aankopen kan doen?" Hardenberg Centrum is in de Visie aangeduid als "winkelcentrum met streekverzorgende functie: compleet pakket dagelijkse en niet-dagelijkse winkels plus horeca en vermaak". De ambitie is, het creëren van een winkelhart dat een goed alternatief kan bieden voor plaatsen als Zwolle, Hoogeveen, Emmen en Almelo. Concurrentie met andere kernen binnen de gemeente moet worden vermeden. Over het toekomstige aanbod merkt de Visie het volgende op: "Het pakket dagelijkse voorzieningen moet zowel breed als diep blijven, ruimte gevend aan schaalvergroting. Ruimtelijk gezien wordt een concentratie van dit segment nagestreefd. Het pakket niet-dagelijkse winkels zal in aanbod en kwaliteit verder aangevuld moeten worden, binnen een compact winkelgebied. Dag- en avondhoreca en leisure moeten beter ontwikkeld worden. Het verblijfsklimaat dient van een hoge kwaliteit te zijn". In dit bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum wordt de genoemde 'compactheid' bevorderd door uitsluitend voor het kernwinkelgebied een centrumbestemming op te nemen. Zie verder paragraaf 3.2 voor de uitwerking van dit punt en voor de specifieke detailhandelsregeling die in dit bestemmingsplan is opgenomen.
Samen sterk naar de toekomst
In het Collegeprogramma 2010-2014 (subtitel: 'Meer met Minder', 9 april 2010) is aangegeven dat de gemeente vanwege de economische crisis en de bezuinigingstaakstelling van het Rijk over onvoldoende middelen beschikt om het beleid uit de voorgaande collegeperiode ongewijzigd voort te zetten. Het collegeprogramma benadrukt dat er wordt doorgegaan met het Masterplan Hardenberg.
De globale regeling van dit bestemmingsplan komt tegemoet aan de wens van het college om de economische ontwikkeling (van de kern) waar mogelijk te faciliteren.
Toekomstvisie
In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2004-2019 (subtitel: 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld 27 mei 2004) en de uitwerking daarvan in het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: "de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte". Aangegeven is dat het winkelgebied van de kern Hardenberg de functie heeft van 'recreatief winkelen' en dat de gemeente de centrale voorzieningen in het centrumgebied wil versterken. Vermindering van regelgeving geldt als een van de economische doelstellingen. Dit bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum komt aan dit laatste tegemoet door globaal te bestemmen en ruime gebruiks- en bouwregels (met afwijkingsmogelijkheden) op te nemen. Zie ook paragraaf 3.2.
Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op "het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten." De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan maatgevend.
De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:
- Niveau 0 (laag):
geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan.
- Niveau 1 (midden):
specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
- Niveau 2 (hoog):
hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
Het plangebied valt onder verschillende beschermingsniveaus (zie navolgende afbeelding). Aan de historische kern is niveau 2 toegekend. De bebouwing langs de Vecht valt onder niveau 1. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gebieden vindt dus planbegeleiding naast het bestemmingsplan plaats. Gestreefd wordt naar maatwerkoplossingen op het gebied van beeldkwaliteit. Aan de overige (woon)gebieden binnen het centrum is niveau 0 (welstandsvrij) toegekend. De gemeente ziet op dit moment geen aanleiding om specifieke beeldkwaliteitseisen voor deze gebieden in dit bestemmingsplan op te nemen.
Richtinggevend voor alle initiatieven binnen het centrum is het Beeldkwaliteitsplan Hardenberg Centrum (Mei Architecten en Stedenbouwers, maart 2005). Dit plan en de Welstandsnota zijn raadpleegbaar via de gemeentelijke website.
Uitsnede kaart welstandsnota
Duurzaam Hardenberg
De gemeente streeft op termijn naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit beleid is het adviseren van detailhandelsbedrijven in het kader van de vergunningverlening en handhaving.
Voor overige maatregelen op dit beleidsterrein wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
Overig beleid
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de Bijgebouwenregeling en de Beleidsregel kleinschalige bedrijvigheid aan huis.
Het gemeentelijk beleid inzake archeologie en externe veiligheid komt bij de toets aan wet- en regelgeving in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Historische Structuur
2Hardenberg behoort tot de zogenaamde 'voorstraatdorpen'. Bij dit nederzettingstype ligt de belangrijkste straat - meestal 'Voorstraat' genoemd - haaks op een waterloop en in het verlengde van een kerkhof. Dit patroon is duidelijk waarneembaar binnen Hardenberg Centrum. Vanaf de Vecht loopt de Voorstraat, overgaand in het Oosteinde, naar de oude begraafplaats aan de Stationsstraat.
In het centrum zijn ook andere historische elementen terug te vinden, zoals de verhoging waarop de stad ontstaan is. Lopend door de steegjes vanaf de Voorstraat in de richting van de Vecht voel je dat je naar beneden loopt.
Het gebied rondom de Voorstraat en Oosteinde is het oudste deel van de stad. In dit stadsdeel is het historische, kleinschalige patroon van steegjes nog steeds aanwezig.
Luchtfoto Hardenberg Centrum (Bron: Google Earth)
Haaks op de historische route Voorstraat-Oosteinde loopt een nieuwere route, gevormd door de Fortuinstraat, de Markt en het Badhuisplein. Aan deze route liggen voornamelijk winkels en ook enkele kantoren en maatschappelijke functies. Ook de Admiraal Helfrichstraat (een oude doorbraak) vormt een aanloop- en winkelroute. Het verschil in ouderdom tussen deze beide routes is merkbaar in de schaal van zowel de openbare ruimte als van de bebouwing. Het historische deel wordt voornamelijk gekenmerkt door bebouwing in twee lagen met kap. De openbare ruimte bestaat hier uit smalle, slingerende straten. Het nieuwe (zuidoostelijke en noordwestelijke) centrumdeel bestaat juist uit hogere bebouwing (vier tot zes bouwlagen) en een ruimer opgezet openbaar gebied.
In de Welstandsnota is aangegeven dat er binnen de kern Hardenberg 20 gemeentelijke monumenten en 8 rijksmonumenten aanwezig zijn. Het grootste deel van deze monumenten is binnen het centrumgebied gelegen, zoals de Stephanuskerk, het oude postkantoor aan de Voorstraat, de Joodse begraafplaats aan het Mulopad en de voormalige Marechausseekazerne aan de weg Nijenstede.
- 2. De tekst van deze paragraaf is grotendeels ontleend aan het Beeldkwaliteitsplan Hardenberg Centrum (Mei Architecten en Stedenbouwers, maart 2005, blz. 8)
3.2 Huidige Situatie
3Door de concentratie van veel openbare en commerciële functies is de historische kern van Hardenberg het hart van de gemeente. Kenmerkend is de van oudsher grote diversiteit aan functies en de positie van de kerk. In het centrum hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan als gevolg van de sterke groei die Hardenberg na de oorlog heeft doorgemaakt. Er is een duidelijk stedenbouwkundig contrast tussen enerzijds de winkelstraten (onder andere de Voorstraat en Oosteinde) en anderzijds het zuidoostelijk gedeelte rondom de grootschalige bebouwing van de Spinde en de Mulderij. Het centrum kent een grote diversiteit aan architectuur.
In de winkelstraten zijn de stenige straat- en pleinwanden gebaseerd op de kleinschalige historische structuur. De gangbare gevelbreedte is 6-7 m. De bebouwing kenmerkt zich in het algemeen door een verticale gevelopbouw van twee bouwlagen met een kap.
Bepalend voor de aantrekkelijke beeldkwaliteit is ook dat de bebouwing is georiënteerd op de straat en dat de hoogten van de bouwlagen per gebouw variëren. Kortom, eenheid in verscheidenheid.
De Markt is als 'woonkamer' van de stad vormgegeven met dezelfde materialisering als het historisch centrum. Het verblijfsklimaat met een groene uitstraling is een belangrijke kwaliteit. De bebouwing bestaat uit gebouwen met een verticale parcelering aansluitend op de schaal van de Markt. Bebouwing die refereert aan een stoere, pakhuisachtige uitstraling.
Een belangrijk deel van het plangebied grenst direct aan het waardevolle landschap rondom de Vecht. De Vecht vormt al eeuwenlang een betekenisvolle structuur voor de stad en het omringende landschap. Vanuit het landschap of vanaf het water is er een vrij zicht op de duidelijk gedefinieerde rand van het stedelijke gebied met een herkenbare kwaliteit.
De gebieden rondom het kernwinkelgebied en rondom de belangrijkste verkeersroutes (Parkweg, Stationsstraat, Burgemeester Schuitestraat en Europaweg) zijn weinig kenmerkend voor Hardenberg. De kwaliteit van de bebouwing, hoofdzakelijk woonwijken en bedrijventerreinen, varieert en vormt een doorsnede van de Nederlandse architectuur van de periode 1950 tot heden.
- 3. De tekst van deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit (Het Oversticht, november 2011, blz 6).
3.3 Juridische Vormgeving
3.3.1 Juridische opzet
In dit onderdeel van de toelichting wordt ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
- a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
- b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Dit bestemmingsplan gaat uit van de Standaard Vergelijkbare Bestemmings-Plannen 2008 (SVBP 2008). Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
In het voorliggende bestemmingsplan worden de begrippen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehanteerd.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatie-verschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Globale regeling
De gemeente Hardenberg is evenals het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de mening toegedaan dat de vele voordelen van globaal bestemmen opwegen tegen de nadelen (zie paragraaf 2.1). Het is haar ervaring dat gedetailleerde bestemmingsplannen teveel vastleggen en te snel zijn verouderd. Wanneer burgers of particuliere ontwikkelaars in dergelijke gebieden met projectvoorstellen komen, blijkt vaak al snel een extra (bestemmingsplan)procedure noodzakelijk. Dit brengt kosten met zich mee en werkt vertragend, wat voor dergelijke partijen een reden kan zijn om af te haken. Juist vanwege de economische recessie is het in ieders belang dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig worden gehinderd. Daarnaast kan worden gesteld dat globale plannen over het algemeen langer houdbaar zijn en om minder herzieningsprocedures vragen. Dat scheelt tijd en geld. Verder kunnen globale plannen vaak rekenen op een groot draagvlak, omdat zij voor veel partijen mogelijkheden bieden. Er zijn dus genoeg redenen om globaal te bestemmen.
Het gemeentelijk adagium voor de vorige actualiseringsronde van bestemmingsplannen was: 'globaal waar kan, gedetailleerd waar nodig'. In die lijn zijn ook de komgebieden Heemse, Baalder/Baalderveld en Dedemsvaart opnieuw bestemd. De gemeente gaat grotendeels verder op dit spoor. Er is sprake van een aantal koerswijzigingen. Zo is het instrument 'nadere eisen' komen te vervallen, omdat er in de praktijk nooit gebruik van wordt gemaakt. Daarnaast zijn de nodige afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Dit om snel en adequaat op de behoefte van ondernemers te kunnen inspringen. Een afwijkingsbevoegdheid kan binnen de omgevingsvergunning worden afgehandeld zodat er geen vertraging in de vergunningsprocedure hoeft op te treden. Tevens biedt het de gemeente de mogelijkheid om een nadere afweging te maken, bijvoorbeeld met het oog op dreigende overlast, verkeersveiligheid of stedenbouwkundige kwaliteit. Voor een dynamisch centrumgebied, wordt dit een passende wijze van bestemmen geacht
3.3.2 Bestemmingen
Het bestemmingsplan telt 11 bestemmingen. Er is voor deze bestemmingen gekozen op basis van de feitelijk bekende (legale) situatie, de vigerende regeling en eerdergenoemde uitgangspunten. Zoals hierboven al is benoemd wordt gebruik gemaakt van een globale regeling. Zo zijn er in de verbeelding geen bouwvlakken opgenomen. Wel is in een aantal gevallen een bebouwingspercentage opgenomen en een afstand tot de perceelgrens. Ook mogen de gebouwen de rooilijn, die door burgemeester en wethouders wordt aangegeven, niet overschrijden.
Centrum
Het kernwinkelgebied heeft de bestemming Centrum gekregen. Voor de begrenzing van dit gebied is voornamelijk uitgegaan van het beleid dat met het Masterplan is ingezet. De gemeente kiest daarbij voor een compact en vitaal centrum met uiteenlopende functies die elkaar kunnen versterken. Binnen de bestemming Centrum worden uitsluitend typische centrumfuncties, zoals detailhandel, dienstverlening met een baliefunctie (voor zover reeds bestaand), lichte horeca en wonen op verdieping toegestaan. Het toestaan van overige functies, zoals wonen op de begane grond, zwaardere horeca, volumineuze detailhandel en bedrijven, vragen om een nadere afweging. Hierom zijn deze functies uitsluitend toegestaan bij afwijking van het bestemmingsplan. Het aantal woningen mag alleen toenemen bij binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of vanwege veranderde marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand.
Gemengd
De gemeente wil detailhandel graag concentreren in het kernwinkelgebied, om deze reden is binnen de bestemming Gemengd uitsluitend bestaande detailhandel toegestaan, voorzien van een aanduiding in de verbeelding. Ook ten aanzien van horeca en maatschappelijk geldt dat deze functies uitsluitend zijn toegestaan daar waar de gronden voorzien zijn van een dergelijke aanduiding.
Binnen deze bestemming zijn de verschillende functies (kantoren, (dienstverlenende)bedrijven en wonen) in principe uitwisselbaar. Het aantal woningen mag alleen toenemen bij binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of vanwege veranderde marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand.
Groen
De gronden met de bestemming Groen zijn in hoofdzaak bestemd voor groenvoorzieningen en voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn wegen, parkeervoorzieningen en andere verblijfsvoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.
Horeca
Horecagelegenheden die zijn gelegen buiten het kernwinkelgebied zijn bestemd als Horeca. Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven categorie 1 en 2 toegestaan, hetgeen inhoudt dat onder meer restaurants, hotels en cafés worden toegestaan. Daarnaast is een bar-dancing aanwezig in het plangebied ('Lage Doelen'), deze wordt specifiek toegestaan door middel van een aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3'.
Maatschappelijk
De gronden binnen de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening.
Maatschappelijk - Begraafplaats
In het plangebied zijn twee begraafplaatsen gelegen ('Mulopad'), welke beide de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats hebben gekregen.
Verkeer
De hoofdwegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. De overige wegen zijn binnen de gebiedsbestemmingen opgenomen.
Woongebied
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als Woongebied, een ruime bestemming waarbinnen zowel het wonen en het verkeer als de groenvoorzieningen zijn begrepen.
Binnen deze bestemming is ook een mogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan. Toestemming hiervoor is afhankelijk van de effecten op de omgeving. Dit zal in een omgevingsvergunning worden mee gewogen. Eventuele maatregelen ter voorkoming van nadelige ruimtelijke gevolgen worden bij verlening van een vergunning als vereiste opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorkomen van geluid- en/of parkeeroverlast.
Archeologie
Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Binnen deze bestemmingen geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden en ook is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Aanduiding geluidzone - industrie
In de verbeelding is de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen voor het gedeelte van het bedrijventerrein Bruchterweg-Nieuwe Haven waarvoor door de gemeente (op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder) een zone is vastgesteld. Binnen deze zone zijn geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen toegestaan. Bij omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken indien wordt voldaan aan de geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel voor de geluidsgevoelige bebouwing een hogere grenswaarde is verkregen.
Bijgebouwenregeling
De huidige bijgebouwenregeling van de gemeente is te beperkend gebleken. Om deze reden is in dit plan een nieuwe bijgebouwenregeling opgenomen, waarbij vooral meer ruimte is geboden aan de hoogte van de bijgebouwen.
Overige regelingen
In de Beleidsregel kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis heeft de gemeente aangegeven welke vormen van bedrijvigheid in de woonomgeving zijn toegestaan. De gemeente stelt dat bepaalde beroepen en bedrijven aan huis bijdragen aan een verlevendiging van woongebieden. Uiteraard moet daarbij worden voorkomen dat er hinder ontstaat. De aard, omvang en intensiteit van de bedrijfsfunctie moeten verenigbaar zijn met de woonfunctie, waarbij het wonen duidelijk de hoofdfunctie dient te blijven. Zo heeft de gemeente strikte criteria geformuleerd op het gebied van:
- ondergeschiktheid aan de woonbestemming;
- toegestane milieucategorie;
- hinder/overlast;
- verkeer en parkeren;
- opslag en stalling;
- hoofdverblijf;
- publieke karakter.
De beleidsregel is vertaald in de regels van dit bestemmingsplan en is te raadplegen op de gemeentelijke website.
3.4 Handhaving
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van een bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving.
Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van het bestemmingsplan te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actueel bestemmingsplan dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.
Voorlichting
Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van het bestemmingsplan. Hieraan zal in elk geval via de inspraak over het bestemmingsplan inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.
Klachtenregistratie
Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.
Toezicht
Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.
Financiële maatregelen
Financiële maatregelen zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.
Heldere lijn
Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor het bestemmingsplan omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.
Repressieve handhaving
Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.
Publiekrechtelijke handhaving
Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het (doen) wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit die regels volgen.
Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang of dwangsom een preventieve werking. Vóórdat tot een dergelijke maatregel wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige afweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
Privaatrechtelijke handhaving
Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden. Dit kan vrijwel alleen als er sprake is van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan zijn geschaad; het enkel overtreden van een voorschrift is niet voldoende.
Strafrechtelijk optreden
De strafbaarstelling van overtreding van het bestemmingsplan is opgenomen in de Wet op de Economische Delicten. Daarin worden ook de strafmaxima genoemd. Medewerkers van de politie (algemene opsporingsambtenaren) en daartoe door de Minister van Justitie aangewezen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing van strafbare feiten.
Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.
Hoofdstuk 4 Toets Aan De Wet- En Regelgeving
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen waarvoor reeds een vastgesteld (bestemmings)plan van toepassing is. Er is wel sprake van een ruimere gebruiks- en bouwregeling ten opzichte van enkele vigerende plannen. Gelet op het kleinschalige en incidentele karakter daarvan, vloeit hieruit geen noodzaak tot nieuw onderzoek voort. Voor zover in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (met bijbehorende onderzoeksverplichtingen). In dit hoofdstuk worden alle onderzoekaspecten volledigheidshalve kort nagelopen. De conclusie is dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering van dit plan leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Nader milieuonderzoek kan dan ook achterwege blijven.
4.1 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).
Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor nieuw onderzoek is vereist.
4.2 Milieubeheer
Binnen en rond het plangebied zijn diverse bedrijven en voorzieningen aanwezig. De grootste concentratie bevindt zich in het kernwinkelgebied en langs de invalswegen. Een groot aantal van deze bedrijven en voorzieningen heeft een 'milieucirkel' waarmee bij nieuwe planologische ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ingrepen binnen deze 'cirkels' mogelijk maakt, is er geen sprake van een (nieuwe) conflictsituatie.
Voor eventuele functieverandering binnen het plangebied zal worden uitgegaan van de milieucategorieën uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het uitgangspunt van deze categorisering is dat op percelen die het dichtst bij hindergevoelige objecten zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan. Andersom geldt dat een grotere afstand tot dergelijke objecten de vestiging van hogere categorieën toelaat. Hierdoor wordt gewaarborgd dat er geen onevenredige milieuhinder binnen de directe woonomgeving zal optreden. Overigens wordt het plangebied aangemerkt als 'gemengd gebied', wat betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
4.3 Bodem
Op basis van de Wabo treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.
Er doen zich volgens de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart op dit moment geen knelpunten binnen het plangebied voor. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen - in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.
4.4 Water
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Op 3 februari 2012 is de digitale watertoets doorlopen. Het Waterschap Velt en Vecht heeft op basis daarvan het volgende advies uitgebracht:
"De procedure in het kader van de watertoets is gevoerd conform de Handreiking Watertoets III. Het plan treft geen waterschapsbelangen. Het waterschap Velt en Vecht geeft een positief wateradvies."
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Dit bestemmingsplan voor Hardenberg Centrum maakt ten opzichte van de vigerende (bestemmings)plannen die vervangen worden geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor (nieuw) onderzoek achterwege kan blijven.
4.6 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet.
De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het plangebied ligt op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur en andere beschermde natuurgebieden.
Dit bestemmingsplan staat geen ontwikkelingen toe waarvoor onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet vereist is.
4.7 Externe Veiligheid
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die omgevingsvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
In het rapport 'Hardenberg: bewust veilig' heeft de gemeente Hardenberg haar externe veiligheidsbeleid voor de periode 2011-2014 uitgewerkt. Daarin zijn onder meer hindercontouren van Bevi-inrichtingen aangegeven. Op 31 mei 2011 heeft de gemeente de Opleg-Notitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe binnen actualiseringsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Onderhavig bestemmingsplan volgt de systematiek van de oplegnotitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die onder de werking van het Bevi vallen (bron: Risicokaart Overijssel).
Voor zwembad De Marsch aan het Badhuisplein 1 is wel een risicozone op de Risicokaart Overijssel aangegeven. Dit zwembad heeft vanwege de opslag van chloorbleekloog en zwavelzuur een plaatsgebonden risicocontour van 120 m.4 Aangezien binnen deze zone geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen, kan een risicoberekening achterwege blijven. Overigens zal het zwembad op termijn geheel verdwijnen als het nieuwe zwembad op de Sportboulevard is gerealiseerd.
Binnen het plangebied is verder een vuurwerkopslag gelegen, namelijk ter plaatse van Stationsstraat 25. Het gaat hier om een inrichting die niet onder het Bevi, maar onder het Vuurwerkbesluit valt. De risicozone van deze inrichting valt binnen de betreffende perceelgrens, zodat er op dit punt geen sprake is van knelpunten.
Het plangebied valt ruim buiten de effectafstand van aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart Overijssel).
De N34 en de Haardijk zijn de dichtstbijzijnde wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Aangezien dit bestemmingsplan niet leidt tot een toename van het groepsrisico - anders dan al is voorzien in de vigerende bestemmingsplannen - is een onderzoek op dit punt eveneens niet noodzakelijk.
Over de spoorweg door Hardenberg blijken in de huidige situatie geen gevaarlijke stoffen te worden vervoerd, maar in de toekomst wordt dergelijk vervoer wel verwacht. De verwachte intensiteit hiervan is echter dusdanig dat de maatgevende contour van het plaatsgebonden risico (10-6) slechts 6 m buiten
het spoor komt te liggen en dat het groepsrisico ruim beneden de oriënterende waarde uitkomt.
- 4. De Risicokaart Overijssel gaat uit van de theoretische afstand van 150 m. Op basis van de feitelijke opslagruimte (3,5 m3) heeft de gemeente berekend dat de werkelijke afstand 120 m bedraagt.
4.8 Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of er belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en of er archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart zijn aan het oude kerngebied de volgende waarden toegekend (zie vorenstaande afbeelding):
- Waarde - Archeologie 2 (oranje): Het gaat hier om het oude kerngebied. Dit is een terrein die op de Archeologische Monumentenkaart is aangegeven als 'terrein van (hoge) archeologische waarde'.
- Waarde - Archeologie 3 (paars): Ongekarteerde terreinen.
- Waarde - Archeologie 4 (roze): Het gebied langs de vecht. Hiervoor geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde.
Aan deze gebieden is conform het Beleidsplan Archeologie, een dubbelbestemming toegekend. Hierdoor gelden er beperkingen bij grondverzet. Zie hiervoor de regels van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan betreft een overwegend conserverend plan. Het gaat om een actualisering van bestaande bestemmingen en niet om nieuwe ontwikkelingen. Een exploitatieopzet of een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 25 oktober 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de Publieksdienst te Hardenberg. Tevens is het plan digitaal beschikbaar gesteld op de website van de gemeente Hardenberg. Tijdens de terinzagelegging konden ingezetenen en belanghebbenden schriftelijk, mondeling, dan wel digitaal zienswijzen naar voren brengen. Woensdag 5 december 2012 was de laatste dag van de inspraaktermijn. Er zijn twee inspraakreacties ontvangen. Zie voor de gemaakte opmerkingen en de gemeentelijke reactie het bijgevoegde 'Eindverslag Inspraakprocedure Voorontwerp bestemmingsplan Hardenberg-Centrum'.
6.2 Overleg
Over het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voor dit bestemmingsplan merkt de gemeente het volgende op: Volgens de notitie 'Herziening vooroverleglijst' (Provincie Overijssel, 15 maart 2011) hoeft er voor dit bestemmingsplan geen vooroverleg met de provincie plaats te vinden. Er zijn ook geen rijks- of waterschapsbelangen met dit plan gemoeid. Het overleg heeft de betrokken instanties geen aanleiding gegeven tot het indienen van een reactie.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 maart 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is in gelegenheid gesteld om gedurende deze termijn schriftelijk en/of mondeling zienswijzen in te dienen, hiervan is geen gebruik gemaakt.