KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbelbepaling
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Ligging Van Het Plangebied
1.4 Huidige Planologische Situatie
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Bovenlokaal Beleid
2.2 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 De Huidige Situatie
3.1 Ontstaan
3.2 Structuur
3.3 Plangebied
Hoofdstuk 4 Het Voornemen
4.1 Winkel- En Woonprogramma
4.2 Stedenbouwkundige Opzet
4.3 Beeldkwaliteit
4.4 Verkeersstructuur
4.5 Juridische Vormgeving
Hoofdstuk 5 Onderzoeken
5.1 Bedrijven En Andere Activiteiten
5.2 Externe Veiligheid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Geluid
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Flora En Fauna
5.7 Cultuurhistorie En Archeologie
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.9 Water
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Rekenbladen
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Inventariserend En Karterend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Watertoets

Bestemmingsplan Gramsbergen, centrumontwikkeling De Oostermaat/Stationstraat

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 28-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Gramsbergen, centrumontwikkeling De Oostermaat/Stationsstraat van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 appartement:

boven, dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde halfvrijstaande woningen dan wel woningen in gesloten bebouwing), waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau gewaarborgd is;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bestaand:

  1. a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 bruto vloeroppervlakte:

de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;

1.18 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.20 dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.23 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.24 horeca, categorie I:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.25 horeca, categorie II:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;

1.26 horeca, categorie III:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs, alsmede casino's en speelautomatenhallen;

1.27 huishouden:

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.28 motorrijtuig:

voertuigen voorzien van een motor bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;

1.29 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.30 peil:

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.31 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in de beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.32 rooilijn:

de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:

  1. 1. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg en bedraagt ten minste 3 m, tenzij in het plan anders is aangegeven;
  2. 2. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;

1.33 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak;

1.35 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

1.36 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen op de verdieping, met dien verstande dat het aantal appartementen niet meer bedraagt dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal appartementen;
  2. b. detailhandel, met dien verstande dat supermarkten uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  3. c. dienstverlening;
  4. d. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  5. e. horeca categorie I;

en tevens voor:

  1. f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen een voet-fietsroute, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – voet-fietsroute';
  2. g. openbare nutsvoorzieningen;
  3. h. groenvoorzieningen;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. speelvoorzieningen;
  6. k. water.

Onder detailhandel en bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:

  • het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
  • risicovolle inrichtingen;
  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
  • m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen;
  • detailhandel in volumineuze goederen, dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen.

In de bestemming is maximaal één supermarkt begrepen.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
  1. 1. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogten, dan wel bedraagt de maximale bouwhoogte niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven hoogte, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' het gebouw mag worden voorzien van een platte afdekking.
  1. b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
  1. 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
  2. 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
  1. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. 1. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende functies of gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2, sub a, onder 1:

voor een overschrijding van het bouwvlak van ten hoogste 15%;

  1. b. lid 3.2, sub a, onder 2 en 3:

voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;

  1. c. lid 3.2, sub c:

tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. a. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis gebonden beroep;
  3. c. horeca categorie II en horeca categorie III.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 en lid 3.4:

voor het toestaan van:

  • supermarkten, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';
  • bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven of die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  • horeca categorie II;
  • religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca;

mits de betreffende nieuwe functie:

  • geen onevenredige hinder oplevert voor de omgeving;
  • geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk (centrum)karakter;
  • de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • geen onevenredige nadelige invloed mag hebben op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels

5.1 Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels gegeven maten, afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  2. b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  1. e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd.

5.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen.

Artikel 6 Algemene Wijzigingsregels

6.1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. a. de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
  2. b. de bouw van antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m;
  3. c. de herinrichting en de verbetering van de woningkwaliteit, mits:
  • van de hoofdgebouwen het aantal bouwlagen met niet meer dan één toeneemt;
  • het bebouwde oppervlak per door wegen omsloten gebied met niet meer dan 10% toeneemt en het aantal woningen binnen dat gebied met niet meer dan 10% wijzigt;
  • van de ontsluiting voor motorvoertuigen de begrenzing van de rijbaan, behoudens bij aansluiting op andere wegen, met niet meer dan 2 m wordt verlegd.

6.2 De onder 6.1 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

  • de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

7.2 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

7.3 Afstemming APV

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

  • A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • B. Overgangsrecht gebruik
  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Gramsbergen, centrumontwikkeling De Oostermaat/Stationsstraat.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds een aantal jaren is het centrum van Gramsbergen onderwerp van discussie en planvorming. Er is sprake van afname van de detailhandel in de kern Gramsbergen. De gemeente wil deze ontwikkeling tot staan brengen, in de Detailhandelstructuurvisie van de gemeente wordt hieraan aandacht besteed. Voor het gebied gelegen tussen de Oostermaat, de Stationsstraat, de Burgemeester van Riemsdijkstraat en de Oudestraat zijn diverse herinrichtingsvoorstellen de revue gepasseerd. De gemeente heeft ingestemd met de herbouw van de bestaande supermarkt in combinatie met appartementen. Bovendien wordt nog een gebouw met op de begane grond commerciële ruimten en (boven)appartementen gerealiseerd. Ook het pand aan de Stationstraat 13, dat een bestaand winkelpand bevat en een bovenwoning, wordt herontwikkeld tot commerciële ruimte en twee appartementen.

De herontwikkeling van de supermarkt kan een rol spelen bij een poging om de klant in de kern te houden. De doorgang langs Stationsstraat 13 vormt daarbij een cruciale verbinding met het centrum van Gramsbergen.

De gemeente heeft als regisseur van het proces de ruimtelijke en kwalitatieve randvoorwaarden gesteld waarbinnen de bouw- en herinrichtingsplannen hun uiteindelijke vorm hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0002.png"

Kaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0003.png"

Situatieschets toekomstige situatie, Vellinga Menkveld Architecten

Het plan bestaat uit een supermarkt van 1.500 m2 en daarboven maximaal acht appartementen. Daarnaast is voor de noordzijde een plan in ontwikkeling voor twee gebouwen, met op de begane grond commerciële ruimten en op de verdieping woonruimte. Hierin wordt maximaal respectievelijk 230 m² en 305 m² commerciële ruimte (dus ook detailhandel) toegevoegd aan de bestaande situatie. In deze beide gebouwen zijn respectievelijk maximaal twee en drie appartementen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0005.png"

Illustratie voorgenomen ontwikkeling, Vellinga Menkveld Architecten

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'centrumontwikkeling Gramsbergen' bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. In de regels is per bestemming een beschrijving opgenomen van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Ook zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen. In deze toelichting is de onderbouwing van het bestemmingsplan opgenomen. Ook zijn de uitgangspunten voor het plan en de plansystematiek beschreven.

1.3 Ligging Van Het Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0006.png"

Ligging plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Oostermaat en de Stationsstraat, in de nabijheid van het Station. Door de nabijheid van deze wegen is het plangebied goed ontsloten. Dit terrein is in gebruik door de te herontwikkelen supermarkt en een woning met commerciële ruimte.

1.4 Huidige Planologische Situatie

In het bestemmingsplan “Gramsbergen”, dat is vastgesteld op 20 februari 2007 en goedgekeurd op 29 mei 2007, heeft de locatie de bestemming Centrumgebied. De gronden met de bestemming Centrumgebied zijn bestemd voor wonen, detailhandel en kantoren, educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen, lichte industrie, reparatie, verhuur-, installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen (categorie 1 en 2). De voorgenomen ontwikkeling past hier gelet op de toename van het aantal woningen niet binnen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied;
  • In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die zijn gerelateerd aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • de waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5;
  • de juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 6. Hierin worden de gewenste ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Daarmee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de regels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 7 de economische en in hoofdstuk 9 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Bij dit bestemmingsplan behoren verder de regels en de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Bovenlokaal Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt verschillende bestaande beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte. De structuurvisie beoogt een integrale aanpak van infrastructuur en ruimte.

Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de SVIR en de AMvB Ruimte. Een van de nationale belangen die in de SVIR zijn opgenomen betreft: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik binnen het project. De afweging wordt gemaakt op basis van de volgende aspecten:

  1. 1. Beoordeling (kwalitatief/kwantitatief) of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, waarin nog niet elders is voorzien.
  2. 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  3. 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal is ontsloten of als zodanig wordt ontwikkeld.

Het initiatief betreft een buurtsupermarkt, het betreft in dit geval geen regionale vraag. Op het terrein was reeds een supermarkt aanwezig.

In dit project wordt gebruikgemaakt van een binnenstedelijke locatie. De ontwikkeling past wat dat betreft binnen de uitgangspunten van de SER-ladder. Er wordt gebruikgemaakt van de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie, namelijk de locatie van de aanwezige supermarkt.

Provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie vastgesteld. De wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan het beleid uit de Omgevingsvisie is vastgelegd in de Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd, geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is: “een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden”. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Voor ontwikkelingen geldt dat sprake dient te zijn van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de gebiedskenmerkencatalogus wordt uitgevoerd.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie gaat uit van het toepassen van de SER-ladder: voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen moet eerst de zogenaamde SER-ladder worden doorlopen. Bij de SER-ladder worden ruimtelijke keuzes in een hiërarchische volgorde gemaakt en onderbouwd:

SER-ladder
1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie en/of door herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt.
2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om de ruimteproductiviteit te verhogen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door benutting van de 'derde dimensie' (ondergronds bouwen en hoogbouw), door technische vernieuwingen en door multifunctioneel ruimtegebruik. Wet- en regelgeving en het daarbij behorende beleids-instrumentarium dienen een verhoging van de ruimteproductiviteit te bevorderen.
3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik voor de desbetreffende functie aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak.

In dit project wordt gebruikgemaakt van een binnenstedelijke vrijgekomen locatie. Deze locatie is reeds in gebruik voor de supermarkt. De supermarkt wordt herontwikkeld, tevens vindt nadere invulling plaats van commerciële ruimten en appartementen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De ontwikkeling past wat dat betreft binnen de uitgangspunten van de SER-ladder. Er wordt namelijk gebruikgemaakt van de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie.

Ontwikkelingsperspectief dat geldt voor het plangebied

Op de kaart Ontwikkelingsperspectieven is het gebied aangegeven als bebouwing. Het ontwikkelingsperspectief bebouwing verzet zich niet tegen het initiatief.

Versterking ruimtelijke kwaliteit: gebiedskenmerkencatalogus

Het plangebied valt wat betreft de ontwikkelingsperspectieven binnen bebouwing. Op basis van de gebiedskenmerkencatalogus geldt het volgende:

  • Natuurlijke laag: dekzandvlakte
  • Agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap
  • Bebouwing: bebouwingsschil 1900 – 1955 en historische centra/binnensteden
  • Lust en leisure: n.v.t.

De locatie is gelegen in stedelijk gebied. Hierdoor kunnen de 'natuurlijke laag' en de laag van het agrarisch cultuurlandschap buiten beschouwing worden gelaten.

De gemengde stadswijken van de bebouwingsschil 1850-1955 kenmerken zich door de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling en de maat, de schaal en het ritme waarin deze bebouwing zich als wijk manifesteert. De wijken herbergen bijzonder industrieel erfgoed en hebben veelal een mix van functies. In de gebiedskenmerkencatalogus wordt onder meer ingegaan op het herstellen van de functiemix in de bebouwingsschil 1900–1955. Dit plan sluit daarop aan.

De borging van de ruimtelijke kwaliteit is nader uitgewerkt in paragraaf 4.2 Stedenbouwkundige opzet. Hierin is tevens de aansluiting op de omgeving gemotiveerd. Verder zijn de verkeerskundige aspecten in hoofdstuk 4 beschreven. In de waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishouding. Op de aspecten bodem, archeologie, externe veiligheid, geluid, lucht, flora en fauna wordt nader ingegaan in hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan.

Kortom, het plan is niet strijdig met het provinciale beleid. Het plan sluit aan bij de SER-lader, het past binnen het ontwikkelingsperspectief en sluit aan op de gebiedskenmerkencatalogus.

2.2 Gemeentelijk Beleid

Detailhandelsstructuurvisie Hardenberg (2002)

In de Detailhandelsstructuurvisie wordt Gramsbergen aangeduid als lokale verzorgingskern. Hier is voldoende draagvlak voor een basispakket aan dagelijkse winkels. Dit betreft een fullservice supermarkt, aangevuld met enkele specialisten, zoals een slager, bakker, drogist, bloemist en een slijter. Deze winkels profiteren van elkaars nabijheid en hebben een gezamenlijke trekkracht. Daarnaast kan een beperkt aantal niet-dagelijkse winkels aanwezig zijn. Deze moeten het echter vooral hebben van hun individuele aantrekkingskracht en bedienen een lokaaloverstijgend verzorgingsgebied. Toeristen kunnen een waardevolle aanvulling op het draagvlak vormen. Concentratie van de winkels is gewenst. Ontsluiting, parkeren en ruimtelijke kwaliteit moeten van een goed niveau zijn.

Toekomstvisie

In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2004-2019 (subtitel: 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld d.d. 27 mei 2004) en de uitwerking daarvan in het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: "de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte".

Wat betreft voorzieningen is aangegeven dat centrale voorzieningen met een regionale uitstraling in de kern Hardenberg worden geconcentreerd. Onderhavige ontwikkeling in Gramsbergen heeft echter geen regionale uitstraling en past om die reden binnen de Toekomstvisie.

Ten aanzien van woningbouw wordt aangegeven dat dit bij voorkeur door inbreiding binnen de kleine en grote kernen moet plaatsvinden. De behoefte van de eigen bevolking, met speciale aandacht voor jongeren en ouderen, staat voorop.

Beschermd stadsgezicht

Het centrum van Gramsbergen is in 1992 aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het plangebied valt buiten het beschermd stadsgezicht. De historische opbouw van de kern is nog goed herkenbaar. De bebouwing in het beschermd stadsgezicht bestaat voor het merendeel uit individuele panden, deels aaneengesloten (Kruisstraat, Voorstraat), deels vrijstaand (Kerkbuurt) met een overwegend kleinsteeds, 'dorps' karakter. Het gebied levert een beeld op dat van algemeen belang is, vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang. In de beheersverordening is dit gebied beschermd door een dubbelbestemming ter bescherming van de waarden.

Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Hardenberg geeft een waardering voor de kern Gramsbergen. Hierin is af te lezen dat het plangebied deels wordt omringd met (historische) invalswegen.

De welstandsnota geeft de volgende uitgangspunten voor de invalswegen:

  • behoud en versterking van de (cultuurhistorische) structuur met bijbehorende herkenbare gevelwanden;
  • behoud en versterking van de diversiteit in bebouwing met bijbehorende individuele bebouwingskwaliteit;
  • behoud en versterking van de (groene) straatprofielen.

Woonplan

Het gemeentelijke Woonplan 2008 – 2012 geeft aan dat er gemiddeld 15 woningen per jaar mogen worden gebouwd in Gramsbergen. De volgende verhoudingen worden gehanteerd:

  • koop/huur 65%/35%;
  • eengezins/meergezins 80%/20%.

De te realiseren appartementen passen binnen dit programma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0007.png"

Hoofdstuk 3 De Huidige Situatie

3.1 Ontstaan

Gramsbergen is ontstaan op de rand van het beekdal van de Vecht, tijdens ontginningen in de Karolingische tijd. In de veertiende eeuw was er het kasteel Huis Gramsbergen gevestigd. Gramsbergen kreeg in 1442 stadsrechten. De vroegste bebouwing is gelegen langs de Hessenweg (een handelsweg tussen Holland en Duitsland) en de daarop aansluitende toegangsweg naar het kasteel.

Een uitzonderlijke kwaliteit van Gramsbergen betreft het beschermd stadsgezicht. De bebouwing bestaat voornamelijk uit negentiende-eeuwse panden met één bouwlaag en een boerderijachtige hoofdvorm. Het gaat hoofdzakelijk om panden met een woonfunctie. Het plangebied ligt in de nabijheid van het beschermd stadsgezicht.

Langs de Stationsstraat, een oorspronkelijke uitvalsweg vanuit het historische centrum, is met name in de periode voor de tweede wereldoorlog vrijstaande woonbebouwing gerealiseerd.

3.2 Structuur

Het plangebied is gesitueerd tussen de Oostermaat, de Stationsstraat, de Burgemeester van Riemsdijkstraat en de Oudestraat. Opvallende elementen zijn het beschermde stadsgezicht van Gramsbergen in het westen en het spoor ten oosten van het plangebied. Een deel van de omringende wegen, met name de Stationsstraat, behoort tot de historische invalswegen van Gramsbergen. De Oostermaat is een belangrijke doorgaande verbinding naar het bedrijventerrein. Een belangrijk element in de omgeving is het station.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0008.png"

Kaart ligging plangebied binnen huidige structuur

De Oostermaat heeft een verkeerstechnische inrichting. De inrichting is primair afgestemd op de functie van de weg. De straat heeft ondanks de forse wegbreedte een groen karakter door de aanwezige bomen en het groen langs het spoor. Door de forse wegbreedte, de lengte en de belijning heeft de Oostermaat een lineair karakter.

Het stationsgebied kent een diversiteit in materiaalgebruik. Het stationsgebied heeft een lineair karakter met een redelijk grote schaal. Het spoortracé, het lange parkeerterrein en de groenstrook benadrukken dit gegeven. Door het hoogteverschil is er nauwelijks relatie met de directe omgeving. De 'TOP' op dit terrein valt nauwelijks op.

De inrichting van de Stationsweg, de Oudestraat en het beschermde stadsgezicht heeft een hoge ruimtelijke kwaliteit, waarbij sprake is van een hoogwaardig materiaalgebruik. De inrichting vertoont een samenhangend beeld, waarbij sprake is van een vormentaal die aansluit bij de organisch gegroeide stedenbouwkundige structuur. Gebakken klinkers en natuursteen bepalen daarbij het beeld, waardoor een kwalitatief totaalbeeld is ontstaan.

3.3 Plangebied

In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met een PLUS-supermarkt van 1.125 m2. Dit gebouw heeft een hoofdvorm van overwegend één bouwlaag met een plat dak. De supermarkt heeft een voorgevel aan de Oostermaat, bestaand uit baksteen en glazen entreepartij. De overige gevels zijn dichte, blinde gevels. De blinde gevels bestaan uit baksteen of stalen platen met damwandprofiel. Aan de Stationsstraat is een bestaand gebouw van 140 m2 onderdeel van het plangebied. Dit gebouw heeft een hoofdvorm van twee bouwlagen met een kap en bestaat uit een commerciële ruimte en een woonruimte. Het gebouw is georiënteerd op de Stationsstraat. Aan de steeg langs het gebied is sprake van relatief gesloten gevels.

Het bestaande terrein is in grote mate verhard. De supermarkt beschikt in de huidige situatie over 52 parkeerplaatsen. Verspreid over het terrein staan onder andere een overkapping met winkelwagens en een aantal containers. Het plangebied grenst aan de zij- en achtererven en heeft een hogere ligging dan de aangrenzende erven. Aan de noordzijde is deels sprake van een betonnen keerwand om het hoogteverschil te overbruggen. Op de overige plekken is het hoogteverschil meer geleidelijk. Mede door de hogere ligging is er vanuit het plangebied duidelijk zicht op de aangrenzende percelen. Door de plaatsing van gaas met begroeiing is getracht om het zicht op de erven deels weg te nemen.

Het perceel ten noorden van het plangebied heeft een zeer groen karakter door de invulling met gras en forse bomen.

Hoofdstuk 4 Het Voornemen

In dit hoofdstuk komt eerst de toekomstige situatie van het plangebied aan bod. Vervolgens wordt ingegaan op de inrichting van het openbaar gebied en de verkeerssituatie. Deze twee onderdelen worden niet middels onderhavig bestemmingsplan geregeld, maar houden wel verband met de ontwikkelingen binnen het plangebied. De laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van dit plan.

4.1 Winkel- En Woonprogramma

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van detailhandel en appartementen mogelijk. Het plan bestaat uit een supermarkt van circa 1.500 m2 en daarboven maximaal acht appartementen. Daarnaast is voor de noordzijde een plan in ontwikkeling voor twee gebouwen met op de begane grond commerciële ruimten en op de verdieping woonruimte. Er kan maximaal respectievelijk 230 m² en 305 m² commerciële ruimte worden toegevoegd aan de bestaande situatie. Op de verdieping van de beide gebouwen zijn respectievelijk maximaal twee en drie appartementen toegestaan. Zoals aangegeven gaat het hier om een bestaande supermarkt. Het is nog niet duidelijk door welke bedrijven de overige commerciële ruimte wordt ingevuld. De bouw van de appartementen strookt met het gemeentelijk woonprogramma zoals onder meer vastgelegd in het woonplan. In de paragraaf over het gemeentelijk beleid is op de inhoud van dit woonplan ingegaan.

4.2 Stedenbouwkundige Opzet

Sinds een aantal jaren is het centrum van Gramsbergen onderwerp van discussie en planvorming. Voor het gebied gelegen tussen de Oostermaat, de Stationsstraat, de Burgemeester van Riemsdijkstraat en de Oudestraat zijn diverse herinrichtingsvoorstellen de revue gepasseerd. Alfring Holding bv heeft het initiatief genomen tot een gefaseerde herontwikkeling van het gebied te komen waarbij in de eerste fase de herbouw van de supermarkt in combinatie met appartementen aan de orde is.

Het plan bestaat uit een supermarkt van circa 1.500 m2 en acht appartementen. Daarnaast is voor de noordzijde een plan in ontwikkeling waarin respectievelijk 230 m² en 305 m² commerciële ruimte en vijf appartementen worden toegevoegd aan de bestaande situatie. Hiervoor is nog geen concreet plan ontwikkeld.

Het architectonisch plan voor de nieuwe supermarkt en de appartementen is afgestemd op de omgeving. Het plan voorziet in een fors gebaar naar de Oostermaat, afgestemd op de pleinruimte en de schaal van de weg en het spoor. In de architectuur wordt gerefereerd aan het oude stationsgebouw. De noordelijke gevel van het complex kent daarentegen een sterke geleding in kleinere volumes en variatie in vormgeving en kleur- en materiaal. Hiermee wordt aangesloten bij de kleine schaal en het gedifferentieerde beeld van de historische invalswegen (onder andere de Stationsstraat) en het beschermde stadsgezicht. Voor het nog verder uit te werken plan aan de noordzijde van het plein geldt dat tevens zal worden aangesloten bij de schaal, maat en vormgeving van de bebouwing in de oude kern.

Het plangebied grenst aan twee gebieden met een verschillend karakter. Enerzijds is er een langgerekte zone met de Oostermaat en het spoor (en het daarachter liggende Overijsselskanaal). Anderzijds is er de oude kern met de organische gegroeide structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0009.png"

De rooilijnen van de bebouwing in de oude kern zijn grillig, de bebouwing is overwegend kleinschalig en heeft een individueel karakter. De inpassing van de nieuw te bouwen supermarkt met appartementen en de nieuw te bouwen kleinere bouwblokken met commerciële ruimten en appartementen is afgestemd op deze specifieke overgangssituatie. De nieuwe bouwblokken vormen een overgang tussen deze twee gebieden.

Naast het genoemde kenmerkende contrast in het gebied, biedt de nieuwe invulling de kans om knelpunten weg te nemen. Bovendien kan een verbinding tussen het station en de oude kern worden gemaakt. Daarnaast verdient het aanbeveling om de inrichting van het deel van de Oostermaat en het stationsgebied ter hoogte van het plangebied af te stemmen op het nieuwe plein.

Een goede aanhechting van de planontwikkeling in de omgeving is het centrale uitgangspunt. Er is nadrukkelijk aandacht besteed aan de woon- en verblijfskwaliteit van en rond dit winkelgebied. Het aantrekkelijk vormgeven van loop- en winkelroutes en de verbindingen van het station naar de overige centrumgedeeltes van Gramsbergen is daarbij van cruciaal belang. In het Ontwerp en onderbouwing inrichting openbare ruimte Centrumgebied Gramsbergen (BügelHajema Adviseurs, 19 juli 2012) is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de ruimteclaims van parkeren, voetgangersroutes, verblijfsruimtes en groen. In de paragraaf beeldkwaliteit wordt dit nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0010.png"

4.3 Beeldkwaliteit

De openbare ruimte kent een driedeling. Twee verschillende deelgebieden die ieder aansluiten bij sfeer en vormentaal van de direct aangrenzende omgeving, met daartussen een verbindende schakel. In het westelijke deel is een organische vormgeving uitgangspunt. In het oostelijke deel is een meer strakke vormgeving uitgangspunt.

De verbindende schakel verbindt de twee verschillende vormentalen en markeert bovendien het hoekaccent van de nieuwe supermarkt met appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0011.png"

Kaart ontwerp openbare ruimte (ontwerp openbare ruimte BügelHajema Adviseurs, architectonisch ontwerp Vellinga Menkveld Architecten)

Materiaalgebruik en inrichtingselementen

De invulling van het westelijke deel van het plangebied sluit aan bij de inrichting van de oude kern. Voor een maximaal eindresultaat is het bij de keuze van het kleur- en materiaalgebruik en de inrichtingselementen voor dit deelgebied van groot belang dat deze zeer zorgvuldig aansluit bij het kleur- en materiaalgebruik en de inrichtingselementen in de oude kern. Het gebruik van gebakken klinkers en natuursteen is dan ook zeer gewenst. Bij de keuze van het kleur- en materiaalgebruik en de inrichtingselementen in het oostelijke deel en in de verbindende schakel is afstemming op het westelijke deel uitgangspunt. Voor een sterke eenheid is het gebruik van een gelijk kleur- en materiaalgebruik en gelijke inrichtingselementen noodzakelijk. Afstemming in kleur is daarbij een minimale vereiste. Dit om te voorkomen dat een te groot contrast ontstaat.

Perceelsafscheidingen

Het plangebied grenst aan zij- en achtererven. Het gaat hierbij om open situaties waarbij er vanuit het plangebied zicht bestaat op privétuinen. Voor de privacy van de aanwonenden is dit een nadeel. Bovendien vormen deze open perceelsranden zonder nadere ingrepen geen kwalitatieve begrenzingen van het plein. Uitgangspunt voor de invulling van de perceelsranden is het maken van een invulling die bijdraagt aan het begrenzen van de randen van het plein en tegelijkertijd de privacy van de aanwonenden garandeert. Groene, structuurvormende erfafscheidingen, zoals een beukenhaag en/of leilinden genieten hierbij de voorkeur.

Bomen

In de directe omgeving komt een aantal soorten bomen meerdere keren voor. Om een goede aansluiting met de omgeving te maken, is het goed om gebruik te maken van deze soorten. Het gaat hierbij om platanen, kastanjes, berken en zuileiken.

4.4 Verkeersstructuur

Ontsluiting

De Oostermaat heeft ondanks de forse wegbreedte een groen karakter door de aanwezige bomen en het groen langs het spoor. Het laden en lossen vindt plaats vanaf deze straat. Het parkeerterrein is eveneens gericht op ontsluiting vanaf de Oostermaat.

Verbinding voor langzaamverkeer

Het plangebied is gesitueerd tussen het station en de oude kern. De gemeente Hardenberg wil graag dat een kwalitatieve verbinding voor langzaamverkeer wordt ingepast in het gebied.

Parkeren

De in ontwikkeling zijnde plannen vragen om een fors aantal parkeerplaatsen. Er dienen (afgerond) minimaal 72 parkeerplaatsen te worden ingepast op het plein. De in de tabel weergegeven berekening geeft een onderbouwing van dit aantal op basis van de parkeernormen uit de gemeentelijke Nota Parkeernormering van de gemeente Hardenberg. In praktijk worden er 81 parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0012.png"

4.5 Juridische Vormgeving

4.5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de gewenste ontwikkeling in de ruimtelijke en functionele structuur van het te realiseren woon-winkelgebied in Gramsbergen weergegeven.

Dit beleid krijgt een juridische vertaling in de opgenomen bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruik- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en in de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan zijn in overeenstemming met de terminologie die in de Wabo wordt gehanteerd.

4.5.2 Juridische systematiek

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen worden gebruikt ten aanzien van alle bestemmingen.

In de 'Overgangs- en slotregels' staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel. In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

4.5.3 Bestemming

Centrum

Het plangebied is volledig bestemd als Centrum. Binnen de bestemming Centrum worden uitsluitend typische centrumfuncties, zoals detailhandel, dienstverlening met een baliefunctie, lichte horeca en wonen (voornamelijk op verdieping) toegestaan. Het toestaan van overige functies, zoals zwaardere horeca en bedrijven, vragen om een nadere afweging. Hierom zijn deze functies uitsluitend toegestaan bij afwijking van het bestemmingsplan. Het aantal woningen mag alleen toenemen bij binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of vanwege veranderde marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand.

Er is binnen de bestemming maximaal één supermarkt toegestaan; de supermarkt is in de verbeelding specifiek voorzien van de aanduiding 'supermarkt'.

Binnen de bestemming zijn appartementen toegestaan: op de verdieping boven de supermarkt zijn maximaal acht appartementen toegestaan, voor de noordzijde is een plan in ontwikkeling voor twee gebouwen met in totaal vijf appartementen. Het betreft twee gebouwen met op de begane grond commerciële ruimten. Hierin wordt maximaal respectievelijk 230 m² en 305 m² commerciële ruimte (dus ook detailhandel) toegevoegd aan de bestaande situatie. In deze beide gebouwen zijn respectievelijk maximaal twee en drie appartementen toegestaan.

De voet-fietsroute is in de verbeelding specifiek aangeduid. Het bouwen van gebouwen is alleen mogelijk binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de regels en de verbeelding is de specifieke maatvoering van de gebouwen opgenomen/voorgeschreven. Ook zijn de gronden bestemd voor verkeer en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen en water.

4.5.4 Handhaving

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van het bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.

Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving. Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.

Preventieve handhaving

Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van het bestemmingsplan te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actueel bestemmingsplan dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.

  1. 1. Voorlichting

Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van het bestemmingsplan. Hieraan zal in ieder geval via de inspraak over het bestemmingsplan inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.

  1. 2. Klachtenregistratie

Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.

  1. 3. Toezicht

Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.

  1. 4. Financiële maatregelen

Financiële maatregelen, zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.

  1. 5. Heldere lijn

Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor het bestemmingsplan omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.

Repressieve handhaving

Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.

Hoofdstuk 5 Onderzoeken

5.1 Bedrijven En Andere Activiteiten

Het plan voorziet in kleinere commerciële ruimten en een supermarkt met een parkeerterrein.

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten.

In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen, zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied.

Aan de hand van de categorie-indeling kan worden bepaald of en eventueel onder welke voorwaarden een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

Gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de tabel zijn voor de activiteiten in het plangebied de richtafstanden met betrekking tot het aspect geluid weergegeven. Het betreft overigens richtafstanden en geen normen.

Tabel: richtafstanden conform VNG-brochure

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0013.png"

Het plangebied betreft het terrein van een bestaande supermarkt. In de nabijheid van het plangebied ligt het station en diverse commerciële functies. Het plangebied wordt beschouwd als onderdeel van 'gemengd gebied' op basis van de VNG-systematiek.

De kleinste afstand van de supermarkt tot aan de perceelgrens van de maatgevende woning bedraagt 3 m, waarmee kan worden voldaan aan de richtafstand van 0 m voor een gemengd gebied. Aan de Stationsstraat 13 worden twee commerciële ruimten toegestaan. Deze liggen op een afstand van 0 m tot het aangrenzende pand. Dit is echter in de bestaande situatie ook het geval.

De afstand van 0 m voldoet aan de richtafstand van 0 m voor een gemengd gebied. De kleinste afstand van de parkeerplaats tot aan de maatgevende woning bedraagt circa 9 m, waarmee ook min of meer wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand voor een gemengd gebied. Aangezien het richtafstanden betreft, kan worden afgeweken van de afstanden. In de huidige situatie ligt de parkeerplaats van de supermarkt op dezelfde afstand van de woning. Deze afstand wordt niet verkleind.

Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0014.png"

Situatieschets toekomstige situatie, Vellinga Menkveld Architecten

5.2 Externe Veiligheid

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

INRICHTINGEN

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Wel zijn er andere risicovolle inrichtingen (zie navolgende kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0015.png"

Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld

Het betreft de volgende inrichtingen:

Naam Adres Afstand in meters tot plangebied circa Risicovolle activiteit Afstand PR 10-6 GR
Zwembad Hattemat Hattematstraat 5 160 Opslag 60 m Geen overschrijding groepsrisico
Galvaniseerbedrijf Hoge Holt 300 Opslag 30 m
Recreatiecentrum 't Hooge Holt Bolslaan 1 300 Opslag 60 m Geen overschrijding groepsrisico

De inrichtingen liggen op geruime afstand. Hierdoor zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkeling.

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In 2001 en 2003 zijn voor deze onderwerpen risicoatlassen opgesteld, waarin is vermeld of langs de route een plaatsgebonden risico en/of groepsrisico aanwezig zijn. Tevens zijn voor wegen in 2006-2007 nieuwe verkeerstellingen verricht. De spoorlijn en De tracés komen niet voor op de kaarten.

Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van een nieuwe wetgeving rond transportroutes; het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Deze wetgeving gaat de huidige Circulaire Risiconormering Vervoer van Gevaarlijke Stoffen vervangen en treedt naar verwachting in 2012 in werking.

BUISLEIDINGEN

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Op een afstand van ruim een kilometer ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding van de Nederlandse Aardolie maatschappij. Deze heeft een PR van 0 m. De leidingen hebben een diameter van respectievelijk 8 inch. Het plaatsgebonden risico van de leiding is 0 m. Het plangebied valt buiten de invloedssfeer en er treden geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit onderdeel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

BESTEMMINGSPLAN

Het plan biedt de mogelijkheid tot de ontwikkeling van een supermarkt en enkele commerciële ruimten en appartementen. Aangezien reeds een supermarkt aanwezig is, is alleen gerekend met de toename van het oppervlak van de supermarkt en de commerciële ruimten. Tevens is gerekend met 12 appartementen. Op basis van de CROW-publicatie 272 Verkeersgeneratie voorzieningen, 2008, tabel 17 Verkeersgeneratie van stadsdeel, wijk- en buurtcentra in motorvoertuigenbewegingen per weekdag naar ligging in stedelijk gebied is voor een wijkcentrum per 100 m2 bvo 62,8 motorvoertuigbewegingen opgenomen (schil rond stedelijk gebied). Voor de appartementen wordt rekening gehouden met een ritproductie van zeven motorvoertuigbewegingen per weekdag.

NIBM-TOOL

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld (juni 2011). Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0016.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

5.4 Geluid

Wegverkeerslawaai

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

ZONES

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De zone in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 m uit de as van de weg.

Van belang voor het plangebied is de Oostermaat. Deze weg kent een 50 km/uur-regime en derhalve ook een zone. De te realiseren woningen liggen binnen de zone van deze weg.

NORMEN

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

UITGANGSPUNTEN VERKEER

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersprognoses van de gemeente Hardenberg voor 2020. Daarnaast is uitgegaan van een groei van het verkeer met 6% in de periode 2020 tot 2023. In de berekeningen is verder uitgegaan van een wegdek van dicht asfaltbeton. In navolgende tabel zijn de gebruikte gegevens weergegeven.

Weg Wegdek-
type
Etm. int.
2023
Verdeling
periode uur % % samenstelling
lv mv zv
De Oostermaat DAB 1667 dag 7,03 79,94 83,34 88,85
avond 2,96 14,84 12,32 5,10
nacht 0,49 5,22 4,34 6,05

BEREKENINGEN

Met behulp van Standaard Rekenmethode I zijn de 48 dB-geluidscontouren van de Oostermaat berekend onder zogenaamde vrije-veldcondities. Dat wil zeggen dat geen rekening is gehouden met de afschermende bebouwing tussen de te realiseren woningen en de betreffende weg. Bij de berekeningen is verder rekening gehouden met een aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder 2006.

CONCLUSIES

De 48 dB-geluidscontour ligt ongeveer op 25 m uit de as van de Oostermaat. De te realiseren woningen liggen op grotere afstand van deze weg. In de zin van de Wet geluidhinder is geen sprake van geluidhinder wat betreft het wegverkeerslawaai.

Het rekenblad is opgenomen in de bijlagen.

Spoorweglawaai

Zoals eerder opgemerkt, biedt het voornemen de mogelijkheid tot het realiseren van geluidsgevoelige gebouwen. Daarmee is ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder van belang. De spoorlijn Zwolle-Emmen kent een zone van 100 m ter weerszijden van het spoor, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB.

Bij het voorbereiden van de vaststelling of de herziening van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone als vorengenoemd, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 55 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 68 dB.

BEREKENINGEN EN CONCLUSIE

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van het akoestisch spoorwegboekje Aswin 2011. Bij Aswin wordt tegenwoordig de Prognose 2010-15 niet meer meegeleverd. Dit is een uitvloeisel van het Reken- en Meetvoorschrift 2006 waarin het volgende wordt gesteld: 'Omdat er omtrent de prognose voor het maatgevend jaar in de toekomst geen generieke uitspraken kunnen worden gedaan, is dat deel van het emissieregister vervallen.'

Op 1 juli 2012 is het wetsvoorstel voor de introductie van de geluidsproductie-plafonds in werking getreden. De geluidsproductieplafonds zijn ingevoegd als hoofdstuk 11 in de Wet milieubeheer. De nieuwe regels komen, wat de rijksinfrastructuur betreft, in de plaats van de huidige regels omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Zij hebben geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarop zijn de bestaande regels van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer, met enkele noodzakelijke aanpassingen, van toepassing.

De geluidproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een weg of spoorweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de spoorweg gelegen punten, en moeten –behoudens een besluit tot verhoging of verlaging- permanent worden nageleefd. De geluidproductieplafonds zijn in het algemeen gelegen op het niveau van de heersende waarde (wat spoorweglawaai betreft het gemiddelde van de periode 2006 - 2008) plus een zogenaamde 'werkruimte' van 1,5 dB. Bij berekeningen dienen deze gegevens als uitgangspunt te dienen.

Uit het Register spoorverkeer blijkt dat de geluidsproductieplafonds op 58 dB liggen. Deze plafonds (opgenomen als referentiepunten) liggen op 50 m uit het spoor om de 100 m. Uit het register blijkt ook dat de gemeten waarde op dit moment reeds de waarde van het geluidsproductieplafond van 58 dB heeft bereikt. Van een werkruimte van 1,5 dB is op deze locatie dus geen sprake meer. Dit houdt in dat het geluidsniveau niet verder mag toenemen.

Indien de gegevens die zijn gebruikt ten behoeve van het vaststellen van de geluidsproductieplafonds worden gebruikt bij de berekeningen voor onderhavig project, blijkt dat de woningen boven de te realiseren supermarkt een maximale geluidsbelasting kennen van afgerond 55 dB. De overige woningen kennen een maximale geluidsbelasting van afgerond 54 dB.

In de zin van de Wet geluidhinder/Wet milieubeheer is derhalve geen sprake van geluidhinder.

Supermarkt

Aangezien het de vervanging van de bestaande supermarkt betreft, wordt geen toename van het geluid ten gevolge van de supermarkt verwacht.

5.5 Bodemkwaliteit

Er is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd1.

In een deel van het gebied is onder andere een verhoogd gehalte DDT ten opzichte van de interventiewaarde gemeten. Dit geeft aanleiding tot het instellen van een nader, afperkend onderzoek. Voor het overige bevat de grond en het grondwater plaatselijk verontreinigingen ten opzichte van de achtergrondwaarde, respectievelijk de streefwaarde. De overige verontreinigingen zijn in relatief geringe mate gemeten (gehalten beneden de tussenwaarde) en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Uit het nader, afperkend onderzoek2 blijkt het volgende: “het tijdens het verkennend bodemonderzoek sterk verhoogd gemeten DDT (som) in het bovengrondmengmonster MM5 is in geen van de aanvullende grondmengmonsters bevestigd. Het tijdens het verkennend bodemonderzoek sterk verhoogd gemeten gehalte DDT (som) in het bovengrondmengmonster MM5 is op basis van de aanvullende onderzoeksgegevens naar verwachting zeer lokaal en incidenteel van aard (bijvoorbeeld mogelijke morsplek, aanmaakplaats, spoel-/schoonmaakplaats). Indien op de locaties, als gevolg van grondverzet, grond vrijkomt, dienen de toepassingsmogelijkheden te worden vastgesteld aan de hand van het Besluit bodemkwaliteit. Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd, dient deze te worden verwerkt conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld in overleg met de betrokken overheidsinstanties.

Het plan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar gebleken.

  1. 1. Verkennend milieukundig bodemonderzoek De Oostermaat nr. 58-60/Stationsstraat nr. 13 te Gramsbergen, Sigma, 17 augustus 2012.
  2. 2. Aanvullend milieukundig bodemonderzoek De Oostermaat nr. 58-60 te Gramsbergen, Sigma Bouw en Milieu, 11 oktober 2012.

5.6 Flora En Fauna

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 3 september 2012 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0017.png"

Het braakliggende terrein in het midden van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0018.png"

De wand van de supermarkt

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0019.png"

Een bijgebouw van de supermarkt

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005 kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime. De ontwikkelingen bestaan uit de sloop van de huidige bebouwing en nieuwbouw op de vrijgekomen locatie.

INVENTARISATIE

Het plangebied bestaat uit een grote supermarkt met parkeerplaats en een woning met kantoor aan de Stationsstraat 13a. Achter (westelijk van) de supermarkt met parkeerplaats ligt een braakliggend terrein met een schuurtje. Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeven door tuinen van omliggende woningen. Aan de oostkant van de supermarkt, bij de ingang, staat een grote linde.

Uit de informatie van quickscanhulp (© NDFF - quickscanhulp.nl 03-09-2012) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied, naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde planten- en diersoorten voorkomen. De quickscanhulp geeft echter een overzicht van soorten tot een afstand van 1 km rond het plangebied. Hier vallen ook de Vecht met haar oevers, graslanden en enkele bosjes binnen.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. Gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied worden enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen en andere muizen) en zwaarder beschermde vogels in en direct rond het plangebied verwacht. Vooral in het tussenliggende braakliggende gebied kunnen deze licht beschermde soorten, naast algemeen voorkomende vlinders en enkele algemeen voorkomende vogels worden aangetroffen. Het tussenliggende terrein bestaat vooral uit ruigtekruiden met onder meer braam, teunisbloem, akkerdistel en opslag van hazelaar en berk. Het open schuurtje is enkel van dun hout en vormt zeker geen verblijfplaats voor vleermuizen of vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen.

Daarnaast is het voorkomen van verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen in de gebouwen die worden gesloopt zeer onwaarschijnlijk. De supermarkt heeft hoofdzakelijk een plat dak en heeft muren zonder gaten of spleten. Slechts een klein aangrenzend gebouwtje heeft een kap met een pannendak. De betonnen dakpannen zijn echter plat en sluiten overal zeer nauw aan. Daar waar de pannen langs de rand van de daklijsten liggen, zijn de kieren gedicht met kit of cement. Hetzelfde geldt voor het gebouw aan de Stationsstraat 13a. Dit gebouw heeft een vergelijkbare dakstructuur waardoor ook daar het voorkomen van nestplaatsen van huismus en verblijfplaatsen voor vleermuizen zeer onwaarschijnlijk is.

In het plangebied staat een grote linde. In deze linde zijn geen holten aanwezig die geschikt zijn voor vleermuizen. Ook is in deze linde geen nest van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen of te verwachten.

EFFECTEN

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Het plangebied kan een deel van het foerageergebied van algemene soorten vleermuizen vormen. Deze functie blijft na de inrichting onveranderd.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming is voor de provincie Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel, 2010.

INVENTARISATIE

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied Vecht en Beneden Regge, dat is gelegen op een afstand van circa 12 km ten zuid-zuidoosten van het plangebied. Op ongeveer dezelfde afstand in het zuiden liggen de Enbertsdijksvenen. Ten noorden en westen van het plangebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft de Vecht met oeverlanden. Dit gebied ligt op ruim 250 m afstand van het plangebied.

EFFECTEN

Deze beschermde gebieden liggen, gezien de aard van de ingrepen, op een voldoende afstand van het plangebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De voorgenomen activiteit is ook niet in strijd met het 'nee, tenzij'-beleid uit de SVIR en de uitwerking daarvan in de Omgevingsvisie Overijssel voor de EHS. Het plangebied ligt weliswaar op geringe afstand van de EHS, maar wordt hiervan gescheiden door dorpsbebouwing en wegen. Gezien de schaal van de ingreep zijn zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase geen negatieve effecten te verwachten. Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor verder onderzoek.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van de EHS noodzakelijk zijn. Het plan is in het kader van deze wetten uitvoerbaar.

5.7 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorie

Het perceel ligt in de bebouwingsschil 1900 – 1955 en historische centra/binnensteden. De ontwikkelingen doen geen afbreuk aan de kenmerkende structuren. Dit is reeds in de paragraaf stedenbouwkundige structuur beschreven. Er is geen sprake van monumenten of karakteristieke panden.

Archeologie

Op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) dienen gemeenten bij bestemmingsplannen rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Ook dienen gemeenten erop toe te zien dat bij bodemingrepen veroorzaakt door particuliere initiatiefnemers (onder andere bij een omgevingsvergunning), eveneens rekening wordt gehouden met de archeologische waarden.

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Be-leidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of er belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en of er archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0020.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart gemeente Hardenberg

Uit een kort bureauonderzoek door het Oversticht blijkt dat de locatie valt in onderzoeksgebied A en dat het in de verbeelding moet worden aangeduid als 'waarde archeologie 3'.

De gemeente Hardenberg heeft voor dergelijke gebieden het volgende beleid vastgesteld:

  • Bij bodemverstorende activiteiten groter dan 275 m2 en dieper dan 40 cm is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Om deze reden is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd. Binnen 100 m rond het plangebied zijn geen archeologische resten gemeld. Op grotere afstand zijn op dekzandruggen resten gevonden van menselijke aanwezigheid tijdens de steentijd, de late prehistorie en de middeleeuwen. Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied ook op een dekzandrug ligt. Er is een plaggenlaag aanwezig die een bescherming vormt van eventueel aanwezige archeologische resten tegen moderne bodemingrepen. Op het hele terrein lijkt de bodem dermate gaaf te zijn dat diepere delen van archeologische grondsporen bewaard kunnen zijn gebleven. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd die kunnen worden gedateerd uit de middeleeuwen of daarvoor. Het advies luidt dat karterende boringen dienen te worden verricht indien de toekomstige bodemingrepen dieper gaan dan 0,6 m beneden het maaiveld (bij de parkeerplaats achter de supermarkt 1,6 m) om vondsten op te sporen, zoals bewerkt vuursteen of scherven aardewerk. Uit de bouwplannen blijkt dat dieper dan 0,6 m beneden het maaiveld zal worden gegraven, om deze reden is door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef een karterend onderzoek uitgevoerd. Uit het karterend onderzoek blijkt dat in het plangebied geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de middeleeuwen of eerdere periodes. Uit het advies blijkt dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Als bij toekomstige bodemingrepen archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Monumentenwet 1988, artikel 53.

Conclusie

Het karterend onderzoek noch het verkennend onderzoek hebben vondsten uit de late middeleeuwen of eerdere periodes opgeleverd. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. Het project is uitvoerbaar. De volledige rapportage van onderzoeksbureau De Steekproef is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.

5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00186-VG01_0021.png"

Uitsnede bijlage, behorende bij het Besluit milieueffectrapportage Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

De realisering van de supermarkt, appartementen en commerciële ruimten is zeer kleinschalig en ligt beneden de drempelwaarden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG), zoals blijkt uit deze milieuparagraaf.

5.9 Water

Het klimaat is aan het veranderen. De gevolgen zijn ook in onze omgeving merkbaar. Regenbuien worden extremer. Er valt in een korte periode meer regen, maar ook nattere winters en drogere zomers komen steeds vaker voor. Ook stijgt de zeespiegel, waardoor waterafvoer naar zee minder eenvoudig wordt en dijken moeten worden verhoogd. Op sommige plaatsen in ons land hebben we te maken met bodemdaling. Ook bij ruimtelijke plannen dient men hiermee rekening te houden. Gevolgen van extreme neerslag mogen geen wateroverlast in de gebouwen veroorzaken.

Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Velt en Vecht kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies.

Watertoetsproces

Het Waterschap Velt en Vecht is geïnformeerd over het bestemmingsplan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van de watertoets moet worden doorlopen.

Waterparagraaf

In het kader van de ontwikkelingen van dit plan dient overleg te worden gevoerd met het Waterschap Velt en Vecht. De wijze waarop de aanvrager het waterschap informeert over ruimtelijke plannen en om advies vraagt, hangt sterk af van de aard van het plan. In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.

Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze en in criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan dienen zowel de huidige- als toekomstige relevante thema's worden beschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen: Veiligheid, Wateroverlast, Riolering, Watervoorziening, Volks-gezondheid, Bodemdaling (veengebieden), Grondwateroverlast, Oppervlaktewaterkwaliteit, Grondwaterkwaliteit, Verdroging en Natte natuur.

Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving worden afgewenteld. Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel worden gesignaleerd maar niet worden geregeld. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument kan worden geregeld, het niet met een ruimtelijk plan mag worden geregeld. Belangrijke regelstellende instrumenten zijn de Keur van het waterschap, Lozingenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening, Wvo- en Wm-vergunningen.

Relevant beleid

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het beleid van het waterschap Velt en Vecht staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015 (www.veltenvecht.nl/waterbeleid/algemeen_beleid/waterbeheerplan). In het waterbeheerplan staan de korte en lange termijndoelstellingen van het waterschap. Het waterschap kiest daarbij voor ruimtelijke, duurzame oplossingen, zowel in tijd als kwaliteit, waarbij het gedachtegoed van het Waterbeheer 21e eeuw en Kaderrichtlijn Water (KRW) nadrukkelijk is meegenomen.

Invloed op waterhuishouding

Wateroverlast en schade in gebouwen wordt voorkomen door bij het bouwplan een vloerpeil te hanteren dat ten minste van 30 cm boven de weg ligt. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 70 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld/onderkant vloer. Als de GHG ter plaatse niet bekend is, kan deze in veel gevallen worden bepaald door bij een boorproef, de bodemmonsters op kleurverschillen te beoordelen. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Voor ruimtes beneden het maaiveld (kelders en parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Compensatie toename verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2

Wanneer binnen het plan het verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2 toeneemt, dienen hiervoor compenserende maatregelen te worden genomen. Het Waterschap Velt en Vecht hanteert hierbij de 10%-vuistregel. Dit betekent dat 10% van de toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meters, voor waterberging ingericht dient te worden. Dit kan bijvoorbeeld ingericht worden als vijver, zaksloot, wadi, et cetera.

Bij de vernieuwing van de supermarkt en het omliggende terrein wordt meer verhard oppervlak aangelegd dan nu aanwezig is. Voor de uitbreiding van verhard oppervlak moet waterberging worden gerealiseerd en wel de Velt en Vecht bui + 20% minus 1,2 l/s per ha. Mogelijkheden voor waterberging zijn: groene daken, Aquaflow en infiltratiekratten. In onderhavig geval is gekozen voor infiltratiekratten.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het bovengronds afkoppelen en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op het oppervlaktewater. Daarbij is het wenselijk om geen gebruik te maken van uitlogende (bouw)materialen.

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via:

  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt deels geïnfiltreerd in PVC-kratten onder de parkeerplaats;
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt gedeeltelijk afgevoerd naar oppervlaktewater. Hemelwater wordt ook deels gebruikt voor bluswater.

Onttrekking en/of een lozing

Vindt er lozing plaats, bijvoorbeeld procesafvalwater of bronneringswater, vanuit een inrichting, dan valt het onder de waterwet of AMvB. Het lozen van 'schoon' water vanuit niet inrichtingen is in alle gevallen vergunningplichtig in het kader van de waterwet. Voor kleinere, kortdurende lozingen geldt een meldingsplicht. Voor het lozen van water op een watergang kan een Keurontheffing noodzakelijk zijn. Gezien de verschillende belangen, die verschillende partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Grondwaterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht.

Grondwaterbeschermingsgebied

In een grondwaterbeschermingsgebied is het beleid gericht op het weren van activiteiten en stoffen die de kwaliteit van het grondwater en oppervlaktewater nadelig kunnen beïnvloeden. De gebieden waar grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken en de gebieden die daarvoor in reserve worden gehouden, worden afdoende beschermd. De provincies Overijssel en Drenthe hebben een centrale rol in het grondwaterbeschermingsgebied.

Keur van het waterschap

Kernzone of beschermingszone waterkering, hoofdwatergang of watergang van het waterschap. De functie en stabiliteit van de waterkering(en) moeten te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Velt en Vecht worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone van de waterkering(en). Indien een ontheffing noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het waterschap. De beschermingszone van de waterkering is in de verbeelding opgenomen als dubbelbestemming Waterstaatkundige Doeleinden. De functie van de watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de kern- en beschermingszone van deze watergangen, zoals in de Keur van het Waterschap Velt en Vecht beschreven. Met betrekking tot deze watergang(en) gelden de binnen de Keur van het Waterschap Velt en Vecht opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone zijn ontheffingplichtig. Ten behoeve van het beheer en onderhoud gelden langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 m.

Randvoorwaarden bij de uitvoering van het plan

  • Afvalwater en hemelwater moeten gescheiden aangeleverd worden bij de weg.
  • Bij goede waterdoorlatendheid van de grond, het hemelwater infiltreren in de bodem.
  • Het gaat om een inbreiding met een uitbreiding van het verhard oppervlak (ten opzichte van huidige situatie). Voor inbreidingen wordt een waterberging gevraagd van 20 mm. Bij uitbreiding van verhard oppervlak wordt meer waterberging gevraagd. Indien infiltratie van water mogelijk is, dan dient 40 mm waterberging te worden aangelegd.
  • Gebouwen moeten 30 cm boven wegpeil worden aangelegd.
  • Terreinen niet af laten lopen richting aangrenzende tuinen en terreinen, om wateroverlast bij de buren te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1, tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.

Conclusie

De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. De gemeenteraad zal derhalve bij vaststelling van het bestemmingsplan tevens besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 14 februari 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijven

Bijlage 1 Staat van bedrijven

Bijlage 1 Rekenbladen

Bijlage 1 Rekenbladen

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Inventariserend En Karterend Archeologisch Onderzoek

Bijlage 3 Inventariserend en karterend archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets