KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Rheerzerveen
2.2 Landschappelijke Aspecten
2.3 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Gewenste Ontwikkeling
3.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Akoestiek
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie & Cultuurhistorie En Water
6.1 Flora & Fauna
6.2 Archeologie & Cultuurhistorie
6.3 Water
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Inspraak En Overleg
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Buitengebied Hardenberg, hoek Rheerzerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 05-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, hoek Rheezerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen' van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis gebonden beroep:

administratieve, juridische, medische therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.11 bed and breakfast:

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 horeca:

hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.23 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.24 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    1. 1. de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    1. 1. de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.25 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;

1.26 streekeigen product:]

producten die zijn voortgebracht op agrarische bedrijven in de gemeente Hardenberg of in aangrenzende gemeenten;

1.27 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.28 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Besloten Heideontginningslandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroepen;

en mede bestemd voor:

  1. b. bed and breakfast;
  2. c. tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Afstand tot wegen en water

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Extra zelfstandige woonruimte in woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van deze regels omtrent het de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. vergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. b. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
  3. c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning;
  4. d. het betreft inwoning binnen de bestaande woning;
  5. e. het aantal woningen mag niet toenemen.

8.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.

Een vergunning wordt niet verleend indien:

  1. f. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. g. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

10.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, hoek Rheezerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen' van de gemeente Hardenberg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De griffier, De voorzitter,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers van dit bestemmingsplan zijn voornemens een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren op een onbebouwd perceel op de hoek van de Rheezerveenseweg en de Bosrandweg (naast Rheerzerveenseweg nummer 44) te Rheerzerveen. De buurtschappennota van de gemeente Hardenberg biedt hier kaders voor.

De gemeente Hardenberg heeft de buurtschappennota opgesteld met als doel om binnen de gestelde kaders nieuwbouw op onbebouwde plekken in enkele buurtschappen te stimuleren en daarmee de leefbaarheid van de aangewezen gebieden te vergroten. De nota geeft ruimte om te voldoen aan de lokale vraag.

Het buurtschap Rheezerveen is één van deze aangewezen gebieden. Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijk ruimtelijk kwaliteitsplan (hierna te noemen: ruimtelijk kwaliteitsplan). Hiermee wordt het initiatief op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap.

De ontwikkeling van het initiatief op deze locatie is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rheezerveenseweg ongenummerd (hoek Bosrandweg) te Rheezerveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0001.jpg"
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Earth)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, hoek Rheezerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0160.0000BP00256) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" van de gemeente Hardenberg. Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" werd op 2 december 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Hardenberg.

Op basis van dit bestemmingplan heeft het plangebied de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Op of in deze gronden is het oprichten van een reguliere woning met bijbehorende gebouwen verboden. Zowel binnenplanse als buitenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn niet toereikend.

Een bestemmingsplanherziening is derhalve noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0002.jpg"Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg"

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke kenmerken en huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema’s de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Rheerzerveen

Rheezerveen is een buurtschap in de gemeente Hardenberg. Het buurtschap is centraal gelegen tussen de plaatsen Hardenberg, Dedemsvaart en Ommen (gemeente Ommen). Het grootste deel van de bebouwing is gelegen aan de Rheezerveenseweg. De oorspronkelijke naam van de Rheezerveenseweg was ‘de Ondersloot’. Deze naam is te verklaren doordat dit gebied vanaf het noordelijk gelegen Dedemsvaart ontgonnen werd ten behoeve van brandstof: veen. De Rheezerveenseweg (Ondersloot) lag vanaf Dedemsvaart gezien het meest ‘onderaan’.

Op de historische kaarten (afbeelding 2.1) is te zien dat het voormalige heideontginningslandschap een grote transformatie heeft doorgaan. Het ontoegankelijke gebied werd ontgonnen en rechte wegenstructuren vormden de basis om het landschap te ontginnen en gereed te maken voor landbouw.

De voormalige ‘Ondersloot’, nu Rheezerveenseweg, werd de plek waaraan zich nieuwe erven (bebouwing) vestigden. Rheezerveen telt tegenwoordig circa 600 inwoners.

2.2 Landschappelijke Aspecten

Rond 1900 was het plangebied, zuidelijk van de Ondersloot, gelegen in het landschap met de woeste gronden. Het betreft hier de heidevelden, de schrale zandgronden. Het gebied was relatief reliëfrijk. Met hogere (drogere) delen zoals de dekzandkoppen en de lagere, natte delen waaronder de heidevennetjes. Noordelijk van de Rheezerveenseweg liggen de veengronden. Het landschap was van oorsprong meer open dan het heidelandschap.

Het landschap heeft een grote transformatie ondergaan. Het ontoegankelijke gebied werd ontgonnen en rechte wegenstructuren vormden de basis om het landschap te ontginnen en gereed te maken voor landbouw. Ook kent het gebied meer contrasten: bospercelen, openheid van agrarische percelen (weides) en enkele beplante erven.

Zuidelijk ten opzichte van de Rheezerveenseweg (Ondersloot) lagen de erven op zeer verschillende afstanden tot de weg. Dit had te maken met de hogere plekken (dekzandkoppen) waar men zich op vestigde. De erven ten noorden van de Rheezerveenseweg kenden de karakteristiek van het veenontontginningslandschap en ontstonden langs de wijken en sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Landschappelijke ontwikkeling op historische kaarten (Bron: watwaswaar.nl)

2.3 Het Plangebied

2.3.1 Ligging

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Rheezerveenseweg-Bosrandweg te Rheezerveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het perceel is gelegen ten oosten van het perceel Rheezerveenseweg 44. Het plangebied wordt begrensd door de Rheezerveenseweg aan de noordzijde, het perceel Rheezerveenseweg 44 aan de westzijde, agrarisch gebied (grasland) aan de zuidzijde en de Bosrandweg aan de oostzijde.

De ligging van het bewuste plangebied wordt hieronder op luchtfoto’s weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 2.2: Luchtfoto's plangebied (Bron: Google Earth)

2.3.2 Huidige situatie

De omgeving van het plangebied wordt gekarakteriseerd als een ‘besloten heideontginningslandschap’. De bebouwing langs de Rheezerveenseweg, ter hoogte van het plangebied, kent een grote diversiteit aangaande de architectuur, materialisering en oriëntatie op de weg. Karakteristiek zijn de berkenbomen langs de zuidzijde van de Rheezerveenseweg. Aan de noordzijde van de Rheezerveenseweg staan zomereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 2.3: Foto Rheerzerveenseweg (linkerzijde plangebied) (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 2.4: Foto Rheerzerveenseweg (rechterzijde plangebied) (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0007.jpg"
Afbeelding 2.5: Foto plangebied (kruispunt Rheerzerveenseweg-Bosrandweg) (Bron: Google Earth)

Het plangebied zelf is thans onbebouwd en in gebruik als agrarisch gebied (grasland). Onderstaande straatbeelden geven een goede impressie van de omgeving en het plangebied zelf. De bovenste 2 straatbeelden geven een impressie van de Rheezerveenseweg. Het onderste straatbeeld geeft een impressie van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Inleiding

Zoals al in hoofdstuk 1 aangegeven, vloeit de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voort uit de beleidsruimte die de beleidsregel ‘Buurtschappennota’ (vastgesteld door het college van B&W d.d. 5 juli 2011, nr. 198292) biedt. Deze beleidsregel bevat normen die burgemeester en wethouders hanteren bij aanvragen om de bouw van een woning in de buurtschap
Schuinesloot, Rheezerveen, Hoogenweg, Radewijk of Ane die niet in overeenstemming zijn met een bestemmingsplan.

Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast een ‘basisinspanning’ ruimtelijke kwaliteit dient er ook een extra bijdrage te worden geleverd in het kader van de provinciale ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’. De basisinspanning betreft het landschappelijk inpassen van het nieuwe woonperceel middels het opgestelde ruimtelijk kwaliteitsplan (bijgevoegd in bijlage 1 van deze toelichting).

Op het perceel is beperkt ruimte om extra te investeren in ruimtelijke kwaliteit. Een extra kwaliteitsimpuls wordt geleverd door:

  • een gedeelte van de bomenrij langs de zuidzijde van de Rheezerveenseweg te herstellen. De rijen met eiken en berken zijn karakteristiek voor Rheezerveen. Op een aantal plaatsen langs de weg zijn de bomen verdwenen. Er worden circa 15-20 bomen aangeplant aan beide zijden van de weg, in de berm, op gemeentegrond.. Het gaat om de betula pendula, mt 12/14 en plantafstand circa 8 - 10 meter.
  • te investeren in de erfbeplanting. Er worden inheemse soorten op het perceel geplant, die de kenmerken van het heideontginningslandschap versterken.

3.2 Gewenste Ontwikkeling

3.2.1 Uitgangspunten

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe worden investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. De basisinspanning en de extra impuls in de ruimtelijke kwaliteit, zijn vertaald in een ruimtelijk kwaliteitsplan waarin de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit zijn weergegeven.

Voorafgaand aan het maken van het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn uitgangspunten voor het ontwerp opgesteld. Deze betreffen vooral het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten en het behouden van de bestaande kwaliteiten van het gebied. De uitgangspunten volgen enerzijds vanuit de wensen van de initiatiefnemers, gemeentelijke beleidsstukken, maar ook vanuit het landschap, de lagenbenadering zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De uitgangspunten die voortvloeien uit de verschillende beleidsstukken en de randvoorwaarden aan beplating, bebouwing en ontsluiting die uit de ruimtelijke analyse van de omgeving van het plangebied naar voren zijn gekomen, zijn verwoord in hoofdstuk 4 van het Ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 1).

3.2.2 Uitwerking

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Verkeer

Het nieuwe woonerf zal worden ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. Er zal een overzichtelijke in- en uitrit worden gerealiseerd. Hiermee ontstaan geen verkeersonveilige situaties.

Gezien het feit dat de Rheezerveenseweg een rustig gelegen weg is met een lage verkeersintensiteit wordt geconcludeerd dat de er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar is tegen de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

3.3.2 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de woning zal plaatsvinden op eigen perceel. Het erf bij de woning biedt hier ruimte voldoende voor. Hierbij zal voldaan worden aan de CROW parkeerkencijfers. Indien uitgegaan wordt van de CROW parkeerkencijfers zal in elk geval ruimte worden geboden aan minimaal twee parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid op diverse niveau’s. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Voorliggend initiatief raakt geen rijksbelangen. Wel wordt geconstateerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, in combinatie met de basisinspanning en extra impuls in de ruimtelijke kwaliteit, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit betekent voor zowel het plangebied zelf als de omgeving.

Ladder voor duurzame verstelijking

Toetsing aan de Ladder van duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op:

Gelet op het feit dat het plan slechts de realisatie van 1 woning betreft, kan niet gesteld worden dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (zie hiervoor uitspraak RvSt 11 juni 2014, 201306888/1/R2). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

De beoogde ontwikkeling voldoet, met name vanwege de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en
    doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria.

In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere kader van de provincie van Rood- voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood-voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-
beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.

Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

  1. 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  2. 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.5 Toetsing aan Provinciaal beleid

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en Omgevingsverordening verankerde ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Hieronder zullen de belangrijkste gemeentelijke beleidsstukken worden behandeld en getoetst.

4.3.1 Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg

4.3.2 Toekomstvisie Hardenberg 2004-2019

4.3.3 Buurtschappennota

4.3.4 Landschap Identiteit Kaart (LIK)

4.3.5 Welstandsnota

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Akoestiek

5.1.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige
bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van
(spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van zowel de Rheezerveenseweg als de Bosrandweg. Beide wegen zijn ter hoogte van het plangbied ingericht als een 30 km/uur weg, waardoor geen sprake is van een wettelijke geluidzone. Uit akoestische onderzoeken voor in de nabijheid gelegen locaties (daar waar de Rheezerveenseweg een snelheidsregime heeft van 60 km/uur) blijkt dat de 48 dB grens op ca. 3 meter uit de wegas te liggen.

De Bosrandweg heeft na ongeveer 25 meter (vanaf het kruispunt met de Rheezerveenseweg) een snelheidsregime van 60 km/uur. Aangezien de Bosrandweg een zeer geringe verkeersintensiteit kent (< 200 mvb/etmaal) kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van het plangebied vanwege de Bosrandweg niet wordt overschreden.

5.1.3 Conclusie

Aangezien de in de omgeving van het plangebied aanwezige wegen ingericht zijn als 30 km/uur wegen en/of een zeer geringe verkeersintensiteit kennen, kan worden geconcludeerd dat ter plaatsen van de nieuw te bouw woningen de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en dat een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

5.2.2 Toetsing plangebied

Vanwege de toekomstig uit te voeren bodemingrepen, is er door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 2) ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

Zintuiglijke waarnemingen

In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond.

Grondwater

In het ondiepe grondwater van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.

5.2.3 Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in het bodemonderzoek beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  2. b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  4. d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.3.2 Toetsing plangebied

Wet luchtkwaliteit

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg. Aangezien onderhavige ontwikkeling de realisatie van één woning betreft, kan geconcludeerd worden dat het project in niet betekende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Goede ruimtelijke ordening

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool. Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden. Ten behoeve van deze monitoring worden berekeningen uitgevoerd met de Monitoringstool. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0020.jpg"Afbeelding 5.1: Concentraties luchtkwaliteit ter plaatse van plangebied (bron: www.nsl-monitor.nl/viewer)

Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied (nabij de provinciale weg N36 gelegen dus ‘worst case’) in 2015 respectievelijk 19,0 µg/m3 en 16,4 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3. Voor ultrafijn stof bedraag de achtergrondconcentratie 11,8 µg/m3. Hiermee wordt voldaan aan de hiervoor geldende grenswaarde van 25 µg/m3.

5.3.3 Conclusie

Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:

  • ten aanzien van luchtkwaliteit het Besluit 'niet in betekende mate' van toepassing is. Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het te realiseren plan;
  • de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots onder de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer blijft. Hiermee wordt voldaan aan een goede leef/luchtkwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners rondom en in het plangebied.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en
onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke
slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal
besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

5.4.2 Toetsing plangebied

Onder meer uit informatie van de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen buisleidingen en/of transportverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd. Daarnaast zijn er ook geen inrichtingen aanwezig met een significantie risicocontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0021.jpg"
Afbeelding 5.2: Uitsnede plangebied (rood omcirkeld) risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

5.4.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die ten aanzien van het aspect 'externe veiligheid' een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Wettelijk kader

Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG- publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.

In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de
milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.

5.5.2 Toetsing plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven, anders dan een basisschool aan de Bouwmansweg 3, gesitueerd. Een basisschool heeft op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Aangezien het plangebied op meer dan 100 meter tot de school is gelegen, zijn belemmeringen niet te verwachten.

In het plangebied worden geen milieubelemmerende functies gerealiseerd. De realisatie van een woning levert geen milieubelemmeringen op voor omliggende woningen.

5.5.3 Conclusie

Binnen en buiten het plangebied zijn geen milieubelemmerende functies aanwezig en/of voorzien die een belemmering voor de woningen in het plangebied en de omgeving vormen.

5.6 Geur

5.6.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij ( Wgv) vormt bij verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het exclusieve toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van dierenverblijven bij veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten.

5.6.2 Gemeentelijke geurverordening

Het plangebied ligt op basis van de gemeentelijke geurverordening in een gebied waar een geurnorm van 5 Ou(E)/m3 geldt. Met deze norm wordt nog een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Een uitsnede van de geurcontourenkaart behorende bij de geurverordening is opgenomen in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0022.jpg"

Figuur 5.3: Uitsnede Geurverordening Hardenberg (Bron: gemeente Hardenberg)

5.6.3 Toetsing plangebied

Onderhavig object wordt aangemerkt als een geurgevoelige object. In het voorliggende geval geldt de geurnorm van 14 Ou(E)/m3. Voor wat betreft het meest nabijgelegen agrarische bedrijf (Wittepaalweg 1), geldt dat de nieuwe woning niet het dichtstbijzijnde geurgevoelige object vormt voor dit bedrijf. Op een kortere afstand zijn al geurgevoelige objecten gelegen welke eventueel belemmerend werken voor dit agrarische bedrijf. Voorliggende ontwikkeling heeft derhalve geen invloed op dit bedrijf. Daarnaast wordt binnen het plangebied de geurnorm van 14 Ou(E)/m3 niet overschreden. Wat betreft de geurnorm van 14 Ou(E)/m3 kan gesteld worden dat hier aan wordt voldaan.

Dit betekent dat de toevoeging van de woningen enerzijds geen belemmeringen oplevert voor agrarische bedrijvigheid en anderzijds ter plaatse van het nieuwe woonperceel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

5.6.4 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

5.7.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

5.7.2 Toetsing plangebied

Het plan betreft de realisatie van één woning op een thans onbebouwd perceel aan de
Rheezerveenseweg te Rheezerveen. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, omdat deze pas
geldt bij 2.000 woningen of meer.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Dit is bekrachtigd in de uitgevoerde (milieu)onderzoeken. Gebleken is dat het plan geen effecten oplevert ten aanzien van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling op het perceel Rheezerveenseweg ongenummerd te Rheezerveen in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof in werking getreden. De landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) heeft tot doel om de doelen van het Europese natuurbeleid te realiseren terwijl vergunningplichtige activiteiten toch kunnen doorgaan.

Enerzijds door herstellende maatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied, zolang dit nog overbelast is. Anderzijds door het blijvend laten dalen van de neerslag van stikstof, bijvoorbeeld door de inzet van schonere productietechnieken.

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is op ca. 4,5 km van het plangebied gelegen. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect heeft ten aanzien van de stikstofdepositie op natuurgebieden.

5.7.3 Conclusie

Belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van onderhavige ontwikkeling zijn uitgesloten. Het uitvoeren van een m.e.r.(-beoordeling) is dan ook niet benodigd.

Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie & Cultuurhistorie En Water

6.1 Flora & Fauna

6.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van
invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door
Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde
gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of
cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst.

Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

6.1.2 Toetsing plangebied

Door Tuitert Natuuronderzoek is een quickscan uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op eventueel aanwezige of te verwachten beschermde flora en fauna. De quickscan is als bijlage 3 bijgevoegd.

Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

Natuurbeschermingswet

Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbe-schermingswet 1998 is niet aan de orde. Het plan is uitvoerbaar in het licht van de Natuurbeschermingswet 1998.

Natuurnetwerk Nederland

Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.

Flora- en faunawet

Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor zwaarder beschermde (tabel 2 en/of 3 Ffwet) soorten planten en dieren. Wel kunnen enkele algemeen beschermde zoogdiersoorten zoals diverse muizensoorten, mol, egel en haas in het plangebied voorkomen. Het betreft algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt bij ruimtelijke ingrepen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.

De bomen en het struweel rondom het plangebied zijn geschikt als broedgebied voor algemeen voorkomende (zang)vogels. Het plangebied zelf kan dienen als broedgebied voor weidevogels zoals kievit en graspieper. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals roofvogels, uilen, roek en huismus zijn niet aanwezig in het plangebied. Nesten van vogelsoorten zonder jaarrond beschermde nestplaats zijn alleen beschermd als ze in gebruik zijn tijdens het broedseizoen. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen wordt aanbevolen om werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren of vooraf te (laten) controleren of er op dat moment vogels in het plangebied broeden. Het broedseizoen van vogels loopt globaal van half maart tot begin augustus.

De bomen en het struweel rondom het plangebied vormen geschikt foerageergebied voor vleermuizen. Ook kan sprake zijn van een vliegroute van vleermuizen langs de bomen aan de Rheezerveenseweg. De bomen en het struweel blijven behouden. Wanneer lichtverstoring tussen zonsondergang en zonsopkomst tijdens de aanlegfase wordt voorkomen, is geen sprake van een aantasting van foerageergebied of een vliegroute van vleermuizen.

6.1.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aantasting van beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten. Het uitvoeren van nader onderzoek en/of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet benodigd.

6.2 Archeologie & Cultuurhistorie

6.2.1 Archeologie

6.2.2 Cultuurhistorie

6.2.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

6.3 Water

6.3.1 Wettelijk kader

6.3.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van
toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hier bij het uitgangspunt. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te
maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2012 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen “Wonen - Besloten heideontginningslandschap” (Artikel 3) en "Waarde - Archeologie 5" (Artikel 4). De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte,
    bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de gebruiksregels en specifieke gebruiksregels: in een aantal gevallen kan worden afgeweken van de bestemmingsomschrijving. Deze gevallen worden beschreven in het lid ’Afwijken van de gebruiksregels’. Tevens wordt in de specifieke gebruiksregels geregeld wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Hierin is onder andere een zogenaamd ‘voorwaardelijke verplichting’ opgenomen. Deze wordt in de paragraaf ‘verantwoording van de regels’ behandeld.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels (Artikel 6)
    Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot wegen en water.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
    In dit artikel worden de afwijkingsregels beschreven. Deze afwijkingsregels gelden voor het hele plangebied.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel )
    In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze wijzigingsregels gelden voor het hele plangebied.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (Artikel 10) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (Artikel 11) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

In onderhavig bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: "Wonen - Besloten heideontginningslandschap".

7.3.1 Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

De bestemming van het plangebied komt overeen met de toekomstige functie: wonen. Conform de systematiek van Hardenberg kent de bestemming ook een benoeming van het landschapstype waarin het plangebied is gelegen. In dit geval het ‘besloten heideontginnings
landschap’. De overige systematiek van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het toekomstige bestemmingsplan voor het buitengebied van Hardenberg. Hierna wordt uiteengezet welke functies binnen de tot ‘Wonen -
Besloten heideontginningslandschap’ bestemde gronden zijn toegestaan. Daarnaast wordt
ingegaan op de bebbouwingsmogelijkheden.

Gebruiksmogelijkheden

De gronden in het plangebied zijn bestemd als ‘Wonen - Besloten heideontginningslandschap’. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor het wonen. Daarnaast is het mogelijk om binnen deze bestemming een aan huis gebonden beroep uit te oefenen en wordt bijvoorbeeld ook bed and breakfast binnen deze bestemming toegestaan. Tevens zijn deze gronden bedoeld voor tuinen en erven.

Bebouwingsmogelijkheden

Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale inhoud van 750 m3
voor een vrijstaande woning. De goot- en bouwhoogte van de woning mag respectievelijk niet meer dan 3,5 en 10 meter bedragen. Ten aanzien van het toegestane aantal woningen zijn de regels zodanig vormgegeven dat per bestemmingsvlak één wooneenheid is toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerkenbij een woning mag bij recht niet meer
bedragen 100 m2.

Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht als erf- of perceelafscheidingen, overkappingen en overige andere bouwwerken. Eén en ander is uiteraard verbonden aan maximale bouw- en goothoogten.

Voorwaardelijke verplichting

De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.Concreet betekend dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan (opgenomen in Bijlage 1 bij de regels) zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.

7.3.2 Waarde - Archeologie 5 (Artikel 4)

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen. Voor onderhavig plangebied geldt de bestemming "Waarde - Archeologie 5". Afhankelijk van de oppervlakte en de diepte van de ingreep, kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Inspraak En Overleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het vooroverleg heeft wel geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

9.2 Inspraak

Bij dit plan wordt afgezien van een inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 januari 2016 tot en met 16 februari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten