KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 4 Maatschappelijk - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 5 Wonen - Besloten Heideontginningsgebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Aanleiding
3.2 Ontwikkeling
3.3 Landschappelijke Inpassing En Investering In De Ruimtelijke Kwaliteit
3.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodem
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opbouw Van De Regels
6.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Vooroverleg En Inspraak
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Lik - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen
Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Behoefteanalyse
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 6 Watertoetsresultaat

Buitengebied Hardenberg, Ommerweg 13 Rheezerveen

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 10-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Ommerweg 13 Rheezerveen" met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-gebonden beroep

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 archeologisch onderzoek

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.8 archeologische monumentenzorg

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bed and breakfast

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm

aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;

1.15 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;

1.16 bijgebouw

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.24 dienstgebouw

een gebouw op of bij een terrein, dat hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening op dat terrein;

1.25 dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.26 eenvoudige dagrecreatieve voorziening

extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;

1.27 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.28 extensieve openluchtrecreatie

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 horeca

hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld- met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.32 huishouden

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.33 maatschappelijke voorziening

voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening;

1.34 nevenactiviteit

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

1.35 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.36 opgraving

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met één wand is omgeven;

1.38 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

  1. c. het peil door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.39 ruimtelijk kwaliteitsplan

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven;

1.40 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

1.41 rustpunt

een extensieve dagrecreatieve voorziening ten behoeve van passanten, gericht op een kortstondig verblijf als rustpunt.

1.42 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 statische opslag

opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;

1.44 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.45 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen;

1.46 waarde archeologie 5

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.47 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;

1.48 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.49 woonzorginstelling

een voorziening functioneel ingericht op het bieden van zorg, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak met extra zorg en/of begeleiding, dan wel een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (24-uurs), met de daarbij behorende voorzieningen waar onder in elk geval dagbesteding voor zowel bewoners als andere hulpbehoevenden wordt verstaan.

1.50 zorgboerderij

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  1. a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  2. b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.


In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Heideontginningslandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), de relevante LIK – Dedemsvaart Zuid – Rheezerveen - Heemserveen en omgeving maakt als bijlage 1 onderdeel uit van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie;

en tevens voor:

  1. c. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. d. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. e. hobbymatige agrarische activiteiten.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Maatschappelijk - Besloten Heideontginningslandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder een woonzorginstelling;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een rustpunt;

en tevens voor:

  1. c. groen-, parkeer-, verkeer- en overige voorzieningen, zoals fietsenstallingen en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. artikel 4.1, voor het gebruik voor een ander soort maatschappelijke voorziening dan genoemd in artikel 4.1 onder a, mits deze, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woningen redelijkerwijs kan worden gelijkgesteld met de voorziening die op de betreffende plaats is toegestaan;
  2. b. 4.4.2 onder a indien in plaats van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het ruimtelijk kwaliteitsplan in bijlagen 2 pgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 5 Wonen - Besloten Heideontginningsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Besloten heideontginningsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bed and breakfast;
  2. d. statische opslag in bestaande gebouwen;
  3. e. groen-, parkeer-, en verkeersvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Afstanden tot wegen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Onder strijdig gebruik met de bestemming van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsmogelijkheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan, mits de maximale (bouw)hoogte niet meer is dan 118 meter:

  1. a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. voor het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m;
  6. f. voor het realiseren van bouwwerken ten behoeve van eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen, zoals schuilgelegenheden, rustpunten en informatieborden.

10.2 Bedrijfs- of dienstwoning

Bij een omgevingsvergunning kan binnen de bestemming Maatschappelijk - Beslotenheideontginningslandschap worden afgeweken van de gebruiks- en bouwregels voor het gebruik en de bouw van een dienstwoning, mits:

  1. a. nog geen bedrijfs- of dienstwoning aanwezig is;
  2. b. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  3. c. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
  4. d. de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg op geen van de gevels de ter plaatse toegestane waarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt;
  5. e. de inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan;
  6. f. de bouwregels van de betreffende bestemming in acht worden genomen. Als in de betreffende bestemming geen bouwregels zijn opgenomen voor een bedrijfs- of dienstwoning, dan gelden de bouwregels voor woningen binnen de bestemming Wonen van het betreffende landschapstype.

10.3 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.

11.2 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

12.2 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;


ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

  1. a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

12.3 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.

12.4 Afstemming APV en evenementen

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.

12.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijken van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het "Buitengebied Hardenberg, Ommerweg 13 Rheezerveen" van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het ruime woonperceel aan de Ommerweg 13 in het buurtschap Rheezerveen in de gemeente Hardenberg. Op dit perceel staan momenteel één woning en een tweetal bedrijfsgebouwen.

Initiatiefnemer is van plan om op dit perceel een woonzorgvoorziening voor senioren te realiseren. Concreet gaat het om een woonzorgvoorziening met 20 zorgeenheden. Het betreffen onzelfstandige appartementen zonder bijvoorbeeld een eigen keuken. Er zijn centrale voorzieningen aanwezig, zoals een ruimte voor dagactiviteiten/recreatiezaal en een centrale keuken. Voor dementerende ouderen is er een afgeschermd gedeelte. De woonzorgvoorziening is primair bedoeld voor dementerende ouderen met een CIZ-indicatie (Centrum Indicatiestelling Zorg) en een achtergrond van landelijk wonen en hun partners. Dit wordt aangevuld met ruimte voor dagbestedingsactiviteiten voor de bewoners van de woonzorgvoorziening en zorgbehoevenden uit de omgeving.

De gemeente Hardenberg heeft op 17 maart 2015 middels een principebesluit besloten onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief. In een later principebesluit van 1 mei 2018 is nogmaals besloten medewerking te verlenen aan het voornemen onder verwijzing naar de voorwaarden zoals gesteld in het besluit uit 2015.

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” heeft de locatie aan Ommerweg 13 een woonbestemming. Deze bestemming laat het gebruik van gronden ten behoeve van een woonzorginstelling, vanwege het ontbreken van de planologische gebruiksmogelijkheden, niet toe. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders door de woonbestemming gedeeltelijk te wijzigen naar een maatschappelijke bestemming. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ommerweg 13 te Rheezerveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Rheezerveen en Hardenberg, en de directe omgeving indicatief weergegeven. Het plangebied is aangeduid met de rode ster en rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt hier en in het vervolg van dit plan verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Ommerweg 13 Rheezerveen" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zij bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg”, “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” en “Facetherziening parkeren Hardenberg”. Deze bestemmingsplannen zijn door de gemeenteraad van Hardenberg (gewijzigd) vastgesteld op respectievelijk 2 december 2014, 26 september 2016 en 17 juli 2018. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg“ (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen – Besloten heideontginningslandschap'. Ter plaatse van één van de bestaande schuren is tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brei- en handwerkgarens' opgenomen. Gronden met de bestemming 'Wonen – Besloten heideontginningslandschap' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven en de in- en verkoop van brei- en handwerkgarens uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - brei- en handwerkgarens'.

Daarnaast geldt ter plaatse van een deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Daarnaast geldt ter plaatse gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5'. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.3 Strijdigheid

Het gebruik van de gronden aan de Ommerweg 13 als woonzorginstelling, is vanwege het ontbreken van de planologische gebruiksmogelijkheden niet toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders door de woonbestemming gedeeltelijk te wijzigen naar een maatschappelijke bestemming en daarnaast de noodzakelijke ontsluitingsmogelijkheden planologisch in te passen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, aan de Ommerweg 13 te Rheezerveen. De omgeving kenmerkt zich voornamelijk door verspreid liggende woonerven, enkele (niet)agrarische bedrijven, agrarische cultuurgrond en natuurgronden. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarische cultuurgronden, aan de oost- en zuidzijde door respectievelijk de Willemsdijk en de Ommerweg, en aan de westzijde door agrarische cultuurgrond en een woonerf. In afbeelding 2.1 is middels een luchtfoto de ligging van het plangebied in de directe omgeving weergegeven. De bomenrijen langs de wegen vormen een kenmerkende structuur in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van de omgeving van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Op het erf is in de huidige situatie een woning en enkele vrijstaande (bedrijfs) bijgebouwen aanwezig. Het overige deel van het woonperceel is ingericht als tuin of verhard. Ten noorden van het woonperceel zijn agrarische gronden aanwezig. Op afbeelding 2.2 is middels een luchtfoto de huidige situatie in het plangebied weergegeven. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels omzoomd door groen en beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.2 Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van het ruime woonperceel aan de Ommerweg 13. Naast de woning staan er in de bestaande situatie enkele bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bedrijf in brei- en handwerkgarens. De bedrijfsactiviteiten worden op korte termijn beëindigd. Gezocht is naar een nieuwe passende functie voor het deel van het woonperceel dat is ingericht ten behoeve van de bedrijfsfunctie.

In verband met de vergrijzing zal het aantal 75-plussers, en daarmee ook de zorgvraag, in de gemeente Hardenberg de komende jaren toenemen. Tot 2040 gaat het concreet om een verdubbeling van het aantal 75-plussers en het aandeel in de zorgvraag.

Binnen de gemeente zijn er voldoende voorzieningen aanwezig om de toenemende zorgvraag onder lichte zorgvragers (ZZP1-4) (ZorgZwaartePakket) op te kunnen vangen. Het aantal bestaande plaatsen en de bestaande initiatieven voor zware zorgvragers, en dan met name de PG-doelgroep (psychogeriatrische), is op dit moment onvoldoende om in de verwachte vraag te kunnen voorzien. Dit tekort wordt deels opgevangen binnen het overschot aan huisvesting voor lichte intramurale zorgvragers. Om ook in de toekomst te kunnen voorzien in de zorgvraag is verdere uitbreiding van de voorzieningen voor personen met een zware zorgvraag echter noodzakelijk.

Initiatiefnemer is van plan om een bijdrage te leveren aan de behoefte aan zorgvoorzieningen binnen de gemeente door de realisatie van een woonzorgvoorziening op het perceel Ommerweg 13. Om dit initiatief mogelijk te maken dient de planologische situatie in overeenstemming te worden gebracht met het beoogde toekomstige gebruik van dit perceel. In het voorliggende geval wordt de agrarische- en woonbestemming deels gewijzigd naar een maatschappelijke bestemming.

3.2 Ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het bestaande bedrijfsgebouw ten behoeve van het bedrijf in brei- en handgarens, een woonzorgvoorzieningen te realiseren. Deze voorziening zal een oppervlak beslaan van circa 685 m² en zal ruimte bieden aan circa 20 zorgeenheden voor dementerende ouderen met een CIZ-indicatie en hun partners. Deze zorgbehoevenden hebben juist behoefte aan een prikkelarme omgeving. Het betreffen onzelfstandige appartementen zonder bijvoorbeeld een eigen keuken. Er zijn centrale voorzieningen aanwezig, zoals een ruimte voor dagactiviteiten/recreatiezaal en een centrale keuken. Voor dementerende ouderen is er een afgeschermd gedeelte.Van deze zorgeenheden zijn er 12 specifiek bestemd voor echtparen. Dit alles wordt aangevuld met een ruimte voor dagbestedingsactiviteiten voor de bewoners en zorgbehoevenden uit de omgeving.

Deze woonzorgvoorziening in het buitengebied is specifiek bedoeld voor bewoners van het platteland die op deze wijze kunnen blijven wonen in een min of meer vertrouwde omgeving. Een dergelijke voorziening is nog niet aanwezig in het verzorgingsgebied. Zorgboerderijen binnen het verzorgingsgebied zijn gericht op dagbesteding waarbij de combinatie met wonen ontbreekt. Bewoners vanuit een landelijke omgeving kunnen in de bestaande situatie bij een toenemende zorgvraag in feite niet worden gehuisvest in een vertrouwde omgeving.

Opgemerkt wordt dat, naast de realisatie van de woonzorgvoorziening, de bestaande woning behouden blijft. Alle overige bouwwerken worden verwijderd om het erf op te schonen en zo de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren. Deze ontwikkelingen gaan samen met de overige investeringen in het landschap en de ruimtelijke kwaliteit, zoals uit de volgende paragraaf zal blijken. Tot slot wordt opgemerkt dat het maximale oppervlak van de voorziening, namelijk 685 m², overeenkomt met het te slopen oppervlak aan voormalige bedrijfsgebouwen. Hiermee is ten aanzien van de woonzorgvoorziening geen sprake van een toevoeging aan bebouwd oppervlak ten opzichte van de huidige situatie.

3.3 Landschappelijke Inpassing En Investering In De Ruimtelijke Kwaliteit

3.3.1 Algemeen

In het KGO-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning (landschappelijke inpassing) en de kwaliteitsimpuls (aanvullende inspanning). Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierin staat het volgende: Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit.

Wat betreft voorliggende ontwikkeling is, gezien de omvang van de ontwikkeling, naast de basisinspanning ook de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Hiertoe heeft Stefan Jaspers Tuin & Landschap een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld waarin wordt voorzien in de landschappelijke inpassing van het erf en de daarbij behorende aanvullende inspanning. In het vervolg van deze paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop in het Ruimtelijk kwaliteitsplan invulling is gegeven aan de basisinspanning en aan de extra kwaliteitsinspanning. Voor het volledige Ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

3.3.2 Basisinspanning

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient de in deze paragraaf beschreven basisinspanning te worden volbracht. Dankzij deze basisinspanning past het erf in het besloten heide-ontginningslandschap. Daarnaast sluit het aan op de wens om erven beter in te passen.

Allereerst worden alle opstallen, met uitzondering van de bestaande woning, gesloopt. Middels deze inspanning wordt het erf opgeruimd en daarnaast is, doordat dit op het bestaande erf plaatsvindt, de impact op de omgeving beperkt.

Ook de groenstructuur valt onder de basisinspanning. Uitheemse soorten die met name langs de toegangsweg staan worden verwijderd. Deze beplanting zal op sommige plekken worden vervangen met inheemse soorten, zoals eik en berk.

Om de beleving van het erf als geheel te verbeteren wordt langs de voor- en oostzijde een bomenrij aangeplant. De bomenrij zal bestaan uit zomereik (Quercus robur). Aan de oostzijde zal onderbegroeiing worden aangebracht met inheemse soorten als hulst, krent en hazelaar.

Om de kleinschaligheid te verbeteren en het streekeigen karakter van het erf te versterken, worden er diverse fruitbomen aangeplant. De boomgaard zorgt tevens voor een versterking van de groenstructuur. Er ontstaat een kleinschalige voorzijde die het erf een passende schaalverhouding geeft.

Op diverse plekken worden nieuwe inheemse soorten aangeplant, zoals hulst, krent en hazelaar. Deze bosschages zorgen voor privacy op eigen terrein, maar zonder een scheiding van voor- en achtererf te creëren.

Afbeelding 3.1 betreft een weergave van het erfinrichtingsplan.Voor het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0005.png"
Afbeelding 3.1 Uitsnede basisinspanning Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: Stefan Jaspers Tuin & Landschap)

3.3.3 Extra kwaliteitsinspanning

De nieuwe functie van het erf is gebiedseigen en past in het ontwikkelingsperspectief (zie hiervoor ook paragraaf 4.2.4.2). Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied en voorziet deze in een belangrijke maatschappelijke behoefte; huisvesting van dementerende ouderen met een CIZ-indictie in een voor hen vertrouwde omgeving. Hierdoor is er sprake van een maatschappelijk belang. Tot slot is de impact op de omgeving positief: het erf wordt afgeschermd met een gebiedseigen singel waardoor er geen sprake is van verdichting van het landelijk gebied en het gehele erf wordt opgeruimd. Ook is er geen sprake van verdere verstening van het landelijk gebied.

Echter, vanwege het feit dat deze ontwikkeling (uitbreiding van zorg) vanwege de bestemmingswijziging van wonen naar maatschappelijk als een nieuwe ontwikkeling wordt gezien, is naast de landschappelijke inpassing ook de KGO van toepassing. Deze dient bij te dragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit het landschapsontwikkelingsplan en de ontwikkelingsrichting uit de ontwikkelingsvisie. Om die reden wordt aan de noordzijde van het plangebied een rustplaats gecreëerd langs de recreatieve wandel- en fietsroute die aan de oostzijde vanhet plangebied langs de Willemsdijk is gelegen. Een rustpunt met een zitplaats en een oplaadpaal voor elektrische fietsen maakt het landschap beleefbaarder en biedt een extra voorziening voor recreanten. Het rustpunt maakt onderdeel uit van punt 4 in afbeelding 3.1. Voor het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

Daarnaast wordt de weide aan de noordwestkant van het perceel op een extensieve manier onderhouden, evenals de houtwallen. Dit extensieve beheer zal inspelen op maaitijden en het verschralen van de gronden. Het gebied biedt hierbij kansen om van ecologische waarde te zijn en de biodiversiteit te versterken. Het beheer speelt in op langere bloeitijden en kansen voor weidevogels om te broeden. Tevens wordt de weide met een biodivers bloemenmengsel ingezaaid ten behoeve van de dracht van (wilde) bijen. In de weide komt een boomgroep van een drietal eiken. De weide zal onderdeel uit gaan maken van de zorginstelling in die zin dat er natuurlijke looproutes door de weide mogelijk zijn. In combinatie met het rustpunt kunnen ook recreanten een rondje lopen over de weide.

Tot slot draagt de nieuwe ontwikkeling in het algemeen bij aan het maatschappelijk belang in de gemeente. De nieuwe zorgfunctie is een toevoeging binnen de maatschappij en de samenleving binnen de gemeente. Het biedt tevens kansen voor werkgelegenheid en steunt daarmee ook sociaal-economische doeleinden. De architectuur van het nieuw te bouwen gebouw krijgt speciale aandacht. Vormgeving en materialisatie worden afgestemd op de streekeigen karakteristieken.

3.4 Verkeer En Parkeren

3.4.1 Algemeen

Bij het opstellen van een ruimtelijke plan moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Hierbij wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

De gemeente Hardenberg heeft, mede op basis van de bovengenoemde CROW uitgave, een eigen parkeerbeleid in de vorm van de 'Parkeernormennota 2017'. De gemeente Hardenberg voert een vraagvolgend parkeerbeleid. Om te voorkomen dat parkeerbehoefte van ontwikkelingen volledig op de openbare ruimte wordt afgewenteld, zijn ontwikkelaars verplicht om parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkeling te realiseren. Omgekeerd moet het, mede vanuit de wens de openbare ruimte duurzaam te ontwikkelen, niet noodzakelijk zijn normatieve parkeercapaciteit te realiseren, als er sprake is van een overschot aan openbare parkeerruimte in de nabijheid van een nieuwe ontwikkeling.

3.4.2 Uitgangspunten

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het wijzigen van de bestemming zodat een woonzorginstelling (met ondergeschikte dagbesteding) bestaande uit 20 wooneenheden mogelijk kan worden gemaakt. Een woonzorginstelling is niet specifiek opgenomen in de CROW-uitgave. Daarom is een vergelijking gemaakt met een functie die er het dichtst bij in de buurt komt, namelijk een 'verpleeg- en verzorgingstehuis'.

Qua verstedelijkheidsgraad wordt in voorliggend geval als uitgangspunt 'weinig stedelijk' gehanteerd en wat betreft stedelijke zone geldt 'buitengebied' als uitgangspunt.

Bij ontwikkelingen voor bedrijven, winkels, kantoren, voorzieningen en overige functies is met name het mobiliteits- en bereikbaarheidsprofiel van een nieuwe ontwikkeling of functie van belang bij het bepalen van de hoogte van de normen. Ook de verkeersaantrekkende werking speelt hierbij een rol. Voor deze functies wordt de bijbehorende minimale CROW norm gehanteerd voor het gebied weinig stedelijk en het betreffende gebiedskenmerk.

3.4.3 Parkeerbehoefte

Gelet op bovengenoemde uitgangspunten kent de functie op basis van de CROW-uitgave een minimale parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per wooneenheid (inclusief personeel en bezoekers). In voorliggend geval wordt voorzien in 20 wooneenheden en kent daarmee een parkeerbehoefte van (0,5 * 20 = 10) 10 parkeerplaatsen met zich mee. Met betrekking tot de bestaande woning op het woonerf wordt het parkeerkencijfer gehanteerd voor een woning in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. In totaal is er in het plangebied daarmee behoefte aan 12 parkeerplaatsen.

In de nieuwe situatie worden er aan de achterzijde van de woonzorginstelling circa 16 parkeerplaatsen gerealiseerd conform het Ruimtelijk kwaliteitsplan als opgenomen in bijlage 1. De bestaande parkeerplaatsen ter plaatse en ten behoeve van de woning blijven behouden. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeerbehoefte.

3.4.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Opgemerkt wordt dat de CROW uitgave voor de functie 'Verpleeg- en verzorgingstehuis' geen kencijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie opgeeft. Hierna wordt een worst-case scenario omschreven:

Zoals blijkt uit paragraaf 3.4.3 zijn er 10 parkeerplaatsen nodig om aan de parkeernorm te voldoen, hiervan is 40% ten behoeve van de bewoners en het personeel en 60% ten behoeve van bezoekers. Aan de hand hiervan kan een berekening worden gemaakt ten aanzien van de verkeersgeneratie.

Parkeerplaatsen Volledig gebruik (per etmaal) Verkeersgeneratie (aankomend en wegrijdend verkeer)
Bezoekers 6 1 12 (= 6*2)
Medewerkers 4 4 32 (= 4*4*2)

Op basis van bovenstaande berekening zal er sprake zijn van 44 verkeersbewegingen per etmaal.

Omdat hierbij nog geen rekening is gehouden met de verkeerbewegingen van bezorgdiensten wordt

uitgegaan van een worst-case scenario van 54 verkeersbewegingen per etmaal. Het aantal

verkeersbewegingen is eenvoudig en veilig op te vangen op de huidige wegenstructuur in de omgeving.

Het plangebied blijft middels de bestaande in- en uitritten ontsloten op de Ommerweg aan de zuidzijde en de Willemsdijk aan de oostzijde. De gewenste ontwikkeling vormt enkel aanleiding tot infrastructurele wijzigingen binnen het plangebied zelf. Hiervoor wordt verwezen naar het in bijlage 1 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan. Er zal sprake blijven van een overzichtelijke en veilige ontsluiting.

3.4.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt gesteld dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie.

Op het realiseren van woningen is onder meer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.

Op voorliggende ontwikkeling is ook de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

Gelet op de omvang van voorliggende ontwikkeling (20 wooneenheden en circa 685 m²) wordt gesteld dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van het Bro. zodat de laddertoets doorlopen dient te worden.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen woningbouwontwikkeling

In het kader van de aantoonbaarheid van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woonzorgvoorzieningen van deze omvang in het buitengebied van de gemeente Hardenberg is door Mondria Advies een 'Notitie behoefteanalyse' opgesteld. Op deze plaats wordt dan ook verwezen naar deze behoefteanalyse welke als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

Op basis van deze behoefteanalyse wordt geconcludeerd dat sprake is van een reële behoefte waarvoor nog geen vergelijkbare voorziening aanwezig is. Gelet hierop wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve (regionale/lokale) behoefte.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand woonerf in het buitengebied van de gemeente Hardenberg en daarmee buiten bestaand stedelijk gebied. Het woonerf is echter al bebouwd met een woning en met enkele bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten. De gebouwen ten behoeve van deze laatste functie worden in het kader van de voorliggende ontwikkeling gesloopt. De woonzorgvoorziening wordt vervolgens grotendeels gerealiseerd op de locatie van de te slopen schuren die nu nog dienst doet als bedrijfsgebouw ten behoeve van het aanwezige bedrijf in brei- en handwerkgarens. Hiermee is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte. Met de ontwikkeling is een passende invulling van het plangebied gevonden. Voor verdere toetsing aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in de provinciale omgevingsvisie, wordt verwezen naar paragraaf 4.2.4.1.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte verwoorde en in de ladder voor duurzame verstedelijking verankerde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze zijn beide in 2018 geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  2. 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Visienota Buitengebied

4.3.2 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

4.3.3 Landschap Identiteitskaart (LIK) en Ontwikkelingsvisie - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van Hardenberg.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage en de waterparagraaf.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Sigma Bouw & Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage die is opgenomen in bijlage 4.

5.2.2 Situatie plangebied

In de bovengrond zijn enkele zeer lichte verontreinigingen met minerale olie aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als 'niet asbestverdacht'.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingswijziging, aangezien de vastgestelde zeer licht verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

5.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

Een zorginstelling wordt aangemerkt als gevoelige bestemming zoals is opgenomen in het Besluit

gevoelige bestemmingen. Het plangebied is gelegen nabij de provinciale weg N34, maar ruim buiten de 50 meter zone zoals is vastgelegd in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Hiermee wordt ter plaatse van de woonzorginstelling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Hierin is het plangebied aangegeven met de zwarte omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0012.png"
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)

Ten oosten van het plangebied is op een afstand van circa 580 meter een aardgasleiding van de Gasunie gelegen. Het betreft aardgasleiding N-526-13 met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 8 inch. Bij dergelijke leidingen ligt de 1% letaliteitsgrens (aandachtsgebied groepsrisico) op 100 meter. In voorliggend geval vormt deze leiding vanwege de afstand geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Ten westen van het plangebied is op een afstand van circa 700 meter camping 'De klimberg' gelegen. Op het campingterrein is aan de zuidoostzijde een bovengrondse tank (propaaninstallatie 3 m³) aanwezig. Het plaatsgebonden risico is weergegeven op de kaart middels de zwarte onderbroken lijn en de risicoafstand (PR 10-6) bedraagt 19 meter.

Inrichtingen met maximaal twee bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud t/m 13 m3 per reservoir vallen onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen.

Artikel 3.28 sub 1 van het Activiteitenbesluit schrijft het volgende voor:

Met betrekking tot de opstelplaats van een opslagtank met propaan, het vulpunt van een opslagtank met propaan en de opstelplaats van de tankwagen worden ten opzichte van buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de in tabel 3.28 opgenomen afstanden in acht genomen, waarbij de afstanden gelden van het vulpunt en de opslagtank, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0013.png"

De beoogde zorgwoningen zijn gelegen op circa 700 meter van de bovengrondse opslagtank. Geconstateerd wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan de veiligheidsafstanden als bedoeld in artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit.

Resumerend is uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00325-VG01_0014.png"

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft een vleeskalverenhouderij aan de Ommerweg 23. Gelet op de ligging in het buitengebied gelden op grond van de Wgv en de geurverordening vaste afstanden van respectievelijk 50 en 25 meter (bij beperkte dieraantallen). Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt. De afstand tussen het plangebied en het agrarisch bouwvlak bedraagt circa 300 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vaste richtafstand op basis van de Wgv en wordt dan ook gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast komt het bestemmingsvlak niet dichter op het agrarisch bedrijf te liggen. Hierdoor wordt het agrarisch bedrijf niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden.

5.6.3 Conclusie

De Wgv vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.

5.7.1 Gebiedsbescherming

5.7.2 Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

In het kader van dit bestemmingsplan is door Natuurbank Overijssel een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze plantoelichting.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit Milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie projectgebied

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Vigerend beleid

5.10.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opbouw Van De Regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene bouwregels (Artikel 8)

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels opgenomen ten aanzien van uitsluiting van besluit-m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

  • Overige regels (Artikel 12)

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 3)

Deze bestemming is opgenomen in verband met de landschapsmaatregelen die op deze gronden moeten worden gerealiseerd. Deze gronden maken daarom deel uit van het plangebied. In verband met de aangrenzende maatschappelijke- en woonbestemming zijn de (agrarische) gebruiksmogelijkheden van deze gronden beperkt. Daarnaast zijn niet van toepassing zijnde planregels niet overgenomen in dit plan.

'Maatschappelijk – Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 4)

De woonbestemming binnen een deel van het plangebied is gewijzigd naar de bestemming 'Maatschappelijk – Besloten heideontginningslandschap' om de woonzorginstelling mogelijk te maken. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder een woonzorginstelling met daaraan ondergeschikt een dagrecreatieve voorziening in de vorm van een rustpunt.

In het bestemmingsvlak zijn dienstgebouwen met bijbehorende bouwwerken en andere (bouw)werken toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte aan bouwwerken mag niet meer bedragen dan 685 m2. Erf- en terreinafscheidingen mogen op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een bouwhoogte van 2 meter. Voor de voorgevelrooilijn geldt een maximale bouwhoogte van 1 meter. Voor overige andere bouwwerken is een maximale bouwhoogte van 12 meter toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter borging van de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen als opgenomen in het Ruimtelijk kwaliteitsplan (bijlage 2 van de regels).

'Wonen – Besloten heideontginningslandschap' (Artikel 5)

De voor 'Wonen - Besloten heideontginningsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven, met daaraan ondergeschikt bed and breakfast, statische opslag in bestaande gebouwen. Toegevoegd zijn groen-, parkeer-, en verkeersvoorzieningen in verband met de noodzaak infrastructurele aanpassingen te maken op het terrein ten behoeve van de woonzorgvoorziening.

'Waarde – Archeologie 5' (Artikel 6)

Overeenkomstig het huidige bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' opgenomen. Gronden met deze bestemmingen zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg En Inspraak

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend plan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie Overijssel ziet het plan als passend in het provinciaal ruimtelijk beleid en ziet geen belemmeringen voor het in procedure brengen van voorliggend plan. De provincie Overijssel geeft hiermee een positief advies af ten aanzien van dit plan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit is gebleken dat de zogenaamde ´normale procedure' van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

Het waterschap is in het kader van de ´normale procedure´ om een reactie gevraagd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van donderdag 20 juni 2019 tot en met woensdag 31 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingebracht. Het bestemmingsplan wordt dan ook ongewijzigd vastgesteld.

Bijlage 1 Lik - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen

Bijlage 1 LIK - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen

Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 2 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 2 Behoefteanalyse

Bijlage 2 Behoefteanalyse

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 5 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 6 Watertoetsresultaat

Bijlage 6 Watertoetsresultaat