Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, De Velden
Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 25-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, De Velden' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00405-VG01 van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 bed and breakfastvoorziening:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;
1.10 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 bruto vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.24 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.25 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.26 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;
1.27 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven;
1.28 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.29 perceelgrens:
De kadastrale grens (of erfgrens) is de grens tussen twee stukken grond op de kadastrale
kaart en wordt bepaald door het Kadaster.
1.30 rooilijn:
de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:
- 1. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg en bedraagt ten minste 3 m, tenzij in het plan anders is aangegeven;
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
1.33 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.34 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning.
1.35 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
- a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
- b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. lokale stroomwegen van ten hoogste twee rijstroken, met bijbehorende parkeerstroken, opstelstroken, fiets- en voetpaden, bermen, bermsloten met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen en overige verkeersvoorzieningen, waaronder bruggen;
- b. behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen; de belangen van de waterveiligheid zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 370;
- b. tuinen en erven;
met daaraan ondergeschikt:
- c. aan huis gebonden beroepen;
en tevens voor:
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Woongebied - Uit Te Werken
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. tuinen en erven;
met daaraan ondergeschikt:
- c. aan huis gebonden beroepen;
en tevens voor:
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. speelvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Uitwerkingsregels
De bestemming wordt uitgewerkt met inachtneming van de volgende regels:
5.3 Bouwregels
Zolang en voor zover de bedoelde uitwerking van kracht is, mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Geluidsgevoelige objecten
Geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet Geluidhinder mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde of een verkregen hogere waarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- e. het bepaalde in het plan ten aanzien van de situering van voorgevels van hoofdgebouwen;
8.2 Afwegingsvoorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
- het bebouwingsbeeld.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
- A. Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- B. Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, De Velden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ten noorden van de stad Hardenberg en de N34 is de woonwijk Marslanden in ontwikkeling. De gemeente wil Marslanden uitbreiden tot een woonwijk van circa 3.500 woningen. Het gebied Marslanden is opgedeeld in fase I (het zuidelijke deel, circa 80 hectare) en fase II (het noordelijke deel, circa 130 hectare). Fase I is nagenoeg afgerond. Om in te kunnen spelen op de woningbehoefte voor de kern Hardenberg is verdere uitbreiding van Marslanden van belang. Met het vaststellen van het Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, Marshoogte en de Cirkel is hier voor een deel invulling aangegeven. De deelgebieden Marshoogte en De Cirkel voorzien tezamen in circa 400 woningen. Marshoogte wordt op dit moment ontwikkeld en De Cirkel is afgerond. Voor de Havezate Es is de planologische procedure reeds afgerond.
De gemeente Hardenberg is nu voornemens om de planologische procedure voor de deelgebieden De Velden, Ydenhoogte, Leehoogte en een cluster van maatschappelijke voorzieningen op te starten.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch kader van deelgebied De Velden. Dit gebied ligt ten noorden van het bestaande woongebied van Marslanden Fase I. In de Velden zullen 370 woningen worden gerealiseerd. Het gebied zal worden ingevuld met een gedifferentieerd woningbouwprogramma, bedoeld voor uiteenlopende doelgroepen. Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan (regels en verbeelding) is flexibel van opzet en beoogd hiermee binnen de planperiode vraaggestuurd te kunnen ontwikkelen.
Omdat de hiervoor genoemde ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de stad Hardenberg, ten noorden van de N34. In de linkerafbeelding van 1.1 zijn Marslanden fase I en Marslanden fase II visueel weergegeven. Onderhavig plangebied (aangegeven met de blauwe omlijning in de rechterafbeelding van afbeelding 1.1) omvat deelgebied de Velden. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK Viewer) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan ''Bestemmingsplan Hardenberg, Marslanden II, De Velden” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00405-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Bij het opstellen van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” (gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014) zijn locaties waar nieuwe ontwikkelingen gepland werden niet in het bestemmingsplan meegenomen. Dit betekent dat op deze gronden het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg 1989” nog van toepassing is. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 26 april 1989 en door gedeputeerde staten van Overijssel gedeeltelijk goedgekeurd op 12 december 1989, kenmerk RGP 89/994.
1.4.2 Bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg 1989”
Er is sprake van een sterk verouderd bestemmingsplan voor de in het plangebied begrepen gronden, waar het accent voornamelijk ligt op agrarische gebiedsbestemmingen (met diverse landschappelijke waarden). Binnen deze bestemmingen is het realiseren van de in dit bestemmingsplan beoogde woningbouwontwikkeling niet mogelijk. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig. Een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg 1989” wordt hierna weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.3 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Landschappelijke Aspecten
Het plangebied ligt in het dal van de Vecht; sterk variërend in hoog en laag, open en besloten. Direct langs de Vecht liggen in de lage gebieden de hooi- en weilanden (marslanden). De Molengoot zorgt in de huidige situatie voor de afwatering van het gebied. Het overgrote deel van het huidige gebied is door de ruilverkaveling in grote rechthoekige blokken verkaveld, zogenaamde strokenverkaveling.
Op de hoger gelegen gronden bevinden zich de oudste landbouw-enclaves (eskampnederzettingen), zoals Collendoorn en Het Holt. Bij deze nederzettingen liggen de erven gegroepeerd om de es en ze hebben een besloten karakter door erf- en wegbeplanting. De essen zijn open, slechts de randen zijn bebouwd en beplant. Bijzonder waardevol in het gebied is het aanwezige microreliëf. Kenmerkend zijn de dekzandruggen/rivierduinen van Collendoorn, het gebied rond het Jodenbergje en het Engelandsche Bosch.
Het gebied maakt deel uit van het Belvederegebied Vecht-Regge. De natuurlijke ondergrond heeft een belangrijk stempel gedrukt op het landschap. Het gebied van de marsen kenmerkt zich door een meer open landschap, geen of weinig bebouwing, een strokenverkaveling.
Afbeelding 2.1: Ontwikkeling van het landschap (Bron: Provincie Overijssel)
2.2 Beschrijving Plangebied En Omgeving
2.2.1 Marslanden fase I
Het nagenoeg gerealiseerde Marslanden fase I beslaat een oppervlakte van ruim 80 hectare en biedt plaats aan ruim 1.200 woningen. Er is een ruim scala aan woonmilieus aanwezig. Globaal genomen kan het woongebied van west naar oost worden onderverdeeld in drie wijkdelen: 'De Lanen', 'Vlinder' en 'Cirkel'.
De Lanen wordt gekenmerkt door een rechtlijnige bebouwingsstructuur. Het gebied ademt de sfeer van een 'tuinwijk'. Er wordt gewoond aan groene en waterrijke lanen. De bebouwing van De Lanen bestaat overwegend uit twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen, die in strakke voorgevellijnen langs de weg zijn gesitueerd. Op plekken waar de lanen breed zijn, komen speelplekken en parkeerplaatsen voor.
Het wijkdeel Vlinder is van de overige wijkdelen gescheiden door waterpartijen. Het gebied kenmerkt zich door veel groen en lage bebouwingsdichtheden. De woonstraten hebben gebogen tracés, wat bijdraagt aan het losse, open karakter van de buurt. Er zijn voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen gebouwd. De bouwhoogte loopt op naar de randen toe. In de binnengebieden domineert één bouwlaag (met kap), terwijl aan de randen in twee of drie bouwlagen (met kap) is gebouwd.
Wijkdeel Cirkel wordt gekenmerkt door een radiale structuur rondom een waterpartij. Dit wijkdeel heeft een stedelijk karakter, wat onder andere tot uiting komt in de hogere bebouwingsdichtheid. Aan de zuidkant is een poortgebouw aanwezig, op de plek waar de fietsroute vanuit het centrum de wijk binnenkomt.
Aan de zuidwestkant van de wijk is het woon-werkgebied 'Marshoek' gerealiseerd. Hier zijn onder meer een horecaonderneming, een kerk en een woon-zorginstelling gelegen. Het gaat om een aantal zichtlocaties voor stedelijke voorzieningen en (dienstverlenende) bedrijven met geringe milieuhinder. Er is ook ruimte voor horeca en voor wonen met kantoor- of praktijkruimte aan huis. De bebouwing op dit terrein vervult een poortfunctie en schermt het achterliggende woongebied af van wegverkeerslawaai.
Marslanden is ontsloten vanaf de Haardijk via de Van Uterwyckallee (noord-westzijde) en de Blanckvoortallee (zuidoostzijde). In de wijk is een fijnmazig netwerk van fietspaden aanwezig. Er zijn twee tunnels onder de N34 aangelegd om korte verbindingen met het centrum te creëren.
Langs de Haardijk en de N34 liggen forse groenzones met waterpartijen. Deze zones dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de wijk. Ook vervullen ze een belangrijke waterhuishoudkundige functie doordat ze het afstromend regenwater opvangen. Aan weerszijden van Vlinder en aan de oostzijde van Cirkel zijn eveneens groenzones met retentiemogelijkheden aanwezig. Het water uit deze gebieden staat in verbinding met de eerdergenoemde waterpartijen. Evenals de infrastructuur vormen deze 'groenblauwe' gebieden de structuurdragers van Marslanden.
Aan de noordzijde van wijkdeel Vlinder ligt een gebiedje dat is bestemd voor enkele wijkvoorzieningen. Op dit moment zijn hier onder andere een discount-supermarkt, een cafetaria en een kapsalon gevestigd. Ook bevindt zich hier de scholenvoorziening De Matrix.
2.2.2 Marslanden fase II
2.2.3 De Velden
De Velden ligt in het westelijk deel van het te ontwikkelen gebied. Het gebied wordt globaal begrensd door het woongebied 'De Lanen' (onderdeel van Marslanden fase I) aan de zuidzijde, de Marshoogte aan de oostzijde (in ontwikkeling), agrarische gronden aan de noordzijde en de Collendoornerdijk aan de westzijde.
Het gebied is momenteel nagenoeg volledig in gebruik als landbouwgrond. Op een aantal perceelgrenzen is opgaand groen aanwezig. Daarnaast liggen er enkele watergangen in het gebied. In afbeelding 2.3 zijn straatbeelden van de huidige situatie weergegeven.
Afbeelding 2.3: Straatbeelden plangebied (Bron: Google Streetview)
2.3 Gewenste Ontwikkeling
2.3.1 De ontwikkeling van de Marslanden
Op 9 oktober 1997 heeft de gemeenteraad van Hardenberg de Structuurschets Marslanden vastgesteld.
Hierin is de gemeentelijke visie op de uitbreidingsopgave voor Marslanden gegeven. Het plangebied heeft in de structuurschets een eerste geplande capaciteit van 1.040 woningen en geeft mogelijke uitbreidingsrichtingen op termijn tot 1.900 woningen en eventueel voor zover nodig tot nog
meer woningen voor de lange termijn. Inmiddels bestaat het voornemen de capaciteit van de woonwijk Marslanden te vergroten tot circa 3.500 woningen. Het gebied Marslanden is opgedeeld in een fase I (het zuidelijk deel), van ca. 80 hectare, en een fase II (het noordelijk deel), van ca. 130 hectare. In 1997 is begonnen met de bouw in het zuidelijk deel van het plangebied Marslanden.
De structuurschets is hierna weergegeven
Afbeelding 2.4: Weergave structuurschets Marslanden (Bron: Structuurvisie Marslanden fase 2, gemeente Hardenberg)
Het gebied Marslanden is opgedeeld in een fase I (het zuidelijk deel), van circa 80 hectare, en een fase II (het noordelijk deel), van circa 130 hectare. In 1997 is begonnen met fase I, die nagenoeg afgerond is. Op basis van het rapport 'Visie, feiten en vragen' d.d. 28 februari 2005 heeft de gemeente in de zomer van 2005 het initiatief genomen om te komen tot een verdere realisering van Marslanden, uitmondend in een intentieovereenkomst met een private ontwikkelaar.
Daarop heeft het college van B&W een projectorganisatie ingesteld en is de structuurvisie fase II uitgewerkt. Bij besluit van 16 december 2008, nr. 08/13354, heeft de gemeenteraad
de structuurvisie Marslanden fase II vastgesteld.
De structuurvisie vormde de eerste aanzet tot een verdere stedenbouwkundige uitleg aan de noordwestkant van Hardenberg. In deze structuurvisie worden twee structuurmodellen beschreven. Met het voorontwerp is de planMER-procedure doorlopen en zijn de twee structuurmodellen getoetst op het gebied van water, milieu, ecologie, verkeer, archeologie, cultuurhistorie en landschap. Vervolgens is daarmee het voorkeursmodel, de structuurvisie tot stand gekomen. De structuurvisie als document met de stedenbouwkundige visie vormt de basis voor de bestemmingsplannen voor Marslanden fase II. Voorliggend bestemmingsplan vormt het planologisch kader voor het deelgebied De Velden van Marslanden II en voorziet voor een deel in de behoefte voor de komende 10 jaar.
Hierna wordt eerst ingegaan op de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals beschreven in de structuurvisie. Daarna wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van het woongebied De Velden.
2.3.2 De hoofdopzet
Marslanden sluit aan op de landelijke omgeving van 't Heemse en Collendoorn, en onderscheidt zich van andere woonmilieus en het stadscentrum binnen Hardenberg. Het stadscentrum heeft deels een besloten, stenig en kleinschalig karakter en kent een grote diversiteit aan architectuur. In 't Heemse en in Collendoorn is de bebouwing ondergeschikt aan de open ruimte van de es en aan de beplanting. In Marslanden komt een synergie tot stand tussen de stedelijke sfeer van het stadscentrum en de landelijke sfeer van 't Heemse en van Collendoorn.
De overgang van stad naar land wordt in Marslanden vormgegeven. Binnen Marslanden komt een verscheidenheid aan woonmilieus tot stand, die in onderlinge samenhang deze overgang van stad naar land geleidelijk tot stand brengen. In de ontwerppraktijk betekent dat onder meer dat groenpartijen vanuit het buitengebied de bebouwing binnendringen, waarbij het karakter van dat groen gaandeweg verandert van meer landelijk naar meer stedelijk.
De hoofdplanstructuur van Marslanden wordt gevormd door het landschappelijk raamwerk. De buitenranden presenteren zich naar hun omgeving, deze randen vormen het gezicht van Marslanden. Het binnengebied van het raamwerk is opgebouwd uit verkeersruimten en groenzones die de deelgebieden van elkaar scheiden. Het stedenbouwkundige ontwerp voor Marslanden is dus opgebouwd uit verschillende woonsferen binnen dit landschappelijk raamwerk. De afzonderlijke woonsferen (woonbuurten) zijn: De Cirkel, de Hoogten, Havezate Es en de Velden. Voor de Hoogten geldt dat binnen één stedenbouwkundige opzet de deelgebieden Ydenhoogte, Marshoogte, Colnerhoogte en Leehoogte worden gerealiseerd.
Elk van deze 'woonmilieus' heeft een eigen stedenbouwkundige opzet, de wijze van verkaveling, met als gevolg dat elke woonbuurt een eigen, typerende korrelstructuur kent, die met de verkavelingswijze samenhangt. Deze worden hierna separaat beschreven. De verkaveling is indicatief en zal gedurende het proces nog zal wijzigen.
2.3.3 Onderdelen ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal, regionaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geldt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
- a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
- b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
In dit geval gaat het om de realisatie van maximaal 370 woningen. Hiermee is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt op de ladder ingegaan ten aanzien van de ontwikkeling. Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
- er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Er is sprake van een beperkte aantrekkingskracht van Hardenberg op inwoners van regiogemeenten. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat dit in de komende jaren zal veranderen. Dit komt mede door de geografische ligging van de gemeente Hardenberg, aangezien de bereikbaarheid door de grote afstand tot de A28 en A35 beperkt is. Daarnaast is veel werkgelegenheid in de gemeente lokaal.
De gemeente Hardenberg maakt, samen met Ommen en Dalfsen, deel uit van de bestuurlijke regio West-Overijssel subregio Vechtdal. Vanwege de beperkte hoeveelheid verhuisbewegingen tussen Hardenberg en Ommen en Dalfsen kan worden geconcludeerd dat de gemeente Hardenberg en dan met name specifiek de kern Hardenberg, als relevante marktregio aan te merken is. Het project is immers met name bedoeld om te voorzien in de woningbehoefte van lokale bevolking in de gemeente Hardenberg.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Algemeen
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in maximaal 370 woningen in Hardenberg, waarbij deze de komende jaren gefaseerd zullen worden gebouwd. De gemeente beschikt over een eigen actueel Programma Wonen, welke is opgesteld voor de periode 2019-2025. In het programma wordt met name op de kwalitatieve behoefte ingegaan. De meest actuele kwantitatieve woningbouwbehoefte is in de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgelegd. Deze woonagenda is in het voorjaar van 2021 vastgesteld. Hierin is de woningbouwopgave ook voor de gemeente Hardenberg geactualiseerd. Hierna wordt op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte ingegaan.
Kwantitatieve behoefte
Op basis van de prognoses van de provincie Overijssel is in het programma wonen de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. Deze prognoses vormen de onderlegger voor woningbouwafspraken in de provincie Overijssel. Omdat er fluctuaties zijn in de jaarlijkse ramingen van Primos heeft de Provincie Overijssel ervoor gekozen om deze te middelen. Voor de woningbouwopgave mag met een bandbreedte van plus en min 10% van deze groei afgeweken worden. In de regionale woonvisie is bepaald dat de behoefte in West-Overijssel tot 2030 bestaat uit minimaal 24.255 woningen. Daarnaast geldt er een extra ambitie van circa 12.000 tot 14.000 woningen, waarmee de totale opgave uitkomt op circa 35.000 tot 40.000 woningen.
De totale plancapaciteit in West-Overijssel tot 2030 (harde en zachte plannen) bestaat uit 25.803 woningen. Er is daarmee nog ruimte voor het toevoegen van circa 10.000 tot 15.000 woningen tot 2030. De harde plancapaciteit zijn de plannen die al opgenomen zijn in de programmering. De zachte plancapaciteit betreft de plannen die nog niet concreet opgenomen zijn in de programmering
![]() |
Tabel 1: Plancapaciteit gemeente Hardenberg (Bron: Woonagenda West-Overijssel 2021-2025) |
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er regionaal behoefte is aan maximaal 40.000 woningen in West-Overijssel. De plancapaciteit (hard en zacht) bedraagt maximaal 25.803 woningen. Er is dus nog ruimte voor het toevoegen van circa 15.000 woningen in de periode tot 2030. In de regionale woonvisie is aangegeven dat in de regio op dit moment onvoldoende plancapaciteit is om de groei van 35.000-40.000 huishoudens tot 2030 op te vangen. Dat betekent dat regiobreed op zoek wordt gegaan naar geschikte locaties en strategieën voor het toevoegen van 9.000 - 14.000 woningen extra plancapaciteit na 2025.
De Marslanden is in de Woonagenda West-Overijssel aangewezen als een uitbreidingsproject. Voor dit project zijn tot 2030 nog 600 woningen aan harde plannen meegenomen. Regionaal gezien is er daarmee sprake van een kwantitatieve behoefte.
De gemeente Hardenberg is daarnaast één van de weinige gemeenten in de omgeving die groeit. Nieuwbouw is noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Uit de woonvisie blijkt dat er volgens de prognose tussen 2019-2029 behoefte is aan ruim 1.600 nieuwe woningen. De harde plancapaciteit tot 2030 bedraagt slechts 726 woningen. De zachte plancapaciteit bedraagt 1.753 woningen. Het is dus noodzakelijk om een groot deel van de zachte plancapaciteit om te zetten naar harde plancapaciteit. Daarnaast wordt gesteld dat de capaciteit nog verder zal moeten groeien om aan de regionale doelstellingen te kunnen voldoen, die hoger ligt dan de behoefte zoals geschetst in de woonvisie en welke meer recent is.
Omdat Hardenberg als groeigemeente wordt aangemerkt, is het aannemelijk om te stellen dat een aanzienlijk deel van de regionale behoefte in de gemeente Hardenberg dient te worden gerealiseerd. Er is dus ruimte om de plancapaciteit te verhogen.
De gemeente heeft dit ook aangegeven in haar recente omgevingsvisie 'Mijn Landstad'. Tot 2035 zijn tenminste 3.500 woningen nodig. 3.000 daarvan wil de gemeente bouwen voor 2030. Marslanden is hierbij aangewezen als grote uitbreidingslocatie. Dit betekent dat er van 2022 tot 2026 jaarlijks 300 nieuwe woningen nodig zijn. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voor een deel voorzien in deze behoefte.
Hiermee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
In de gemeentelijke woonvisie wordt met name op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Voor de Marslanden geldt dat er behoefte is aan een gevarieerd programma, met een mix van verschillende woningtypen voor verschillende doelgroepen. De gemeente Hardenberg richt zich met name op starters, het in beweging krijgen van doorstromers en geschikte woningen voor senioren. Doorstromers vormen de grootste groep op de woningmarkt. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag. Door het gevarieerde programma, met veel ruimte voor woningen voor doorstromers in De Velden wordt hier op aangesloten.
In 2015 heeft de gemeente Hardenberg een woonwensenonderzoek gehouden onder de gehele bevolking. Hieruit blijkt dat de huishoudens die verhuisgeneigd zijn, vooral op zoek zijn naar eengezinswoningen en de ouderen voor een groot deel naar seniorenwoningen (levensloopbestendige woningen). In de woonvisie wordt deze wens vertaald naar een productie van woningen die senioren-geschikt zijn, in en om het centrum van de stad Hardenberg. Voor de grote behoefte aan eengezinswoningen is binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte meer beschikbaar. Daarom is besloten om de, reeds in ontwikkeling zijnde, wijk Marslanden verder te ontwikkelen met onder andere De Velden.
Hoewel in het behoefteonderzoek expliciet wordt aangegeven aan wat voor type woning behoefte is wordt het type woning in dit bestemmingsplan niet vastgelegd. De uitbreiding wordt namelijk in verschillende fasen gerealiseerd en door flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte. Het is de taak van de gemeente om de te realiseren woningen af te stemmen met de woningbouwprogramma's van gemeenten in de regio Vechtdal.
Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de verdere uitbreiding van de nieuwbouwwijk Marslanden. Een dergelijk grootschalige uitbreiding van de kern Hardenberg in oppervlakte, gewenste kwaliteit en stedenbouwkundige opzet is in binnenstedelijk redelijkerwijs niet te realiseren. Marslanden is reeds jaren geleden in een gemeentelijke structuurvisie (2008) al aangewezen als dé uitleglocatie voor Hardenberg ten behoeve van wonen. De al gedeeltelijk gerealiseerde woonwijk is en wordt ontwikkeld op een locatie die zowel voor de fiets, de auto als het openbaar vervoer zeer goed ontsloten is. De locatie is daarmee logisch gekozen.
Conclusie ladder van duurzame verstedelijking
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
- Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
- Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
- Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- Of - generieke beleidskeuzes;
- Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
De conclusie is dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonagenda West Overijssel 2021-2025
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Marslanden Fase II, d.d. 21 oktober 2008
3.4.2 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.4.3 Programma Wonen
3.4.4 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.4.5 Welstandsnota
3.4.6 Nota grondbeleid 2020-2024
3.4.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.1.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan voorziet in de bouw van maximaal 370 woningen. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. De andere functies betreffen geen geluidsgevoelige functies in het kader van de Wgh.
4.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een eventuele hogere waarde als gevolg van het aspect 'wegverkeer' kan worden verleend.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
4.2.2 Situatie plangebied
Ten behoeve van de ontwikkeling is er een verkennend bodemonderzoek inclusief een verkennend waterbodemonderzoek worden uitgevoerd. Het bodemonderzoek geeft inzicht in de kwaliteit van de grond en het grondwater. Het waterbodemonderzoek geeft inzicht in de kwaliteit van de waterbodem van de diverse sloten, die mogelijk in de toekomst gedempt zullen worden. Het volledige rapport is als Bijlage 3 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Resultaten analyses
De mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn aanvullend op arseen geanalyseerd. Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Verkennend bodemonderzoek
- de bovengrond (BG I tot met BG XI) is niet verontreinigd;
- de ondergrond (OG V) is licht verontreinigd met PCB;
- de ondergrond (OG I tot en met OG IV en OG VI tot en met OG X) is niet verontreinigd;
- het grondwater (PB 1 tot en met PB 21) is plaatselijk zeer licht tot matig verontreinigd met barium, cadmium, koper, lood, nikkel en zink. Het matig verhoogde zinkgehalte in PB 19 wordt gezien als natuurlijke achtergrondwaarde.
PFAS onderzoek
Het gehalte aan PFAS in het mengmonster MM - PFAS overschrijdt de achtergrondwaarde uit het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” niet.
Indicatief waterbodemonderzoek sloten
In de waterbodems (sloot 1 en sloot 2) zijn geen verontreinigingen aangetoond
Hypothese
De hypothese "grootschalig onverdachte locatie" dient te worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de ondergrond (OG V) en in het grondwater (PB 1 tot en met PB 21) zijn zeer lichte tot matige verontreinigingen gemeten. Het matig verhoogde zinkgehalte in PB 19 wordt als natuurlijke achtergrondwaarde gezien: het uitvoeren van een nader onderzoek is niet nodig. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG I tot en met BG XI) en in de overige mengmonsters van de ondergrond (OG I tot en met OG IV en OG VI tot en met OG X) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden bij deze overige parameters niet worden overschreden, is het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk.
In de waterbodems van de onderzochte sloten zijn geen verontreinigingen aangetoond. De grond uit de waterbodems is indicatief getoetst en valt in de kwaliteitsklasse: “Altijd toepasbaar”.
Op basis van de uitgevoerde toetsing “Partijbeoordeling kwaliteit van bagger bij verspreiden op aangrenzend perceel” is de grond uit de slootbodems verspreidbaar op de aangrenzende percelen.
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en bouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
4.2.3 Conclusie
Op voorhand worden ter aanzien van het aspect 'bodem' geen onoverkomelijke belemmeringen verwacht.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.2 Situatie plangebied
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is om risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de zwarte omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Ponypark City
Ten noorden van het plangebied bevindt zich Ponypark City (vroeger: Recreatiepark Collendoorn) aan de Doozemansteeg 1. Dit betreft een recreatieve inrichting met vakantiehuisjes, bungalowparken en overige voorzieningen voor recreatief verblijf. Binnen deze inrichting bevindt zich een opslaginstallatie voor vloeistoffen die zeer giftige gassen kunnen vormen. Het gaat hierbij om een opslagtank voor 1000 liter chloorbleekloog en 200 liter zwavelzuur. Voor deze opslagtank geldt een groepsgebonden risicoafstand van 60 meter. Het plangebied bevindt zich buiten de risicocontour, waardoor een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven.
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
In voorliggend geval kan worden uitgegaan van gebiedstype rustige woonwijk. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
4.5.3 Beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Geur
4.6.1 Algemeen
4.6.2 Situatie plangebied
De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied een aantal intensieve veehouderijen.
Er dient inzicht te worden verkregen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Hiertoe is een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd, waarin onderzoek is gedaan naar zowel de voorgrondbelasting (geurbelasting van individuele intensieve bedrijven) als de achtergrondbelasting (totale geurbelasting van alle intensieve bedrijven in een straal van 2 km rondom het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.
Uit de resultaten van V-Stacks vergunning blijkt dat de voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij gelegen aan de Allemansweg 1 op het deelgebied ‘De Velden hoogstens’ 1,2 OUE/m3 bedraagt. Met deze waarde wordt voldaan aan de vastgestelde norm van 3 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat van het gehele gebied kan worden gekwalificeerd als ‘zeer goed’ tot ‘goed.
De achtergrondgeurbelasting bedraagt hoogstens 2,0 OUE/m3. Met deze waarde is het woon- en leefklimaat te classificeren als ‘goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘goed’.
Aan het bevoegd gezag van de gemeente Hardenberg is de afweging of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectgebieden aanvaardbaar is.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.3 Soortenbescherming
4.7.4 Conclusie
Het plan heeft naar verwachting geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten. Voor de wezel en hermelijn is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd.
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierin is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Hardenberg is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten: "weinig stedelijk gebied" voor de gehele gemeente.
De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als rest bebouwde kom.
4.9.2 Verkeer
De verkeersafwikkeling van de gehele Marslanden is weergegeven in afbeelding 2.6. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen auto- en fietsverbindingen. De Marslanden wordt nagenoeg
geheel ingericht als 30 km-zone. Enkel de Van Uterwijckallee is ingericht als 50 km-zone.
De woongebieden worden aan de west- en oostzijde via twee wegen ontsloten. Aangezien de N34 een belangrijke doorgaande weg betreft, is in het kader van verkeersveiligheid en doorstroming voor gekozen om geen nieuwe ontsluitingen op de N34 te realiseren.
De fietsverbindingen zijn aangegeven met de rode stippellijn. Voor het langzaam verkeer bestaat een centrale as in de vorm van de bestaande (naar het stadscentrum toe doorgetrokken) Plaggemarsweg, die vanuit het centrum van Hardenberg via een brug over de Vecht en door een fietstunnel onder de N34 door loopt, de Cirkel doorsnijdt, tussen de Leehoogte en de Marshoogte door loopt en vervolgens de grens volgt tussen de rationele verkaveling en de verkaveling van de hoogten.
Voor het langzaam verkeer is het voorkeursmodel een snelle en directe route naar het stadscentrum, langs de verschillende woonbuurten. Deze route wordt met bomenrijen versterkt en zal worden ervaren als de ruggengraat van Marslanden. Een tweede fietstunnel ligt iets ten westen van deze centrale langzaamverkeersontsluiting. De Havermarsweg en de Eugenboersdijk met begeleidende laanbeplanting blijven in hun huidige verschijningsvorm bewaard en worden in de Marslanden opgenomen als
langzaamverkeersverbindingen.
Afbeelding 2.6: Verkeersstructuur (Bron: Atelier Dutch)
Voor deze ontwikkeling is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd om inzichtelijk te maken wat de verkeerskundige gevolgen van de planontwikkeling van de Marslanden zijn Het onderzoek richt zich hierbij op de verkeersafwikkeling, waarbij wordt uitgegaan van het peiljaar 2040. Het rapport is als Bijlage 11 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en aanbevelingen ingegaan. Opgemerkt wordt dat het onderzoek voor de gehele Marslanden is uitgevoerd.
Conclusies
Met voorgaand verkeersonderzoek zijn de gevolgen voor de verkeerafwikkeling van het autoverkeer van
de ontwikkeling van Marslanden inzichtelijk gemaakt. Hierbij is uitgegaan van een wenselijke capaciteit
van de bestaande wegen. In de huidige situatie zijn er (incidenteel) capaciteitsproblemen op de van Uterwyckallee nabij de aansluiting op de Haardijk.
In de autonome situatie 2040 zijn er in het invloedsgebied een aantal verkeersmaatregelen vanuit het GVVP en het Fietspadenplan geïmplementeerd. De ontwikkeling van Marslanden is dan nog buiten
beschouwing gelaten. Vanuit het Fietspadenplan is de Venneweg ingericht als fietsstraat. Dit reduceert de capaciteit van de weg, maar is wel noodzakelijk voor de fietsverbinding Slagharen – Hardenberg. In deze autonome situatie wordt de bestaande problematiek op de Van Uterwyckallee vergroot, maar ontstaan geen nieuwe problemen op wegvakniveau. Op kruispuntniveau volstaat in de autonome situatie 2040 de enkelstrooksrotonde Haardijk – Van Uterwyckallee niet meer.
De uitbreiding van Marslanden kent acht gebieden, waarbij De Cirkel II en Marshoogte inmiddels (bijna) gerealiseerd zijn. Ontwikkeling van de overige gebieden leidt tot ruim 1.500 extra woningen en onderwijsen sportvoorzieningen. Deze ontwikkeling brengen een verkeersgeneratie van circa 13.000 mvt/werkdag met zich mee. Wanneer het extra verkeer wordt toegedeeld op basis van de ontsluitingsstructuur uit de Structuurvisie Marslanden II, volgt een sterke relatie met de kern Hardenberg (en achterland) en het noorden. In de plansituatie worden de capaciteitsproblemen op de Van Uterwyckallee groter en ontstaan (incidenteel) knelpunten op de Voltelenstraat, Venneweg, Havezateweg en het meest noordelijk en zuidelijk deel van de Eugenboersdijk. De problematiek op de rotonde Haardijk – Van Uterwyckallee wordt ook groter. Met het geformuleerde maatregelenpakket op wegvak- en kruispuntniveau zijn de capaciteitsproblemen in de plansituatie 2040 beheersbaar.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om de volgende maatregelen te treffen:
- 1. Eugenboersdijk (zuid): upgrade naar gebiedsontsluitingsweg 80 km/u;
- 2. Eugenboersdijk (noord): verbreden erftoegangsweg 60 km/u inclusief realisatie fietsstroken;
- 3. Havezateweg: verbreden erftoegangsweg 60 km/u inclusief realisatie fietsstroken;
- 4. Venneweg: realisatie knip gemotoriseerd verkeer;
- 5. De Kerkdijk: verbreden erftoegangsweg 60 km/u inclusief realisatie fietsstroken;
- 6. Collendoornderdijk: realisatie (bredere) fietsstroken;
- 7. Van Uterwyckallee: upgrade naar gebiedsontsluitingsweg 50 km/u
- 8. Kruispunt Eugenboersdijk – Ydenhoogte: realisatie enkelstrooksrotonde;
- 9. Kruispunt Van Uterwyckallee – Ervenweg: realisatie enkelstrooksrotonde;
- 10. Kruispunt Van Uterwyckallee – Van Foreestallee - Meijerstraat: realisatie middengeleider;
- 11. Rotonde Haardijk – Van Uterwyckallee: upgrade naar eirotonde;
- 12. Kruispunt Van Uterwyckallee - Collendoornderdijk: onderdeel ontwerpopgave eirotonde.
De planning van realisatie maatregelen is afhankelijk van de fasering van de uitbreiding van Marslanden. Aanbevolen wordt om de ontwikkeling van verkeersintensiteiten periodiek te monitoren
4.9.3 Parkeren
In voorliggend geval gaat het om de realisatie van maximaal 370 woningen, bestaande uit zowel vrijstaande woningen, twee-onder-één kapwoningen en rijwoningen.
Op basis van de gemeentelijke parkeernota uitgangspunten gelden de volgende parkeernormen:
- Koop, huis, vrijstaand: parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning;
- Koop, huis, twee-onder-één-kap: parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning;
- Koop, huis, tussen/hoek: parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning;
Het parkeren geschiedt in de openbare ruimte, in parkeerkoffers en op eigen terrein. In de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met de parkeernormen. In de regels is dit juridisch geborgd. Voor parkeervoorzieningen op eigen erf is in de parkeernota een parkeerbalans opgenomen. Deze is in onderstaande tabel weergegeven.
Bij (één)gezinswoningen bestaat de mogelijkheid om parkeervoorzieningen op eigen terrein te realiseren. In de parkeernota is hiervoor een parkeerbalans opgenomen. Deze is hierna weergegeven:
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.10.2 Situatie plangebied
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Zo kent het plangebied een kleinere oppervlakte en voorziet dit bestemmingsplan in maximaal 400 woningen, terwijl pas bij 2000 woningen of meer sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
In het kader van de verdere ontwikkeling van de Marslanden is een Structuurplan, de aanpassing van de Structuurschets uit 1997, voor de omgeving Marslanden ontwikkeld. Omdat het Structuurplan een kader biedt voor een ontwikkeling van maximaal 2.200 woningen, biedt het plan de basis voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Hiertoe is in het verleden een plan m.e.r. opgesteld.
Doel van de Plan m.e.r.-procedure is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het Structuurplan is voor een groter gebied, en op een minder gedetailleerde schaal gemaakt dan de bestemmingsplannen. Voor het Structuurplan zijn 2 basis structuurmodellen opgesteld. De plan m.e.r.- procedure is doorlopen om deze verschillende structuurmodellen te toetsen op het gebied van water, milieu, ecologie, verkeer, archeologie, cultuurhistorie en landschap. Dit planMER voor het woningbouwproject Marslanden fase II is erop gericht de meest geschikte inrichtingswijze van de woonwijk in beeld te brengen, evenals de hiermee gepaard gaande gevolgen voor het milieu en het ruimtegebruik. Dit geldt voor zowel het effect ter plaatse als in de directe omgeving van de locatie. Deze planMER procedure is inmiddels doorlopen.
Echter is er in het kader van zorgvuldigheid voor gekozen voor dit specifieke bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-notitie op te stellen. De vormvrije m.e.r.-notitie is als Bijlage 12 van deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet m.e.r.-plichtig is.
4.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
5.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
5.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als in het stedelijk gebied.
5.1.4 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.
Deze zijn gericht op:
- voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
- beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
- het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Gemeentelijk rioleringsplan 2018-2022
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018-2022 (GRP) heeft gemeente Hardenberg het rioleringsbeleid vastgelegd voor een periode van vijf jaar (1 januari 2018 tot en met 31 december 2022). Hierin staat wat de gemeente heeft gedaan op het gebied van riolering, moet doen, wil doen, gaat doen, hoe dat wordt georganiseerd en wat het kost.
In dit GRP focust de gemeente zich op de vraag: wat wil de gemeente bereiken met de rioleringszorg en wat merkt de inwoner daarvan? De gemeente gaat van normgericht naar resultaatgericht. In het rioleringsplan wordt het volgende beschreven;
- Welke rioleringsvoorzieningen heeft de gemeente Hardenberg;
- Hoe worden de voorzieningen beheerd;
- Welke gevolgen er zijn voor het milieu;
- Welke voorzieningen zijn (binnenkort) aan vervanging toe;
- Welke verbeteringen zijn er nodig;
- Wat zijn de kosten hiervan;
- Hoe en welke kosten worden op burgers en bedrijven verhaald.
Bovenstaande beschrijving vormt de kerngedachte van het gemeentelijke rioleringsplan of wel het GRP. Het rioleringsbeleid van de gemeente wordt door het GRP inzichtelijk gemaakt. In het GRP wordt niet alleen gekeken naar het afvalwater maar ook naar het grond- en hemelwater.
5.2 Waterparagraaf
Grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied
De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.
Afvalwater
Bij het bouwrijp maken van de uitbreiding wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd, dat is afgestemd op het toekomstige aantal woningen. Het nieuwe stelsel zal worden aangelegd conform het rioleringsplan' van de gemeente Hardenberg.
Hemelwater en oppervlaktewater
De hemelwaterafvoer in voorliggend plan wordt volledig gescheiden van afvalwater. Een deel van het hemelwater wordt geïnfiltreerd en een deel wordt afgevoerd via het regenwaterriool. In het op te stellen waterhuishoudkundig plan wordt dit uitgewerkt.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast is er in de huidige situatie geen sprake van grondwateroverlast. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. In het plangebied wordt grondwaterneutraal gebouwd om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen.
Wateropgave
De wens om Marslanden II gefaseerd te ontwikkelen, roept ook de vraag op om de wateropgave (als gevolg van de toename van verhard oppervlak) onder te verdelen naar de verschillende fases. Daarnaast wil de gemeente de wateropgave zoals deze in 2008 is gesteld, opnieuw tegen het licht houden. Zijn de opgaves nog actueel of moeten ze worden bijgesteld. Daarom is door Arcadis een 'Actualisatie Wateropgave Marslanden II Hardenberg' opgesteld (d.d. 25 februari 2015, 078037041:0.11 – Definitief). Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 14.
Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit rapport. Belangrijk is dat het watersysteem mee groeit met de ontwikkeling van de wijk en dat afwatering vanaf het eerste moment van aanleg is gewaarborgd, zodat ook bouwwegen van een afwatering zijn voorzien. In de onderstaande tabel is geschat wat de benodigde ruimte voor de wateropgave voor circa 300 woningen is. Dit was bij de totstandkoming van het rapport het uitgangspunt. Dit bestemmingsplan biedt ruimte aan maximaal 400 woningen.
Deze onderstaande getallen zijn gebaseerd op de verhoudingen die in de voorlopige stedenbouwkundige invulling (exclusief Havezathe Es) is opgenomen, plus de naar rato verdeelde waterbergingsopgave ten behoeve van de maalstop. Daarbij wordt vermeld dat dit slecht indicatieve getallen zijn. Het ruimtebeslag van de wateropgave is berekend door de wateropgave in m³ te delen door de peilstijging. Daar is 25% bij op geteld, in verband met landschappelijke inpassing en ruimte voor taluds.
Het rapport 'Actualisatie Wateropgave Marslanden II Hardenberg' is niet exact afgestemd
op het huidige stedenbouwkundige plan. Wel toont het rapport aan dat de ontwikkeling vanuit waterhuishoudkundig oogpunt uitvoerbaar wordt geacht. Het rapport dient als belangrijke input voor het uit te werken waterhuishoudkundige systeem, dat mede op basis van het convenant zoals hierna beschreven, nog vorm wordt gegeven. Dit wordt uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan, dat in het ontwerpbestemmingsplan wordt verwerkt. In paragraaf 5.2.1 zal hier in het ontwerpbestemmingsplan nader op worden ingegaan.
Convenant met het waterschap
In het kader van de herijking wateropgave Vechtstromen Noord zijn de projecten uit het Lokaal Bestuursakkoord Water in 2015 opnieuw beoordeeld met het oog op gewijzigde inzichten in het omgaan met klimaatverandering en het streven naar meer kosteneffectiviteit. De resultaten van deze herbeoordeling zijn in grote lijnen verwoord in het document “Herijking wateropgave Vechtstromen Noord, 28 oktober 2015”, dat is vastgesteld in de stuurgroep LBW van 28 oktober 2015. De gemeente Hardenberg en het waterschap Vechtstromen hebben in aanvulling hierop afspraken gemaakt over de consequenties van de herijking voor het gebied Collendoorn (Marslanden/Molengoot/Collendoornerveen). Het convenant is opgenomen als Bijlage 13 Op basis van het convenant wordt het waterhuishoudkundige systeem verder uitgewerkt in samenspraak met het waterschap.
5.2.1 Waterhuishoudkundig plan
Voor de deelgebieden Ydenhoogte, Leehoogte en De Velden wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit plan is een nadere, gespecificeerde uitwerking van de waterhuishouding en is gebaseerd op de wateropgave voor de Marslanden (Bijlage 14) en sluit aan bij de afspraken die in het convenant zijn gemaakt. Voor de Ydenhoogte en Leehoogte is dit onderdeel uitgewerkt in specifiekere maatregelen. Voor de Velden is dit nog niet het geval. Hierna wordt ingegaan op aanbevelingen die bij de concrete planuitwerking in acht zullen worden genomen.
Het waterhuishoudkundig plan maakt onderdeel uit van het ontwerpbestemmingsplan, Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste keuzes ten aanzien van de waterhuishouding. Het volledige waterhuishoudkundige plan is als Bijlage 15 opgenomen.
Hemelwaterafvoer
Om een duurzame, toekomstbestendige en robuuste afvoer van het regenwater realiseren wordt er zoveel als mogelijk het regenwater binnen het plangebied opgevangen. Dit wordt gerealiseerd door het maken van wadi’s. De wadi’s vangen het water op waarna het water vertraagd de grond in kan trekken. De wadi’s zijn zoveel als mogelijk aan elkaar gekoppeld om zo een robuust stysteem aan te leggen. De wadi’s worden uitgevoerd met zogenoemde slok-op’s. Deze zorgen ervoor dat bij grote piekbuien de wadi’s niet overstromen maar het overtollige water afgevoerd wordt naar het IT-riool. Bij de concrete planvorming zal dit nader uitgewerkt worden.
Vuilwater
Bij de voorgaande fases van de Marslanden is gekozen voor een IT-riool. Dit zal ook voor de De Velden aangelegd worden. Voor de inzameling van vuilwater binnen Ydenhoogte zal een separaat dwa-riool (droogweerafvoer) aangelegd worden. Dit vuilwaterriool zal onder vrijverval aangesloten worden op gemaal Schoutenhof.
Grondwater
Om voldoende drooglegging en dus geen hinder van grondwater te hebben bij bijvoorbeeld woningen zijn voor Marslanden in de basis een aantal minimum peilen afgesproken die ook gelden voor Ydenhoogte.
Zo geldt voor de wegpeilen een minimum van + 8,50 de drempelpeil van de woningen komen daarmee op + 8,80 (verhoogd met 0,30 m tov straatpeil). Met dit peil zal bij de uitwerking van het vervolg rekening gehouden worden.
Conclusies
Op basis van de berekening blijkt dat het totale afvoerend oppervlak binnen de wijk Marslanden 107 ha bedraagt. Op basis van een bergingseis van 86,8 mm en een maalstop van 3.900 m3 bedraagt de bergingsopgave voor Marslanden 96.686 m3. Bij een peilstijging van 1,00 m en 11,5 ha oppervlaktewater
(waterpeil), bedraagt de gerealiseerde berging 114.519 m3. Hiermee is er voldoende berging beschikbaar om te kunnen voldoen aan de bergingsopgave. Er is zelfs sprake van een overcapaciteit van 17.833 m3. Op basis van het aanwezige oppervlaktewater en de afvoerende oppervlakken bedraagt de maximale peilstijging 0,84 m (NAP + 7,84 m) in plaats van 1,00 m.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
- Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin zijn bepalingen omtrent geluidsgevoelige objecten opgenomen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel worden de overige regels beschreven, waaronder de afstemming met de welstand en APV, uitsluiting van seksinrichtingen en de verplichting om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.
Artikel 3 Verkeer
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de Collendoornerdijk op het tracé dat langs de nieuwe woongebieden ligt. Er is gekozen voor deze bestemming omdat de Collendoornerdijk een belangrijke verkeersverbinding vormt. Momenteel valt deze weg binnen het 'oude' bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg 1989'. Er is ervoor gekozen om dit te actualiseren, temeer omdat de weg een ontsluiting vormt voor het nieuwe woongebied.
Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor verkeersdoeleinden. Inhoudelijk is de regeling aangesloten bij de bestemming 'Verkeer - 2' zoals deze geldt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Een groot deel van deze weg heeft immers reeds deze bestemming.
Artikel 4 Woongebied
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het gehele woongebied voor De Velden. In de regels bij deze bestemming is bepaald dat gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het wonen en tevens voor aan huis verbonden beroepen, verkeer en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen, tuinen en erven. Er is gekozen voor een flexibele regeling, waarbij de bouwregels onderscheid maken in:
- Hoofdgebouwen;
- Gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- Bijgebouwen en overkappingen;
- Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Via enkele afwijkingen kent het plan een zekere flexibiliteit.
Artikel 5 Woongebied - uit te werken
Deze bestemming is opgenomen op het noordelijke deel van het woongebied voor De Velden. Voor dit deel zijn nog geen concrete afspraken over ontwikkeling gemaakt. Daarom is het wenselijk een uit te werken woonbestemming opgenomen. Deze bestemming is inhoudelijk gelijk aan de bestemming 'Woongebied', echter is een bepaling opgenomen dat zolang en voor zover de bedoelde uitwerking van kracht is, er geen gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een samenwerkingsovereenkomst opgesteld. Hierin wordt tevens een begroting opgenomen voor de ontwikkeling van onder andere De Velden. In deze overeenkomsten is de economische uitvoerbaarheid vastgelegd. Ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan zal deze overeenkomst zijn gesloten.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden.
8.1.3 Waterschap Vechtstromen
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg naar het waterschap Vechtstromen toegezonden.
8.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval wordt een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
8.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Structuurvisie Marslanden 2008
Bijlage 1 Structuurvisie Marslanden 2008
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Geuronderzoek
Bijlage 6 Stikstofberekening
Bijlage 7 Quickscan Ecologie
Bijlage 8 Nader Onderzoek Vleermuizen En Marterachtigen
Bijlage 8 Nader onderzoek vleermuizen en marterachtigen
Bijlage 9 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 10 Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 10 Archeologisch veldonderzoek
Bijlage 11 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 11 Verkeerskundig onderzoek
Bijlage 12 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.
Bijlage 12 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.
Bijlage 13 Convenant Met Het Waterschap
Bijlage 13 Convenant met het waterschap
Bijlage 14 Actualisatie Wateropgave Marslanden Ii Hardenberg
Bijlage 14 Actualisatie wateropgave Marslanden II Hardenberg