KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regime
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Het Plangebied En Zijn Omgeving
Hoofdstuk 3 Gewenste Situatie
3.1 Algemeen
3.2 Noodzaak Bouw Opslagschuren Jachthuisweg 11
3.3 Planologische Vertaling
3.4 Ruimtelijke Kwaliteit
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Geluid
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Milieuzonering
5.6 Geur
5.7 Ecologie
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Lik Noordelijke Stadsrandzone Hardenberg
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 3 Aerius-berekening
Bijlage 4 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 5 Watertoetsresultaat
Bijlage 6 Zienswijzennota

Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 03-12-2024 - geheel in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn" met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg"

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00165-VG03 van de gemeente Hardenberg, vastgesteld op 2 december 2014;

1.4 verbeelding:

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanbouw:

een bouwwerk dat is gebouwd aan een bedrijfsgebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een bedrijfsgebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;

1.7 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.8 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;

1.10 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven;

1.11 akkerbouwbedrijf:

een bedrijf in de land- en tuinbouwsector, dat zich richt op de benutting van braakliggend land door verbouw en het oogsten van gewassen;

1.12 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;

1.13 appartement:

het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid in een groter gebouw en dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.14 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.15 archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.16 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;

1.17 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.19 bed and breakfast

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;

1.20 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.21 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.22 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm

aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;

1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;

1.26 bijgebouw

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.27 boerderijkamer

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. De oppervlakte van een zelfstandige boerderijkamer mag niet meer bedragen dan 50 m2 en van de boerderijkamers in totaal niet meer dan 200 m2. Het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 15, vrijstaande appartementen c.q. huisjes zijn niet toegestaan;

1.28 boomteelt:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van laanbomen;

1.29 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.30 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.35 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 eenvoudige dagrecreatieve voorziening

extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;

1.38 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.39 extensieve openluchtrecreatie

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.40 foliebassin:

een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

1.41 gebouw

elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 huishouden

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.45 internetwinkel:

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.46 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper;

1.47 kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.48 kleinschalig kamperen:

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;

1.49 kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.50 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen:

gebouwen die door de verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder;

1.51 loonbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan (agrarische) bedrijven;

1.52 minicamping:

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;

1.53 nevenactiviteit:

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

1.54 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.55 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.56 opgraving:

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.57 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven;

1.58 paardenbak

een onverhard en omheind terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.59 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  3. c. het peil door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.60 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.61 plattelandswoning:

Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inclusief aan-huis-gebonden beroep;

1.62 relatie:

aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden delen als een geheel worden aangemerkt;

1.63 ruimtelijk kwaliteitsplan:

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK's maken als bijlage onderdeel uit van de regels;

1.64 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

1.65 schuilgelegenheid

een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;

1.66 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.67 stacaravan:

bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een stacaravan heeft geen vaste verankering in de grond en moet over de weg als één deel te verplaatsen zijn;

1.68 statische opslag

opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;

1.69 stikstofemitterende bouwwerken:

Onder stikstofemitterende bouwwerken worden verstaan gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, installaties voor het bewerken of vergisten van mest en/of biomassa, mestplaten en mestsilo's.

1.70 streekeigen product:

producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven;

1.71 technische installatie:

een voor de bedrijfsvoering benodigde installatie;

1.72 teeltondersteunende voorziening:

een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen, uitsluitend aanwezig tijdens het teeltseizoen;

1.73 toename van de ammoniakemissie

1. Er is sprake van een toename van de ammoniakemissie wanneer vanuit het bouwvlak en de bij het desbetreffende bedrijf behorende mestplaten de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan:

de emissie N/ha/jaar op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan afkomstig van het aanwezige legale gebruik van de gronden en opstallen behorend tot het bouwvlak en de bij het desbetreffende bedrijf behorende mestplaten.

Onder het 'aanwezige legale gebruik' wordt hier mede verstaan het gebruik ingevolge een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen.

2. Als uitzondering op lid 1 van dit artikel geldt het volgende. Na inwerkingtreding van Artikel 1, Onderdeel J, van de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak), Stb. 2014, 419, en de Algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 19kh, zevende lid, onder a onder 1 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit artikel luidt na inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Artikel 1, Onderdeel J, is er geen sprake van een toename van de ammoniakemissie wanneer:

- het project of handeling waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma geldt, niet een waarde die is vastgesteld bij vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur overschrijdt.

3. Onder 'programma' als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 zoals dit luidt na inwerkingtreding van Artikel 1, Onderdeel I van de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak), Stb. 2014, 419.

1.74 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.75 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen;

1.76 waarde archeologie 1 en 2:

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vast staat dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.77 waarde archeologie 3, 4 en 5:

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.78 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;

1.79 windturbine

een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;

1.80 woning

een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;

1.81 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld in de vorm van bank- en verzekeringsdiensten, exploitatie van en handel in onroerende zaken, adviesbureaus, verhuurbedrijven en hulpdiensten;

1.82 zonnecollectoren:

collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;

1.83 zorgboerderij:

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.84 zorgwoning:

complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen van een specifieke doelgroep die zorg nodig heeft;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de ashoogte van een windturbine:

  1. a. turbines met een horizontale as:
    1. 1. vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
  2. b. turbines met een verticale as:
    1. 1. vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0017.png"

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  1. a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  2. b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.


In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.

In geval van recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de rotordiameter van een windturbine

deze wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0018.png"

2.8 de tiphoogte van een windturbine:

  1. a. turbines met een horizontale as:
    1. 1. de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
  2. b. turbines met een verticale as:
    1. 1. de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarbovenuit steekt.
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0019.png"

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Heideontginningslandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  2. b. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), de relevante LIK Noordelijke stadsrandzone Hardenberg maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  2. d. bed and breakfast;
  3. e. statische opslag in bestaande gebouwen;
  4. f. kleinschalig kamperen tot een maximum van 25 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlak, of niet meer dan de bestaande afstand indien deze meer dan 30 m bedraagt, met dien verstande dat kleinschalig kamperen niet is toegestaan binnen de bestemming Leiding - Gas en binnen 50 meter van (bedrijfs- en plattelands-)woningen van derden;
  5. g. een agrarisch loonbedrijf;
  6. h. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie;
  7. i. hobbymatige agrarische activiteiten;

en tevens voor:

  1. j. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. k. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. l. het wonen in een agrarische bedrijfswoning inclusief het gebruik van tuinen en erven door een derde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning'.


In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat voor zover op de verbeelding binnen een bouwvlak:

    1. 1. de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf' is opgenomen, uitsluitend de uitoefening van agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf is toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, derhalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

7.2 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt binnen 50 meter van:

  1. a. concentraties van woningen (in lintbebouwing, buurtschappen en bebouwde kom);
  2. b. het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. c. recreatieve bestemmingen.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

8.3 Afstanden tot wegen

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

9.2 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het toestaan van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt, mits door middel van onderzoek en/of door het treffen van maatregelen aangetoond kan worden dat het woon- en leefklimaat en de natuurlijke waarden van de omliggende gronden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan, binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beslotenheideontginningslandschap' worden afgeweken van het plan voor het realiseren van paardenbakken buiten bouw- of bestemmingsvlakken, voor het bedrijfsmatig of hobbymatig houden van paarden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. situering binnen het bouw- of bestemmingsvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
  2. b. de meest nabij gelegen grens van de paardenbak moet binnen 25 meter van het bouw- of bestemmingsvlak liggen;
  3. c. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  4. d. het bedrijfsmatig houden van paarden is uitsluitend mogelijk voorzover de paardenbak onderdeel uitmaakt van een agrarisch bedrijf;
  5. e. de situering van de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

9.4 Woningsplitsing voormalige boerderij

Bij omgevingsvergunning kan binnen de verschillende bestemmingen wonen worden afgeweken van de regels omtrent het toegestane aantal woningen per bouwperceel, voor het toestaan van:

  1. a. één woning extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  2. b. twee woningen extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  3. c. de extra woning mag/de extra woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte;
  4. d. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij moet in stand blijven;
  5. e. de gezamenlijke inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  6. f. de extra woning dient/de extra woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of van de functie van aangrenzende bestemmingen;
  8. h. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;
  9. i. inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.

9.5 Zonnecollectoren buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beslotenheideontginningslandschap' worden afgeweken van de regels voor het toestaan van zonnecollectoren buiten agrarische bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. zonnecollectoren zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  2. b. de maximale (bouw)hoogte bedraagt 2 meter;
  3. c. de zonnecollectoren moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  4. d. de inpassing van zonnecollectoren op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

9.6 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

9.7 Kleinschalige duurzame energiewinning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken voor het gebruik van de gronden ten behoeve van de opwekking van windenergie en zonne-energie op gebouwen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Archeologische waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

10.2 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.

10.3 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

11.2 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;


ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

  1. a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

11.3 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.

11.4 Afstemming APV en evenementen

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.

11.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn' van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, bevindt zich een woonerf met een woonbestemming. In het verleden werd op deze locatie een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Het perceel was destijds ook als zodanig bestemd. In de loop van de tijd zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel beëindigd en heeft het agrarische erf met de algehele herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Hardenberg een reguliere woonbestemming gekregen. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn blijven staan en qua uitstraling en erfopzet heeft het perceel het agrarische karakter behouden.

Initiatiefnemer exploiteert aan Jachthuisweg 11 een akkerbouwbedrijf en heeft de locatie aan de Jachthuisweg 9 al geruime tijd in eigendom. Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Jachthuisweg 9 een (landbouw)werktuigenberging te realiseren ten behoeve van het bestaande akkerbouwbedrijf, waarvan de bijbehorende landbouwgronden het erf aan de Jachthuisweg 9 omsluiten. Dit is noodzakelijk om de werktuigen te stallen. Op het bestaande agrarische erf aan de Jachthuisweg 11 is daar vanwege de toekomstige bouw van een nieuwe aardappelschuur geen ruimte voor. De mogelijkheid voor de bouw van de aardappelschuur moet worden behouden.

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014) is het erf aan de Jachthuisweg 9 voorzien van een woonbestemming. Daarom is het niet mogelijk om de gewenste werktuigenberging te realiseren. Daarom dient het perceel te worden voorzien van een agrarische bestemming met een bouwvlak. In dit geval is er echter geen sprake van nieuwvesting van een agrarisch bedrijf, waardoor de percelen aan Jachthuisweg 9 en Jachthuisweg 11 planologisch aan elkaar worden gekoppeld middels een planologische relatie. Hierdoor blijft er ook planologisch sprake van één agrarisch bouwperceel. Dit bestemmingsplan maakt planologisch gezien daarmee een vergroting van het oppervlak aan bouwvlak bij het akkerbouwbedrijf mogelijk.

Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om het vorenstaande (planologisch) te regelen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier in. Aangetoond wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische kaders in overeenstemming zijn met 'een goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied bestaat uit het agrarische bouwperceel aan Jachthuisweg 11 en het perceel aan de Jachthuisweg 9. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Hardenberg en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (Bron: PDOK)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Jachthuisweg 9 Collendoorn” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016), het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld 17 juli 2018) en het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven" (vastgesteld 21 juni 2022). In het kader van voorliggende ontwikkeling is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" relevant. Hierna wordt op het betreffende bestemmingsplan nader ingegaan.

In voorliggend geval zijn hoofdzakelijk de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” en “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” relevant. In afbeelding 1.2 en afbeelding 1.3 zijn uitsneden van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” weergeven voor respectievelijk de Jachthuisweg 9 en Jachthuisweg 11. Het plangebied is hierop met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" Jachthuisweg 11 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0003.png"
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" Jachthuisweg 9 (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Bestemmingen Jachthuisweg 11

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Op deze gronden mogen geen (bedrijfs)gebouwen worden gebouwd, aangezien er geen bouwvlak aanwezig is. Andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestplaten mogen wel worden gebouwd. Binnen het bouwvlak mogen (bedrijfs)gebouwen worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 5

De voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.3 Bestemmingen Jachthuisweg 9

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Op deze gronden mogen geen (bedrijfs)gebouwen worden gebouwd, aangezien er geen bouwvlak aanwezig is. Andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestplaten mogen wel worden gebouwd.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap

De voor 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Op en in de gronden mogen uitsluitend woningen, bijbehorende (andere) bouwwerken worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 4

De voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.4 Strijdigheid

Initiatiefnemer - eigenaar akkerbouwbedrijf Jachthuisweg 11 - heeft het perceel aan de Jachthuisweg 9 al geruime tijd in eigendom en is voornemens om op het perceel een werktuigenberging ten behoeve van het akkerbouwbedrijf te realiseren. Het perceel dient daarvoor planologisch te worden gewijzigd ten behoeve van agrarische (bedrijfs)doeleinden (akkerbouw).

Het bouwen van deze werktuigenberging en het beoogde gebruik van het perceel ten behoeve van agrarische akkerbouwactiviteiten is niet passend binnen de gebruiks- en bouwregels van de ter plekke geldende woonbestemming. Het voornemen is daarom in strijd met geldende planologisch regime.

De percelen aan Jachthuisweg 9 en Jachthuisweg 11 worden middels dit bestemmingsplan planologisch aan elkaar gekoppeld middels een planologische relatie. Er is daarmee sprake van één bouwperceel, waarbij planologisch gezien sprake is van de vergroting van het bouwvlak van het akkerbouwbedrijf. De bestaande woning aan de Jachthuisweg 9 wordt omgezet naar een plattelandswoning.

1.4.5 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Het Plangebied En Zijn Omgeving

2.1.1 Omgeving

Zoals in Hoofdstuk 1 reeds is benoemd ligt het plangebied in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Beide locaties van het plangebied maken onderdeel uit van het buurtschap Collendoorn. De locaties bevinden zich ten noordwesten van de kern Hardenberg. De gronden waren destijds al ontgonnen, maar er was relatief weinig bebouwing aanwezig. Het overgrote deel op verdere afstand van de Jachthuisweg was veen en nog niet ontgonnen. Door de jaren heen is het landschap verder ontgonnen en in gebruik genomen. In de tweede helft 21e eeuw is een zandontginning aan de Allemansweg gerealiseerd. Dit heeft het gebied kleinschaliger gemaakt door de groen houtsingel langs de afgraving. Het plangebied maakt deel uit van het besloten heideontginningslandschap. De boerderijen en schuren liggen midden in het open landschap. Het terugbrengen van een agrarische bestemming op deze locatie is dan ook passend binnen het landschap.


Langs de Jachthuisweg zijn verschillende agrarische erven ontstaan. Veelal bestaan deze uit een boerderij met enkele opstallen. De erven worden ontsloten door een parallelweg aan de zuidzijde van de Jachthuisweg. Langs deze weg staan veel bomen die de erven visueel met elkaar verbinden.

De erven hebben in de loop der tijd voor deels een andere functie hebben gekregen: wonen, agrarisch aanverwant of bedrijfsmatig.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit twee locaties: het agrarisch bouwperceel aan de Jachthuisweg 11 en een voormalig agrarisch bouwperceel (nu woonerf met de achterliggende gronden) aan de Jachthuisweg 9. Zoals reeds is aangegeven exploiteert initiatiefnemer aan de Jachthuisweg 11 een akkerbouwbedrijf. Dit bedrijf is circa 400 hectare groot en heeft circa 250 hectare in eigendom. De Jachthuisweg 9 alsmede de omliggende - en de aan het perceel grenzende - landbouwgronden zijn al enige tijd in gebruik bij het akkerbouwbedrijf van initiatiefnemer aan de Jachthuisweg 11. Het erf wordt in de huidige situatie gebruikt als opslagplaats voor landbouwvoertuigen. In de woning woont een derde.

Op het erf aan van Jachthuisweg 11 worden nieuwe opslagschuren voor aardappelen gebouwd. Verder verandert er daar vanuit fysiek oogpunt niets. In deze paragraaf wordt daarom voornamelijk ingegaan op de ontwikkeling op het perceel aan Jachthuisweg 9.

De voormalige agrarische bebouwing is nog aanwezig op het erf aan de Jachthuisweg 9, waardoor het perceel de uitstraling van een agrarisch bedrijf heeft behouden. De locatie bestaat in de huidige situatie uit een woonerf met daaromheen gesloten de agrarische (landbouw)gronden van de initiatiefnemer.

Centraal op het woonerf bevindt zich de boerderij. Verspreid op het erf zijn een drietal gebouwen gesitueerd. Tussen de bebouwing is erfverharding aanwezig. De overige gronden op deze locatie zijn ingericht als tuin of grasland. Het gehele erf kent een landelijke en passende uitstraling. Het erf kent gebiedseigen groen in de vorm van bomen in de tuin voor de boerderij en struweel langs de zijkant van het erf. De bomen zijn volwassen en bestaan uit streekeigen soorten als zomereiken, lindes en paardenkastanjes. Het erf is functioneel ingericht waarbij de gebouwen uitgelijnd aan elkaar staan. Er is een duidelijke scheiding tussen het voorerf met als afscherming een eenvoudig houten hekwerk en het achtererf dat veel functioneler is ingericht. De overige gronden op deze locatie zijn ingericht als tuin of grasland. Het erf wordt middels één uitrit op de Jachthuisweg ontsloten.

In afbeelding 2.1 is met een luchtfoto de huidige situatie van het perceel aan de Jachthuisweg 9 weergegeven. De locatie is hierop aangeduid met een rode omlijning. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld vanaf de Jachthuisweg opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie Jachthuisweg 9 (Bron: PDOK)
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0005.png"
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Jachthuisweg (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Gewenste Situatie

3.1 Algemeen

Initiatiefnemer exploiteert in de nabijheid van het plangebied een agrarisch akkerbouwbedrijf (Jachthuisweg 11). Initiatiefnemer heeft de locatie aan de Jachthuisweg 9 te Collendoorn in eigendom. Het erf aan de Jachthuisweg 9 alsmede de omliggende - en de aan het perceel grenzende - landbouwgronden zijn meerdere jaren in gebruik bij het akkerbouwbedrijf van initiatiefnemer. Het erf wordt in de huidige situatie gebruikt als opslagplaats voor landbouwvoertuigen van het akkerbouwbedrijf. In de woning is een derde woonachtig.

De initiatiefnemer is voornemens om op het erf aan de Jachthuisweg 9 een werktuigenberging van circa 500 m² te realiseren voor het stallen van landbouwvoertuigen. Dit is nodig om de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf toekomstbestendig en efficiënter te maken. Door het gebruik van meer en grotere machines passen deze niet meer in de huidige schuren, waardoor een deel noodgedwongen buiten staat. Dit is onwenselijk zowel vanuit ruimtelijk oogpunt als voor de staat van de werktuigen. Daarom is de initiatiefnemer van plan een nieuwe werktuigenberging te bouwen. Om ruimte te maken voor deze berging zal de bestaande, verouderde schuur worden gesloopt.

Op Jachthuisweg 11 zijn geen geschikte mogelijkheden voor een werktuigenberging, omdat daar twee aan elkaar gebouwde opslagschuren voor aardappelen worden gerealiseerd (zie 3.2), met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 3.600 m² (60 m x 60 m). Deze schuren benutten de volledige ruimte binnen het bouwvlak. Bovendien moet het erf op Jachthuisweg 11 ook ruimte bieden voor transportbewegingen en draaicirkels van machines en bevat het een woning met tuin. Gezien de indeling van het bouwvlak blijft er niet genoeg ruimte over voor een werktuigenberging van circa 500 m².

In plaats van het agrarische erf op Jachthuisweg 11 uit te breiden, is ervoor gekozen om gebruik te maken van een reeds bestaand erf. Het bouwen van een werktuigenberging buiten dit bouwvlak op productiegronden is niet wenselijk. Daarom heeft de voorkeur om de werktuigenberging op een bestaand erf te realiseren, namelijk op Jachthuisweg 9.

Het erf aan de Jachthuisweg 9 wordt planologisch omgezet naar een agrarische bestemming voor akkerbouw en andere agrarische (bedrijfs)doeleinden. De bestaande woning op Jachthuisweg 9 wordt bestemd als plattelandswoning, met de mogelijkheid deze ook als bedrijfswoning te gebruiken. Deze aanpassing ondersteunt de wens om een werktuigenberging te realiseren en de bedrijfsvoering te optimaliseren.

3.2 Noodzaak Bouw Opslagschuren Jachthuisweg 11

De bouw van de opslagschuren op Jachthuisweg 11 is noodzakelijk voor een toekomstbestendige bedrijfsvoering. Momenteel vindt de opslag van aardappelen buiten plaats, wat onwenselijk is. De nieuwe opslagfaciliteit op Jachthuisweg 11 is al enige tijd nodig om aan de kwaliteitseisen van afnemers te voldoen en om risico's in de bedrijfsvoering te spreiden. Bij buitenopslag, zoals tot nu toe gebeurt, is het niet mogelijk om consumptieaardappelen te leveren die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen. Hierdoor kan het bedrijf vanaf oktober alleen zetmeelaardappelen afleveren, wat de bedrijfsvoering belemmert.

Met de bouw van de nieuwe opslagschuren voor aardappelen en daarmee het benutten van de resterende ruimte op het bouwvlak van Jachthuisweg 11, kan de initiatiefnemer circa 40% van het areaal voor aardappelen (circa 265 hectare) opslaan. Momenteel worden de aardappelen direct vanaf het land geleverd, maar vanwege het volume en de risico's van het weer en de kwaliteitseisen, is het veiliger en beter voor de bedrijfsvoering om ongeveer 40% van de aardappelen in de schuur op te slaan en het hele jaar door te leveren. Een opslag met een totale oppervlakte van circa 3.600 m2 bieden voldoende capaciteit voor risicospreiding. Het is niet de intentie van de initiatiefnemer om alle aardappelen op te slaan, aangezien dit niet past binnen het bouwplan en een deel van de aardappelen vroeg wordt geleverd (afland).

3.2.1 Specificatie opslagschuren

Afbeelding 3.1 toont een voorlopige tekening van de beoogde locatie van de opslagschuren op Jachthuisweg 11, met de contour van het bouwvlak aangegeven door een rode stippellijn. De bouw van deze opslagschuren is planologisch al toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan, en de omgevingsvergunning voor de bouw is in voorbereiding. Deze bouw van deze schuren maakt daarom niet onderdeel van dit bestemmingsplan, omdat de bouw al mogelijk is op basis van het bestaande planologische regime.

De huidige tekening voorziet in twee schuren: een voor aardappelopslag en een voor de voorbereiding van het inschuren van de aardappelen. De opslagschuur heeft een vloeroppervlak van 27,3 bij 59,9 meter, wat in totaal 1.635 vierkante meter bedraagt. De aardappelen kunnen tot 4,5 meter hoog worden opgeslagen. Dit resulteert in een totale opslagcapaciteit van 7.358 kubieke meter. Aangezien het soortelijk gewicht van aardappelen 700 kg per kubieke meter is, biedt de schuur plaats aan 5.150 ton aardappelen. De gemiddelde opbrengst per hectare in Nederland is ongeveer 50 ton aardappelen, wat betekent dat deze schuur voldoende is om aardappelen van circa 103 hectare te bewaren.

De voorbereidingsruimte is ruim opgezet en kan in de toekomst voor ongeveer 60% worden omgebouwd tot extra bewaarruimte. Dit zou de capaciteit uitbreiden met ongeveer 60 hectare. Voor de initiatiefnemer is dit voldoende, aangezien niet het volledige areaal aan aardappelen opgeslagen hoeft te worden; een deel kan ook direct afgeleverd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0008.png"
Afbeelding 3.1: Voorlopige tekening nieuwe schuur Jachthuisweg 11 (Bron: initiatiefnemer)

3.3 Planologische Vertaling

Zoals in de voorgaande hoofdstukken benoemd was de Jachthuisweg 9 ten tijde van het gelden van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, vastgesteld op 26 april 1989 voorzien van een agrarische bestemming met een bouwvlak. Op dit moment is dit deel van het plangebied ter plaatse van het woonerf voorzien van woonbestemming. Op de achterzijde van het plangebied rust een agrarische bestemming zonder bouwvlak. De percelen aan Jachthuisweg 9 en Jachthuisweg 11 worden middels dit bestemmingsplan planologisch aan elkaar gekoppeld middels een planologische relatie van de bouwvlakken. Er is daarmee sprake van één bouwperceel, waarbij planologisch gezien sprake is van de vergroting van de oppervlakte aan bouwvlak van het akkerbouwbedrijf. Er is geen sprake van nieuwvesting van een agrarisch bedrijf.

3.4 Ruimtelijke Kwaliteit

3.4.1 Algemeen

Het bebouwingsbeeld langs de Jachthuisweg kenmerkt zich door verspreid liggende bebouwing. Het erf Jachthuisweg 9 past goed in dit beeld. De boerderij en de daarnaast staande schuur (rechts van de woning) zijn kenmerkend voor het gebied. Het opnieuw toekennen van een agrarische bestemming aan deze gebouwen past binnen het gemeentelijk beleid en doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het plangebied is gebiedseigen groen in de vorm van bomen in de tuin voor de boerderij en struweel langs de zijkant van het erf. De bomen zijn volwassen en bestaan uit streekeigen soorten als zomereiken, lindes en paardenkastanjers. Het erf is functioneel ingericht waarbij de gebouwen uitgelijnd aan elkaar staan. Er is een duidelijke scheiding tussen het voorerf met als afscherming een eenvoudig houten hekwerk en het achtererf dat veel functioneler is ingericht.

Op het bestaande agrarische bedrijfsperceel aan Jachthuisweg 11 zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen fysieke wijzigingen voorzien. De beide locaties worden middels dit bestemmingsplan planologisch aan elkaar verbonden waardoor beide bouwvlakken gezamenlijk als één bouwvlak bij het akkerbouwbedrijf moeten gworden beschouwd.

3.4.2 Landschappelijke inpassing Jachthuisweg 9

Het erf aan de Jachthuisweg 9 wordt landschappelijk goed ingepast. Door De Erfontwikkelaar is hiertoe een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De erven langs de Jachthuisweg zijn over het algemeen half open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen en houtsingels. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. Veel erven zijn niet meer in gebruik als agrarisch en worden daarmee kleiner met grote tuinen rondom. De agrarische erven kenmerken zich door een veel robuustere inpassing.

Het bestaande erf kent waardevolle beplanting waar bij een nieuwe ontwikkeling op aangesloten moet worden. Concreet is dit de aanwezige singelbeplanting aan de zuid- en noordzijde van het erf. Ook de bestaande vitale bomen op het voorerf moeten behouden blijven. Deze geven het erf karakter en maken het een eenheid in het landschap.

Op gelijke rooilijn met een bestaande schuur ten zuidoosten van de boerderij wordt een nieuwe werktuigenberging aan de noordzijde op het erf gerealiseerd. Een oude landschapsontsierende opstal wordt gesloopt. De nieuwe werktuigenberging zal in een gedekte kleurstelling worden uitgevoerd. Het moet aansluiten op de bestaande schuren in de omgeving.

Aan de west- en noordzijde wordt een nieuwe houtsingel aangeplant die het erf afschermen. Het agrarische erf sluit aan op de gebiedskenmerken. De bestaande houtsingel aan de zuidzijde blijft behouden en moet door goed beheer gesloten blijven. De houtsingels vormen een groene rand langs de zijkant en van het erf. Het is niet wenselijk de achterzijde af te schermen aangezien er efficiënt gewerkt moet worden. Vanaf de achterzijde van het erf is het land goed bereikbaar. Beplanting is hier onwenselijk.

In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan voor de Jachthuisweg 9 opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0009.png"
Afbeelding 3.1: Impressie van de gewenste situatie Jachthuisweg 9 (Bron: De Erfontwikkelaar)

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie.

3.5.2 Situatie plangebied

Door het omzetten van een woonbestemming naar een agrarische bestemming zal de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte stijgen. Voor wat betreft het parkeren wordt opgemerkt dat het agrarische erf van voldoende omvang is om de parkeerbehoefte op het eigen terrein op te vangen. De agrarische verkeersbewegingen vinden hoofdzakelijk plaats op het eigen terrein en gaan van en richting het land (producten komen van het land achter het erf). De vervoersbewegingen rondom Jachthuisweg 9 zijn voor het stallen van machines die voor een langere periode niet meer gebruikt worden. Dit vindt circa 2 keer per week plaats. In de wintermaanden gebeurt dit vrijwel niet. Parkeren vindt plaats op het eigen terrein. Het erf is van voldoende omvang om in de parkeerbehoefte van de woning te voorzien. Werktuigen worden inpandig gestald.


De gronden rondom het plangebied zijn reeds in gebruik als landbouwgrond bij het akkerbouwbedrijf aan de Jachthuisweg 11. De gewassen worden vrijwel allemaal afland geleverd. Ten aanzien van het verkeer als gevolg van de (plattelands)woning verandert er niets. De woning is reeds bestaand. Voor wat betreft de ontsluiting wordt verder opgemerkt dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Jachthuisweg. Deze ontsluiting is reeds verkeersveilig. Verder is de Jachthuisweg geschikt om de verkeersbewegingen op verkeersveilige wijze af te wikkelen.

Op het bestaande agrarische bedrijfsperceel aan Jachthuisweg 11 zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen planologische wijzigingen voorzien. Voor die locatie zijn er dan ook geen effecten in het kader van het verkeer en het parkeren.

3.5.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

4.1.4 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal Beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Nadien zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  1. 1. Of – generieke beleidskeuzes
  2. 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  3. 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0010.png"
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

4.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg

4.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie Noordelijke stadsrandzone Hardenberg

4.3.4 Bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg''

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. De bestaande reguliere burgerwoning op Jachthuisweg 9 wordt omgezet naar een plattelandswoning, met de wetenschap dat die daarmee ook als een agrarische bedrijfswoning mag worden gebruikt. Voor (agrarische) bedrijfswoningen en burgerwoningen geldt dezelfde regelgeving inzake wegverkeer- en railverkeerslawaai. Artikel 76 van de Wgh geeft aan dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, het eerste en tweede lid van artikel 76 niet gelden met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Voorliggend initiatief voorziet daarmee niet in toevoeging van een nieuw geluidsgevoelig object. Geconcludeerd wordt dat de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai geen belemmering vormen in het kader van voorliggend initiatief. In de omgeving van het plangebied is bovendien geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woning, wordt verwezen naar paragraaf 5.5. Uit paragraaf 5.5 blijkt dat het plangebied op voldoende afstand ligt van omliggende bedrijven om te voldoen aan de richtafstanden voor het aspect geluid.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving (bijv. bouwverordening) gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  1. 1. Als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  2. 2. Als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  3. 3. Als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd);
  4. 4. Als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II (bouwverordening).

5.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval heeft de locatie reeds een woonbestemming, waarbij sprake is van langdurig verblijf.

In dit geval is punt 1 van toepassing. Het 'niet wederrechtelijke gebruik' van bouwwerken waar langdurig wordt verbleven blijft in dit geval gehandhaafd. De functie van de woning in het plangebied, 'wonen/verblijf', wijzigt immers niet. Daarnaast wordt een werktuigenberging gerealiseerd. In dit gebouw zal niet langdurig door mensen worden verbleven. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is gezien het vorenstaande dan ook niet noodzakelijk.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is er geen sprake van het toevoeging van een milieugevoelig object. In de bestaande situatie wordt reeds gewoond in de woning.

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de planologische toevoeging van drie woningen, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het gaat in dit geval namelijk om een akkerbouwbedrijf, waarbij geen sprake is van het houden van vee. De toename aan verkeersbewegingen als gevolg van dit plan is niet significant hoog dat nader aanvullend onderzoek in het kader van luchtkwaliteit noodzakelijk is. Tenslotte wordt opgemerkt dat de nieuwe functies in het plangebied niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De locatie aan de Jachthuisweg 9 is indicatief met blauwe omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00421-VG01_0016.png"
Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart, de blauwe omlijning betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen ligt. Het plangebied ligt wel nabij een gasleiding van de Nederlandse Gasunie B.V. bevindt. Het gaat hier om een buisleiding met een uitwendige diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. De 1% en 100% legaliteitsgrens bedragen respectievelijk 100 en 30 meter. De afstand tussen de grens van het plangebied en deze buisleiding bedraagt circa 25 meter. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico.

Uit het vorenstaande blijkt dat het plangebied zich binnen de 1% letaliteitsgrens en de 100% letaliteitsgrens van de voorgenoemde leiding bevindt. In dit geval is er echter sprake van het omzetten van een woonbestemming naar een agrarische bedrijfsbestemming waarbij uitsluitend sprake is van het realiseren van een werktuigenberging. Voor het overige blijft het gebruik van gebouwen ongewijzigd. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het plangebied. De bestaande woning wordt immers omgezet naar een (plattelands)woning.

Verder wordt opgemerkt dat geen sprake van het verhogen van de personendichtheid. Het aantal woningen in het plangebied blijft gelijk en er wordt geen bebouwing op kortere afstand tot de gasleiding dan in de huidige situatie opgericht.

Resumerend blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

5.6.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. Er is immers al een geurgevoelig object (de bestaande woningen) aanwezig in het plangebied. Door het omzetten van de burgerwoning naar een (plattelands)woning verandert het beschermingsniveau niet. De omliggende agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.

Ten aanzien van het te vestigen akkerbouwbedrijf in het plangebied wordt opgemerkt dat er geen sprake is van het houden van dieren. In paragraaf 5.5.3.1 is reeds onderbouwd dat het vestigen van het akkerbouwbedrijf niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.6.3 Conclusie geur

De Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke geurverordening vormen geen belemmering voor de planrealisatie. De omliggende bedrijven worden door vaststelling van het plan niet belemmerd. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming

5.7.3 Soortenbescherming

5.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

5.8.2 Cultuurhistorie

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit Milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Beoordeling

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend Beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. Het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  2. 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  3. 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  4. 4. Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3.1 worden de bestemmingen nader toegelicht.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen.

  • Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

  • Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

  • Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording Van De Regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

Het plangebied is het geheel voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beslotenheideontginningslandschap', met een bouwvlak en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - akkerbouwbedrijf'. De gronden van zijn tevens bestemd voor het wonen in een agrarische bedrijfswoning inclusief het gebruik van tuinen en erven door een derde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning'.

In dit geval richt het plan zich op een akkerbouwbedrijf. Binnen een agrarisch bouwvlak wordt in het bestemmingsplan normaal gesproken geen onderscheid gemaakt in het type agrarisch bedrijf dat zich daarbinnen mag vestigen. In dit geval gaat om een akkerbouw bedrijf waarbij geen intentie heeft is vee te gaan houden. Daarom wordt het toe te voegen aangepijlde agrarische bouwvlak op Jachthuisweg 9 voorzien van de aanduiding dat alleen een akkerbouwbedrijf is toegestaan. Dat voorkomt veel (onnodige) onderzoeken. Het bouwvlak op Jachthuisweg 11 wordt qua planologische rechten niet aangepast of afgewaardeerd.

Jachthuisweg 11 en Jachthuisweg 9 worden voorzien van het 'relatie'-teken. Dit is een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden delen qua bouwmogelijkheden als een geheel worden aangemerkt.

Binnen het bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning worden gebouwd. Verder is binnen de bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren en instandhouden van de landschappelijke inpassing op het perceel.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 5)

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld als:

  1. a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald minder bedraagt dan € 10.000,–;
  2. b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Besluit ruimtelijke ordening;
  3. c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen;
  4. d. het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie heeft ingestemd met het bestemmingsplan.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 26 oktober 2023 tot en met 6 december 2023 voor een ieder voor zienswijzen ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze binnengekomen. Voor de samenvatting van deze zienswijze en de reactie hierop wordt verwezen naar de zienswijzennota in Bijlage 6.

Bijlage 1 Lik Noordelijke Stadsrandzone Hardenberg

Bijlage 1 LIK Noordelijke stadsrandzone Hardenberg

Bijlage 2 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Erfinrichtingsplan

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Bijlage 2 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 2 Quickscan natuurwaardenonderzoek

Bijlage 3 Aerius-berekening

Bijlage 3 AERIUS-berekening

Bijlage 4 M.e.r.-beoordelingsbesluit

Bijlage 4 M.e.r.-beoordelingsbesluit

Bijlage 5 Watertoetsresultaat

Bijlage 5 Watertoetsresultaat

Bijlage 6 Zienswijzennota

Bijlage 6 Zienswijzennota