Gramsbergen, woningbouw Goordijk
Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg
Ontwerp op 05-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Gramsbergen, woningbouw Goordijk' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01 van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;
1.7 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
1.9 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage:
een in de beheersverordening aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.13 bed and breakfastvoorziening:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;
1.14 bestaand
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 bruto vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.28 grondwal:
een aarden wal met een beeldbepalende en/of geluidsreducerende functie;
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.30 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.31 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.32 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.33 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;
1.34 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven;
1.35 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.36 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
1.38 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.39 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning.
1.40 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en -huishouding;
- d. voet-/fietspaden;
- e. recreatief medegebruik;
- f. agrarisch medegebruik;
- g. voorzieningen van algemeen nut.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen;
en tevens voor:
- b. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten;
- c. voet- en fietspaden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- 1. als hoofdgebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
- 2. als hoofdgebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
- 3. de woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 4. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
- 5. de voorgevel van een woning moet naar een openbare weg gekeerde zijde worden gesitueerd;
- 6. de goothoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
- 7. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 8. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m;
- 9. aan - en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen);
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m2;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3m;
- c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 zijn bestaande bijgebouwen en overkappingen die voor de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw zijn gesitueerd, toegestaan;
- 5. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan 60% bedraagt, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan)
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2, sub c, onder 1 en/of 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- b. lid 4.2, sub c, onder 4:
tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis gebonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
- c. lid 4.2, sub d:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijk) oppervlakte groter dan 275 m² en een diepte van 40 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 275 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m2 of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt.
- b. Het in sub a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning;
- 3. reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 4. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 5. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van 50 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in lid 20.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het in lid 6.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is deze door de in lid 6.2, onder b genoemde voorschriften veilig te stellen, wordt de vergunning geweigerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 2.500 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m2 of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer bedraagt.
- b. Het onder a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de onder a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- e. het bepaalde in het plan ten aanzien van de situering van voorgevels van hoofdgebouwen;
- f. het bepaalde in het plan ten aanzien van vleermuispalen of soortgelijke voorzieningen tot een bouwhoogte van 5 m.
8.2 Afwegingsvoorwaarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de parkeervoorzieningen.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
9.2 Afstemming APV
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.
9.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Gramsbergen, woningbouw Goordijk.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het voormalige Sima-terrein aan de Goordijk in Gramsbergen (hierna: plangebied). Het plangebied ligt al enige tijd braak.
Gezocht is naar een passende nieuwe functie voor deze unieke locatie, gelegen aan de noordrand van de kern Gramsbergen. Deze passende functie is gevonden in het realiseren van 16 grondgebonden woningen. Het gaat hierbij om een mix van rijwoningen en vrijstaande woningen.
Opgemerkt wordt dat binnen het plangebied een bestaande (bedrijfs)woning met bijhorende bebouwing en erf aanwezig is. Deze gronden zijn meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een passende woonbestemming.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Gramsbergen” en de "Beheersverordening Gramsbergen". De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door ter plaatse van het plangebied een nieuw bestemmingsplan van te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kern Gramsbergen. De indicatieve begrenzing van het plangebied wordt met de rode contour weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK Viewer) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan ''Gramsbergen, woningbouw Goordijk” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00426-OW01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" en de "Beheersverordening Gramsbergen". Het "Bestemmingsplan Gramsbergen" is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld in 2007. De beheersverordening is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 19 maart 2013. Daarnaast ligt het plangebied binnen het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg", dat op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld.
In afbeelding 1.2 en 1.3 is respectievelijk een uitsnede van de verbeelding van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" en de "Beheersverordening Gramsbergen" weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemmingen
Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan en de geldende beheersverordening de bestemmingen 'Woongebied', 'Bedrijfsgebied', 'Verkeersgebied railverkeer' en 'Groenvoorzieningen'. Verder is de aanduiding 'waterstaatsdoeleinden' van toepassing. Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen en aanduiding.
Bedrijfsgebied
De voor 'Bedrijfsgebied' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor lichte industrie, groothandel-, reparatie-, verhuur-. bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn op een afstand van 30 meter van aangrenzende woongebieden.
In de bouwregels is onder andere bepaald dat gebouw de rooilijn niet mogen overschrijden. Verder mag het aantal dienstwoningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw.
Woongebied
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen, verkeer en verblijf, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
Voor zover de gronden zijn aangegeven met 'waterstaatsdoeleinden' zijn een dijklichaam en toegangswegen tevens in de bestemming begrepen.
In bouwregels is onder andere bepaald dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Omdat binnen het plangebied geen woningen aanwezig zijn binnen de bestemming 'Woongebied' zijn hier geen woningen toegestaan.
Verkeersgebied railverkeer
De voor 'Verkeersgebied railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor personen- en goederenvervoer per rail en groenvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Groenvoorzieningen
De voor 'Groenvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5
De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Ten plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 275 m2 en waarbij gronden 40 cm of dieper worden geroerd.
Ten plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m2 en waarbij gronden 50 cm of dieper worden geroerd.
1.4.3 Strijdigheid
Het voornemen gaat uit van het realiseren van 16 grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de ter plaatse geldende bestemmingen. Hiertoe ontbreken de bouw- en gebruiksregels.
Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.4.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kern Gramsbergen. De functionele structuur van de omgeving is gemengd van aard, te weten wonen, bedrijvigheid, horeca en woondoeleinden. Kenmerkende structuurdrager betreft het kanaal Almelo-de Haandrik aan de zuidoostzijde.
Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit een braakliggend terrein. Verder is binnen het plangebied een voormalige bedrijfswoning met bijhorende bebouwing en erf aanwezig.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door woonpercelen. Aan de oostzijde loopt een spoorweg (spoorlijn Mariënberg - Emmen) met daarachter het kanaal Almelo-De Haandrik. Aan de noodzijde wordt het plangebied begrensd door de Goordijk. Ten noordoosten van het plangebied is sprake van grasland.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het plangebied is met rode lijn aangeduid. In afbeelding 2.2 zijn straatbeelden opgenomen van de huidige situatie. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK Viewer) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie plangebied (Bron: De Erfontwikkelaar) |
2.2 Gewenste Ontwikkeling
2.2.1 Stedenbouwkundig plan
Het voornemen is om binnen het plangebied een kleinschalige woonbuurt te realiseren met ruimte voor 16 grondgebonden woningen. Het gaat hierbij om zes rijwoningen en tien vrijstaande woningen. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is door De Erfontwikkelaar een stedenbouwkundig plan opgesteld. het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste uitgangspunten benoemd.
Het plangebied ligt op een markant punt aan de noordzijde van Gramsbergen. Met het herontwikkelen van deze locatie moet gekeken worden hoe dit op een verantwoorde manier kan. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- 6 tussen/hoek huurwoningen, ieder met een eigen berging;
- 10 vrijstaande woningen;
- Voldoende parkeerplaatsen;
- Ruimte om te keren;
- Groene aankleding die aansluit op de omgeving;
- Zicht vanaf de Vecht, spoor en het kanaal op de woningen;
- Uniformiteit;
- Stuk van het terrein inrichting met groen en een wandelaansluiting op de Goordijk.
![]() |
Afbeelding 2.2: Uitgangspunten stedenbouwkundig plan (Bron: De Erfontwikkelaar) |
De woningen worden rondom één erf gepositioneerd. Op dit erf is ruimte om te keren en parkeren en hier wordt een rondgang aangelegd. Door het stedenbouwkundig zo in te richten wordt voorkomen dat auto's rond moeten rijden en er een onnodige verkeersdruk op de Goordijk ten noorden van het plangebied ontstaat. Wel kan er middels een wandelpad een rondje gemaakt worden.
Middels een rust- en uitkijkpunt wordt een verbijzondering aangelegd. De woningen zijn vanuit de omgeving te zien. Aan de zuidzijde komt een grondwal van maximaal 2,5 meter hoog. De woningen zijn daarmee vanaf het kanaal en spoor te zien.
Aan de noordzijde schermt de Goordijk het gebied af. Het is niet wenselijk dat er ten noorden enige afscherming komt in de vorm van schuttingen of iets dergelijks. Enkele groepen streekeigen struiken zijn voldoende om de privacy te waarborgen. Binnen het erf zullen groene parkeerplekken aangelegd worden. Middels een lage muur (langs de voortuinen bij de beoogde rijwoningen) wordt een subtiele afscherming voorzien. Als afscherming van de vrijstaande woningen is gekozen voor een beukenhaag. Dit geeft het geheel een uniform beeld. Middels een bomengroep ontstaat een groen binnenerf. In het binnenerf wordt ten behoeve van de waterhuishouding een wadi aangelegd.
In afbeelding 2.2 is het stedenbouwkundig plan weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2: Impressie gewenste invulling (Bron: De Erfontwikkelaar) |
2.2.2 Beeldkwaliteit
Om de toekomstige bouwplannen in dit bestemmingsplan op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het volledige beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage2 van deze toelichting. Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.
In het beeldkwaliteitsplan wordt het plangebied opgedeeld in drie deelgebieden, namelijk 'de rijwoningen', 'de vrijstaande woningen' en 'de buitenruimte'. Per deelgebied zijn beeldkwaliteitscriteria opgenomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 2.
![]() |
Afbeelding 2.3: Deelgebieden beeldkwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
- a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
- b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van het toevoegen van 16 woningen. Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden:
- er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte;
- indien het bestemmingsplan/ ruimtelijke onderbouwing die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat is het verzorgingsgebied?
Er is sprake van een wisselende aantrekkingskracht van Hardenberg op inwoners van regiogemeenten. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat dit in de komende jaren zal veranderen. Per saldo groeit het aantal inwoners binnen de gemeente. Met name de laatste stijgt het aantal inwoners door toename van de binnenlandse migratie door instroom vanuit andere Nederlandse gemeenten.
De groei van het aantal woningen is mede gericht op een instroom vanuit de regio, om gezamenlijk met de regio de grote woningvraag op te vangen.
Met name de instroom vanuit de grensgemeenten is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Daarnaast valt op dat de instroom vanuit Randstedelijke provincies redelijk constant was, maar dat deze in 2020 is toegenomen ten opzichte van de jaren daarvoor. Mogelijk dat corona hierbij een rol speelt; de afstand tussen werk en woonplaats is vanwege het thuiswerken voor steeds meer mensen minder belangrijk.
De gemeente Hardenberg maakt, samen met Ommen en Dalfsen, deel uit van de bestuurlijke regio West-Overijssel subregio Vechtdal. Naast de kern Hardenberg richten een paar voorzieningendorpen zich, naast de autonome woningvraag, ook op de vraag vanuit de regio.
Het plan is met name bedoeld om te voorzien in de woningbehoefte van lokale bevolking in de gemeente Hardenberg en dan specifiek voor woningzoekenden uit Gramsbergen.
Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling
Algemeen
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in nieuwe woningen in Hardenberg. Het plangebied biedt ruimte voor 16 woningen. De gemeente beschikt over een eigen actueel Programma Wonen, dat is opgesteld voor de periode 2019-2025. In het programma wordt met name op de kwalitatieve behoefte ingegaan. De meest actuele kwantitatieve woningbouwbehoefte is in de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgelegd. Deze woonagenda is in het voorjaar van 2021 vastgesteld. De regionale Woondeal is vastgesteld in december 2022 en vult de Woonagenda aan met nieuwe afspraken over de kwantitatieve en kwalitatieve opgave tot en met 2030 (zie hiervoor 3.2.5). Hierna wordt op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte ingegaan.
Kwantitatieve behoefte
De actuele woningbehoefte is in beeld gebracht in het woningmarktonderzoek van mei 2022, uitgevoerd door Companen. In de gemeente Hardenberg is sprake van een stabiele toenemende bevolkingsontwikkeling. De komende jaren blijft de bevolking van de gemeente Hardenberg groeien. Uiteraard zal het aantal ouderen toenemen door de vergrijzing, maar het aantal gezinnen blijft in
de komende jaren stabiel. Daarnaast is sprake van een toename van de instroom van vestigers. In de afgelopen jaren is het aantal vestigers in de gemeente toegenomen. Deze vestigers spelen een belangrijke rol in de groei van de bevolking. De meeste vestigers komen uit de naastgelegen gemeenten en Zwolle. De instroom vanuit de Randstedelijke provincies is beperkt maar nam de afgelopen jaren wel toe (van 9% in 2015 naar 15% in 2020). Vestigers lijken zich in de afgelopen jaren iets meer op de bestaande voorraad te richten dan op de nieuwbouw. Het aandeel vestigers in de nieuwbouw is in 2020 wel sterk toegenomen en ligt voor het eerst op een vergelijkbaar niveau als in de bestaande bouw.
In Nederland zijn tot en met 2030 in totaal 900.000 woningen nodig. Minimaal 42.300 van deze
woningen moeten worden gerealiseerd in provincie Overijssel. In de regionale Woondeal West-Overijssel (december 2022) is afgesproken dat West-Overijssel zich, in samenwerking met corporaties en marktpartijen, inzet voor de realisatie van minimaal 28.200 woningen tot en met 2030. Zie hiervoor ook tabel 1.
In de regionale woonagenda West-Overijssel is de ambitie opgenomen om tot en met 2030 40.000 woningen toe te voegen. Die ambitie blijft als ambitie overeind. In de Woondeal hebben de provincie en de West-Overijsselse gemeenten met het Rijk afspraken gemaakt over 28.200 woningen.
![]() |
Op basis van de Woondeal West-Overijssel 2022 in het programma wonen de kwantitatieve woningbehoefte worden bepaald. In de regionale Woondeal West-Overijssel (2022) is bepaald dat de opgave (basisinspanning) in West-Overijssel tot 2030 bestaat uit minimaal 28.200 woningen. Daarnaast geldt er een extra ambitie van circa 12.000 waarmee de totale opgave uitkomt op circa 40.000 woningen. De totale plancapaciteit in West-Overijssel tot en met 2030 (harde en zachte plannen) bestaat uit 34.100 woningen. Met een netto plancapaciteit van 34.100 voldoet West-Overijssel ruimschoots aan de opgave om tot en met 2030 28.200 woningen toe te voegen. Hiervan zijn reeds 11.010 (peildatum december 2022) plannen hard. Door de komende jaren wordt ingezet op het hard maken van plannen. De zachte plancapaciteit betreft de plannen die nog niet concreet opgenomen zijn in de programmering.
De gemeente Hardenberg is één van de weinige gemeenten in de omgeving die groeit. Nieuwbouw is noodzakelijk om aan de regionale en lokale woningvraag te kunnen voldoen. Uit de woonvisie blijkt dat er volgens de prognose tussen 2019-2029 behoefte is aan ruim 1.600 nieuwe woningen.
Daarnaast wordt gesteld dat de capaciteit nog verder zal moeten groeien om aan de regionale doelstellingen te kunnen voldoen, die hoger ligt dan de behoefte zoals geschetst in de woonvisie en welke meer recent is.
Omdat Hardenberg als groeigemeente wordt aangemerkt, is het aannemelijk om te stellen dat een aanzienlijk deel van de regionale behoefte in de gemeente Hardenberg dient te worden gerealiseerd. Er is dus ruimte om de plancapaciteit te verhogen.
Hiermee wordt geconcludeerd dat er sprake is van een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
Kwalitatief gezien wordt met de bouw van vrijstaande woningen en rijwoningen (koop) invulling gegeven aan de concrete woningbehoefte in Gramsbergen, zoals die blijkt uit het woningmarktonderzoek van mei 2022.
In de gemeentelijke woonvisie wordt met name op de kwalitatieve behoefte in gegaan. Gramsbergen is in deze visie aangemerkt als een middelgrote kern. Voor deze kernen geldt dat in de particuliere sector de nadruk ligt op tweekappers en vrijstaande woningen. Voorliggend plan sluit hier op aan door het mogelijk maken van vrijstaande woningen. Tot slot biedt het bestemmingsplan ruimte voor zes rijwoningen waarmee ook kleinere huishoudens en starters bediend kunnen worden.
In mei 2022 heeft de gemeente Hardenberg een woonwensenonderzoek gehouden onder de gehele bevolking. Hieruit blijkt dat de huishoudens die verhuisgeneigd zijn, vooral op zoek zijn naar eengezinswoningen en de ouderen voor een groot deel naar seniorenwoningen (levensloopbestendige woningen). In de woonvisie wordt deze wens vertaald naar een productie van woningen die senioren-geschikt zijn, in en om het centrum van de stad Hardenberg. Daarnaast is er ook zeker een groeiende behoefte aan betaalbare koopwoningen zowel in de grotere als in de kleine kernen. Voor de grote behoefte aan eengezinswoningen is binnen bestaand stedelijk gebied weinig tot geen ruimte meer beschikbaar.
Ligt de stedelijke ontwikkeling is bestaand stedelijk gebied?
Met voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe invulling gegeven aan een braakliggend terrein in de kern Gramsbergen. Planologisch gezien zijn hier reeds stedelijke functies toegestaan. Daarmee is in voorliggend geval sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Conclusie ladder van duurzame verstedelijking
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.
3.1.4 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
- Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
- Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
- Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- Of - generieke beleidskeuzes;
- Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.2.5 Woondeal West Overijssel
Op 21 december 2022 is de regionale woondeal West Overijssel getekend. De woondeal gaat over meerdere onderdelen, maar in het kort samengevat in ieder geval over de doelstellingen van deze regio West-Overijssel om de komende jaren tot de bouw van voldoende passende woningen te komen, waarmee het woningtekort in deze regio kan worden opgelost.
West-Overijssel zet zich, in samenwerking met corporaties en marktpartijen, in voor de realisatie van
minimaal 28.200 woningen tot en met 2030.
Voor nieuwe woningbouwplannen (plannen waarvan de ruimtelijke procedure op het moment van het sluiten van deze Woondeal nog moet starten) streeft de gemeente naar een verdeling van 30% sociale huur, 40% middenhuur en betaalbare koop en 30% dure woningen. Dit is een inspanningsverplichting. Het streven geldt op gemeente- en regionaal niveau, dus niet bij elk afzonderlijk plan en wordt op regionaal niveau gemonitord. Partijen spannen zich hier gezamenlijk voor in. Lokaal maatwerk is mogelijk, rekening houdend met de specifieke gemeentelijke situatie en de aantoonbare behoefte.
Planspecifiek
De opgave/ambitie van de gemeente Hardenberg sluit kwantitatief aan bij de opgave vanuit de woondeal. De autonome opgave binnen West Overijssel is 28.200 woningen t/m 2030. De gemeenten zetten in op een opgave/ambitie van 40.000 woningen. De opgave vanuit de gemeente Hardenberg met 3.360 tot en met 3031 (volgt uit gemeentelijk woningbehoefteonderzoek 2022) sluit hierop aan. Voor een autonome groei is in de kern Gramsbergen behoefte aan 60 woningen. Voor regionale behoefte gaat het om 70 woningen. Dus t/m 2031 is de opgave 130 woningen. Hiervan zijn al 103 woningen gerealiseerd of maken onderdeel uit van harde plancapaciteit. Hiermee is dus nog sprake van een woningbehoefte van 27 woningen in de kern Gramsbergen. Hier wordt met dit bestemmingsplan deels invulling aan gegeven.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de woondeal.
3.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
De conclusie is dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Woonagenda West Overijssel 2021-2025
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.4.2 Programma Wonen
3.4.3 Welstandsnota
3.4.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit m.e.r., verkeer & parkeren en trillingshinder.
4.1 Geluid
4.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
4.1.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan voorziet in de bouw van maximaal 16 woningen. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.
4.1.3 Conclusie
Met inachtneming van het aanleggen van de grondwal overeenkomstig de in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan en het verkrijgen van een hogere waarde inzake railverkeerlawaai, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
4.2.2 Situatie plangebied
Ter plaatse van het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn verwerkt in de volgende rapportages:
Terreindeel NS (Vastgoed 4737, 739 en Rail Infratrust 4738, 740)
- NAVOS-onderzoek, Gemeente Hardenberg, locatie Goordijk 29, kenmerk NAVOScode 075.02, DHV ruimte en mobiliteit, 16 juli 2004;
- Verkennend bodemonderzoek, Balans Hardenberg, Royal Haskoning BV, kenmerk 9R5055, 19 december 2005;
- Nader bodemonderzoek voormalige stortplaats Goordijk Gramsbergen, Oranjewoud BV, kenmerk 165093/02, 12 maart 2007
Terreindeel Profextru BV (SIMA terrein 4589)
- Verkennend bodemonderzoek Goordijk 29 te Gramsbergen, Tauw BV, kenmerk R3349659.P02/NVH, 19 mei 1994;
- Verkennend bodemonderzoek Goordijk 29 te Gramsbergen, Tauw BV, kenmerk 4310783, 28 november 2003;
- Nader bodemonderzoek voormalige stortplaats Goordijk Gramsbergen, Oranjewoud BV, kenmerk 165093/02, 12 maart 2007.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bodem matig tot sterk verontreinigd was met zware metalen en PAK’s. In het nadere onderzoek is de aard en omvang van de verontreiniging verder uitgezocht. Het blijkt te gaan om een immobiele verontreiniging met zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Plaatselijk is asbest boven de interventiewaarde van 100 mg/kg aangetroffen.
In 2010 is door Arcadis NV een saneringsonderzoek uitgevoerd waarbij de mogelijkheden voor aanpak van dit geval van ernstige bodemverontreiniging (WBB geval 1) zijn verkend.
Dit heeft geleid tot de conclusie dat een gedeeltelijke afgraving en sanering tot de gewenste eindkwaliteit leidt. Vervolgens is in 2011, in opdracht van Stichting Bodemsanering NS (SBNS) te Utrecht, de grondsanering uitgevoerd. Het werk heeft plaatsgevonden in de periode van 29 maart tot en met 28 september 2011
De saneringsdoelstelling is uitgewerkt tot het door ontgraving binnen de perceelgrenzen realiseren van een geschikte leeflaag met een dikte van 1,0 meter voor het gebruik wonen met tuin.
In totaal is 8.740 ton verontreinigde grond en stortmateriaal voor verwerking afgevoerd naar VAR mineralen te Wilp. In het saneringsplan met addendum was uitgegaan van 5.310 m³ (circa 9.000 ton) te ontgraven grond en stortmateriaal. Het verschil in de geraamde en ontgraven hoeveelheden is toe te schrijven aan de verschillen tussen de werkelijke maaiveldhoogte en de vaste maaiveldhoogte voor de sanering (+10,21 m NAP). Voor de ontgraven grond is in totaal 6.550 m³ schoon zand en 3.349 m³ teelaarde aangevoerd.
De verontreiniging is aan de noord- en de zuidoostzijde en bij de woning huisnr. 27 ontgraven tot op de perceelgrenzen. Op een aantal perceelgrenzen is verontreiniging in gehalten boven de maximale waarden voor de bodemkwaliteitsklassen Industrie achtergebleven. De overige putwanden voldoen aan de terugsaneerwaarde. Alle restverontreinigingen bij putwanden en - bodems zijn gescheiden van de aanvullingen middels geotextiel als signaallaag.
Bij de uitvoering van de sanering is geen grondwater onttrokken. Vanwege de aanwezigheid van restverontreinigingen en een leeflaag zijn gebruiksbeperkingen en nazorg aan de orde. Hiervoor is een nazorgplan opgesteld.
Ter plaatse van de saneringslocatie is de bodem vanaf 1,0 m -mv. tot boven de interventiewaarde verontreinigd zware metalen en asbest (immobiel). De verontreiniging is geïsoleerd middels een leeflaagsanering waarbij de verontreinigde grond is afgedekt met 1,0 meter schone grond. Tussen de schone deklaag en de verontreiniging is een signaallaag bestaande uit geotextiel aangebracht. Ter plaatse van de saneringslocatie zijn geen blootstellingsrisico’s. Er is sprake van een stationaire verontreinigingssituatie en een stabiele eindsituatie. Bij een normaal gebruik van de locatie wordt niet verwacht dat onderhoud dan wel vervanging van de leeflaag noodzakelijk is.
Vanwege het achterblijven van verontreiniging in de bodem van deze locatie gelden de volgende gebruiksbeperkingen:
- de aangebrachte aanvulgrond ter plaatse van de verontreiniging dient in tact te blijven. De aanvulgrond fungeert als een isolatielaag, waardoor geen contactmogelijkheden mogelijk zijn;
- alle werkzaamheden die de nazorg kunnen beïnvloeden dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de uitvoeringsorganisatie;
- indien de verontreinigingen civieltechnisch bereikbaar wordt als gevolg van bijvoorbeeld herinrichting dan dient de verontreiniging gesaneerd te worden;
- graafwerkzaamheden mag alleen plaatsvinden na goedkeuring van de uitvoeringsorganisatie en het Bevoegd Gezag Wbb.
Voor verdere details over de uitgevoerde grondsanering en het nazorgplan wordt verwezen naar Bijlage 4.
4.2.3 Conclusie
Met inachtneming van het naleven van het nazorgplan vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.2 Situatie plangebied
In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Tot slot wordt opgemerkt dat op basis van het geldende bestemmingsplan al woningen (bedrijfswoningen) zijn toegestaan.
4.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de blauwe contour indicatief aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Zoals is te zien in afbeelding 4.1 zijn er nabij het plangebied wel een aantal risicovolle inrichtingen/functies aanwezig. Hierna wordt nader ingegaan op de betreffende inrichtingen/functies.
Hoge Holt 4a - Loko Gramsbergen b.v.
Binnen deze inrichting is volgens de Risicokaart sprake van een opslagplaats van irriterende en corrosieve vloeistoffen. Daarnaast zijn er procesbaden aanwezig voor verzinkerij. In beide gevallen geldt een groepsrisicoafstand van 25 meter. De afstand tussen de betreffende inrichting en het plangebied bedraagt circa 80 meter. Gelet op het vorenstaande vormt deze inrichting geen risico voor de voorgenomen ontwikkeling. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Spoorweg - Mariënberg-Coevorden
Ten aanzien van de naast het plangebied gelegen spoorweg 'Mariënberg-Coevorden' is door AVIV een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de spoorweg zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.5 Milieuzonering
4.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
4.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeving door woonpercelen en er is geen sprake van functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
4.5.3 Beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Geur
4.6.1 Algemeen
4.6.2 Situatie plangebied
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een geuronderzoek uitgevoerd. Het volledige geuronderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten en conclusies.
De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn.
Tussen het plangebied en de getoetste veehouderijen bevinden zich meerdere geurgevoelige objecten. Het plan is dan ook niet maatgevend voor de veehouderijen in de omgeving, waardoor er geen sprake is aantasting van de planologische rechten.
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de dominante veehouderij aan de De Meene 2 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 1,2 OUE/m3 ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat is qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied als 'goed' te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 0,921 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat is qua achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als 'goed'.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'goed'.
4.6.3 Conclusie
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.3 Soortenbescherming
4.7.4 Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten. Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Archeologie & Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
4.9 Besluit Milieueffectrapportage
4.9.1 Kader
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
4.10.1 Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierin is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente Hardenberg is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten: "weinig stedelijk gebied" voor de gehele gemeente.
De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot, waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten: centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als rest bebouwde kom.
4.10.2 Parkeren
In voorliggend geval gaat het om de realisatie van maximaal 10 vrijstaande koopwoningen en 6 tussen/hoekwoningen (huur).
Op basis van vorenstaande uitgangspunten geldt de volgende parkeernorm:
- Koop, huis, vrijstaand: parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning;
- Huur, huis, vrije sector: parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning;
Gelet op het vorenstaande is er sprake van een totale parkeerbehoefte van afgerond (1,9*10+1,6*6=) 29 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de toekomstige parkeerbehoefte.
Op basis van het stedenbouwkundig plan wordt voorzien in ten minste 31 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van 29 parkeerplaatsen.
Ten aanzien van de bestaande vrijstaande woning binnen het plangebied wordt opgemerkt dat het parkeren in de huidige situatie reeds plaatsvindt op eigen terrein. Hier is ruim voldoende ruimte voor 1,9 parkeerplaatsen. Dit blijft in de toekomstige situatie ongewijzigd.
Door een bepaling omtrent parkeren op te nemen in de regels is dit ook juridisch geborgd (zie regels artikel 9.3).
4.10.3 Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn eveneens de kencijfers uit de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW gehanteerd. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. Opgemerkt wordt dat ten aanzien van de bestaande vrijstaande woning binnen het plangebied het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend voorziet in een bestemmingswijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie. Hierna wordt uitsluitend ingegaan op de verkeersgeneratie behorend bij de beoogde woningen.
Functie | Aantal | Verkeersgeneratie per woning | Totale verkeersgeneratie | |
Koop, huis, vrijstaand | 10 | 8,2 | 82 | |
Huur, huis, vrije sector | 6 | 7,4 | 44,4 |
Gelet op het vorenstaande bedraagt de totale verkeersgeneratie voor de toekomstige woningen afgerond 127 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Echter zijn er in de huidige (planologische) situatie reeds bedrijfsfuncties aanwezig/toegestaan. Het is daarom van belang om ook de verkeersgeneratie van de bestaande (planologische) situatie in beeld te brengen. In de bestaande situatie is ter plaatse bedrijvigheid toegestaan. Ingevolge de bouwregels van het "Bestemmingsplan Gramsbergen" mag de bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt. Omdat de voorheen aanwezige bebouwing reeds is gesloopt, wordt uitgegaan van een bebouwingspercentage van 50%.
Het bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 7.400 m2. Daarbij is het bouwperceel in de huidige situatie reeds deels bebouwd met de bestaande (bedrijfs)woning en bijhorende bebouwing (circa 150 m2). Planologisch gezien is het toegestaan om ter plaatse (7.400*50%-150=) 3.550 m2 bvo aan bedrijfsgebouwen te realiseren.
Voor wat betreft de toegestane functies staat het "Bestemmingsplan Gramsbergen" lichte industrie, groothandel-, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven en dienstverlenende bedrijven toe. In voorliggend geval wordt aangesloten op de functie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief' zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW.
Functie | Aantal | Verkeersgeneratie per 100 m2 bvo | Totale verkeersgeneratie |
Bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief | 3.550 m2 bvo | 10 | 355 |
In totaal is er in de bestaande (planologische) situatie sprake van een verkeersgeneratie van afgerond 355 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
Resume
Wanneer wordt gekeken naar de gehele ontwikkeling is er planologisch gezien per saldo sprake van een (forse) afname van (355-127=) 228 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Gesteld wordt dat de Goorseweg en omliggende wegen in voldoende mate zijn ingericht om de toekomstige verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen. Gelet hierop vormt het aspect verkeer geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
4.11 Trillingshinder
4.11.1 Algemeen
De Meet- en beoordelingsrichtlijn B, "Hinder voor personen in gebouwen" (SBR-B) bevat richtlijnen voor het meten en beoordelen van trillingshinder voor personen. De richtlijn maakt onderscheid in de functie van het gebouw en de aard van de trillingsbron en onderscheid in bestaande, gewijzigde en nieuwe situaties. In de Richtlijn vindt de beoordeling plaats door middel van A1, A2 en A3:
- A1 is de onderste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
- A2 is de bovenste streefwaarde voor de trillingssterkte Vmax;
- A3 is de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper.
Voor de hoogte van de streefwaarden geldt in algemene zin dat A3 < A1 < A2. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien:
- De waarden van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of;
- De waarde van de maximale trillingssterkte van een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor de ruimte (Vper) kleiner is dan A3.
Voor de beoordeling van de trillingen door railverkeer in nieuwe situaties (o.a. nieuwbouw langs spoor) dienen volgens de SBR richtlijn deel B de streefwaarden uit onderstaande tabel aangehouden te worden.
![]() |
In geval van voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke trillingshinder ter plaatse van het plangebied. De resultaten en de conclusies van het onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 10 van deze toelichting.
4.11.2 Situatie plangebied
De gebouwfunctie van het te bouwen object is ‘wonen’. Hierdoor moet de streefwaarde in eerste instantie voldoen aan 0,1 mm/sec. om te voldoen aan de eisen van de SBR-B richtlijn. Zoals te zien is de VeffMax in de meetperiode 0.25 mm/sec.
Hiermee wordt dus niet voldaan aan de A1 streefwaarde (nachtperiode) en moeten wij gaan kijken naar de A2 grenswaarde (nachtperiode). Deze A2 zoals te zien in de tabel is 0.2 mm/sec.(nachtperiode) Hiermee wordt dus voldaan aan de grenswaarde en moeten we kijken naar de Vper, de A3 waarde.
Zoals uit de meetresultaten blijkt is de Vper 0.01 mm/sec. Hiermee wordt dus voldaan aan de gestelde A3 grenswaarde van 0.05 mm/sec. in de SBR-B Richtlijn.
Hiermee wordt dus voldaan aan de streefwaarden gesteld door de SBR-B Richtlijn en is de nieuwe situatie acceptabel en kan de nieuwbouw plaatsvinden.
4.11.3 Conclusie
Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Vigerend Beleid
5.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
5.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
5.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
5.1.4 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap Vechtstromen is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.
5.2 Waterparagraaf
5.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
5.2.2 Watertoetsprocedure
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).
De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'normale procedure' van toepassing is. In het kader daarvan is telefonisch en schriftelijk contact geweest met het Waterschap om de plannen nader af te stemmen. Uit dit contact is gebleken dat, gezien de beperkte omvang van het voornemen en de geringe kans op forse overstromingen, het Waterschap kan instemmen met voorliggend planvoornemen. De normale procedure is hiermee positief afgerond.
Algemeen
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Gramsbergen. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied. In de nabijheid van deze locatie is het kanaal Almelo-De Haandrik aanwezig
Grondwater
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.
Afvalwater
De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het gemeentelijke riool.
Hemelwater
Het hemelwater zal ter plaatse van het plangebied worden opgenomen en geïnfiltreerd, hiervoor zal een wadi wordt aangelegd centraal in het plangebied.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
- Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
- Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel worden de overige regels beschreven, waaronder de afstemming met de welstand, APV en de verplichting om voldoende parkeerplaatsen aan te leggen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.
Artikel 3 Groen
De gronden in het noordoosten van het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, voet-/fietspaden, recreatief medegebruik, agrarisch medegebruik en voorzieningen van algemeen nut.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 4 Woongebied
Alle gronden binnen het plangebied die niet zijn voorzien van de bestemming 'Groen', zijn voorzien van de bestemming 'Woongebied'.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen. Daarnaast zijn de gronden tevens bestemd voor:
- a. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
In de bouwregels is een onderscheid gemaakt in bouwregels voor
- hoofdgebouwen;
- gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- bijgebouwen en overkappingen;
- bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Hoofdgebouwen
Als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande en aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Op de verbeelding is per bouwvlak door middel van een aanduiding aangegeven welk type woning is toegestaan.
Een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Hierbij is tevens met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven hoeveel woningen zijn toegestaan. Daarnaast is op de verbeelding per bouwvlak de maximum goot- en bouwhoogte vastgelegd.
De voorgevel van een woning moet naar een openbare weg gekeerde zijde worden gesitueerd. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m.
Gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen in maximale inhoudsmaat en bouwhoogte vastgesteld. De inhoud mag niet meer dan 30 m3 bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
Bijgebouwen en overkappingen
De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
De goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
De bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Ten aanzien van deze bepaling is voor de bestaande woning binnen het plangebied een bepaling opgenomen dat bestaande bijgebouwen en overkappingen die voor de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw zijn gesitueerd, zijn toegestaan.
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan 60% bedraagt, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan). De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
Deze dubbelbestemmingen zijn conform de "Beheersverordening Gramsbergen" overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Tevens zijn in de gemeentelijke kosten opgenomen in de overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd is. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar de provincie Overijssel toegezonden.
8.1.3 Waterschap Vechtstromen
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg naar het waterschap Vechtstromen toegezonden.
8.2 Inspraak
Initiatiefnemer heeft de omgeving geïnformeerd inzake voorliggende plannen. Een ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan kan daarmee achterwege blijven.
8.3 Zienswijzen
Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Grondwal
Bijlage 2 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai
Bijlage 4 Evaluatieverslag Bodemsanering Wbb
Bijlage 4 Evaluatieverslag bodemsanering Wbb
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 6 Geuronderzoek
Bijlage 7 Aerius-berekening
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Quickscan flora en fauna
Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Trillingshinderonderzoek
Bijlage 10 Trillingshinderonderzoek