KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Artikel 4 Doelen
Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen
Artikel 5 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten
Artikel 6 Parkeeractiviteiten
Artikel 7 Planologische Gebruiksactiviteiten
Artikel 8 Ruimtelijke Bouwactiviteiten
Artikel 9 Verrichten Van Werken En Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Procesregels
Artikel 10 Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregels
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Het Omgevingsplan
1.4 De Bij Het Besluit Horende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Wijziging Van De Fysieke Leefomgeving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Bescherming Van Gezondheid En Milieu
4.1 Geluid
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Geur
Hoofdstuk 5 Bescherming Van De Waterbelangen
5.1 Algemeen
5.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Waarborgen Van De Veiligheid (Externe Veiligheid)
6.1 Wettelijk Kader
6.2 Situatie Plangebied
Hoofdstuk 7 Bescherming Van Landschappelijke En Stedenbouwkundige Waarden En Cultureel Erfgoed
7.1 Cultureel Erfgoed
7.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
7.3 Welstand
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Natuurbescherming
8.1 Algemeen
8.2 Gebiedsbescherming
8.3 Soortenbescherming
8.4 Conclusie Natuurbescherming
Hoofdstuk 9 Behouden Van De Staat En Werking Van Infrastructuur En Voorzieningen
9.1 Beperkingengebieden
9.2 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage
10.1 Wettelijk Kader
10.2 Situatie Plangebied
10.3 Conclusie
Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid
11.1 Economische Uitvoerbaarheid
11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 12 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Bijlage 1 Bij Locatie Moerheimstraat 26, Dedemsvaart
Bijlage 2 Bij Locatie Moerheimstraat 26, Dedemsvaart

TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Ontwerp op 27-05-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  1. 1. Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit TAM-omgevingsplan.
  2. 2. De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij in Bijlage 1 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen

  1. 1. In dit TAM-omgevingsplan gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
    1. a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
    2. b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
    3. c. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
    4. d. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
    5. e. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
      • de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
      • de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.

In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk. Bij recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;

    1. a. het bebouwingspercentage: een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
    2. b. de bruto vloeroppervlakte: de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
    3. c. het verkoopvloeroppervlakte: de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw voor detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
    4. d. de ashoogte van een windturbine:
      • turbines met een horizontale as: vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
      • turbines met een verticale as: vanaf de rotor tot aan het aansluitende afgewerkte terrein;
    5. e. de tiphoogte van een windturbine:
      • turbines met een horizontale as: de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;
      • turbines met een verticale as: de ashoogte van een windturbine plus het deel van de rotorbladen dat daarbovenuit steekt;
    6. f. de rotordiameter van een windturbine: deze wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiameter, gemeten loodrecht op de as;
    7. g. wijziging van een (spoor)weg: daaronder wordt bij een weg verstaan:
      • het verplaatsen van een of meer rijstroken met meer dan 2 meter;
      • het verhogen of verlagen van de rijstroken met meer dan 1 meter;
      • een toename van het aantal rijstroken, niet zijnde voorsorteerstroken en in- en uitvoegstroken;
      • het vervangen van een wegdek door een minder stil wegdek; of,
      • het verwijderen van geluidbeperkende maatregelen bestaande uit werken of bouwwerken langs de weg;

en bij een spoorweg:

      • het verhogen van de maximumrijsnelheid;
      • het vervangen van spoormaterieel door minder stil spoormaterieel; of,
      • het verhogen van de treinintensiteit.
    1. a. waar waarden gelden:
      • op een gevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:
        - op de gevel als het gaat om een gevoelig gebouw; en,
        - op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen gevoelig gebouw;
      • op de begrenzing van een locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen als het gaat om een woonschip of woonwagen; en
      • in een gevoelige ruimte, als het gaat om een gevoelige ruimte.
    2. b. de waarden voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten zijn niet van toepassing op:
      • het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval; en,
      • onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.
  1. 2. Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de grens van de locatie of de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. 1. Het oude planologische regime is niet van toepassing op de locatie bedoeld in het derde lid. Onder het oude planologische regime wordt verstaan de besluiten bedoeld in artikel 4.6, lid 1 onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet die deel uitmaken van het omgevingsplan.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2 (activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen) met uitzondering van de artikelen 22.36 tot en met 22.39, en de regels in afdeling 22.3 (milieubelastende activiteiten) zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels van dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Moerheimstraat 26 Dedemsvaart zoals dat is begrensd in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000TAM0024- OW01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Doelen

  1. 1. Dit TAM-omgevingsplan is met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet gericht op het uitoefenen van de bevoegdheden en taken van de gemeente Hardenberg als bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn als bedoeld in artikel 4.2 van de Omgevingswet.
  2. 2. De gemeente Hardenberg staat voor een nieuwe periode van groei waarin we ons ontwikkelen tot landstad Hardenberg. Daarbij staan vier uitgangspunten centraal:
    1. a. De groei vasthouden en doortrekken, een stabiele bevolkingsgroei is daarbij een voorwaarde.
    2. b. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker: we streven naar brede welvaart en een aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken of te ondernemen.
    3. c. Ruimte als troefkaart: daarmee onderscheiden we ons, in Hardenberg krijg je veel voor weinig.
    4. d. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden: we zijn een regionaal economisch en vervoersknooppunt voor noordoost-Nederland. Met de as Zwolle-Hardenberg als basis voor samenwerking en bereikbaarheid.
  3. 3. De ontwikkeling naar landstad Hardenberg vindt plaats op basis van de volgende kenmerken:
    1. a. een grote verscheidenheid in het landelijk gebied;
    2. b. aantrekkelijk wonen;
    3. c. een vitale economie; en,
    4. d. samen bouwen aan een duurzame toekomst.

Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen

Artikel 5 Woongebied

5.1 Oogmerk

De regels over de functie 'Woongebied' in dit artikel zijn gesteld met het oog op:
a. het benutten en ontwikkelen van woongebieden, ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat;
b. het beschermen van de gezondheid en veiligheid van de directe woonomgeving; en,
c. het behoud en samenstelling van de woningvoorraad.

5.2 Toegestane gebruiksactiviteiten

5.3 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten

5.4 Verboden gebruiksactiviteiten

5.5 Toegestane bouwactiviteiten

5.6 Vergunningplichtige bouwactiviteiten

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten

Artikel 6 Parkeeractiviteiten

6.1 Parkeergelegenheid

  1. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van de parkeerbehoefte tot gevolg heeft.
  2. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw aan te leggen parkeergelegenheid; en,
    2. b. een parkeerbalans en toelichting hierop.
  3. 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    1. a. er dient op eigen terrein in voldoende mate in parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen of andere voertuigen te worden voorzien en standgehouden op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); en,
    2. b. de parkeergelegenheid dient qua maatvoering passend te zijn, gelet op het gebruik van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Er is sprake van een passende maatvoering indien deze is afgestemd op gangbare auto's, zoals opgenomen in de richtlijnen en maatvoering in de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); of,
    3. c. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een parkeergelegenheid die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is, bijvoorbeeld in de vorm van alternatieve parkeerruimte in de nabijheid, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik.
  4. 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de parkeergelegenheid.

6.2 Laden en lossen

  1. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van het laden of lossen van goederen tot gevolg heeft.
  2. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw te realiseren laad- en losruimte; en,
    2. b. een beschrijving van de (aantallen) vervoersbewegingen.
  3. 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    1. a. er dient aan, in of onder dat gebouw, of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort in voldoende mate te zijn voorzien in laad- en losruimte; of
    2. b. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een laad- en losruimte die gelet op de verkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is.
  4. 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de laad- en losruimte.

Artikel 7 Planologische Gebruiksactiviteiten

7.1 Toegestane gebruiksactiviteiten

7.2 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten

7.3 Aanwijzing verboden gebruiksactiviteiten

  1. 1. Gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met het karakter en het oogmerk van de aan locaties toegedeelde functies in Hoofdstuk 2 zijn verboden, een en ander behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de gronden en bouwwerken.
  2. 2. Het verbod in het eerste lid omvat in ieder geval het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor niet-bestaande activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 (type projecten) en aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 (mer-plicht) van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
  3. 3. Gebruiksactiviteiten die op grond dit hoofdstuk niet zijn toegestaan - rechtstreeks danwel na melding of middels een omgevingsvergunning - zijn verboden.
  4. 4. Het gebruik als seksinrichting is verboden.
  5. 5. Het wonen in een zorgwoning door niet hulpbehoevenden of professionele hulpverleners die zorg of hulp verlenen aan ter plaatse wonende hulpbehoevenden is verboden.
  6. 6. Het gebruik als hyperscala datacentrum is verboden.

Artikel 8 Ruimtelijke Bouwactiviteiten

8.1 Bouwen van bouwwerken

8.2 Toegestane activiteiten

8.3 Vergunningplichtige activiteiten

8.4 Verboden bouwactiviteiten

Het is verboden een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken:

  • met een andere functie en anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in Hoofdstuk 2;
  • anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in lid 8.2 en lid 8.3.

Artikel 9 Verrichten Van Werken En Werkzaamheden

9.1 Toegestane activiteiten

9.2 Vergunningsplichtige activiteiten

Hoofdstuk 4 Procesregels

Artikel 10 Algemene Bepalingen

10.1 Rangorde

De regels in dit Tam-omgevingsplan gaan voor op het omgevingsplan dat van rechtswege is ontstaan.

10.2 Algemene indienings- en aanvraagvereisten melding en omgevingsvergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een melding op grond van dit plan worden volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. a. de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op dit TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart.
  2. b. de aanduiding (aard en omvang) van de activiteit of activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd c.q. de melding wordt ingediend;
  3. c. naam, adres, e-mailadres (voor zover beschikbaar), en woonplaats van de melder of aanvrager en diens eventuele gemachtigde;
  4. d. de verwachte datum van het begin van de activiteit ingeval van een melding;
  5. e. een situatietekening of kaart met een schaal van tenminste 1:1.000 voorzien van een noordpijl waarop de ligging, indeling en uitvoering van de activiteit op de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven;
  6. f. gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventuele benodigde beoordeling op grond van dit plan.

10.3 Advies

  1. 1. Het bevoegd gezag vraagt schriftelijk advies aan:
    1. a. de stadsbouwmeester over de welstandsaspecten van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;
    2. b. de gemeentelijke adviescommissie op het gebied van de monumentenzorg in het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor monumentenactiviteiten.
  2. 2. De stadsbouwmeester baseert zijn/haar welstandsadvies op de criteria uit de vastgestelde beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Voorzover de regels aan bouwactiviteiten met betrekking tot de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte en de plaatsing op het bouwperceel ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van deze welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
    1. a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte; en,
    2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

10.4 Algemene beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning

  1. 1. Voor een activiteit waarvoor overeenkomstig de daarop toepasselijke beoordelingsregels, als bedoeld in Hoofdstuk 2, geen omgevingsvergunning kan worden verleend, of die niet overeenkomstig de voor de activiteit geldende algemene regels in deze hoofdstukken kan worden uitgevoerd, kan een omgevingsvergunning worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:
    1. a. er zijn geen geschikte alternatieven en het doorgang vinden van de activiteit is noodzakelijk met het oog op een van de daarop toepasselijke doelen en/of oogmerken; en,
    2. b. het met weigering van de omgevingsvergunning of handhaving van de algemene regel, als bedoeld in de aanhef, te dienen belang is onevenredig in verhouding tot het doel en/of oogmerk van de activiteit.
  2. 2. Bij de toepassing van het eerste lid, worden de rechtstreeks bij de activiteit betrokken omgevingsdoelen en/of –oogmerken afgewogen, af voor zover niet uit een instructieregel, dit omgevingsplan of de aard van de betrokken activiteit een beperking voortvloeit.

10.5 Algemene weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  1. a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  2. b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  3. c. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en,
  4. d. de gemeentelijke doelstellingen als opgenomen in Artikel 4.

10.6 Algemene bevoegdheid stellen maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften

  1. 1. Er kunnen met het oog op de belangen zoals genoemd in dit omgevingsplan maatwerkvoorschriften worden gesteld ten aanzien van activiteiten zoals opgenomen in Hoofdstuk 2.
  2. 2. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in dit hoofdstuk tenzij anders is bepaald.
  3. 3. Deze maatwerkvoorschriften strekken slechts tot het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.
  4. 4. Maatwerkvoorschriften worden genomen in onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden en het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  5. 5. Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden verbonden.
  6. 6. Er kunnen voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Deze vergunningvoorschriften strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

10.7 Gelijkwaardigheid

  1. 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in plaats van een maatwerkregel of een vergunningvoorschrift als bedoeld in 10.6, een gelijkwaardige maatregel te treffen.
  2. 2. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel of het vergunningvoorschrift is beoogd.

10.8 Normadressaat

  1. 1. Aan de hoofdstukken 1, 4 en 5 die algemeen geldende bepalingen bevatten, wordt door een ieder – waaronder de gemeente - voldaan.
  2. 2. Aan Hoofdstuk 2 die gaan over de verschillende gebiedsaanwijzingen wordt voldaan door de eigenaar van de locatie en/of degene die uit anderen hoofde bevoegd is over de locatie te beschikken. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de locatie.
  3. 3. Aan Hoofdstuk 3 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en/of laat verrichten. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

10.9 Participatie bij omgevingsplanactiviteiten

  1. 1. Indien participatie van en overleg met derden verplicht is, verstrekt de aanvrager bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit op basis van artikel 16.55 lid 4 van de Omgevingswet de volgende gegevens en bescheiden:
    1. a. een overzicht van het gevolgde participatieproces;
    2. b. een weergave van de inbreng van degenen die hebben deelgenomen aan de participatie;
    3. c. een reactie van de aanvrager op de inbreng als bedoeld onder b, waarbij wordt aangegeven welke inbreng op welke wijze is verwerkt in de aangevraagde omgevingsplanactiviteit; en,
    4. d. een overzicht van de afspraken die op basis van het participatieproces zijn gemaakt.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan over de aanvraag om een omgevingsvergunning een participatieproces organiseren met burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen, indien de verstrekte gegevens daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

11.2 Overgangsrecht gebruik ten dienste van functie

  1. 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in Hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

11.3 Overgangsrecht overige activiteiten

  1. 1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart':
    1. a. vergunningplichtig is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit;
    2. b. meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  2. 2. Een melding of een informatieplicht voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  3. 3. Een voorschrift uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' niet vergunningplichtig is, geldt als een maatwerkvoorschrift voor zover het mogelijk is op grond van dit omgevingsplan over die activiteit maatwerkvoorschriften te stellen.
  4. 4. Op activiteiten die op het moment van de inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften plaatsvinden, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 1 en 3 t/m 5 van dit omgevingsplan rechtstreeks van toepassing.

11.4 Voorrangsregels overgangsrecht

  1. 1. Voor zover dit plan elders regels bevat over eerbiedigende werking hebben deze regels voorrang op de regels in deze artikel.

Artikel 12 Slotregels

Dit omgevingsplan wordt aangehaald als: TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit TAM-omgevingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Moerheimstraat 26 in Dedemsvaart, in de gemeente Hardenberg. Het perceel kent een bedrijfsfunctie met één bedrijfswoning. De initiatiefnemer is voornemens om het bedrijf te beëindigen. Het plan ziet op de wijziging van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie.

Om dit mogelijk te maken, moet het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg worden gewijzigd. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Moerheimstraat 26 in de kern van het dorp Dedemsvaart. Het plangebied is kadastraal bekend: Avereest, sectie H, nummer 5604. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode ster en rode contour aangeduid. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: OpenStreetMap,bewerkt)

1.3 Het Omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Hardenberg (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018);
  • Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening) (vastgesteld op 17 maart 2015);
  • Bestemmingsplan Dedemsvaart (vastgesteld op 18 februari 2014).

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied is met name het "Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)" van belang. Het omgevingsplan bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het "Bestemmingsplan Dedemsvaart" opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend planologisch regime (Bron: omgevingswet.overheid.nl, bewerkt)

Het plangebied is voorzien van de functie 'Bedrijf''. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  1. a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  2. b. bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder a;
  3. c. wonen in bestaande bedrijfswoningen;

met de daarbij behorende:

  1. d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen.

1.3.2 Strijdigheid

Het plangebied heeft een bedrijfsfunctie, maar het voornemen is om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Het planvoornemen ziet toe op het regulier bewonen van de bestaande bedrijfswoning. Qua gebruik is het voornemen niet in overeenstemming met het omgevingsplan. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie te wijzigen naar een woonfunctie. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet hierin.

TAM staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. In afwachting van het volledig functioneren van de landelijke website en de gemeentelijke omgevingsplansoftware kunnen plannen op basis van de oude software op www.ruimtelijkeplannen.nl worden gezet. Juridisch maakt het plan deel uit van het omgevingsplan.

1.4 De Bij Het Besluit Horende Stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze motivering (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 wordt de milieueffectrapportage behandeld. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging Van De Fysieke Leefomgeving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Moerheimstraat 26 in de kern van Dedemsvaart, in de gemeente Hardenberg. Het plangebied bestaat uit een bedrijfswoning, verharding en groen.

Het plangebied wordt in de directe omgeving hoofdzakelijk omgeven door woonpercelen. Daarnaast bevinden zich in de nabijheid enkele bedrijfsfuncties en maatschappelijke functies. Het plangebied ligt in een lint van woningen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Moerheimstraat.

In de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het plangebied is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK, bewerk)

2.2 Gewenste Situatie

Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een bedrijfsfunctie. Zoals benoemd wenst de initiatiefnemer de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Initiatiefnemer is voornemens bedrijfswoning te gebruiken ten behoeve van regulier wonen. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie te wijzigen naar een woonfunctie, zodat de planologische situatie overeenkomt met de toekomstige feitelijke situatie. Dit TAM-omgevingsplan voorziet hierin.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

3.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Zie stap 11f van hoofdstuk 3.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

Voorliggende kwestie betreft een plan waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit TAM-omgevingsplan opgenomen ontwikkeling.

Toetsing aan de Instructieregels Rijk (Amvb's)

In de hoofdstukken 4 tot en met 10 wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de instructieregels uit het Bkl. Daarmee wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal Beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  1. 1. Duurzaamheid;
  2. 2. Ruimtelijke kwaliteit.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01_0004.png"
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

3.3.2 Programma Wonen 2019-2025

3.3.3 Parkeernormennota Hardenberg

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming Van Gezondheid En Milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit van de buitenlucht;
  • geur en;
  • trillingen.

In dit geval is het aspect trillingen niet van belang, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg zich op ruime afstand van het plangebied bevindt (circa 5,6 kilometer). Het aspect trillingen is daarom buiten beschouwing gelaten.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

4.1.2 Situatie plangebied

Deze ontwikkeling gaat uit van een wijziging van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie waarbij de woning blijft behouden. Een bedrijfswoning wordt, net als een reguliere woning, aangemerkt als een geluidgevoelig gebouw. Met onderhavig voornemen wordt geen nieuw geluidgevoelig gebouw toegevoegd.

Wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai

Omdat er geen nieuw geluidsgevoelig gebouw wordt toegevoegd is een nadere toetsing aan de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai niet nodig.

Solitaire bedrijvigheid

Ten aanzien van het aspect interne werking gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

Latyrusstraat 11
Ten noorden van het plangebied is nog een bedrijfsfunctie aanwezig. Ter plaatse van deze bedrijfsfunctie zijn bedrijfsactiviteiten zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven toegestaan. Voor een milieucategorie 2 bedrijf geldt een grootste richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand kan niet worden voldaan. Opgemerkt wordt dat in de huidige situatie de bedrijfswoning ook een geluidgevoelig gebouw betreft waarbij in de beoogde situatie dit niet wijzigt. Tevens wordt het bedrijf niet in ontwikkelingsmogelijkheden wordt belemmerd omdat andere woningen op kortere afstand van de bedrijfsfunctie liggen.

Moerheimstraat 42
In de nabije omgeving bevindt zich op de locatie Moerheimstraat 42 een bedrijfsfunctie. Ter plaatse van deze bedrijfsfunctie zijn bedrijfsactiviteiten zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven toegestaan. Voor een milieucategorie 2 bedrijf geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De bedrijfsfunctie ligt op circa 49 meter van de woning. Er wordt voldaan aan de maximale richtafstand, belemmeringen zijn niet te verwachten.

4.1.3 Conclusie

Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

Het voornemen ziet op de wijziging van de functie van het plangebied. De bebouwing is tot voor kort in gebruik geweest als kantoor. In de beoogde situatie blijft de bestaande bebouwing behouden en er vinden geen bodemingrepen plaats. Gezien het gebruik in het verleden zijn tevens geen verontreinigingen te verwachten. Belemmeringen zijn niet te verwachten.

4.2.3 Conclusie

Het onderdeel bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL met de inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook komen te vervallen.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  1. 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  2. 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Veelal kan een kwalitatieve berekening met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier inzichtelijk maken of een project in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer deze tool aangeeft dat er sprake is van een betekende mate, dan zijn aanvullende detailberekeningen nodig.

NO2 en fijnstof

In artikel 2.5 van het Bkl zijn de omgevingswaarden voor zowel PM10, PM2,5 en NO2 opgenomen. Tevens heeft de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) advieswaarden uitgebracht. De normen met betrekking tot fijnstof (zwevende deeltjes) voor het jaargemiddeld zijn als volgt:

Zichtjaar Concentratie nabij het plangebied
Stikstofdioxide (NO2) Fijnstof (PM10) Fijnstof (PM2,5)
Jaargemiddelde concentratie gemeten:
2023 7,9 ug/m³. 13,9 ug/m³. 7,3 ug/m³.
WHO advieswaarde 10 ug/m³. 15 ug/m³. 5 ug/m³.
Grenswaarden 40 ug/m³. 40 ug/m³. 25 ug/m³.

Uit voorgaande tabel blijkt dat in het plangebied voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden uit het Bkl. Echter, wordt niet voldaan aan de alle advieswaarden van de WHO (Wereldgezondsheidsorganisatie). Prognose laat zien dat de lucht in Nederland de komende jaren ‘schoner’ wordt. Zodoende is het de verwachting dat de advieswaarde de komende jaren wel bereikt zal worden.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, in verhouding tot de standaard gevallen NIBM (artikel 5.54 Bkl), kan gesteld worden dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreining. Tevens wordt volaan aan de normen vanuit het Bkl. Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Voor geur van veehouderijen zijn geurnormen opgenomen in de gemeentelijke verordening Geurhinder en veehouderij. Voor sommige dieren, zoals koeien en paarden, gelden afstandsnormen. Voor andere dieren, zoals kippen en varkens, gelden normen die worden uitgedrukt in odeur unit per m3.

4.4.2 Situatie plangebied

Met onderhavig voornemen wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Een bedrijfswoning wordt, net als een reguliere woning, aangemerkt als een geurgevoelig gebouw. Er wordt geen nieuw geurgevoelig gebouw toegevoegd. Gezien de ligging in de kern is tevens geurhinder niet aannemelijk. Nadere toetsing aan het aspect 'geur' niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Bescherming Van De Waterbelangen

5.1 Algemeen

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.

De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het voornemen ziet toe op een functiewijziging van bedrijf naar wonen. Er wijzigt niets aan de bebouwing en inrichting van het perceel. Op voorhand wordt daarom geconcludeerd dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Hoofdstuk 6 Waarborgen Van De Veiligheid (Externe Veiligheid)

6.1 Wettelijk Kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie Plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien op afbeelding 6.1. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0024-OW01_0009.png"
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: AtlasLeefomgeving.nl, bewerkt)

Op de externe veiligheidskaart is te zien dat er in de omgeving van het plangebied geen sprake is van externe veiligheidsrisico's.Ook creëert de ontwikkeling geen nieuwe risico's voor de omgeving. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Bescherming Van Landschappelijke En Stedenbouwkundige Waarden En Cultureel Erfgoed

7.1 Cultureel Erfgoed

7.1.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:

  • beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • in stand houden van archeologische monumenten.

De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.

7.1.2 Archeologie en cultuurhistorie

7.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

7.2.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Bkl. Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.

Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:

'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen. In beginsel wordt er pas bij woningbouwontwikkelingen van 12 woningen of meer uitgegaan van een stedelijke ontwikkeling.

7.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Voorliggend projectvoornemen betreft de functiewijziging van bedrijf naar wonen. De bestaande bedrijfswoning wordt beoogd voor reguliere bewoning. Geconcludeerd wordt dat er in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen is daarmee niet Ladderplichtig.

7.3 Welstand

De gemeente Hardenberg heeft haar ambities op het gebied van Welstand vastgelegd in de Welstandsnota Hardenberg (vastgesteld op 4 augustus 2011). Op basis van dit document valt het plangebied onder 'welstandsniveau 2'. Dit houdt in dat het er eisen gelden ten aanzien van welstand. Omdat de bestaande bebouwing ongewijzigd blijft hoeft er geen welstandtoets plaats te vinden.

7.4 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging van bedrijf naar wonen. In de beoogde situatie vinden geen sloop of bouwwerkzaamheden plaats. Het voornemen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Omgevingswet. Er worden geen beschermde dier- of plantsoorten beschadigd, verwond of gedood en er worden geen beschermde rust- of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie Natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op natuur.

Hoofdstuk 9 Behouden Van De Staat En Werking Van Infrastructuur En Voorzieningen

9.1 Beperkingengebieden

9.1.1 Algemeen

Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).

9.1.2 Situatie plangebied

Met het planologisch toevoegen van één woning is er geen sprake van een beperkende werking op de omliggende infrastructuur en infrastructurele voorzieningen.

9.2 Kabels En Leidingen

9.2.1 Algemeen

Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.

9.2.2 Situatie plangebied

In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Mocht er in de toekomst gebouwd worden op het perceel, dan wordt Klic-melding gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw worden beïnvloed. Tevens heeft de bestaande woning geen beperkende werking op omliggende (spoor)wegen.

9.2.3 Conclusie

Met de functiewijziging naar wonen is er geen sprake van een beperkende werking op de omliggende infrastructuur en infrastructurele voorzieningen.

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk Kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

Bij de project-mer-beoordeling (dus niet bij de mer-plicht) is een mededeling nodig aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat een beschrijving van de eisen die zijn opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit en bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

10.2 Situatie Plangebied

Het planvoornemen gaat uit van een functiewijziging van bedrijf naar wonen, waarbij er planologisch één woning wordt toegevoegd. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 9 van deze motivering is dit ook gebleken. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische Uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

De omwonenden zijn geïnformeerd over de plannen. Door de initiatiefnemer is gesproken met omwonenden van de volgende adressen:

  • Moerheimstraat 24 (7 december 2024);
  • Moerheimstraat 30 (7 december 2024);
  • Maalderij 18A, Maalderij 18B, Maalderij 18C, Maalderij 18D (13 december 2024);
  • Latyrusstraat 11 (13 december 2024).

Er zijn geen signalen ontvangen van negatieve reacties. Ook zijn er geen opmerkingen ontvangen die hebben geleid tot aanpassingen van het plan.

11.2.2 Vooroverleg instanties

11.2.3 Zienswijzen

Deze wijziging van het omgevingsplan wordt voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. Na afronding van deze periode zal deze paragraaf worden ingevuld.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Bijlage 1 Bij Locatie Moerheimstraat 26, Dedemsvaart

Bij Artikel 1 (Begripsbepalingen)

In dit 'TAM-omgevingsplan Moerheimstraat 26 Dedemsvaart' wordt verstaan onder:

  1. 1. aanbouw: een bouwwerk dat is gebouwd aan een gebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een gebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;
  2. 2. aanduiding:een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  3. 3. aanduidingsgrens:de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  4. 4. ander bouwwerk: een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;
  5. 5. antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
  6. 6. bebouwing: een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  7. 7. bebouwingstypologie: het type woning, zoals: vrijstaand, aaneengebouwd, tweekapper, gestapeld of gesplitst;
  8. 8. bed & breakfast: het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;
  9. 9. bestaand:
    1. a. het gebruik dat op het tijdstip het laatste besluit tot wijziging van het omgevingsplan op de betreffende locatie rechtens aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip rechtens aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
    2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder ook begrepen het overgangsrecht van het omgevingsplan, of een andere planologische toestemming;
  10. 10. bijbehorend bouwwerk: een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
  11. 11. bijgebouw: een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
  12. 12. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
  13. 13. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  14. 14. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
  15. 15. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  16. 16. dagrecreatie: activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
  17. 17. dienstverlening: het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
  18. 18. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
  19. 19. gastouderopvang: gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang;
  20. 20. gebruik: het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
  21. 21. gebouw: elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  22. 22. hoofdgebouw: gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten voor die activiteit het belangrijkst is;
  23. 23. hoofdverblijf: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
  24. 24. huishouden: persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;
  25. 25. internetwinkel: specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
  26. 26. kantoor: een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;
  27. 27. kapsalon aan huis: dienstverlening waarbij de bewoner van een woning tegen betaling kap/knipwerkzaamheden ter plaatse verricht, eventueel met aanverwante activiteiten;
  28. 28. kinderopvang: het tegen vergoeding aanbieden van verzorging, onderdak en begeleiding aan minderjarigen door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders bestaande uit de gelijktijdige opvang van meer dan zes kinderen;
  29. 29. kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis: het bedrijfs- of beroepsmatig leveren van diensten of producten, waaronder het houden van kantoor aan huis, dat door zijn beperkte omvang en ruimte-lijke uitstraling naar de (directe) woonomgeving in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
  30. 30. kleinschalige duurzame energiewinning: energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieugevolgen optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
  31. 31. mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
  32. 32. nevenactiviteit: een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;
  33. 33. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het op het openbare distributienet, het telecommunicatieverkeer, de afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
  34. 34. opslag: het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;
  35. 35. overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;
  36. 36. participatieframe: een plan van aanpak waarin kort en krachtig wordt vastgelegd op welke manier participatie wordt toegepast bij een wijziging van het omgevingsplan;
  37. 37. peil:
    1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  38. 38. permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
  39. 39. rooilijn:
    1. a. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
    2. b. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder a bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
  40. 40. ruimtelijke kwaliteit:het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
  41. 41. ruimtelijk kwaliteitsplan: een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, in overeenstemming met de toepasselijke gemeentelijke landschapsidentiteitskaart bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
  42. 42. seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  43. 43. TAM-omgevingsplan: een wijziging van het omgevingsplan die technisch gezien loopt via www.ruimtelijkeplannen.nl in plaats van via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB).
  44. 44. (ver)bouwen: het bouwen, herbouwen, verbouwen danwel uitbreiden van een gebouw;
  45. 45. vloeroppervlakte: de netto vloeroppervlakte van een ruimte of gebouw gemeten op vloerniveau tussen de bouwmuren;
  46. 46. voorgevel: de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
  47. 47. voorgevelrooilijn: de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen;
  48. 48. waterhuishoudkundige voorzieningen: voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
  49. 49. waterpeil: de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
  50. 50. windturbine: een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;
  51. 51. wonen: activiteit inhoudende de bewoning van een woning;
  52. 52. woning: een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
  53. 53. woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
  54. 54. zonnecollectoren: collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;
  55. 55. zorgwoning: complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen van een specifieke doelgroep die zorg nodig heeft.

Bijlage 2 Bij Locatie Moerheimstraat 26, Dedemsvaart

Bij artikel 5.2 (lijst toegestane kleinschalige bedrijfsactiviteiten)

  1. 1. Kantoren /
  2. 2. (waaronder verzekeringsorganisaties, verhuur van onroerend goed, handelsbemiddeling, reisorganisaties en hondentrimsalons)
  3. 3. Computerservice- en informatietechnologiebureau's
  4. 4. Uitgeverijen, drukkerijen en kopieerinrichtingen
  5. 5. Grafische afwerking, reproductiebedrijven opgenomen media, foto en filmontwikkelingcentrales
  6. 6. Studio's (film, TV, radio, geluid)
  7. 7. Wetenschappelijk onderzoek en opleiding/onderwijs
  8. 8. Reparatie van kantoormachines en computers
  9. 9. Reparatie ten behoeve van particulieren (excl. motorvoertuigen, vaartuigen en caravans)
  10. 10. Ateliers
  11. 11. Meubelstoffeerderijen
  12. 12. Schoonheidssalons (waaronder pedicuren)
  13. 13. Hoveniersbedrijven
  14. 14. Personaltraining
  15. 15. Bed & breakfasts
  16. 16. Gastouderopvang (kinderopvang t/m 6 kinderen)
  17. 17. Internetwinkels