Beheersverordening Bedrijventerrein Broeklanden
Beheersverordening - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 02-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
de beheersverordening Bedrijventerrein Broeklanden van de gemeente Hardenberg;
1.2 beheersverordening:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.BV00007-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.8 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.12 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 carport:
een geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto welke ten minste aan twee zijden open is;
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.17 detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke goederen
detailhandel in goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat uitstalling ten verkoop in een winkelgebied niet verantwoord is;
1.18 detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.19 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, die geheel of gedeeltelijk in de buitenlucht wordt gehouden, waaronder een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
hieronder niet begrepen:
1. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
2. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
3. sportevenementen, indien die plaatsvinden in/op de daarvoor bestemde locaties, voor zover het geen vechtsportevenementen en auto- of motorsportevenementen betreft.
1.20 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan of beheersverordening een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.24 kantoor:
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;
1.25 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.26 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan;
1.27 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.28 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, alsmede winkels met goederen die door hun aard en omvang een groot vloeroppervlak nodig hebben (zoals auto's, boten en caravans, tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en woninginrichting, waaronder meubels en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen);
1.29 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in de beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.30 rooilijn:
- a. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
- b. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder 1 bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.
1.31 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - Industrie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- b. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- c. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
- d. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 4.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
- e. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a tot en met d;
en daaraan ondergeschikte:
- f. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen en water;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
met dien verstande dat:
- j. het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watergebonden is bedoeld voor bedrijven die voor wat betreft hun aan- en afvoer van goederen in overwegende mate afhankelijk zijn van het vervoer over het water en ter plaatse maximaal 15% van het aanduidingsvlak kan worden ingericht voor water met aanlegfaciliteiten voor beroepsvaart.
Onder de bedrijfsactiviteiten zijn het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop, niet begrepen.
In de bestemming zijn niet toegestaan:
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichtingen';
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, anders dan bestaande bedrijven als bedoeld in lid 3.1, sub e;
- zelfstandige kantoren;
- detailhandel anders dan groothandel en bestaande detailhandel.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 3. de afstand tot het hart van het kanaal Almelo-De Haandrik bedraagt ten minste 50 m;
- 4. op ieder bouwperceel dient voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's te zijn aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke;
- 5. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bedraagt niet meer dan 12 m;
- 6. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 4.1' en 'bedrijf tot en met categorie 4.2' bedraagt niet meer dan 20 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van schoorstenen en antennes bedraagt niet meer dan 30 m;
- 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 15 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 1:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m bedraagt;
- b. lid 3.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;
- c. lid 3.2, sub a, onder 3:
met dien verstande dat:
- 1. het waterstaatsbelang en het veiligheidsbelang in acht wordt genomen;
- 2. de kanaalbeheerder wordt gehoord;
- d. lid 3.2, sub a, onder 4:
en toestaan dat de parkeer- of stallingsruimte beperkt wordt, indien in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- e. lid 3.2, sub a, onder 5 en 6:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte over ten hoogste 50% van de bebouwde oppervlakte wordt verhoogd met ten hoogste 5 m indien dat uit oogpunt van bedrijfsvoering dan wel architectuur noodzakelijk is;
- f. lid 3.2, sub c:
voor het verhogen van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen met maximaal 15%.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- 1. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 2. detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving;
- 3. laad- en losactiviteiten aan de zijde van de Duitslandweg.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 3.4 en lid 3.1, sub a:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.1 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 2. lid 3.4 en lid 3.1, sub a:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.1 kunnen worden gelijkgesteld;
- 3. lid 3.4 en lid 3.1, sub b:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 4. lid 3.4 en lid 3.1, sub b:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 5. lid 3.4 en lid 3.1, sub c:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 4.1 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 6. lid 3.4 en lid 3.1, sub c:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 4.1 kunnen worden gelijkgesteld;
- 7. lid 3.4 en lid 3.1, sub d:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 4.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 8. lid 3.4 en lid 3.1, sub d:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 5.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 4.2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 9. lid 3.4 en 3.1, sub e:
voor het toestaan van een bedrijf ter plaatse van een bestaand bedrijf als bedoeld in lid 3.1, sub e dat naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar minder effecten sorteert dan, dan wel gelijkwaardig is aan het bestaande bedrijf;
en met dien verstande dat voor zover een bedrijf in een hogere categorie van de Staat van bedrijven voorkomt dan volgens het gestelde in lid 3.1 is toegestaan, de aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen dat het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven die volgens lid 3.1 zijn toegestaan.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1 voor het toestaan van risicovolle inrichtingen en vuurwerkopslag, indien is aangetoond dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (op grond van het Bevi of Vuurwerkbesluit) ligt of deze ook daarbinnen niet zijn te verwachten alsmede het groepsrisico niet in belangrijke mate worden verhoogd.
- c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1 voor het toestaan van perifere detailhandel uitsluitend indien het een aanvulling betreft op het reeds aanwezige assortiment waarin niet binnen het winkelcentrum van Hardenberg of andere daarvoor bestemde gebieden in Hardenberg en directe omgeving (zoals bedrijventerrein Haardijk), kan worden voorzien.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
- 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor doorgaand verkeer;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. openbare nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de het verkeer en verkeersgeleiding bedraagt niet meer dan 12 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water in de vorm van een insteekhaven of andere faciliteiten voor de beroepsvaart, watergangen en waterpartijen;
en tevens voor:
- b. groenvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen en geen overkappingen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- f. het bepaalde in het plan en bebouwing voor of achter de rooilijn of een buiten een bouwvlak toestaan, met dien verstande dat de ligging van geluidgevoelige bebouwing dichter op een weg uitsluitend is toegestaan voorzover de voorkeurswaarde of en hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld bij of krachtens de Wet Geluidhinder, niet wordt overschreden.
8.2 Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in de beheersverordening met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn), mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
9.2 Uitsluiting seksinrichting
De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
9.3 Afstemming APV
Deze beheersverordening verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de beheersverordening Bedrijventerrein Broeklanden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Een bestemmingsplan dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) ten minste vijf jaar oud is, moet binnen vijf jaar (dus vóór 1 juli 2013) worden vervangen door een nieuw bestemmingsplan of door een beheersverordening1.
BEHEERSVERORDENING
Bij de behandeling van de Wro door het parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijk instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze een nieuw juridisch-planologisch regiem vast te stellen. Voor het bedrijventerrein Broeklanden is in 2000 een bestemmingsplan vastgesteld (zie hieronder). Aangezien voor het bedrijventerrein geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien, is ervoor gekozen om een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt de huidige planologisch-juridische regeling, dan wel het bestaande gebruik vastgelegd. Ook de bouwregeling voor de nog uit te geven kavels gaan over in deze beheersverordening.
Afbeelding 1. Broeklanden vanaf Duitslandweg
JURIDISCHE SYSTEMATIEK
De ligging en globale begrenzing van het beheersgebied 'Broeklanden' zijn aangegeven op de overzichtskaart voorin deze toelichting. Op dit moment is voor dit gebied het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Broeklanden (vastgesteld 23 februari 2000) van kracht2. De bestaande rechten op grond van dit plan vormen het uitgangspunt voor onderhavige beheersverordening. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling van het bestemmingsplan bedrijvenpark Haardijk, dat op 18 december 2012 is vastgesteld. De gemeente continueert daarmee de huidige globale bestemmingsregeling voor bedrijventerrein Broeklanden.
LEESWIJZER
Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk beleid zoals dat op dit moment van toepassing is voor bedrijventerreinen binnen de gemeente en voor Broeklanden in het bijzonder. In hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat het om de huidige situatie binnen het beheersgebied en de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, archeologie en dergelijke.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijk
De op 1 juli 2008 in werking getreden Wro kent ten opzichte van zijn voorganger een aantal nieuwe instrumenten. Eén daarvan is de beheersverordening. De beheersverordening is in de wet opgenomen om met het oog op het beheer van een gebied het bestaande gebruik snel en effectief te kunnen vastleggen in een gebied waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het gaat dus om een beheerregeling. Daarnaast heeft de beheersverordening een digitaal component en sluit het aan bij de digitale opzet van het overige Wro-instrumentarium.
In de Handreiking Beheersverordening Wro is aangegeven dat de beheersverordening bestaat uit:
- een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft;
- een of meer objecten binnen het gebied;
- regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied;
- regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.
Een beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven: de keuze voor het instrument beheersverordening, waarom er géén ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien en welke onderzoeken hebben plaatsgevonden. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels.
2.2 Provincie
In de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (juli 2009) heeft de provincie haar visie, beleidskeuzes en uitvoeringsstrategie ten aanzien van het ruimtelijk-fysieke domein verwoord. De ambitie voor Overijssel is “om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.”
Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling. Dit betekent dat er ruimte wordt gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus. De dynamiek die hierdoor ontstaat, ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.
Voor de stedelijke omgeving worden in de omgevingsvisie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven aangegeven.
- 1. Steden als motor: gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.
- 2. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
- 3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig: hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en vaarwegen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunt en de belangrijkste vervoersrelaties vlot en veilig bedient.
Deze beheersverordening draagt bij aan de eerste twee ontwikkelingsperspectieven door – conform het vigerende bestemmingsplan - ruime gebruiks- en bouwregelingen aan de gronden binnen het beheersgebied toe te kennen.
2.3 Gemeente
Samen sterk naar de toekomst
In het Collegeprogramma 2010-2014 (subtitel: 'Meer met Minder', 9 april 2010) is aangegeven dat de gemeente vanwege de economische crisis en de bezuinigingstaakstelling van het Rijk over onvoldoende middelen beschikt om het beleid uit de voorgaande collegeperiode ongewijzigd voort te zetten. Het collegeprogramma benadrukt dat het beleid uit het Bedrijvigheidsplan (overgegaan in 'Bedrijventerreinenvisie') wordt voortgezet, zodat de gemeente voldoende bedrijventerrein beschikbaar houdt.
Bedrijventerreinenvisie
De Bedrijventerreinenvisie (mei 2010) zet in op behoud en uitbouw van de streekfunctie die Hardenberg op dit moment voor bedrijvigheid vervult. Conform het collegeprogramma wordt daarom ingezet op:
- het realiseren van een zo aantrekkelijk mogelijk ondernemersklimaat;
- het zorgen voor voldoende bedrijventerreinen zodat aan iedere vraag kan worden voldaan.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn hierbij van groot belang. Broeklanden is in de visie aangewezen voor gemengd zware en grootschalige vormen van bedrijvigheid. De voornaamste doelgroepen zijn: productie, transport & logistiek, (groot)handel. Dat blijft gehandhaafd met deze beheersverordening, zoals onder meer blijkt uit de regels (zonering) en bijbehorende 'bedrijvenlijst'.
Afbeelding 2. Denemarkenweg
Toekomstvisie
In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2004-2019 (subtitel: 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld 27 mei 2004) en de uitwerking daarvan in het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: "de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte". De doelstellingen van het economisch beleid zijn:
- behoud, versterking en verbreding van de werkgelegenheid;
- concentreren bedrijvigheid in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart;
- versterken toerisme als visitekaartje van de gemeente;
- vervullen van een regionale economische rol;
- versterken verbindingen;
- verminderen regelgeving.
Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan maatgevend.
De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:
- Niveau 0 (laag): geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan.
- Niveau 1 (midden): specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
- Niveau 2 (hoog): hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
De kern Hardenberg valt onder verschillende beschermingsniveaus. Aan het beheersgebied is niveau 0 toegekend (welstandsvrij). Dat betekent niet dat hier alles is toegestaan. Het beeldkwaliteitsregime voor deze gronden is opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Broeklanden (27 maart 2002) en blijft op welstandsniveau van kracht. Het bedrijventerrein Broeklanden valt ruimtelijk-functioneel gezien uiteen in vier deelgebieden. Een nadere omschrijving van deze deelgebieden (waronder deelgebied 1 inclusief de zogenaamde 'representatieve zone') is opgenomen in het volgende hoofdstuk (paragraaf 3.1). Het beeldkwaliteitsplan is raadpleegbaar via de gemeentelijke website.
Duurzaam Hardenberg
De gemeente streeft op termijn naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit duurzaamheidsbeleid is een maatregelenpakket voor bestaande bouwwerken en nieuwbouw. Zo is bij de gesprekken die de gemeente voert over de uitgifte van kavels duurzaamheid een vast onderdeel. Voor overige maatregelen op dit beleidsterrein wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
Dit beleid heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Overig beleid
Voor de uitgifte van nieuwe kavels en ontwikkelingen op het bestaande bedrijvenpark is de Nota Parkeernormering van toepassing (12 april 2007). Op basis van deze nota kan de parkeernorm worden bepaald. Vervolgens zullen gemeente en ondernemer in gezamenlijk overleg bepalen hoe de parkeersituatie ruimtelijk wordt opgelost.
Het gemeentelijk beleid inzake archeologie en externe veiligheid komt bij de toets aan wet- en regelgeving in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Bestaande Situatie
3.1 Huidige Situatie
Het bedrijventerrein Broeklanden ligt aan de zuidoostkant van de kern Hardenberg en beslaat een bruto oppervlak van circa 50 ha. Afbeelding 3 laat zien welk deel is uitgegeven, dan wel gereserveerd. Hieruit blijkt dat alleen aan de noord- en oostrand nog (kleinere) kavels beschikbaar zijn. Verder is het terrein geheel ingericht volgens de geldende plannen, waarmee de wegenstructuur, groen- en watervoorzieningen en zonering zijn vastgelegd. Deze beheersverordening neemt de vigerende bestemmingsregeling over en ook het beeldkwaliteitsplan blijft hierop van toepassing. Er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor Broeklanden voorzien.
Afbeelding 3. Verkavelingskaart Broeklanden (inclusief Kop van Broeklanden, dat buiten het beheersgebied ligt)
Deelgebieden
Het bedrijventerrein Broeklanden valt ruimtelijk-functioneel gezien uiteen in vier gebieden. De vier gebieden zijn aangegeven op afbeelding 4. Hieronder volgt een korte typering.
- 1. Zichtzone
Deelgebied 1 is de zogenaamde 'representatieve zone'. De bebouwing presenteert zich hier naar de Duitslandweg toe. In het beeldkwaliteitsplan is bepaald dat ten minste 70% van de voorgevels in dit gebied een bouw- of goothoogte van minimaal 7 m dient te hebben. Dit is noodzakelijk om voldoende massa te krijgen. Daarnaast is een kapvorm en zogenaamde 'sprekende gevel' voorgeschreven. Met dit laatste wordt bedoeld dat er door detailleringen, geledingen, verspringingen en dergelijke 'openingen' worden gecreëerd om te voorkomen dat er langs de weg een (te) gesloten en massief gevelbeeld ontstaat.
Vanwege het zichtkarakter van dit deelgebied zijn in het beeldkwaliteitsplan ook specifieke eisen opgenomen ten aanzien van de voorterreinen, kavelscheidingen, opslag en reclame-uitingen.
Kenmerkend voor deelgebied 1 is ook de groenzone die direct aan de Duitslandweg grenst. Deze bestaat uit een watergang met laag opgaande beplanting. Door de groenzone wijkt de bedrijfsbebouwing nabij de hoofdentree terug en is een soepele overgang met het aangrenzende landelijk gebied gecreëerd.
Afbeelding 4. Broeklanden - deelgebieden
- 2. Waterzone
Deelgebied 2 grenst aan Kanaal Almelo-De Haandrik. Dit deel van het bedrijventerrein is niet (prominent) zichtbaar vanaf de Duitslandweg en valt onder het algemene welstandstoezicht. Zoals de naam al aangeeft, is dit gebied bedoeld voor bedrijven die willen profiteren van de ligging aan het water. Onderdeel van de 'waterzone' is ook een fietsverbinding. Deze doorkruist het gebied van noord naar zuid.
- 3. Middengebied
Het middengebied is voornamelijk bedoeld voor de zwaarste bedrijfscategorieën (zie ook verbeelding voor exacte begrenzing). Op dit gebied is evenals voor deelgebied 2 alleen het algemene welstandstoezicht van toepassing. Het gebied bestaat uit een mengeling van middelgrote en kleinere kavels met dito bedrijfspanden.
- 4. Kleinschalige zone
De noordrand is bedoeld voor kleinschalige bedrijvigheid. Voor dit gebied geldt op basis van het beeldkwaliteitsplan dat de bouw- of goothoogte niet meer mag bedragen dan 7 m. De bebouwing dient zich te presenteren aan de Noorwegenweg. Voor dit gebied gelden specifieke eisen ten aanzien van kleurgebruik, afstand tot de weg, korrelgrootte, het voorterrein, kavelscheidingen en opslag.
Structuren
De wegenstructuur van Broeklanden kenmerkt zich door lange oost-westgerichte wegen en kortere noord-zuidverbindingen. Het bedrijventerrein is op twee plekken middels rotondes op de Duitslandweg ontsloten. De centraal gelegen rotonde, ter plaatse van de groenvoorziening, geldt als hoofdontsluitingspunt. De Denemarkenweg die hierop aansluit vormt de centrale ontsluitingsas, wat benadrukt wordt door een dubbelzijdige bomenrij.
Het gehele terrein maakt een groene indruk door de laanbeplanting, de houtwallen aan de noord- en oostrand en de waterpartijen met beplanting. Wat bijdraagt aan dit groene karakter is eveneens de afwezigheid van parkeerterreinen. Parkeren vindt niet binnen het openbaar gebied, maar uitsluitend op de bedrijfskavels plaats.
3.2 Juridische Vormgeving
Zoals hiervoor in de inleiding is aangegeven, is er in dit gebied voor gekozen om voor Broeklanden een beheersverordening vast op te stellen. Binnen het beheersgebied worden alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die deel uitmaken van het vigerend bestemmingsplan. Ook nieuwe wet- en regelgeving, die verplicht in ieder ruimtelijke plan moet worden meegenomen, zijn vertaald in deze beheersverordening.
3.2.1 Inleiding
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. De vraag rijst dan wat bestaand gebruik is. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik zowel van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie 'gebruik in ruime zin'. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen. De gemeente Hardenberg gaat hierin mee.
De eerder genoemde 'ontwikkelingen' die in deze beheersverordening zijn meegenomen zijn activiteiten die passen binnen het bovengenoemde kader. Het betreft overname van de vigerende regeling en gaat om de invulling van de bebouwing op een aantal reeds bouwrijpe bouwkavels. Dit zijn geen gronden waar nieuw beleid wordt voorgestaan of waar discussie over is ten aanzien van een andere invulling.
3.2.2 Juridische opzet
De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 geeft aan dat de beheersverordening wordt vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO2008 en STRI2008. De voorliggende beheersverordening voldoet aan deze vereisten.
Deze beheersverordening bestaat uit:
- een verbeelding;
- regels;
- een toelichting.
In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels.
3.2.3 Bestemmingen
Bij het bepalen van de regels is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen en de huidige situatie. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij systematiek van de beheersverordeningen en bestemmingsplannen die op dit moment worden geactualiseerd, zoals Haardijk. De beheersverordening kent vier bestemmingen.
Bedrijventerrein - Industrie
Het bedrijventerrein is een gezoneerd terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Aan de zuidkant van het terrein zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen toegestaan, in de verbeelding zijn deze gronden voorzien van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichtingen'.
Daarnaast is binnen deze bestemming een interne zonering opgenomen om milieuoverlast te voorkomen voor nabijgelegen bestaande woningen aan de Emtenbroekerdijk. De zoneringsmethode is afgeleid van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Het idee is dat op bedrijfspercelen die het dichtst bij hindergevoelige objecten zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan. Ook geldt hier een lagere maximale bouwhoogte.
De interne zonering komt grotendeels overeen met de vigerende zonering (uit het bestemmingsplan Bedrijventerrein Broeklanden) en wijkt alleen af daar waar deze aansluit op het bestemmingsplan Kop van Broeklanden omdat de woning op dat terrein inmiddels is wegbestemd en zonering daaromheen dus niet meer aan de orde is.
Naast bovengenoemde zoneringen die ook in het vigerend bestemmingsplan waren opgenomen, zijn Mer-plichtige inrichtingen in deze verordening eveneens uitgesloten. Deze regel past bij het verordeningskarakter en draagt er mede toe bij dat de beoogde effecten vanuit het bedrijventerrein beperkt zullen blijven.
Het bouwperceel kan door de diverse bouwregels niet volledig worden bebouwd. Bedrijfsgebouwen moeten achter de rooilijn en op een afstand van ten minste 5 m uit enige perceelgrens worden gebouwd alsmede op een afstand van ten minste 50 m uit het hart van het kanaal Almelo - De Haandrik. Ook dient voldoende ruimte aanwezig te zijn voor parkeren en laden en lossen.
Groen
Deze bestemming betreft een direct langs de Emtenbroekerdijk geprojecteerde groenstrook.
Verkeer
De hoofdwegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. De overige wegen zijn binnen de gebiedsbestemmingen opgenomen.
Water
De belangrijkste watergangen en waterpartijen binnen het verordeningsgebied zijn bestemd als Water.
3.3 Handhaving
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van het bestemmingsplan en beheersverordeningen. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving.
Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van het bestemmingsplan te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actueel bestemmingsplan dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.
Voorlichting
Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van het bestemmingsplan. Hieraan zal in elk geval via de inspraak over het bestemmingsplan inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.
Klachtenregistratie
Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.
Toezicht
Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.
Financiële maatregelen
Financiële maatregelen zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.
Heldere lijn
Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor het bestemmingsplan omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.
Repressieve handhaving
Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.
Publiekrechtelijke handhaving
Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het (doen) wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit die regels volgen.
Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang of dwangsom een preventieve werking. Vóórdat tot zo'n maatregel wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige afweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
Privaatrechtelijke handhaving
Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden. Dit kan vrijwel alleen als er sprake is van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan zijn geschaad; het enkel overtreden van een voorschrift is niet voldoende.
Strafrechtelijk optreden
De strafbaarstelling van overtreding van het bestemmingsplan is opgenomen in de Wet op de Economische Delicten. Daarin worden ook de strafmaxima genoemd. Medewerkers van de politie (algemene opsporingsambtenaren) en daartoe door de Minister van Justitie aangewezen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing van strafbare feiten.
Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
Deze beheersverordening is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Indien in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen). Gelet op het conserverend karakter van deze beheersverordening is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.
4.1 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, 48 dB (conform artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).
Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor onderzoek is vereist.
4.2 Milieubeheer
Voor de nog niet uitgegeven kavels wordt in deze beheersverordening uitgegaan van de vigerende zonering op grond van bedrijfscategorieën. Het idee is dat op bedrijfspercelen die het dichtst bij hindergevoelige objecten (afhankelijk van waar deze objecten liggen) zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan. Andersom geldt dat een grotere afstand tot dergelijke objecten de vestiging van hogere categorieën toelaat. Hierdoor wordt gewaarborgd dat er geen onevenredige milieuhinder binnen de directe (woon)omgeving zal optreden. Relevant op dit punt is vooral dat de zogenaamde 'geluidzoneringplichtige inrichtingen' alleen aan de zuidzijde van het bedrijventerrein zijn toegestaan.
Naast deze interne zonering, geldt voor het bedrijventerrein ook een externe zonering. Broeklanden maakt deel uit van een geluidgezoneerd industrieterrein.
Hiervoor is een zone vastgesteld met als uitgangspunt dat de totale geluidproductie van alle bedrijven op het bedrijventerrein gezamenlijk op de zonegrens niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. Deze beheersverordening legt, zoals gezegd, de huidige planologisch-juridische situatie opnieuw vast en is daarmee niet van invloed op deze zonering. Door het nieuwe bedrijventerrein ten westen van het plangebied en de verruiming van de geluidcontour die bij dat bestemmingsplan ook is vastgesteld, is er binnen het beheersgebied ook enigszins meer ruimte onstaan.
4.3 Bodem
Op basis van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, dan wel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.
Er doen zich volgens de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart op dit moment geen knelpunten binnen het beheersgebied voor. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen – in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.
4.4 Water
Deze beheersverordening heeft geen invloed op de huidige waterhuishoudkundige situatie.
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Deze beheersverordening maakt ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan, geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
4.6 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.
De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het beheersgebied ligt op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur en andere beschermde natuurgebieden.
Deze beheersverordening staat geen ontwikkelingen toe waarvoor onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 vereist is.
4.7 Externe Veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid is een beleidsveld dat gericht is op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Vuurwerkbesluit.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Gemeentelijk beleid
In het rapport 'Hardenberg: bewust veilig' heeft de gemeente Hardenberg haar externe veiligheidsbeleid voor de periode 2011-2014 uitgewerkt. Daarin zijn onder meer hindercontouren van Bevi-inrichtingen aangegeven. Op 31 mei 2011 heeft de gemeente de (herziene versie van de) Opleg-Notitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe binnen actualiseringsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Onderhavige beheersverordening volgt de systematiek van de opleg-notitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.
Inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het beheersgebied zijn geen bedrijven gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (bron: Risicokaart).
Er is wel een andere risicovolle inrichting binnen het beheersgebied gelegen. Het gaat om een bedrijf aan de Noorwegenweg 8 die ethanol en biogas opslaat. Aangezien deze beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt ten opzichte van het huidig planologisch-juridisch regiem (dat in een QRA-berekening van de bedrijfslocatie is meegenomen), wordt het groepsrisico vanwege de opslag niet beïnvloed.
Buisleidingen
Het beheersgebied ligt niet binnen de effectafstand van aardgasttransportleidingen.
Transport gevaarlijke stoffen
Een deel van de wegen binnen en rond het beheersgebied zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Aangezien deze beheersverordening niet leidt tot een toename van het groepsrisico - anders dan al is voorzien in het vigerend bestemmingsplan - is onderzoek op dit punt niet noodzakelijk.
4.8 Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of er belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en of er archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen ruimtelijke plannen kan worden meegenomen.
Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart zijn geen (verwachtings)waarden voor het beheersgebied aangegeven. Aangezien deze beheersverordening geen nieuw grondverzet mogelijk maakt, is er geen specifieke regeling met het oog op archeologie opgenomen. Mochten onverhoopt toch archeologische resten binnen het plangebied worden aangetroffen dan geldt krachtens de Monumentenwet 1988 een meldingsplicht.
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De beheersverordening Bedrijventerrein Broeklanden heeft ter inzage gelegen van donderdag 28 maart tot en met woensdag 8 mei. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.