Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Rheezerveenseweg ong tussen 58 en 60
Wijzigingsplan - Gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 19-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Rheezerveenseweg ong tussen 58 en 60' van de gemeente Hardenberg;
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.WBP00065-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'
het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00165-VG03 van de gemeente Hardenberg, vastgesteld op 2 december 2014;
1.4 bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels'
het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00266-VG01 van de gemeente Hardenberg, vastgesteld op 26 september 2016;
1.5 bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg'
het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00301-VG01 van de gemeente Hardenberg, vastgesteld op 17 juli 2018;
1.6 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Rheezerveenseweg ong tussen 58 en 60', bestaande uit kaart met identificatienummerNL.IMRO.0160.WBP00065-VG01;
Voor het overige worden de begrippen behorende bij:
- het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg';
- het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels';
- het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg';
onverkort van toepassing verklaard.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Besloten Heideontginningslandschap
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', is gewijzigd in die zin dat de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' is gewijzigd naar de bestemming 'Natuur - Besloten heideontginningslandschap'.
De bestemmingsregels voor de bestemming 'Wonen - Open veenontginningslandschap', behorend bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' en bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' blijven onverkort van toepassing.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', blijft ten opzichte van de enkel bestemming Waarde - Archeologie 5 ongewijzigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Algemene Regels
De algemene regels behorende bij:
- het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg';
- het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels';
- het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg';
blijven onverkort van toepassing.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Rheezerveenseweg ong tussen 58 en 60'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
Staatsbosbeheer is in het bezit van een klein agrarisch stuk grond dat omsloten is door bomen aan de Rheezerveenseweg. In het kader van de Bossenstrategie is besloten om 37.000 ha bos extra aan te planten, dit als een van de onderdelen van de klimaatmaatregelen. Reden hiervoor is om de CO2-vastlegging een extra impuls te geven. Staatsbosbeheer heeft hierin toegezegd hiervan 5.000 ha bos op eigen grond gebied te realiseren. Deze 5.000 ha is over de verschillende provinciale eenheden van Staatsbosbeheer verdeeld, hiervan ligt een doel van 500 ha bij Provincie Overijssel.
Voorliggend perceel aan de Rheezerveenseweg was jarenlang regulier verpacht aan een agrarisch bedrijf. Door het stoppen van dit agrarische bedrijf is het perceel beschikbaar gekomen voor de aanplant van bos.
1.2 Ligging Plangebied
1.2.1 Ligging
De locatie ligt aan de Rheezerveenseweg aan de zuidwest kant van Rheerzerveen, vlak boven de provinciale N36. Het stuk grond is circa 20.000 m2 groot en bestaat uit de kadastrale percelen: HDB01-I-2376 en gedeeltelijk HDB01-I-2359. Figuur 1 geeft de ligging weer.
Figuur 1: Ligging locatie bosaanplant, bron: Bing kaarten.
1.2.2 Begrenzing
Het plangebied betreft het huidige perceel aan de Rheezerveenseweg. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven. De exacte begrenzing is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.
Figuur 2: Begrenzing plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', dat is vastgesteld op 2 december 2014. Het plangebied heeft de enkelbestemmming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' welke is vastgesteld op 26 september 2016. Dit bestemmingsplan corrigeert enkele tekortkomingen in de regels ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Het herzieningsplan wijzigt echter geen regels die relevant zijn voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' vigerend, welke is vastgesteld op 17 juli 2018.
In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', plangebied Rheezerveenseweg, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en voor de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's).
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Het voorliggende plan heeft het doel om middels wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in de enkelbestemming in artikel 4.6.5 de bestemming te wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling. Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een bos op het perceel juridisch-planologisch mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast als aan de in de regels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden worden in 3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.5) bestemmingsplanBuitengebied Hardenberg verder uitgewerkt.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan 'Wijziging Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Rheezerveenseweg ong tussen 58 en 60' bestaat uit de volgende stukken:
- a. verbeelding;
- b. regels met bijlagen;
- c. toelichting met bijlagen.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt op de overgang van het veenontginningslandschap en het besloten heideontginningslandschap. Op het perceel staat kruidenrijk grasland (beheerpakket N12.05). Het perceel wordt omzoomd door bomen en wordt aan drie kanten omsloten door de natuurbestemming. Het aangrenzende bos maakt geen deel uit van Natura 2000 of het Natuur Netwerk Nederland.
Figuur 4: Weergave huidige situatie plangebied
2.2 Nieuwe Situatie
Het agrarische perceel wordt getransformeerd naar bos. Als extra aanvulling is dit de beoogde locatie voor een geboortebos, daar wordt op boomfeestdag (in invulling op de kamernotitie rondom nieuw bos en jeugd) bos aangeplant (met behulp van LNV). Dit betreft een geboortebos nieuwe stijl waarbij donateurs niet weten welke boom van hem / haar is. Er wordt een gewerkt met beperkte recreatieve zonering, een bordje of QR code bij het project dat hier een bijdrage aan is geleverd. Het bos wordt als een regulier bos beheerd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.
3.2 Europees- En Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In het voorliggende plan wordt bosaanleg mogelijk gemaakt. Dit is geenszins een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.
3.2.3 Wet Natuurbescherming
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) heeft als doel de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, genaamd 'Vecht- en Beneden-Reggegebied', ligt op circa 3.5 kilometer afstand van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming is opgenomen in paragraaf 4.2 Natuurwaarden van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.
3.2.4 Conclusie
Vanuit de SVIR, het Barro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel
Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden en sindsdien een aantal malen herzien. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
- Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
- SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
- Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 5). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De volgende niveaus komen aan de orde:
- 1. Generieke beleidskeuzes;
- 2. Ontwikkelingsperspectieven;
- 3. Gebiedskenmerken.
Figuur 5: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om de transformatie van een agrarisch perceel naar een bosperceel. Er is geen sprake van bebouwd oppervlak of het mogelijk maken daarvan. Het plan is toekomstbestendig en speelt in op klimaatdoelen, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.
Figuur 6: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief “Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap". In dit gebied krijgt modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, natuuropgaven, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor – en waar mogelijk in dialoog met – omwonenden. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.
De voorgenomen ontwikkeling beperkt de omliggende functies niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Het aan te planten bos krijgt geen Natura 2000 status.
3. Gebiedskenmerken
In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. IJs-, wind- en waterstromen zorgden in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. (zie figuur 7).
Figuur 7: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Normerend uitgangspunt Dekzandvlakten en Ruggen:
- Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.
Normerend uitgangspunt Hoogveengebieden:
- De hoogveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit.
- De overige delen van de hoogveengebieden krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket; het waterpeil is hier op afgestemd.
Richtinggevende uitgangspunten Dekzandvlakten en Ruggen:
- Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
- Bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Richtinggevende uitgangspunten Hoogveengebieden:
- Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
In nieuwe ontwikkelingen dienen de bestaande verschillen in het reliëf behouden te blijven en daarnaast is het waterpeil leidend voor wat betreft de veendelen. Op het perceel aan de Rheerzerveenseweg worden geen ingrepen gedaan in het waterpeil. Voor zover de bestaande verschillen in het reliëf zichtbaar zijn worden deze niet aangetast, echter wel minder zichtbaar door de bosaanplant.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het 'Jong heide- en broekontginningslandschap' en deels in het 'Veenkoloniaal landschap' (figuur 12).
Figuur 8: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Normerend uitgangspunt Veenkoloniaal Landschap:
- Het veenkoloniaal landschap krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de grote open ruimtes –mede ten behoeve van weidevogels–, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Het bestaande stelsel van kanalen en water- lopen, wegen en bebouwingslinten blijft of wordt daarbij weer gezichts bepalend en is de plaats waar eventuele ontwikkelingen plaats vinden.
Normerend uitgangspunt Jong heide- en broekontginnings Landschap:
- De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in gebieden met weidevogels een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.
Richtinggevende uitgangspunten Veenkoloniaal Landschap:
- Als ontwikkelingen plaats vinden in het veenkoloniaal landschap, dan dra- gen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererf- goed (sluizen, bruggen e.d.), de bijzon- dere villa’s, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes. - De opstelling van windturbines in een groot cluster versterkt het groot- schalige en lineaire karakter van het veenkoloniaal landschap. De turbines in een cluster zijn identiek (hoogte, type, kleur, aantal wieken)
Richtinggevende uitgangspunten Jong heide- en broekontginnings Landschap:
- Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
- De opstelling van windturbines in een groot cluster versterkt het grootschalige en lineaire karakter van het jonge heide- en broekontginningslandschap. De turbines in een cluster zijn identiek (hoogte, type, kleur, aantal wieken).
Uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen is dat het landschap haar openheid behoudt. Voorgenomen ontwikkeling betreft een perceel dat reeds is omgeven door (stroken) natuur welke ook als zodanig zijn bestemd. Er wordt geen geen doorzichten belemmert die kenmerkend zijn voor het landschap. Vanuit landschappelijk oogpunt sluit de ontwikkeling goed aan.
Stedelijke laag
In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Voor het plangebied zijn er geen aanduidingen van toepassing.
Laag van de beleving
De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied ligt dichtbij een gebied dat is aangemerkt als 'donkerte gebied'. De donkerte gebieden zijn ’s nachts nog echt donker, waardoor op deze plekken de sterrenhemel waarneembaar is. Bij nieuwe ontwikkelingen dient het donkere karakter van het buitengebied behouden te blijven en het liefst nog donkerder te worden. In deze ontwikkeling is wordt geen toename van licht mogelijk gemaakt.
3.3.2 Conclusie
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.5) bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg
4.6.5 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat op de gronden als bedoeld in artikel 4.1, de bestemming wordt gewijzigd in:
- Natuur - Besloten heideontginningslandschap;
- Groen - Landschapselement;
- Water.
Het wijzigen mag uitsluitend geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
- a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
Voorliggend perceel aan de Rheezerveenseweg was jarenlang regulier verpacht aan een agrarisch bedrijf. Door het stoppen van dit agrarische bedrijf is het perceel beschikbaar gekomen voor de aanplant van bos.
- b. de functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
Omliggende bedrijven worden met deze omzetting van de bestemming niet gehinderd. Er is geen voornemen om dit gebied aan te wijzen als Natura 2000 gebied en gelet op de stikstofcrisis en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is ook niet aannemelijk dat dat voornemen in de toekomst wel ontstaat
- c. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden;
Staatsbosbeheer zal het perceel inrichten als een bosperceel. Het perceel zal met diverse soorten autochtoon plantsoen worden ingeplant.
- d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
De eigenaar is tevens initiatiefnemer en stemt in met de ontwikkeling. Naast een recht van opstal voor Tennet voor een ander gedeelte van het perceel zijn er verder door de beeindiging van de pacht geen verdere gerechtigden.
3.4.2 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
Op 6 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Hardenberg de Omgevingsvisie Landstad Hardenberg vastgesteld. De visie zet een stip op de horizon voor Hardenberg in 2040. In de omgevingsvisie zijn vier uitgangspunten geformuleerd:
- 1. De groei vasthouden en doortrekken;
Blijven inzetten op de groei van de economie en de werkgelegenheid. Op dit moment is de omvang en samenstelling van de beroepsbevolking een voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau, dat wil Hardenberg graag zou houden. Stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
- 2. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
Het binden van inwoners en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren. Daarnaast wil Hardenberg een gunstig vestigingsklimaat scheppen voor nieuwe bedrijven. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemen ze ‘brede welvaart’.
Een brede welvaart wordt bereikt door gericht in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden. Denk aan:
- klimaatontwikkelingen;
- de energietransitie;
- de transities van de landbouw;
- de ontwikkeling naar een circulaire economie en samenleving;
- technologische ontwikkelingen, van invloed op de toekomstige werkgelegenheid;
- toenemende aandacht voor gezonde voeding en levensstijl;
- demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing en gezond ouder worden.
- 3. Ruimte als troefkaart;
Ruimte is de troefkaart, je krijgt in Hardenberg namelijk veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheid Hardenberg zich, voor nu en in de toekomst. Inzetten op leefbaarheid wordt gedaan op de volgende punten:
- we versterken landschap en natuur;
- we verbeteren het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
- we zorgen voor een passend woningaanbod en versterken sociale samenhang;
- we houden ons voorzieningenaanbod op peil (winkels, restaurants, cultuur, uitgaan, evenementen).
- 4. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om de ambities en opgaven te realiseren, met name voor bereikbaarheid, economie, onderwijs en scholing. Het doel is dan ook om uit te groeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit doet ze door de samenwerkingsbanden met de o.a. regio Zwolle te intensiveren.
Binnen de gemeente verminderen we de autoafhankelijkheid door het verbeteren van de alternatieven als openbaar vervoer en fiets. Bij een goede bereikbaarheid hoort ook een goede digitale ontsluiting. Bijna alle inwoners en bedrijven hebben toegang tot (mobiel) internet via de nieuwste en snelste technieken. We maken ons sterk om dit te blijven verbeteren.
Relatie met voorgenomen ontwikkeling
Omgevingsvisie Landstad Hardenberg is vastgesteld nadat de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan. Voorgenomen ontwikkeling, het omzetten van 2,3 hectare grasland naar bos is speelt in op het toevoegen van kwaliteit van de gemeente. Voorliggend plan speelt direct in op de klimaatontwikkelingen, de transitie van de landbouw en het versterken van het landschap en de natuur. Daarmee past het plan binnen de Omgevingsvisie Landstad Hardenberg en is het in lijn met deze later vastgestelde visie.
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
4.2 Natuurwaarden
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Omdat de beoogde ontwikkeling het omzetten van regulier grasland naar bos betreft, aansluitend bij bstaand bos betreft, is het niet nodig om een natuurtoets uit te voeren. Met de realisatie van bos krijgt het perceel ecologisch gezien meerwaarde. Tevens omvat de voorgenomen ontwikkeling geen bouw- of sloopwerkzaamheden. De voorgenomen ontwikkeling heeft hiermee geen negatieve effecten in het kader van de Wet natuurbescherming.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat.
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming - Natura 2000
Natura 2000
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof
Tijdens de aanlegfase van het bos zal er sprake zijn van een kleine tijdelijke toename van verkeersbewegingen. Echter door de relatief grote afstand tot het meest dichtbijgelegen Natura 2000 gebied, namelijk meer dan 3.5km (Vecht- en Beneden-Reggegebied) wordt er geen significante stikstofdepositie verwacht. Tijdens de nieuwe situatie wordt geen stikstof uitgestoten.
Gebiedsbescherming - NNN
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op het NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren. Het NNN kent geen externe werking.
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het NNN. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk. Gelet op de aard, en kleinschaligheid van de ontwikkeling worden ook geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN -beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Slotconclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect natuurwaarden.
4.3 Archeologische Waarden
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, doet de verstoorder een archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Archeologische waarden en regels binnen plangebied
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' overal een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het perceel is gelegen in een zone Waarde – archeologie 5 (onderzoeksgebied C) op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hardenberg. Op basis van dit beleid voor deze zone wordt voorgeschreven dat er bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm -mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Dit is juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg. Archeologisch onderzoeksbureau RAAP heeft een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar het plangebied, dit rapport is toegevoegd in Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
4.4 Water
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld.
In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 vastgesteld. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.
Watertoets
De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 5 januari 2023 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets, zie bijlage Bijlage 2 Watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Conclusie water
Het plan voldoet aan de provinciale regels, de gemeentelijke uitgangspunten en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeuren van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel). De aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.
4.5 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
- Bodem
- Geluid
- Luchtkwaliteit
- Externe veiligheid
- Wet geurhinder en veehouderij
- Bedrijven en milieuzonering
- Vormvrije m.e.r.-beoordeling
- Verkeer en parkeren
5.2 Bodem
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gronden binnen de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om aan de hand van verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op Omgevingsrapportage Overijssel zijn geen verontreinigingen bekend in het plangebied zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.
Figuur 9: Uitsnede bodemkaart
Het toekomstige gebruik van het gehele plangebied zal slechts op beperkte schaal veranderen en er wordt geen gevoelige functie wordt toegevoegd. Daarom is er geen bodemonderzoek benodigd.
5.3 Geluid
Bos veroorzaakt geen geluid en is ook geen geluidgevoelige functie. Daarmee kan het plan zonder verdere toetsing aan geluidsaspecten worden uitgevoerd.
5.4 Luchtkwaliteit
De functiewijziging van agrarisch naar natuur is een ontwikkeling die niet leidt tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Integendeel. Bomen nemen CO2 op en vangen fijnstof af, waardoor de luchtkwaliteit verbetert.
5.5 Externe Veiligheid
Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Bomen veroorzaken geen externe veiligheidsrisico's. Ze zijn ook niet gevoelig voor externe veiligheidsrisico's. Dit aspect staat dan ook niet in de weg aan de ontwikkeling.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Er wordt binnen het plangebied aan de Rheezerveenseweg geen nieuwe milieugevoelige functie gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich geen milieubelastende functies die een negatieve invloed kunnen hebben op de locatie. Ook zal het nieuwe natuurperceel niet beperkend werken op omliggende (agrarische) bedrijven. Het perceel wordt niet aangewezen als Natura 2000 gebied. Er zijn ook geen plannen om het aan te wijzen als Natuurnetwerk Nederland, dat overigens geen externe werking heeft zoals een Natura 2000 gebied dat heeft.
5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bij besluitvorming over ontwikkelingen dient het aspect milieu een volwaardige plaats te hebben. De juridische basis is te vinden in:
- 1. artikel 7.2a, lid 1, van de Wet milieubeheer in relatie met artikel 2.8 en 2.7 Wet natuurbescherming:
er is een plicht om een milieueffectrapport op te stellen als het project significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld door een toename van de stikstofdepositie (passende beoordeling)
- 2. het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.);
- er is een plicht om een milieueffectrapport op te stellen voor de activiteiten en gevallen van onderdeel C;
- er is een plicht om te beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld als de activiteit valt onder de kolom 'activiteiten' van de onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Ad 1.
Het bebossen van agrarische grond kan geen significante gevolgen hebben voor Natura-2000-gebieden. Een passende beoordeling is niet nodig.
Ad 2.
Er is geen sprake van een activiteit en geval van onderdeel C.
In onderdeel D.27 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is de eerste bebossing genoemd in de kolom 'activiteiten'. Er moet dus worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
Deze toetsing dient te geschieden aan de hand van de criteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project betreffen het bebossen van circa 2 hectare landbouwgrond.
De plaats van het project betreft een locatie die is omgeven door een natuurbestemming.
De kenmerken van de potentiële effecten zijn beschreven in de vorige paragrafen. Hieruit blijkt dat er geen negatieve effecten zijn.
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig.
5.8 Verkeer En Parkeren
In het voorliggende plan worden geen recreatieve activiteiten mogelijk gemaakt. Het bos brengt niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch perceel. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan.
5.9 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg".
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- 3. Algemene regels
- 4. Overgangs- en slotregels
6.3 Verantwoording Van De Regels
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen
Artikel 3 Natuur - Besloten heideontginningslandschap
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor natuur. Er is een specifieke landschapswaarde toegekend vanwege de ligging in het besloten heideontginningslandschap.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
3. Algemene regels
Artikel 5 t/m 6 bevatten de algemene regels.
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
Eind 2021 is door de plaatselijke boswachter de buurt op de hoogte gebracht van de plannen en was er de mogelijkheid voor input en vragen. Er is destijds vanuit de buurt geen weerstand gekomen tegen de plannen.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten van het plan worden gedragen door Staatsbosbeheer. De behandelkosten worden via de leges in rekening gebracht. Met Staatsbosbeheer is een planschade-overeenkomst gesloten.
Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig, want er is geen sprake van een aangewezen bouwplan als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Bijlage 1 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 1 Archeologisch bureauonderzoek