Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn
Bestemmingsplan - Gemeente Hellendoorn
Vastgesteld op 09-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn" met identificatienummer NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01 van de gemeente Hellendoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 bestemmingsplan Buitengebied 2009
het bestemmingsplan'Buitengebied 2009' met identificatienummer NL.IMRO.0163000095101- van de gemeente Hellendoorn;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen paardenfokkerij en intensieve kwekerij; uitgezonderd zijn: paardenhouderij en manege;
1.7 agrarisch loonwerkbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden met behulp van werktuigen;
1.8 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;
1.11 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
1.12 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt;
1.13 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning en daarbij behorende bijgebouwen en bestaande voormalige bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.14 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag om bouwvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.15 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 brutovloeroppervlak:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.26 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.27 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiteren fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 glastuinbouwbedrijf;
een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;
1.30 hobbymatig agrarisch gebruik:
het gebruik van grond ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd;
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken;
1.32 horeca:
hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld- met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;
1.33 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur;
1.34 intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen of het kweken van dieren, niet zijnde vee, waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, zoals een kwekerij van paddenstoelen, witlof, vis, wormen of maden;
1.35 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het "biologisch" houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
1.36 kampeerboerderij:
voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.37 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;
1.38 kas:
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;
1.39 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
1.40 niet-agrarische nevenactiviteiten:
- a. ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
- b. aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerkbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;
- c. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
- d. opslag- en stallingsbedrijven;
- e. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
- f. bezoekers- en cursuscentrum;
- g. atelier, museum, galerie en kunsthandel;
- h. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
- i. horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;
- j. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
- k. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
- l. sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord;
- m. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld.
1.41 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.42 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.43 paardenbak:
een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.44 paardenfokkerij
het bedrijfsmatig, op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als hoofdactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;’;
1.45 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.46 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.47 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.48 plattelandsappartement:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in een zelfstandige eenheid, met eigen keuken en sanitair, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;
1.49 plattelandskamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;
1.50 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.51 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 stacaravan;
een als een gebouw aan te merken kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een totaal oppervlak van maximaal 60 m2 met een bouwhoogte van 3,75 m en een breedte van maximaal 4,5 m, uitsluitend bestemd om te dienen voor receatief woonbedrijf door een persoon, gezin of andere groep van personen; het kampeermiddel of de afzonderlijke delen zijn op het terrein voort te bewegen;
1.53 tuinbouw:
het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;’
1.54 verkoopvloeroppervlak;
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
1.55 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.56 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.57 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning:
1.58 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Bij het meten van de bouwhoogte worden dakkapellen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, zodat deze niet maatgevend zijn voor de bepaling van het hoogste punt;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Bij het meten van de goothoogte zijn de volgende constructiedelen uitgezonderd:
- a. de snijlijn, niet zijnde de noklijn, van dakvlakken, zoals in geval van horizontale gedeelten van afgeknotte daken en mansardekappen;
- b. de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van:
- 1. dakkapellen;
- 2. dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner;
- b. overstekende daken;
- c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of hoofdgebouw bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw en intensieve veehouderij;
- b. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding.
Landschaps- en natuurwaarden | ter plaatse van de aanduiding |
Kleinschalig landschap | specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap |
kwelgevoelige slootkantvegetatie | specifieke vorm van waarde - kwelgevoelige slootkantvegetatie |
reliëf | specifieke vorm van waarde - reliëf |
openheid | specifieke vorm van waarde - openheid |
- c. instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m langs watergangen;
- d. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
- e. watergangen en waterpartijen, en
- f. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. beroep aan huis;
- c. niet- agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in artikel, onder 1.40, binnen eenzelfde bestemmingsvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m2 binnen bestaande voormalige bedrijfsgebouwen;
- d. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologischeverwachtingswaarde' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijf bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan;
- a. hetgeen hierin is opgenomen, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
- b. de onder a genoemde bepaling geldt niet voor gebouwen en bouwwerken die in het kader van voorliggend plan gesloopt dienen te worden zoals aangegeven in Bijlage 1 en Bijlage 2.
8.2 Afstand tot wegen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik is in ieder geval:
- a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden;
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. als paardenbak.
- c. het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).
9.2 Uitoefening beroep aan huis in en bij een woning
Het gebruik van een woning en daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een beroep aan huis in en bij een woning is toegestaan, mits de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het beroep aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 9.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².
9.3 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.2, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een beroep aan huis, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
- a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 3 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,
- b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit,
- c. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis als bedoeld in lid 9.2 niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,
- d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt,
- e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
- 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats te vinden, en
- 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten
- f. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
9.4 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van gebruik gronden als paardenbak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.1, onder b.3 en behoeve van het gebruiken van gronden als bedoeld in Artikel 3 Agrarisch met waarden en Artikel 4 Wonen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. bij een woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan,
- b. de paardenbak dient binnen het bouwvlak respectievelijk in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning te worden gesitueerd;
- c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
- d. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- e. ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijking bouwregels extra zelfstandige woonruimte in woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
- b. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
- c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning.
10.2 Afwijken van de bouwregels bijgebouwen als zelfstandige woonruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent bijgebouwen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
- b. de brutovloeroppervlakte van de betreffende woonruimte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
- c. de afstand tussen het betreffende bijgebouw en de woning waarbij het bijgebouw hoort, mag niet meer dan 25 m bedragen;
- d. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van het betreffende bijgebouw;
- e. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, zodra vaststaat dat de onder a bedoelde redenen er niet meer zijn, met dien verstande dat na intrekking de verbouwing tot en de inrichting al zelfstandige woonruimte onverwijld ongedaan wordt gemaakt.
10.3 Algemene afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien:
- 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
- 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
- b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte voor wijziging;
- c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Voldoende parkeergelegenheid
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein dat bij het bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, behoort. Daarbij moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomst de normering als vermeld in Bijlage 4 Parkeernota vastgesteld door de raad op 21 september 2021. Indien de beleidsnota Nota parkeernormen wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
12.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, op het eigen terrein worden voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
12.3 Afwijken ten aanzien van parkeren
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 ten behoeve van normen voor het parkeren overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen als vermeld in Bijlage 4 Parkeernota vastgesteld op 21 september 2021.Indien deze "Nota parkeernormen' wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
12.4 Voldoende infiltratie van hemelwater op eigen terrein
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, dient te worden voorzien in voldoende infiltratie van hemelwater op eigen terrein conform de eisen gesteld in het beleidsplan "Samen leven met water 2021-2025, gemeente Hellendoorn". De regels hiertoe zijn vermeld in Bijlage 5 Handleiding watertoets bij deze regels. Indien de betreffende regels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
12.5 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
12.6 Voorwaardelijke verplichting-sloopopgave
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een nieuw hoofdgebouw overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de afgeronde sloop van de gebouwen en bouwwerken en weghalen van overtollige verharding conform de in Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen sloopopgave binnen 12 maanden na onherroepelijk worden van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn" van de gemeente Hellendoorn.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Inpassing Kruishaarweg
Bijlage 2 Inpassing Hancateweg
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Parkeernota
Bijlage 5 Handleiding Watertoets
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden ter plaatse van de Kruishaarweg 3 te Haarle en de gronden ter plaatse van de Hancateweg-Oost nummers 9, 11 en 13 te Hellendoorn.
Eigenaar van de gronden ter plaatse van de Kruishaarweg (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om ten oosten van de bestaande woning op nr. 3, op basis van het Rood voor Rood-regeling uit het beleid 'Nieuw Buitengebied' van de gemeente Hellendoorn een compensatiewoning te realiseren. Dit aangezien de agrarische bedrijvigheid ter plaatse reeds is beëindigd waarbij een deel van de voormalige agrarische stallen nog aanwezig zijn.
Echter, om ter plaatse een compensatiewoning te kunnen realiseren, dient minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Ter plaatse van de Kruishaarweg nummer. 3 wordt circa 303 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hierdoor wordt in eerste instantie niet aan de sloopnorm van 1.000 m2 voldaan. Om aan de sloopnorm van 1000 m2 te kunnen voldoen, zal ter plaatse van de Hancateweg-Oost nummer 11 circa 830 m2 worden gesloopt.
Het realiseren van een woning op de betreffende gronden aan de Kruishaarweg nr. 3 te Haarle is op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' niet toegestaan. Dit vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse. Gelet op de inzet van sloopmeters dient het plandeel aan de Hancateweg-Oost (nummers 9, 11 en 13) in onderliggend bestemmingsplan te worden meegenomen. Tevens dienen, door het verwijderen van de voormalige agrarische bebouwing, beide plandelen landschappelijk te worden ingepast en dient de sloop van landschapsontsierende bebouwing te worden geborgd.
De gemeente Hellendoorn heeft op 4 april 2023 onder voorwaarden ingestemd om medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Dit middels een afgegeven principebesluit.
Om de gewenste ontwikkelingen ter plaatse van bovenstaande plandelen mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan het Rijks, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied, bestaande uit het plandeel aan de Kruishaarweg te Haarle en de Hancateweg-Oost te Hellendoorn liggen beide in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierna wordt nader op de begrenzing van beide plandelen ingegaan.
Kruishaarweg 3 te Haarle
Het plandeel aan de Kruishaarweg ligt ten noordoosten van de kern Haarle, in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij wordt het plandeel omgeven door agrarische cultuurgronden en verspreide woonpercelen. Het plandeel bestaat uit de percelen HLD01-S-756 (gedeeltelijk) en HLD01-S-1493 (gedeeltelijk). Het perceel omvat de bestaande woning, bijgebouwen en het gazon.
In figuur 1.1 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven en in figuur 1.2 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.1: Ligging plandeel ten opzichte van omliggende kernen (Bron Qgis) |
![]() |
Figuur 1.2: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 te Hellendoorn
Het plandeel aan de Hancateweg-Oost 11 ligt ten noorden van de kern Hellendoorn, eveneens in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij wordt het plandeel omgeven door agrarische cultuurgronden danwel grasland als meerdere woonpercelen. Het plandeel bestaat uit de percelen HLD01-AC-43 (gedeeltelijk), HLD-AC-44 (gedeeltelijk), HLD01-AC-712 (gedeeltelijk) en HLD01-AC-713 (gedeeltelijk).
In figuur 1.3 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Hellendoorn weergegeven en in figuur 1.4 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.3: Ligging plandeel ten opzichte van de omliggende kernen (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 1.4: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis) |
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Bestemmingsplan(nen)
Voorliggend plandeel aan de Kruishaarweg ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is op 20 april 2009 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld en op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden. De regels van het bestemmingsplan zijn vervolgens partieel herzien (bestemmingsplan ''Buitengebied 2009 herziening regels 2 - 2012'). Deze herzieningen is vastgesteld op 18 september 2012. De gewijzigde regels zijn, indien van toepassing doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.
Het plandeel aan de Hancateweg-Oost ligt binnen het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Hancateweg Oost -Schothoeksweg. Dit wijzigingsplan is op 16 mei 2017 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn vastgesteld.
Kruishaarweg 3
Ter plaatse van het plandeel aan de Kruishaarweg is zowel de enkelbestemming 'Wonen' als de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing. Hierbij geldt de enkelbestemming voor de bestaande woning en bijgebouwen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' voor de omliggende agrarische gronden. Daarnaast is voor het gehele plandeel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Ter plaatse van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' zijn de lettertekenaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - openheid' en 'specifieke vorm van waarde - reliëf' aanwezig. Tot slot is de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied' over het gehele plandeel aanwezig.
In figuur 1.5 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Hierbij is het plandeel met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.5: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen) |
Hancateweg-Oost 11
Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost is de enkelbestemming 'Wonen' van toepassing. Hierbij is deels de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' aanwezig, waarbij aan de oostzijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing is. Binnen de gehele woonbestemming geldt een maatvoering van maximum 3 wooneenheden. In figuur 1.6 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 1.6: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Bestemmingen
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, niet-agrarische nevenactiviteiten, tuinen en erven.
Bouwregels
Op en in de gronden bestemd als 'Wonen' mogen woningen, bijgebouwen en overkappingen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke gebouwen en andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd.
Hierbij mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan één, dan wel als maatvoering maximum aantal wooneenheden aangegeven aantal.
'Waarde - Archeologie'
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van aanwezige archeologische waarden.
Bouwregels
Op en in de gronden als bedoeld voor 'Waarde - Archeologie' mogen enkel bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Bouwregels
Op of in de gronden als bedoeld ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
'Agrarisch met waarden'
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw, instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding.
Ten behoeve van voorliggend plandeel is de functieaanduiding 'openheid' ten behoeve van de openheid en 'reliëf' ten behoeve van het reliëf van toepassing. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied', voorzieningen en ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen en watergangen en waterpartijen van toepassing.
Strijdigheid
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het realiseren van een vrijstaande woning aan de Kruishaarweg ten oosten van nummer 3 niet toegestaan, aangezien de gronden ter plaatse niet beschikken over de volledige benodigde bouw- en gebruiksregels. Daarnaast dienen voor de locatie Hancateweg-Oost de terugbouwmogelijkheden ingeperkt te worden vanwege de sloop in het kader van de voorgenomen Rood voor Rood ontwikkeling.
Om het voornemen te kunnen realiseren, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Daarbij worden het slopen van de bebouwing en de landschappelijke inpassing juridisch-planologisch verankerd.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- bijlagen bij de toelichting;
- verbeelding (tek.no. NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01)
- regels;
- bijlagen bij de regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied bestaat uit twee plandelen en ligt in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Beide plandelen worden omgeven door agrarische (cultuur)gronden en enkele woon- en agrarische bedrijfspercelen. Hieronder zal nader op de ruimtelijke structuur en de situatie binnen de plandelen worden ingegaan, om vervolgens in hoofdstuk 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie in te gaan.
2.1.1 Kruishaarweg 3
Ten noorden en oosten van het plandeel liggen agrarische gronden met in het verlengde de 'Sallandse Heuvelrug'. Hierbij ligt op circa 400 meter ten noorden van de huidige woning de N35, de verbindingsweg tussen Nijverdal en Raalte. Ten zuiden van het plandeel is zowel een woonperceel als een agrarisch bedrijfsperceel aanwezig. Tot slot ligt ten westen een woonperceel.
Het plandeel zelf bestaat uit een woning met verspreid enkele bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn zowel voor, naast als achter de woning gesitueerd. Hierbij is het plandeel middels één ontsluiting aan de zuidzijde op de Kruishaarweg ontsloten.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid. In figuur 2.2 is een straatbeeld van de huidige situering weergegeven en in figuur 2.3 een straatbeeld van de locatie waar de woning en bijgebouw gebouwd dient te worden.
![]() |
Figuur 2.1: Luchtfoto Kruishaarweg (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 2.2: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.3: Straatbeeld beoogde bouwlocatie woning en bijgebouw (Bron: Google Maps) |
2.1.2 Hancateweg-Oost nr. 11
Het plandeel ter plaatse van de Hancateweg-Oost wordt omgegeven door agrarische gronden en meerdere woonpercelen. Hierbij is ten noorden van het plandeel een woonperceel gesitueerd met omliggend agrarische (cultuur)gronden. Ten oosten van het plandeel zijn geclusterd enkele woonpercelen aanwezig. Ten zuiden en westen van het plandeel zijn enkele agrarische gronden aanwezig, waarbij in het verlengde aan de zuidzijde enkele woonpercelen en agrarische bedrijvigheid plaatsvindt. Hierbij zijn eveneens enkele houtsingels en bomenrijen aanwezig.
Het plandeel zelf bestaat uit drie woningen, respectievelijk nr. 9, nr. 11 en nr. 13. Hierbij zijn twee woningen aan de noordzijde en één woning aan de zuidzijde gesitueerd. In het midden van het plandeel zijn twee voormalige agrarische schuren aanwezig. Deze schuren zullen gelet op de beoogde ontwikkeling worden gesloopt. Aan de achterzijde van de woning aan de zuidzijde, te weten nr. 9 is een ruime schuur aanwezig. Deze situatie blijft ongewijzigd.
Het plandeel is middels vier ontsluitingen, waarbij twee ten behoeve van het voormalige agrarisch bedrijf en twee ten behoeve van de woningen op de Hancateweg-Oost ontsloten.
In figuur 2.4 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omcirkeling aangeduid. In figuur 2.5 en 2.6 zijn twee uitsneden van de voormalige agrarische schuur weergegeven. Het betreffen twee schuren.
![]() |
Figuur 2.4: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Qgis) |
![]() |
Figuur 2.5: Uitsnede straatbeeld, te slopen schuur (Bron: Google Maps) |
![]() |
Figuur 2.6: Uitsnede straatbeeld te slopen schuur (Bron: Google Maps) |
2.2 Toekomstige Situatie
Zoals in de aanleiding reeds is vermeld, heeft het voornemen betrekking op zowel het plandeel ter plaatse van de Kruishaarweg nummer 3 als de percelen aan de Hancateweg-Oost nummer 9, 11 en 13. Hieronder zal stapsgewijs op de gewenste ontwikkelingen binnen beide plandelen worden ingegaan.
2.2.1 Kruishaarweg
Ter plaatse van het perceel aan de Kruishaarweg worden meerdere bijgebouwen gesloopt. Hierbij wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan waarbij de te slopen bebouwing met een oranje stippellijn is aangeduid. Door de sloop van deze bebouwing wordt zowel aan de sloopnorm van minimaal 300 m2 voldaan naast dat er een compact en opgeschoond erf wordt verkregen.
Aan de oostzijde van het perceel zal de compensatiewoning worden gebouwd. Gelet op de bouw van de woning zullen één a twee bijgebouwen worden gerealiseerd met een maximaal totaaloppervlak van 100 m2.. Het/de bijgebouw(en) zullen dienen voor onder andere machineopslag ten behoeve van het onderhoud van de omliggende agrarische percelen, aan de voet van de Sallandse Heuvelrug.
De huidige ontsluiting aan de zuidzijde op de Kruishaarweg zal worden behouden dan wel versterkt. Tevens zal ondanks het één erfensemble een onverhard karrenspoor naar de compensatiewoning worden aangelegd.
Daarnaast zal de nieuwe woning worden omgeven door een gazon en tuin en zullen de huidige houtopstanden aan de noordzijde worden versterkt middels meerdere bomen.
In figuur 2.7 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Hierbij is de invulling van het plandeel weergegeven. Voor de gehele ruimtelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.
![]() |
2.2.2 Hancateweg-Oost
Gelet op de benodigde sloopmeters ten behoeve van de compensatiewoning zal aan de Hancateweg-Oost enkele bijgebouwen worden gesloopt dan wel worden aangepast. Hierbij wordt in totaal 830 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Het gaat hierbij enkel om de bebouwing behorende bij de woning aan de Hancateweg-Oost nummer 11. De bijgebouwen behorende bij de woning op nummer 9 en nummer 13 blijven ongewijzigd. Ondanks dat de twee grote agrarische schuren in eerste instantie het meest zichtbare zijn wat betreft de beoogde herontwikkeling van het perceel, zal ook bebouwing aan de noordwestzijde van het perceel worden gesloopt. Alle bebouwing gezamenlijk heeft een totaal oppervlak van 830 m2 waardoor de benodigde sloopnorm sluitend kan worden gemaakt. Daarnaast zal een deel van de bebouwing aan de noordwestzijde (nummer 13) behouden blijven, deels ten behoeve van opslag van materialen.
Aan de randen van de voormalige agrarische schuren zal een bomenrij worden aangeplant. Dit zodat er een passende afscherming wordt verkregen tussen de woning op nummer 9 en nummer 11 en 13. Daarnaast zullen de gronden waar in het verleden de agrarische bebouwing heeft gestaan worden ingericht ten behoeve van weiland/bouwland.
Tevens zal één ontsluiting, in het verleden in gebruik voor het bereiken van de agrarische bebouwing. worden opgeheven.
Ter plaatse van de gronden aan de Hancateweg-Oost nummer 9 en 13 vinden geen wijzigingen plaats.. Echter, gelet op de aanduiding maximaal drie wooneenheden worden deze woningen in het bestemmingsplan meegenomen.
Tot slot zal de woonbestemming van nummer 11 worden verkleind. Dit zodat er meerdere passende woonerven worden gerealiseerd, waarbij tussen de woonpercelen agrarische cultuurgronden worden aangebracht.
In afbeelding 2.8 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan weergeven. Hierbij is de beoogde situatie weergegeven.
![]() |
Figuur 2.8: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Hancateweg-Oost (Bron: N+L Landschapsontwerpers) |
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherpere keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Dit gelet op de kleinschaligheid van het voornemen. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt en de bouw van bijgebouwen middels de sloop van voormalige agrarische bebouwing. Tevens wordt zowel de slooplocatie als de bouwlocatie in een landschappelijk ingepast. Per saldo wordt één woning toegevoegd aan de gemeentelijke woningvoorraad, waarbij op voorhand sprake is van een afname aan verharding.
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). In voorliggend geval heerst de vraag of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Omdat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied is hier, geen sprake van. Verder zijn er meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grotemate casuïstisch wordt beantwoord.
Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De Afdeling is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is er sprake van een ontwikkeling waarbij in totaal één woning wordt gebouwd. Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan een verdere toetsing aan de ladder achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken van toepassing.
3.3.1 'Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'
3.3.2 Beleid 'Nieuw Buitengebied'
3.3.3 Welstandsnota 2012
Het beleid voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied richt zich volgens de Welstandsnota 2012 van de gemeente Hellendoorn op behoud van kenmerkende eigenschappen. Voor wat betreft de bouw van de woning geldt dat aansluiting moet worden gezocht met de traditionele compositie en architectuur.
Het ontwerp van de woning en inrichting van het perceel zal worden voorgelegd aan de stadsbouwmeester van “het Oversticht”, die de plannen voor de gemeente toetst aan de gemeentelijke welstandsnota.
3.3.4 Woonvisie 2020 - 2025
3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleid uitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.2.2 Onderzoek
Lycens B.V. heeft in juli 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Kruishaarweg. Hieronder wordt op de conclusie van het verkennend bodemonderzoek ingegaan. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Kruishaarweg.
Resultaten grond
In de grond zijn geen parameters in verhoogde gehalten gemeten.
Resultaten grondwater
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan cadmium gemeten. Aangezien met betrekking tot de licht verhoogde concentratie aan cadmium geen antropogene bron bekend is, is vermoedelijk sprake van een natuurlijk verhoogde concentratie.
Conclusie
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. De gestelde “hypothese onverdachte locatie” dient te worden verworpen doordat cadmium in het grondwater licht verhoogd is gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.
4.2.3 Conclusie
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het voornemen.
4.3 Water
4.3.1 Algemeen
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.3.2 Onderzoek
4.3.3 Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.
4.4 Erfgoed
4.4.1 Archeologie
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Voor het onderhavige plandeel, ter plaatse van de Kruishaarweg is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Deze dubbelbestemming, opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' heeft een onderzoeksgrens van meer dan 2.500 m2.. In voorliggende situatie wordt ter plaatse enkel 303 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt naast de bouw van een woning en 100 m2 mogelijk gemaakt. Hierbij wordt ruimschoots onder de onderzoeksgrens gebleven. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen.
Voor het plandeel aan de Hancateweg-Oost is zowel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' als de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Hierbij geldt voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een onderzoeksgrens van 100 m2 en voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' een onderzoeksgrens van 2.500 m2. In voorliggende situatie wordt in totaal circa 830 m2 aan landschapsontsierende bebouwing, verspreid uit meerdere schuren gesloopt. Dit op gronden waar een onderzoeksplicht geldt voor grondwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2.
Gelet op de voorgenomen ontwikkeling vindt ter plaatse enkel een verwijdering van de landschapsontsierende bebouwing plaats. Hierbij wordt de fundering verwijderd waarbij vervolgens de gronden worden opgevuld zodat agrarische grond en bouwland wordt verkregen. Door de opvulling van gronden vindt geen extra bodemverstoring met onderliggende dan omliggende lagen plaats.
Ter bescherming van de archeologische waarden worden voor deelgebied Hancateweg-Oost de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'waarde - Archeologische verwachtingswaarde' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Op basis daarvan geldt o.a. een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 100 m2 of meer voor graafwerkzaamheden, roeren en omwoelen van gronden dieper dan 30 cm onder peil, voor het aanbrengen van diepwortelende beplantingen (zoals bomen) en voor het ophogen en egaliseren van gronden. Ten behoeve van de voorgenomen sloopwerkzaamheden zal in ieder geval grond over een groter oppervlak dan 100 m2 worden geëgaliseerd en opgehoogd, worden mogelijk over een oppervlak van 100 m2 of meer bomen aangeplant en vinden waarschijnlijk dieper dan 30 cm onder peil graafwerkzaamheden plaats. Deze voorgenomen werken/werkzaamheden zijn vergunningplichtig. Ten behoeve van een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning voor het uitvoeren van deze werken/werkzaamheden dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Gelet op de beoogde werkzaamheden wordt gesteld dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor het bestemmingsplan niet benodigd wordt geacht.
4.4.2 Cultuurhistorie
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
- 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
- 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
- 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
- 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
Onderzoek
Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat de woonboerderij waarbinnen nr. 11 en nr. 13 zijn gevestigd een Rijksmonument betreft. Volgens de Rijkscode 21395 gaat het om een bouwhuis van de voormalige havezate Egede; langgerekt L-vorming gebouw onder rieten schilddak; in de lange gevel twee korfboogpoorten, jaartal 1780 in de sluitsteen van de rechtse. Het woongedeelte heeft vensters met roedenverdeling met luiken behangen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in werkzaamheden rondom deze bebouwing waarbij de bebouwing ongewijzigd blijft. Er vindt geen aantasting van de bebouwing plaats en gelet op de sloopwerkzaamheden rondom de woonboerderij, zal er een versterking plaatsvinden van de monumentale waarde.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.5 Flora En Fauna
4.5.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
4.5.2 Onderzoek
Het plangebied, bestaande uit twee plandelen is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Hierbij bevindt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Kruishaarweg ligt op circa 180 meter en betreft de 'Sallandse Heuvelrug'. Het plandeel aan de Hancateweg-Oost ligt op circa 1.5 kilometer van 'Vecht- en Beneden-Reggebied'. Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als NNN ligt op 150 meter ten opzichte van het plandeel aan de Hancateweg-Oost en grenst het plandeel aan de Kruishaarweg.
Tevens zullen ter plaatse van beide plandelen zowel sloop en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Hierna wordt nader op de onderzoeken ingegaan met betrekking tot ecologie.
4.5.3 Conclusie
De in het onderzoeksgebied voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties voor vleermuizen, beschermde plantensoorten en beschermde ongewervelden. Voor de aanwezige vogelsoorten geldt dat het uitvoeren van voorgenomen activiteiten buiten de broedperiode moet plaatsvinden of er dient een broedvogelscan te worden uitgevoerd. Er dient te allen tijde gewerkt te worden conform de Zorgplicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het voornemen.
4.6 Rail- En Wegverkeerslawaai En Industrielawaai
4.6.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
- de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
- het aantal rijstroken.
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
- wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
- wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
- wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
4.6.2 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
In voorliggende situatie wordt ter plaatse van het perceel aan de Kruishaarweg een woning toegevoegd. Deze woning ligt op circa 400 m ten opzichte van de N35. Op een afstand van circa 280 meter ligt de Molenweg, en betreft een 60 km/uur weg. Het plandeel zelf ligt aan de Kruishaarweg wat een zeer rustige doodlopende weg betreft, ondanks het 60 km/uur regime. Hierbij valt het plandeel wettelijk gezien enkel binnen de geluidszone van de Kruishaarweg.
Echter, op basis van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving valt het plandeel een geluidszone van 46 tot en met 50 dB. In figuur 4.1 is hiervan een uitsnede opgenomen.
![]() |
Figuur 4.1: Uitsnede geluidskaart wegverkeerslawaai ten behoeve het plandeel Kruishaarweg (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Zoals in figuur 4.1 zichtbaar is, ligt het plandeel aan de rand van de 46-50 dB contour. Hierbij is sprake van tussenliggende bebouwing en beplanting wat voor een afschermende werking zorgt. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning voldoen aan de nieuwste bouwvereisten conform de BENG-normen. Gelet op de ligging aan de rand van de 46 dB-50 dB contour kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plandeel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Hierbij vindt eveneens geen uitbreiding van de woonbestemming dan wel bouwmogelijkheden plaats ten opzichte van de huidige situatie. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt voor het plandeel aan de Hancateweg-Oost dan ook niet noodzakelijk geacht.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorlijn ten opzichte van het plandeel aan de Kruishaarweg bevindt zich op circa 500 meter. Gelet op de afstand vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering voor het voornemen. Dit vanwege de tussenliggende afschermende bebouwing en beplanting naast intensiteit van het spoortraject.
Ter plaatse van de Hancateweg-Oost wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Een nadere uitwerking wat betreft het aspect railverkeerslawaai wordt dan ook niet benodigd geacht.
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van omliggende bedrijven wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en milieuzonering.
4.6.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Algemeen
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.
NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:
- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek
In voorliggende situatie wordt ter plaatse van de Kruishaarweg een vrijstaande woning gebouwd naast dat er circa 1100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van de Kruishaarweg en Hancateweg-Oost wordt gesloopt. Zoals in hoofdstuk 4.10 Verkeer en parkeren nader wordt uitgewerkt gaat het voornemen gepaard met een zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen. Hierbij wordt ruimschoots onder de NIBM-grens gebleven. Hierdoor wordt op voorhand geconcludeerd dat het voornemen geen negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit.
Wat betreft het aspect geur van omliggende agrarische bedrijvigheid wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven enmilieuzonering.
4.7.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
4.8.1 Onderzoek
Beide plandelen liggen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij worden de plandelen afwisselend omgeven door zowel agrarische cultuurgronden als verspreide woonpercelen. Om die reden kunnen de plandelen, gelet op de ligging en de nabije omgeving worden aangeduid als 'rustige woonwijk, danwel 'rustig buitengebied'. Hierdoor worden de richtafstanden niet met één stap verkleind.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol.
- 1. Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
- 2. Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
4.8.2 Conclusie
Het aspect bedrijven- en milieuzonering en het aspect geur vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
4.9 Externe Veiligheid
4.9.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.9.2 Onderzoek
In figuur 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Het gaat om het plangebied aan de Kruishaarweg. In figuur 4.3 is een uitsnede van de Hancateweg-Oost weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omlijning aangeduid.
![]() |
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
![]() |
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen::
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
4.10 Verkeer En Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke Nota Parkeernormen (vastgesteld d.d. 11 december 2012). In 2021 is de Nota Parkeernormen herzien. De nota is bedoeld als normenkader van de gemeente Hellendoorn.
- 1. De nota moet worden gebruikt als kader richting externe partijen (projectontwikkelaars, adviesbureaus, woningbouwverenigingen, makelaars, enzovoort.
- 2. De nota is van toepassing op toekomstige ruimtelijke plannen en bouw- en verbouwprojecten in de gemeente Hellendoorn en niet voor bestaande parkeersituaties.
Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten worden aangehouden
Gemeente: Hellendoorn:
Stedelijkheidsgraad: Weinig stedelijk;
Ligging: Rest gemeente (Parkeernormen), Buitengebied (CROW)
Functie: Koop vrijstaand
Verkeersgeneratie: 8.2
Parkeerbehoefte: 2.2
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van één vrijstaande woning. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van in totaal 8.2 verkeersbewegingen, afgerond 9 verkeersbewegingen per dag. De Kruishaarweg betreft een weg die enkel door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Dit aangezien de weg ter hoogte van de van de woning aan de Kruishaarweg 3 overgaat op een onverharde zandweg. Hierbij kan geconcludeerd worden dat hierbij geen sprake is van een weg die intensief wordt gebruikt.
Tevens voorziet het voornemen in geen wijziging ter plaatse van de locatie aan de Hancateweg-Oost.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de verkeersgeneratie.
Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toename van 2.2, afgerond 3 parkeerplaatsen. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling naast de omvang van het plangebied zal dit niet voor belemmeringen zorgen. Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost zal geen wijziging plaatsvinden wat betreft de mogelijkheden. Echter, gelet op het verwijderen van de agrarische bebouwing zal feitelijk meer ruimte ontstaan voor parkeren ten behoeve van beide woningen.
Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.
4.11 Mer-toets
4.11.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.11.2 Situatie plangebied
4.11.3 Conclusie
Er is geen sprake van een bestemmingsplan dat m.e.r.-beoordeling plichtig is. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. ontwikkeling waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Juridische Aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
5.1.1 Inleidende regels
5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.3 Algemene regels
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van sloopwerkzaamheden gelet op het verkrijgen van sloopmeters naast de realisatie van een woning. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
In voorliggende geval worden de gemeenschappelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemers. Met initiatiefnemers wordt tevens een planschadeverhaalovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan weergegeven.
7.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Overijssel
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel, hierbij hebben zij aangegeven dat het plan past binnen hun ruimtelijk beleid.
7.1.3 Waterschappen
De waterschappen zijn middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure voor beide plandelen van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.
7.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 december 2023 tot en met 2 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingebracht.
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Kruishaarweg
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Kruishaarweg
Bijlage 3 Watertoets Kruishaarweg
Bijlage 3 Watertoets Kruishaarweg
Bijlage 4 Watertoets Hancateweg-oost
Bijlage 4 Watertoets Hancateweg-Oost
Bijlage 5 Aerius Berekening Kruishaarweg
Bijlage 5 Aerius berekening Kruishaarweg