herziening permanente bewoning recreatiewoningen
Bestemmingsplan - gemeente Hellendoorn
Vastgesteld op 04-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Hellendoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.BPBURECRWO-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
1.8 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning en daarbij behorende bijgebouwen en bestaande voormalige bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.9 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.10 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.21 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken;
1.24 kampeerboerderij:
voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.25 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;
1.26 kampeerterrein:
een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en trekkershutten;
1.27 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
1.28 niet-agrarische nevenactiviteiten:
-
ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
-
aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerkbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;
-
ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
-
opslag- en stallingsbedrijven;
-
zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
-
bezoekers- en cursuscentrum;
-
atelier, museum, galerie en kunsthandel;
-
detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
-
horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;
-
dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
-
verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
-
sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord;
-
andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld;
1.29 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.30 paardenbak:
een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.31 paardenfokkerij:
het bedrijfsmatig, op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als hoofdactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.32 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.33 peil:
-
voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.34 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.35 plattelandsappartement:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in een zelfstandige eenheid, met eigen keuken en sanitair, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;
1.36 plattelandskamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;
1.37 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.38 relatie:
aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden delen als een geheel worden aangemerkt;
1.39 rijhal:
een gebouw uitsluitend bestemd voor het africhten van paarden en pony's, ten dienste van en behorende bij een paardenfokkerij of paardenhouderij;
1.40 schuilgelegenheid:
een gebouw dat uitsluitend dient voor de beschutting van dieren tegen weersinvloeden;
1.41 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 stacaravan:
een als een gebouw aan te merken kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een totaal oppervlak van maximaal 60 m², met een bouwhoogte van 3,75 m en een breedte van maximaal 4,5 m, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen; het kampeermiddel of de afzonderlijke delen zijn op het terrein voort te bewegen;
1.43 stapmolen
cirkelvormige, omheinde ruimte, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een, al of niet computergestuurde, bedieningskast;
1.44 tuinbouw:
het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
1.45 tuincentrum:
een detailhandelsvestiging met daarbij behorende kwekerij in kwekerijproducten, zoals bomen, kamer- en andere planten, bollen en bloemen, alsmede in artikelen voor tuinaanleg, -inrichting en -onderhoud en dierbenodigdheden voor huisdieren;
1.46 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
1.47 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Bij het meten van de bouwhoogte worden dakkapellen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, zodat deze niet maatgevend zijn voor de bepaling van het hoogste punt;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Bij het meten van de goothoogte zijn de volgende constructiedelen uitgezonderd:
-
de snijlijn, niet zijnde de noklijn, van dakvlakken, zoals in geval van horizontale gedeelten van afgeknotte daken en mansardekappen;
-
de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van:
-
dakkapellen;
-
dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.
In geval van recreatiewoningen wordt de inhoud van de in de vorige zin bedoelde ruimten, zoals een kelder onder de recreatiewoning wel meegerekend bij de inhoud van de woning;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner;
-
overstekende daken;
-
luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of hoofdgebouw bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Recreatiewoning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De "Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatiewoningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijking van de gebruiksregels bieden mogelijkheid mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.3.1 voor het in gebruik nemen van een recreatiewoning als (tijdelijke) zelfstandige wooneenheid met dien verstande dat de afwijking alleen wordt verleend, wanneer voldaan wordt aan het gemeentelijk Mantelzorgbeleid, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2007.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduiding 'permanent wonen toegestaan'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat de aanduiding als bedoeld in sublid 3.3.2 wordt verwijderd, indien is komen vast te staan dat het gebruik voor permanente bewoning van de recreatiewoning op dat adres na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar onderbroken is of is geweest.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen,
-
beroep aan huis,
-
niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in lid 1.28 niet-agrarische nevenactiviteiten:, binnen eenzelfde bestemmingsvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande voormalige bedrijfsgebouwen,
-
instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten, zoals die blijkt uit de maatvoering, dakvorm en situering, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek",
-
bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone", en
-
tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning werken en werkzaamheden) op en in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
-
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
-
het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
-
het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
-
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
-
het ophogen en egaliseren van gronden.
Het in dit lid gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
-
in het kader van het normale beheer en onderhoud;
-
in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in sublid 5.2.2;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien:
-
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
-
door aanvrager van de omgevingsvergunning werken en werkzaamheden een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
7.2 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
7.3 Afstanden tot wegen en water
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik is in ieder geval:
-
het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
-
het gebruik van onbebouwde gronden:
-
als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
-
als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
-
het gebruik van als paardenbak;
-
het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).
8.2 Uitoefening "vrij" beroep in en bij een woning
Het gebruik van een woning, waaronder begrepen een bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een "vrij" beroep is toegestaan, mits de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
-
het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,
-
het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit,
-
de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 8.2, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,
-
op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt,
-
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
-
het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats te vinden, en
-
behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
-
de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
8.4 Afwijken van de bouwregels paardenbak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.1, onder b.3, ten behoeve van het gebruiken van gronden als bedoeld in Artikel 4 Wonen, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen
-
bij eenzelfde agrarisch bedrijf respectievelijk woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan,
-
de paardenbak dient binnen het bouwvlak respectievelijk in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning te worden gesitueerd;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
-
de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
-
ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
9.2 Milieuzone - intrekgebied
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijking bouwregels extra zelfstandige woonruimte in woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
-
de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
-
de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning.
10.2 Afwijken van de bouwregels gebruik bijgebouwen als zelfstandige woonruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent bijgebouwen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
-
de brutovloeroppervlakte van de betreffende woonruimte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
-
de afstand tussen het betreffende bijgebouw en de woning waarbij het bijgebouw hoort, mag niet meer dan 25 m bedragen;
-
de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van het betreffende bijgebouw;
-
de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, zodra vaststaat dat de onder a bedoelde redenen er niet meer zijn, met dien verstande dat na intrekking de verbouwing tot en de inrichting al zelfstandige woonruimte onverwijld ongedaan wordt gemaakt.
10.3 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het plan:
-
ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
-
ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
-
indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
-
voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
-
ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien:
-
daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
-
daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
-
de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
-
de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
-
door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Herziening bestemmingsplan herziening permanente bewoning recreatiewoningen.
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
AANLEIDING
De permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Hellendoorn kent een lange geschiedenis. In 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is verwerkt in bestemmingsplan buitengebied 1995, de eerste keer, dat recreatiewoningen in het buitengebied zijn bestemd.
Op dat moment zijn een aantal recreatiewoningen als zodanig bestemd, terwijl wel bekend was, dat er permanente bewoning aan de orde was. Daarna is meerdere keren gewerkt aan een oplossing en beoordeling van de verschillende locaties.
Ook landelijke en provinciaal speelt de discussie van permanent bewoonde recreatiewoningen al langer. De gemeente, raad en college, wil graag een definitieve oplossing. Het provinciaal beleid is op dit moment volstrekt helder. Vanuit deze gegevens is nader beleid geformuleerd met daarin de voorwaarden over de permanente bewoning van recreatiewoningen.
Er kan daarbij sprake zijn van een persoonsgebonden recht van bewoning, waarbij alleen de huidige bewoner mag blijven wonen in de recreatiewoning. Wanneer de bewoning door de huidige bewoner stopt mag de recreatiewoning alleen nog voor recreatief gebruik gebruikt worden. Ook kan er sprake zijn van een objectgebonden recht van bewoning. De recreatiewoning mag dan bewoond blijven, zo lang de bewoning niet langer dan een jaar onderbroken wordt.
Dit bestemmingsplan geeft uitvoering aan het gemeentelijk beleid. In dit bestemmingsplan zijn de locaties vastgelegd, waarvoor een objectgebonden recht van bewoning van toepassing is.
VOORGAANDE PLANNEN
Het bestemmingsplan vervangt kleinere gedeelten de volgende plannen:
- Buitengebied 2009
- Nijverdal West Noetsele
- Duivecate - Reggedal
- Nijverdal NoordWest
- Groot Lochter
- Kruidenwijk
Deze bestemmingsplannen blijven voor de overige delen van de verschillende plangebieden van kracht.
OPZET VAN DE TOELICHTING
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de huidige situatie, de beschikbare beleidskaders op rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau. Vervolgens is een toelichting gegeven op de bestemmingsregel en de planopzet.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
De recreatiewoningen zijn voor het eerst bestemd ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Op 2 juni 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is verwerkt in het bestemmingsplan buitengebied 1995.
Dit bestemmingsplan is destijds goedgekeurd door de provincie Overijssel met daarbij de opmerking, dat de gemeente de permanent bewoonde recreatiewoningen nader moet beoordelen, omdat de bestemming "Recreatiewoning" niet in alle gevallen het gebruik dekt.
In 1996 is een inventarisatie uitgevoerd en zijn conclusies geformuleerd. Intentie was om deze inventarisatie te verwerken in een zogenaamde artikel 30-herziening. Deze is echter niet in procedure gebracht.
In 2004 is nader beleid geformuleerd om daarmee criteria te formuleren voor de beoordeling van permanent bewoonde recreatiewoningen en overige niet voor permanente bewoning bestemde gebouwen. Later in het jaar zijn de gebruikers geïnformeerd over hun situatie en hoe de gemeente daarmee om wil gaan.
In december 2004 is het gemeentelijk beleid handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid is vastgelegd, dat recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik. Indien er bewoning aan de orde is door dezelfde persoon en deze is aan de orde sinds in ieder geval 20 maart 1996, dan mag de huidige bewoner blijven wonen. Voorzien was in een persoonsgebonden recht van bewoning van de recreatiewoning. In de loop van 2006 hebben een aantal van deze woningen een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen van de gemeente.
Indien de bewoning is gestart na 20 maart 1996, doch voor 31 oktober 2003, dan dient de bewoner om te zien naar een andere woning. Hij kreeg daarvoor drie jaar de tijd om een nieuwe woning te vinden. Daarna zou hij worden aangeschreven om de recreatiewoning te verlaten.
Tegen bewoning, gestart na 31 oktober 2003, dient de gemeente direct op te treden.
Het resultaat van de eerdere genoemde inventarisatie als uitgevoerd in 2004 is verwerkt in de procedure tot herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 2009. In de aanloop naar de vaststelling is het onderwerp uitgebreid besproken binnen de gemeenteraad en meer specifiek binnen de raadscommissie Grondgebied.
De raadscommissie en de raad heeft gezocht naar oplossingen voor dit slepende probleem.
Daarna is gewerkt naar een oplossing binnen de kaders, die er zijn vanuit wetgeving en provinciaal beleid. Dit bestemmingsplan beperkt zich tot de permanent bewoonde recreatiewoningen, voor zover deze positief bestemd zijn en niet gelegen zijn op een recreatiepark.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.
3.2 Rijksbeleid
Bij brief van 11 november 2003 heeft de (toenmalige) Minister van VROM aan de Tweede Kamer haar beleid gepresenteerd op het gebied van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer is op 11 december 2003 gebleken dat dit beleid door de Kamer wordt gedragen. Tevens is deze beleidslijn verwerkt in de Nota Ruimte. In essentie is het beleid erop gericht een einde te maken aan de onrechtmatige bewoning om daarmee op persoonsniveau duidelijkheid te verschaffen aan de betrokkenen. In haar brief van 29 november 2005 aan de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat gemeenten ook een latere peildatum mogen kiezen, zolang deze niet in de toekomst ligt. Daarmee wordt voorkomen dat bewoners anticiperen op een toekomstige gedoogsituatie. Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na de door een gemeente gehanteerde peildatum, komen volgens de minister niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking en moeten worden gehandhaafd. Uitgangspunt van dit beleid is een verruiming, waaraan door gemeenten en provincies uitwerking moet worden gegeven. Het aan gemeenten geboden verruimde beleidskader bestaat er uit dat gemeenten onder voorwaarden onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen kunnen legaliseren. Is legalisering geen optie, dan dienen gemeenten actief tot handhaving over te gaan. Hierbij biedt de Minister, eveneens onder voorwaarden, de mogelijkheid om voor bestaande gevallen persoonsgebonden beschikkingen te verlenen. Deze beschikking (hetzij in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, hetzij in de vorm van een persoonsgebonden vrijstelling/ontheffing) zijn gebonden aan het object en aan de bewoner en vervallen bij verhuizing of overlijden van de bewoner.
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de peildatum van 31 oktober 2003 wettelijk verankerd. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten met een latere peildatum dan 31 oktober 2003 hier gebruik van kunnen maken, mits dit beleidsmatig is vastgelegd voor 1 juli 2008.
In de meest recente brieven van 20 maart 2008 en 3 juli 2008 heeft de Minister opgeroepen om, indien van toepassing, feitelijk uitvoering te geven aan het voor de gemeente geldende beleid voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, dan wel de uitvoering hiervan te versnellen, zodanig dat voor 1 januari 2010 op persoonsniveau duidelijkheid wordt verschaft aan de betrokken recreatiebewoners die al voor 31 oktober 2003 (en sindsdien) permanent in hun recreatiewoning wonen. In geval van handhaving moet aan de bewoners duidelijkheid zijn verleend in de vorm van een beschikking tot last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Daarnaast wil de Minister door middel van een wettelijke regeling aan gemeenten de verplichting opleggen tot het verlenen van een persoonsgebonden beschikking, indien de gemeenten voor 1 januari 2010 geen definitieve duidelijkheid hebben verschaft aan de betrokken bewoners voor 31 oktober 2003. Deze wettelijke regeling is echter niet in werking getreden. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Minister de Eerste Kamer meegedeeld dat zij het wetsvoorstel intrekt en dat zij de rijksbemoeienis met het dossier van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen beëindigt.
Bij brief van 8 februari 2012 (kenmerk FLO/U201200203) doet de VNG een dringend beroep op alle gemeenten om zo spoedig mogelijk beleidsregels vast te stellen om onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen te voorkomen en aan te pakken. In de brief doet de VNG een voorstel voor gemeentelijk beleid.
3.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel die door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren.
De Omgevingsvisie Overijssel heeft de status van:
· Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening
· Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet
· Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
· Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer
· Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk
De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit:
· Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties
· Algemene bijlagen
· Catalogus Gebiedskenmerken
· Waterbijlage
· Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling
· Visie op de Ondergrond
Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld
De Omgevingsverordening heeft de status van:
· Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. van de Wet ruimtelijke ordening
· Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet
· Waterverordening in de zin van de Waterwet
· Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet
In de Omgevingsverordening Overijssel is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn voor het eerst vastgesteld in 2009 en daarna herzien in een versie 2013, die geldend is sinds 12 september 2013
De provincie heeft in de Omgevingsvisie en in artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening vastgelegd, dat een gemeente een bestemming "Recreatiewoning" niet mag omvormen naar de bestemming "Wonen". Alleen recreatiewoningen staande in stads- en dorpsrandgebieden (voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal Landschap) kunnen eventueel omgevormd worden tot woning. Met het opstellen van de omgevingsvisie in de periode 2007/2008 heeft de provincie een inventarisatie uitgevoerd en van uit de Hellendoornse situatie is mondeling aangegeven, dat de herbeoordeling in 2004 is uitgevoerd en vastgelegd wordt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".
Eventuele aanwezige bewoning kan gelegaliseerd worden met een persoonsgebonden omgevingsvergunning, voor zover de huidige bewoner er al woonachtig was per 31 oktober 2003. De datum 31 oktober 2003 is gekozen, omdat op dat moment de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gemeenten heeft aangeschreven om actief te handhaven en daar waar mogelijk ontstane situaties te gedogen. Deze datum is opgenomen in de Nota Ruimte, in het provinciale beleid en in het Besluit omgevingsrecht als basis voor het verlenen van een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning.
Letterlijke tekst Omgevingsverordening geldend vanaf 12 september 2013
Artikel 2.12.3.
-
De regels van bestemmingsplannen sluiten permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht persoonsgebonden overgangsrecht, een persoonsgebonden gedoogbeschikking of een persoonsgebonden ontheffing, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht objectgebonden overgangsrecht, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet, voor zover op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in een geldende bestemmingsplan voorzien was in een dergelijk objectgebonden overgangsrecht.
Artikel 2.12.4.
-
Bestemmingsplannen voorzien niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op dat moment als zodanig is bestemd, een woonbestemming wordt toegekend.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend voor zover deze recreatiewoningen al vóór of op 31 oktober 2003 permanent bewoond werden en deze permanente bewoning sindsdien onafgebroken is voortgezet voor zover:
-
voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voor (bestaande) reguliere woningen;
-
voldaan wordt aan relevante milieuwet- en regelgeving;
-
de recreatiewoningen staan in stads- en dorpsrandgebieden voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal Landschap.
Toelichting
Het Rijk heeft er vanaf gezien om in de AmvB Ruimte/Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een regeling te treffen voor permanent bewoonde recreatiewoningen. De provincie Overijssel ziet vanuit haar belang van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wel aanleiding om hiervoor iets te regelen. Kern van de bepaling is dat de bestemming van recreatiewoningen niet mag worden gewijzigd in een woonbestemming. De achtergrond van deze regel is dat recreatiewoningen die nu als zodanig bestemd zijn, beschikbaar moeten blijven voor een recreatieve functie om te voorkomen dat voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen (opnieuw) beslag wordt gelegd op de groene omgeving.
Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor die permanent bewoonde recreatiewoningen die staan in stads- en dorpsrandgebieden, voor zover het niet gaat om gebieden die aangewezen zijn als EHS en Nationaal Landschap. Daarbij moet ook worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit voor (bestaande) reguliere woningen en relevante milieuwetgeving en milieuregelgeving. Reden voor deze uitzondering is dat deze gebieden op termijn wellicht toch gaan vallen binnen het stads- en dorpsgebied in het kader van stadsuitleg en een woonfunctie die aansluit bij de functie van het naastgelegen gebied.
3.4 Gemeentelijk beleid
Bestemmingsplan Buitengebied 1995
De recreatiewoningen zijn voor het eerst bestemd ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Op 2 juni 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is uiteindelijk verwerkt in bestemmingsplan buitengebied 1995.
Het bestemmingsplan is destijds goedgekeurd door de provincie Overijssel met daarbij de opmerking, dat de gemeente de permanent bewoonde recreatiewoningen nader moet beoordelen, omdat de bestemming "Recreatiewoning" niet in alle gevallen het gebruik dekt.
In 1996 is een inventarisatie uitgevoerd en zijn conclusies geformuleerd. Intentie was om deze inventarisatie te verwerken in een zogenaamde artikel 30-herziening. Deze is echter niet in procedure gebracht.
Nadere beoordeling
In de zomer van 2004 is nader beleid geformuleerd om daarmee criteria te formuleren voor de beoordeling van permanent bewoonde recreatiewoningen en overige niet voor permanente bewoning bestemde gebouwen. In december 2004 zijn de gebruikers geïnformeerd over hun situatie en hoe de gemeente daarmee om wil gaan. Het resultaat is verwerkt in de procedure tot herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied, vastgesteld op 20 april 2009. In de aanloop naar de vaststelling is het onderwerp uitgebreid besproken binnen de gemeenteraad en meer specifiek binnen de raadscommissie Grondgebied.
In december 2004 is het gemeentelijk beleid handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid is vastgelegd, dat recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik. Indien er bewoning aan de orde is door dezelfde persoon en deze is aan de orde sinds in ieder geval 20 maart 1996, dan mag de huidige bewoner blijven wonen. Voorzien was in een persoonsgebonden recht van bewoning van de recreatiewoning. In de loop van 2006 hebben een aantal van deze woningen een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen van de gemeente.
Indien de bewoning is gestart na 20 maart 1996, doch voor 31 oktober 2003, dan dient de bewoner om te zien naar een andere woning. Hij kreeg daarvoor drie jaar de tijd om een nieuwe woning te vinden. Daarna zou hij worden aangeschreven om de recreatiewoning te verlaten.
Tegen bewoning, gestart na 31 oktober 2003, dient de gemeente direct op te treden.
Vervolg binnen gemeente
De raad heeft op 2 februari 2010 unaniem de motie vreemd aan de orde van de dag (10INK00726) aangaande recreatiewoningen bestemmingsplan "Buitengebied 2009" aangenomen:
"De raad spreekt als zijn mening uit, dat hij de recreatiewoningen als opgenomen in bijlage 6 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" een woonbestemming wil geven in hun huidige omvang en verschijningsvorm. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn naar de mening van de raad slechts mogelijk door toepassing van rood voor rood met de restrictie, dat sloop in het gebied van de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" plaats vindt en bouw op de huidige locatie wordt gerealiseerd. De raad verzoekt het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheden tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op het genoemde onderdeel te onderzoeken met als leidraad de onderliggende stukken en dit via de commissie Grondgebied naar de raad te leiden.".
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is onherroepelijk geworden middels de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 juni 2011. In de uitspraak waren zeven recreatiewoningen betrokken. De Afdeling heeft aan deze zeven locaties de bestemming "Recreatie – Recreatiewoning" onthouden, omdat in de onderbouwing onvoldoende duidelijk was gemaakt, of alleen was getoetst aan de criteria van de nota "Permanente bewoning van gebouwen" en in de inventarisatielijst of daarnaast ook aan het criterium of de woning van 20 maart 1996 tot en met september 2004 permanent werd bewoond door de zelfde bewoners. Voor zover dit laatste criterium een rol heeft gespeeld, was dit onjuist, omdat niet van belang is of de permanente bewoning steeds door dezelfde bewoners heeft plaatsgevonden, doch slechts of permanente bewoning was toegestaan in het voorheen geldende plan of werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan.
Het formele gemeentelijke beleid is vastgelegd in de beleidsnotities, die zijn opgesteld in 2004. Voor de permanent bewoonde recreatiewoningen is op 3 augustus 2004 bepaald in hoeverre er sprake kan zijn van een andere bestemming (eigen woonbestemming of te beschouwen als bijgebouw bij het hoofdgebouw op het erf) of dat er sprake kan zijn van een toegestane permanente bewoning van de recreatiewoning.
Op 4 september 2012 heeft het college besloten om niet te kiezen voor een verandering van de bestemming. Insteek was om de bewoonde recreatiewoningen een persoonsgebonden recht van bewoning te geven.
In die periode kwamen er enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) over mogelijkheden voor het vastleggen van permanente bewoning van recreatiewoningen. Recente uitspraken zijn Dalfsen 18 juli 2012, 201100701/1/R2, Lochem 22 augustus 2012 201101467/1/R2 en Almelo 26 september 2012 201105898/1/R1.
Deze uitspraken bevestigen enerzijds, dat het alsnog bestemmen van recreatiewoningen tot woning niet mogelijk is vanwege de omgevingsverordening 2009 van de provincie Overijssel.
Daarmee bevestigen deze uitspraken de conclusie uit het collegebesluit van 4 september 2012, dat woningen, nu bestemd als recreatiewoning ('Recreatie – Recreatiewoning') niet de bestemming 'Wonen' kunnen krijgen. De uitspraak Lochem is sterk vergelijkbaar met de uitspraak Almelo.
De uitspraken bieden ruimte om voor de betrokken percelen een uitsterfregeling in het bestemmingsplan op te nemen.
Uitsterfregeling.
Een dergelijke uitsterfregeling houdt in dat deze woningen als recreatiewoning met de daarbij behorende bouwregels worden bestemd. In afwijking van het verbod van permanente bewoning kan permanente bewoning toch worden toegestaan totdat dit gebruik wordt beëindigd.
Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning kan objectgebonden zijn en het gebruik kan persoonsgebonden zijn. Een dergelijke uitsterfregeling is niet in strijd met de omgevingsverordening nu daarmee louter bestaande rechten worden gerespecteerd.
Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)
Het gebruik van permanente bewoning was aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en mag worden voortgezet op basis van de overgangsbepalingen. Er kan niet meer worden opgetreden èn de bewoning mag voortgezet worden door de huidige bewoners en ook door andere bewoners, voor zover het overgangsrecht in stand blijft.
Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)
Een persoonsgebonden overgangsrecht voor recreatiewoningen kan gelden voor een recreatiewoning als deze permanent bewoond wordt vanaf 31 oktober 2003 door de huidige bewoner èn er geen rechten zijn ontstaan op basis van de overgangsbepalingen van een (in het verleden) geldend bestemmingsplan. Deze categorie van bewoonde recreatiewoningen kan worden vastgelegd door een af te geven persoonsgebonden omgevingsvergunning.
Nadere wens van de gemeenteraad.
De raadscommissie heeft in de vergadering van 12 juni 2013 raadsbreed uitgesproken om na te gaan of het mogelijk is om alle situaties van permanente bewoning sinds 31 oktober 2003 te laten valllen onder het objectgebonden recht van bewoning en daarmee niet te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.
Hiertoe is nader ambtelijk overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft in de omgevingsverordening opgenomen, dat conform het Rijksbeleid ruimte wordt gelaten voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking/ontheffing voor die gevallen waarin vóór 31 oktober 2003 sprake was van permanente bewoning die sindsdien onafgebroken is voortgezet. Waar gemeenten op het moment van inwerkingtreding van de verordening een objectgebonden overgangsrecht hebben toegekend, wordt dit als een bestaand recht gerespecteerd.
De provincie heeft daarmee onderscheid gemaakt in persoonsgebonden recht van bewoning en objectgebonden recht van bewoning.
Uit het overleg is nadrukkelijk gebleken, dat de provincie waarde hecht aan dit onderscheid en niet genegen is om te kiezen voor een objectgebonden recht van bewoning in die situaties, waarbij bewoning aan de orde is sinds 31 oktober 2003 en deze bewoning niet aan de orde was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, wat op 31 oktober 2003 geldend was.
In die situaties is de gemeente verplicht te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.
Bij het niet volgen van deze weg zal de provincie de middelen inzetten, die haar te beschikking staan (indienen vooroverlegreactie, indienen zienswijze en opleggen reactieve aanwijzing).
3.5 Beleidsregel gemeente Hellendoorn
Voor elke recreatiewoning is nagegaan te worden in hoeverre permanente bewoning aan de orde is. De gemeente heeft dit in beeld gebracht door alle ruim 80 eigenaren en gebruikers aan te schrijven en hen de mogelijkheid te bieden om aan te tonen, dat er daadwerkelijk permanent gewoond wordt. Deze brief is verstuurd op 28 februari 2013 en is bijgevoegd als bijlage 1. In de brief is opgenomen aan welke voorwaarden voldaan zou moeten worden om aan te tonen, dat de permanente bewoning ook daadwerkelijk aan de orde is. In de brief is aangegeven via welke middelen bewijsstukken aangeleverd kunnen worden.
Deze informatie is ontleend aan de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Beleidsregels oude onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen" met kenmerk FLO/U201200203. Deze beleidsregel gaat uit van bewoning vanaf in ieder geval 31 oktober 2003 door de huidige bewoner en leidt tot een afgeven van een persoonsgebonden omgevingsvergunning.
Er zijn gegevens gevraagd over een lange periode. Als er dan ook nog eens sprake is van verschillende bewoners in de afgelopen jaren, dan is het vaak lastig gebleken om alle gegevens aan te leveren. Daarnaast speelt voor enkele locaties, dat er schade is voorgevallen, door wateroverlast of brand in de woning.
In de beoordeling zijn de aangeleverde bewijsmiddelen ruim geïnterpreteerd. Verklaringen van bijvoorbeeld de huisarts, de zorgaanbieder, de apotheek, de vroegere bewoner(s) of de buurman zijn betrokken bij de beoordeling. Wanneer dit in combinatie met de andere gegevens, zoals de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie leidt tot een consistent beeld van bewoning is geoordeeld, dat er sprake is van permanente bewoning.
Deze verruiming van de beoordeling sluit aan bij de gemeentelijke eerdere praktijk rond het verlenen van een gedoogbeschikking. Ook toen waren niet alle gegevens over alle jaren aanwezig
Aanleveren bewijsstukken
De bewoner van de recreatiewoning dient met bewijsstukken de permanente bewoning aan te tonen. Daartoe dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van het onderstaande overzicht. De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:
-
een bewijs van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de recreatiewoning;
-
bescheiden waaruit blijkt in welke periode de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;
-
een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij blijkt in welke periode het adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;
-
bescheiden waaruit blijkt voor welke periode sprake is geweest van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;
-
door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;
-
bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of
-
bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.
Indien het niet mogelijk is om de gegevens aan te leveren van twee van de onderdelen a t/m g dan is het mogelijk om ook andere bewijsmiddelen aan te leveren, waaruit blijkt, dat de recreatiewoning permanent bewoond is geweest. Uit de bewijsmiddelen moet blijken, dat de woning niet te lang heeft leeggestaan. In de periode vanaf 20 maart 1996 tot 3 december 2009 mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan twee jaar aaneengesloten voor zover deze woning gelegen is binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Vanaf 3 december 2009 (inwerking treding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009') mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan één jaar aaneengesloten. Bij een te lange leegstand is het overgangsrecht vervallen en kan er geen persoonsgebonden of object gebonden overgangrecht gevestigd worden. Indien de recreatiewoning is gelegen binnen het plangebied van een ander bestemmingsplan, dan kunnen afwijkende data gelden.
De gemeente heeft voor alle locaties beoordeeld of het bewijs afdoende is geleverd.
Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)
Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat de recreatiewoning vóór 20 maart 1996 werd (en sindsdien nog steeds wordt) bewoond wordt daarmee het recht verkregen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Hellendoorn. Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, zekerheid over de toekomst van hun bewoning.
Voor die bewoner die de aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, kan dit recht van permanente bewoning vastgelegd worden in een herziening van het bestemmingsplan.
Het recht vastgelegd in het bestemmingsplan is overdraagbaar naar nieuwe bewoners. Indien de bewoning van de recreatiewoning gedurende meer dan een jaar wordt onderbroken, dan geldt dat de permanente bewoning niet opnieuw gestart mag worden. Het bestemmingsplan bepaalt, dat het opnieuw aanvangen van permanente bewoning verboden is en bovendien voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid, die na het volgen van de benodigde planologische procedure zorg draagt, dat het objectgebonden recht van bewoning niet meer van toepassing is voor de betreffende locatie.
Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)
Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat een bewoner die vóór 31 oktober 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont, kan hij onder voorwaarden een omgevingsvergunning verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Na afgifte van de omgevingsvergunning krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning.
De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.
lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, dan kan de gemeente de omgevingsvergunning verlenen na aanvraag door de bewoner.
De te verlenen omgevingsvergunning is niet overdraagbaar naar andere bewoners. Dit geldt ook voor de kinderen van de huidige bewoner. In voorkomende situaties moet de permanente bewoning dan beëindigd worden. De gemeente trekt de verleende omgevingsvergunning in en de recreatiewoning kan dan alleen nog maar gebruikt worden voor recreatief gebruik (eigen gebruik en/of verhuur voor gebruik door derden).
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten Bestemmingsregeling
4.1 Algemeen
De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.
Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.
4.2 Opzet van de verbeelding
De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen.
De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld.
4.3 Opzet van de regels
Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.
De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen, aangezien dit in de Wabo is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.
De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:
a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;
b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.
Bestemmingsregels
In het plan zijn 4 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:
1. bestemmingsomschrijving;
2. bouwregels;
en voorzover nodig:
3. nadere eisen;
4. ontheffing van de bouwregels;
5. specifieke gebruiksregels;
6. ontheffing van de gebruiksregels;
7. aanlegvergunning;
8. sloopvergunning (karakteristieke panden);
9. wijzigingsbevoegdheid.
In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.
Algemene regels
Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn algemene gebruiks- en ontheffingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.
Hoofdstuk 5 Planopzet
In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen weergegeven. Het plan legt die locaties vast, waar permanente bewoning aan de orde is. Voor het overige zijn er geen ontwikkelingen. Het plan heeft een conserverend karakter.
RECREATIE - RECREATIEWONING
De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. In de betreffende recreatiewonignen wordt permanent gewoond. De permanente bewoning wordt vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan'. De permanente bewoning mag blijven bestaan, maar mag in geval van beëindiging niet meer hervat worden, wanneer de bewoning meer dan een jaar niet meer aanwezig is geweest. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om in geval van beëindigen van de permanente bewoning het bestemmingsplan te kunnen wijzigen, zodat vanaf dat moment volstrekt duidelijk is, dat het gebruik niet meer hervat kan worden. Voor het overige is de bestemming gelijk aan het voorgaande bestemmingsplan.
Voor de locaties Tunnelweg 7a, b, c te Haarle, Nieuwe Twentseweg 1 en Ossenkampweg 1 te Hellendoorn, Esweg 56b te Nijverdal is de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' opgenomen zonder de nadere aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan'. Voor deze locaties geldt, dat op dit moment nog het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" van toepssing is. Er is geen sprake van permanente bewoning sinds in ieder geval 20 maart 1996. Daarom komen deze locaties niet in aanmerking voor de voornoemde aanduiding. Voor de locatie Esweg 56b geldt, dat deze in aanmerking komt voor een persoonsgebonden recht van bewoning.
Voor de locatie Esweg 56d te Nijverdal geldt, dat is aangetoond, dat de permanente bewoning van de recreatiewoning al bestaat sinds in ieder geval 20 maart 1996. Daarom is voor deze recreatiewoning (ook geldend bestemmingsplan "Buitengebied 1995") de bestemming Recreatie - Recreatiewoning met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan' van toepassing.
De locatie Kosteeweg 22 te Hellendoorn betreft een recreatiewoning, waar weliswaar sinds een te korte periode permanent gewoond wordt. De bewoners bieden zorg aan de ouders, die momenteel woonachtig zijn in de woning op het erf. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning te kunnen afwijken van het bestemmingsplan voor tijdelijk permanent wonen in de recreatiewoning bij het gelijktijdig bieden van mogelijkheid van mantelzorg aan de ouders.
WONEN
De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen betreft één locatie, waar al sinds langere tijd permanent gewoond wordt in bestaande bijgebouwen. De betreffende locaties worden vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanente bewoning bijgebouwen toegestaan'. De permanente bewoning mag blijven bestaan, maar mag in geval van beëindiging niet meer hervat worden, wanneer de bewoning meer dan een jaar niet meer aanwezig is geweest. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om in geval van beëindigen van de permanente bewoning het bestemmingsplan te kunnen wijzigen, zodat de betreffende aanduiding voor de betreffende locatie niet meer wordt opgenomen. Vanaf dat moment is het volstrekt duidelijk, dat het gebruik niet meer hervat kan worden. Voor het overige is de bestemming gelijk aan het voorgaande bestemmingsplan.
Daarnaast is de woning Grotestraat 215b te Nijverdal opgenomen met de bestemming "Wonen". Deze reguliere burgerwoning is gelegen aan de rand van het dorp Nijverdal. Bij de eerdere herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied had deze woning meegenomen moeten worden. Per abuis is deze woning bestemd als "Natuur" en valt deze nu onder het overgangsrecht. De woning is "vergeten" vanwege de huisnummering tussen andere woningen, die vallen onder het bestemmingsplan Nijverdal Noord West en vanwege een onduidelijke weergave op de voormalige plankaart. De locatie Grotestraat 215b is al sinds jaar en dag een woonlocatie.
De locatie Ommerweg 129 omvat een burgerwoning met op het erf ook een bestemde recreatiewoning. De eigenaar is niet meer voornemens om de recreatiewoning te gaan verhuren, maar wil deze liever als bijgebouw gaan gebruiken. Op het erf staat in die situatie dan ruim 200 m² aan bijgebouwen. De eigenaar wil deze deels slopen en herbouwen en deels herstellen. Het erf is compact van omvang en door het nieuwe gebruik ontstaat een goede ruimtelijke situatie. Ingevolge de regels van het bestemmingsplan kan de bestaande oppervlakte van ruim 200 m² gesloopt en herbouwd worden. Het is niet toegestaan de oppervlakte bijgebouwen en overkappingen te vergroten.
DUBBELBESTEMMINGEN
De dubbelbestemmingen Archeologische verwachtingswaarde is overgenomen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" en niet gewijzigd, behoudens de wijziging in de regels als vastgesteld door de raad op 18 september 2012.
ALGEMENE AFWIJKINGEN
Het bestemmingsplan voorziet middels een afwijkingsbevoegdheid in de mogelijkheid, dat een recreatiewoning permanent bewoond mag worden, voor zover er sprake is van mantelzorg ten behoeve van andere bewoners op hetzelfde erf. Voor de locatie Kosteeweg 22 geldt, dat er sprake is van mantelzorg, maar de bewoning van de recreatiewoning op basis van de duur van de bewoning niet is toegestaan. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid medewerking worden verleend aan deze momenteel niet vergunde situatie.
Hoofdstuk 6 Milieutechnische En Ruimtelijke Aandachtspunten
In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.
De overige wettelijke eisen sluiten aan bij hetgeen genoemd is in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage ll van het Besluit omgevingsrecht. Van toepassing zijn de volgende eisen:
-
De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen,
-
De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,
Daarnaast gelden de volgende eisen, aansluitend bij de gemeentelijke verordeningen:
-
De bewoner is verplicht om zichzelf en zijn medebewoners in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Overigens geeft de Wet BRP aan dat de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is binnen vijf dagen na de wijziging van het adres dit bij het college van Burgemeester en Wethouders te melden.
-
De recreatiewoning wordt aangeslagen voor de basisheffing van de afvalstoffenheffing, te vermeerderen met kosten voor gebruik van containers voor de afvoer van het afval conform de werkelijke situatie. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.
-
De recreatiewoning wordt aangeslagen voor het vastrecht en eventuele opslag voor de rioolheffing, wanneer de recreatiewoning is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente. Daarbij geldt, dat een recreatiewoning, die op basis van het objectgebonden of persoonsgebonden recht van bewoning bewoond mag worden en gelegen is binnen 40 m van de dichtstbij gelegen rioolleiding verplicht is om aan te sluiten op het rioolstelsel. Voor recreatiewoningen op een grotere afstand geldt deze verplichting niet, maar moet wel voorzien worden in een adequate voorziening voor afvoer van afvalwater. Indien gekozen wordt voor afvoer via het rioolstelsel geldt de aanslag voor vastrecht en eventuele opslag. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.
-
De permanente bewoning zal gemeld worden ten behoeve van de bepaling van de waarde van de recreatiewoning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De waarde van de recreatiewoning kan daarmee wijzigen.
De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:
- luchtverkeer;
- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;
- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;
- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;
- veehouderij: geur;
- veehouderij: verzuring;
- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;
- lawaaisporten;
- hogedruk aardgastransportleidingen;
- brandstofleidingen;
- RWZI''s, AVI''s en stortlocaties;
- windturbines;
- milieubeschermingsgebieden;
- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;
- mobiliteit;
zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Dit plan heeft met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De permanente bewoning, waartegen niet (meer) kan worden opgetreden, wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.
De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.
Handhaving
Deze beleidsregel bepaalt het toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen. Er is gemeentelijk beleid aangaande de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen. Dit beleid wordt in de komende periode nader aangevuld met de verruiming van de bewoningsmogelijkheden als hiervoor weergegeven.
Tevens zal dan in het handhavingsprogramma van de gemeente opgenomen worden, dat de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen actief ter hand genomen zal worden.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
In het bestemmingsplan wordt het resultaat van de inventarisatieronde vastgelegd. Daarmee is er geen aanleiding om het bestemmingsplan als voorontwerp ter inzage te leggen voor het bieden van mogelijkheid van inspraak. In de voorbereiding van het bestemmingsplan is uitgebreid overleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie heeft in het overleg van 3 oktober 2013 aangegeven zich te kunnen vinden in het voorgestelde bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in de periode van 26 oktober tot en met vrijdag 6 december 2013. Er zijn acht zienswijzen ingediend evenals een instemmende reactie van de provincie Overijssel. Een becommentarieerde zienswijzennota is als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd met kenmerk 13INT04109
De zienswijzen voor wat betreft de locatie Esweg 56d en Boomcateweg 89a/b zijn gegrond verklaard en de overige zienswijzen zijn ongegrond te verklaard.
De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd:
-
Voor de locaties Esweg 56d wordt de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie – permanent wonen toegestaan" toegevoegd;
-
Aan de locatie Boomcateweg 89b wordt de bestemming "Recreatie – Recreatiewoning" toegekend met de functie aanduiding "specifieke vorm van recreatie – permanent wonen toegestaan" toegevoegd;
-
Paragraaf 3.5.2 van de toelichting wordt zodanig aangepast, dat uit de bewijsmiddelen moet blijken, dat de woning permanent bewoond is geweest voor 20 maart 1996 en na 20 maart 1996 de permanente bewoning steeds aanwezig is geweest, althans niet te lang onderbroken is geweest.
-
Paragraaf 3.5.4 wordt aangepast voor wat betreft de beschrijving van het voldoen aan de overige (wettelijke) eisen. Van alle onderhavige locaties is geconstateerd, dat voldaan wordt aan de overige (wettelijke) eisen.
-
Artikel 9 van de regels voor het grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied wordt gewijzigd, zonder de inhoud te wijzigen om de leesbaarheid en de toepasbaarheid te verbeteren.
Vanwege de gewijzigde vaststelling zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel in de gelegenheid gesteld om te reageren op de gewijzigde vaststelling. De Eenheid Ruimte en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel heeft op 11 maart 2014 aangegeven, dat door de gewijzigde vaststelling geen provinciale belangen worden geschaad. Zij zien dan ook geen aanleiding om Geputeerde Staten te adviseren tegen de gewijzigde vaststelling in beroep te gaan of een reactieve aanwijzing te geven.