KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 10 Aanlegvergunning
Artikel 11 Procedurebepalingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Ligging Van Het Plangebied
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Doel Van Het Plan
1.6 Leeswijzer
1.7 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis En Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 De Beschrijving Van Het Plangebied
Hoofdstuk 4 Het Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten Bestemmingsregeling
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 6 Planopzet
Hoofdstuk 7 Milieutechnische En Ruimtelijke Aandachtspunten
7.1 Algemeen
7.2 Geluid
7.3 Bodemkwaliteit
7.4 Luchtkwaliteit
7.5 Externe Veiligheid
7.6 Bedrijven En Milieuzonering
7.7 Flora & Fauna
7.8 Wateraspecten
7.9 Archeologie
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Tunnelweg 3 Haarle

Bestemmingsplan - Hellendoorn

Vastgesteld op 22-06-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In het plan wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan Tunnelweg 3 Haarle van de gemeente Hellendoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01 met bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarische bedrijvigheid:

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen paardenfokkerij en intensieve kwekerij; uitgezonderd zijn: paardenhouderij en manege;

1.6 agrarisch loonwerkbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden met behulp van werktuigen;

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

bebouwingspercentage:

1.9 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.10 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.11 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de recreatieverblijven -recreatiewoningen en kampeermiddelen- daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt; van bedrijfsmatige exploitatie is sprake als het recreatieverblijf voor ten minste 140 dagen per jaar beschikbaar is voor verhuur;

1.12 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 beroep aan huis:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning en daarbij behorende bijgebouwen en bestaande voormalige bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.15 bestaande afmetingen en vorm:

de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag om bouwvergunning voor dat tijdstip is ingediend,kan worden gebouwd;

1.16 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:

bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevi:

een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;

1.20 bijgebouw:

een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 extensieve openluchtrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;

1.32 grondgebonden agrarische bedrijvigheid:

veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken;

1.34 horeca:

hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld- met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.35 hydrologische bufferzone:

een als zodanig aangeduide zone waar bepalingen gelden, die specifiek zijn gericht op het tegengaan van de verdroging en op de bescherming van de natte natuurwaarden van de nabijgelegen gebieden met kwelafhankelijke vegetatie;

1.36 intensieve kwekerij:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen of het kweken van dieren, niet zijnde vee, waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, zoals een kwekerij van paddenstoelen, witlof, vis, wormen of maden;

1.37 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het "biologisch" houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.38 kampeerboerderij:

voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.39 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;

1.40 kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en trekkershutten;

1.41 kas:

een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;

1.42 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.43 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening;

1.44 manege:

bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;

1.45 niet-agrarische nevenactiviteiten:

  1. a. ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
  2. b. aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerkbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;
  3. c. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
  4. d. opslag- en stallingsbedrijven;
  5. e. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
  6. f. bezoekers- en cursuscentrum;
  7. g. atelier, museum, galerie en kunsthandel;
  8. h. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
  9. i. horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;
  10. j. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  11. k. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
  12. l. sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord;
  13. m. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld;

1.46 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.47 paardenbak:

een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.48 paardenfokkerij:

het bedrijfsmatig, op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als hoofdactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

1.49 paardenhouderij:

het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;

1.50 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. in andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.51 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.52 plaatsgebonden risico:

het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.53 plattelandsappartement:

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in een zelfstandige eenheid, met eigen keuken en sanitair -al dan niet in combinatie met een dagverblijf;

1.54 plattelandskamer:

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer -al dan niet in combinatie met een dagverblijf- met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;

1.55 recreatiewoning:

een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.56 relatie:

aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden delen als een geheel worden aangemerkt;

1.57 rijhal:

een gebouw uitsluitend bestemd voor het africhten van paarden en pony's, ten dienste van en behorende bij een paardenfokkerij of paardenhouderij;

1.58 schuilgelegenheid:

een gebouw dat uitsluitend dient voor de beschutting van dieren tegen weersinvloeden;

1.59 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;

1.60 stacaravan:

een als een gebouw aan te merken kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een totaal oppervlak van maximaal 60 m², met een bouwhoogte van 3,75 m en een breedte van maximaal 4,5 m, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen; het kampeermiddel of de afzonderlijke delen zijn op het terrein voort te bewegen;

1.61 stapmolen:

cirkelvormige, omheinde ruimte, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een, al of niet computergestuurde, bedieningskast;

1.62 teeltondersteunende voorziening:

een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen;

1.63 trekkershut:

een gebouw met een oppervlakte van maximaal 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.64 tuinbouw:

het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.65 tuincentrum:

een detailhandelsvestiging met daarbij behorende kwekerij in kwekerijproducten, zoals bomen, kamer- en andere planten, bollen en bloemen, alsmede in artikelen voor tuinaanleg, -inrichting en -onderhoud en dierbenodigdheden voor huisdieren;

1.66 verkoopvloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;

1.67 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.68 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. b. overstekende daken;
  3. c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat:
      • intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied" of "intensieve veehouderij",
      • glastuinbouw uitsluitend is toegestaan binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw",
  2. b. niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onder 1.45, binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen,
  3. c. bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone",
  4. d. instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m langs watergangen,
  5. e. instandhouding van landschapselementen,
  6. f. afschermende groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - afschermend groen",
  7. g. een kampeerboerderij, ter plaatse van de aanduiding "kampeerboerderij",
  8. h. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij",
  9. i. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
  10. j. instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten, zoals die blijkt uit de maatvoering, dakvorm en situering ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek",
  11. k. watergangen en waterpartijen, en
  12. l. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Ontheffing van de bouwregel

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.7 Aanlegvergunning

Artikel 10 (Aanlegvergunning) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 4 Wonen

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor ´Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen,
  2. b. beroep aan huis,
  3. c. niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onder 1.45, binnen eenzelfde bestemmingsvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande voormalige bedrijfsgebouwen,
  4. d. instandhouding van de uiterlijke verschijningsvorm van waardevolle/karakteristieke objecten, zoals die blijkt uit de maatvoering, dakvorm en situering, ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek",
  5. e. bescherming van natuurwaarden van aangrenzende voor verdroging gevoelige natuur- en moerasgebieden, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - hydrologische bufferzone", en
  6. f. tuinen en erven.

4.2 bouwregels

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 4.1, aangegeven bestemmingsgrens wordt verschoven ter vergroting van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. per geval dient de behoefte aan vergroting te zijn aangetoond;
  2. b. de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 25% worden vergroot;
  3. c. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  4. d. in voorkomend geval aanwezige landschaps- en natuurwaarden van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. in voorkomend geval artikel 7 lid 7.3 (Afstanden tot wegen en water ).

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Aanlegvergunning

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

7.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.3 Afstanden tot wegen en water

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, is in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    3. 3. het gebruik van als paardenbak;
  3. c. het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).

8.2 Uitoefening "vrij" beroep in en bij een woning

Het gebruik van een woning, waaronder begrepen een bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een "vrij" beroep is toegestaan, mits de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².

8.3 Ontheffing beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 9 (Procedurebepalingen), ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:

  1. a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,
  2. b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit,
  3. c. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 8.2, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,
  4. d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt,
  5. e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    2. 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  6. f. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.

8.4 Ontheffing paardenbak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 9 (Procedurebepalingen), ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.1, onder b.3, ten behoeve van het gebruiken van gronden als bedoeld in artikel 3 (Agrarisch), 4 (Agrarisch met waarden) en 17 (Wonen), als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen

  1. a. bij eenzelfde agrarisch bedrijf respectievelijk woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan,
  2. b. de paardenbak dient binnen het bouwvlak respectievelijk in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning te worden gesitueerd;
  3. c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  4. d. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. e. ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.

Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels

9.1 Ontheffing extra zelfstandige woonruimte in woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 11 (Procedurebepalingen), ontheffing te verlenen van het bepaalde in deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ontheffing wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. b. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
  3. c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning.

9.2 Ontheffing gebruik bijgebouwen als zelfstandige woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 11 (Procedurebepalingen), ontheffing te verlenen van het bepaalde in deze regels omtrent bijgebouwen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. ontheffing wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. b. de brutovloeroppervlakte van de betreffende woonruimte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  3. c. de afstand tussen het betreffende bijgebouw en de woning waarbij het bijgebouw hoort, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  4. d. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van het betreffende bijgebouw;
  5. e. de ontheffing wordt ingetrokken, zodra vaststaat dat de onder a bedoelde redenen er niet meer zijn, met dien verstande dat na intrekking de verbouwing tot en de inrichting al zelfstandige woonruimte onverwijld ongedaan wordt gemaakt.

9.3 Algemene ontheffingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 11 (Procedurebepalingen), ontheffing te verlenen van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
  6. f. Een ontheffing wordt niet verleend indien:
    1. 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
    2. 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.

Artikel 10 Aanlegvergunning

10.1 Aanlegvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 10.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0019.png"

10.2 Uitzonderingen aanlegvergunningplicht

Het in lid 10.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  3. c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  4. d. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
  5. e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, bij a, voorzover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
  6. f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, bij b, voorzover het betreft het aanleggen van poelen;
  7. g. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, bij d, voor zover daarvoor een bouwvergunning is vereist;
  8. h. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.

10.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind,

met dien verstande dat werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.1, onder f, slechts toelaatbaar zijn, indien hetzij aannemelijk is gemaakt dat herbouw van het object met dezelfde karakteristieken zal plaatsvinden, hetzij er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het object tegen te gaan.

10.4 In te winnen adviezen

Alvorens een aanlegvergunning te verlenen als bedoeld in lid 10.1, winnen burgemeester en

wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies

nodig achten.

Artikel 11 Procedurebepalingen

In de gevallen dat in deze regels toepassing van deze procedurebepalingen is voorgeschreven, gelden de volgende bepalingen:

  1. a. het ontwerp-besluit omtrent ontheffing of nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende zes weken voor een ieder ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerp-besluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 overgangsrecht bouwwerken

12.2 overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Tunnelweg 3 Haarle van de gemeente Hellendoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0020.jpg"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer J. van den Berg, Nieuwe Twentseweg 6 in Luttenberg is voornemens in het kader van de regeling 'Rood voor rood met gesloten beurs' een aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te slopen op de locatie Tunnelweg 3 in Haarle. Deze opstallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ruim 1436 m2.

De sloop van de opstallen genereert een zogenaamde compensatiekavel. Deze zal op de slooplocatie worden gerealiseerd.

Een en ander is contractueel vastgelegd tussen de gemeente Hellendoorn en initiatiefnemer. Door de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de toevoeging van nieuwe landschappelijke elementen ter versterking van het landschap wordt ter plaatse een grote verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt.

Voor deze ontwikkeling is door Bureau Xwijk uit Diepenveen een project- en inrichtingsplan opgesteld waarin uitgebreid op diverse aspecten wordt ingegaan.

Voor de uitvoering van de overeenkomst is een wijziging van het bestemmingsplan vereist. Deze planwijziging voorziet in de omzetting van de huidige agrarische bestemming van het perceel aan de Tunnelweg in 'wonen'.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

1.2 Begrenzing Van Het Plangebied

De ontwikkelingen beperken zich tot het erf Tunnelweg 3 in Haarle. Het plangebied is dan ook begrensd op dit perceel.

1.3 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied behelst het perceel Tunnelweg 3 in Haarle, gemeente Hellendoorn. In figuur 1.2. is de ligging van de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0003.png"

Figuur 1.2. Ligging van het plangebied

1.4 Geldend Bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 '. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 april 2009. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het perceel Tunnelweg bestemd tot 'agrarisch' (met de aanduiding íntensieve veehouderij) en 'waarde - Archeologische verwachtingswaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0004.png"

Figuur 1.2 Uittreksel verbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied 2009

Burgemeester en wethouders zijn, indien is komen vast te staan dat op een betreffende locatie geen bedrijf, voorziening of instelling meer is gevestigd, en binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak een of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, op grond van artikel 32, lid 9 van de regels onder meer bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'wonen' met inachtneming van onder meer de volgende bepalingen:

  • binnen een (voormalig) bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak mag voor elke 850 m² aan bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt, ten hoogste één woning of bedrijfswoning extra worden gebouwd;
  • voor elke woning, niet zijnde een extra bedrijfswoning, worden gronden met een oppervlakte van maximaal 1500 m² aangewezen voor "Wonen", zodanig dat de bestemmingsgrens aan de naar de weg gekeerde zijde van het perceel zoveel mogelijk aansluit aan de weg;
  • op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.

1.5 Doel Van Het Plan

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is het creëren van een juridisch planologisch kader om het voorgenomen rood-voor-rood-project mogelijk te maken.

1.6 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en de ontwikkeling van het gebied.

Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de huidige situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hellendoorn beschreven.

In hoofdstuk 5 gaat in op de uitgangspunten van de planregeling.

Hoofdstuk 6 gaat in op de planopzet.

In hoofdstuk 7 worden de milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten behandeld

Hoofdstuk 8 gaat tenslotte in op de uitvoerbaarheid van het plan.

1.7 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Tunnelweg 3 Haarle' bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01, schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • de regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Ontstaansgeschiedenis En Ontwikkeling

In dit hoofdstuk komt de historie van het plangebied aan de orde.

Ontstaan van het agrarisch cultuurlandschap Zuidwest-Twente en Salland

Lange tijd bestond het gebied ten oosten van Deventer uit nauwelijks ontsloten uitgestrekte natte heide-en broekgebieden en drogere dekzanden: het huidige Salland. Daarachter bevond zich de Sallandse Heuvelrug, een stuwwal van droog zandgebied, afgewisseld met nattere slenken, met hoogtes tot 70 m NAP. Op de gradiënten van nat-en droog ontstonden nederzettingen en esdorpen. Deventer was het handelscentrum, van waaruit met radiaalwegen het achterland was verbonden. Op de oudste topkaarten, uit 1848 en 1850 is de verbindingsweg tussen het gehucht Hellendoorn, via Haarle, met Deventer duidelijk te zien. Dit is de huidige Tunnelweg; een oude weg in een jong ontginningsgebied.

De weg liep langs de westflank van de heuvels tussen de 10 m en 12,5 m hoogtelijn. De agrarische flank rond de heuvelrug wordt nu het zoomgebied genoemd; een licht hellend dekzandgebied, doorsneden met oost-west georiënteerde dalvormen.

Vanaf de Middeleeuwen was het gebied een agrarisch evenwicht van akkerbouw, graasdieren en kleine boerenerven, het Essenlandschap. De mogelijkheid van nattere hooilanden, beekjes, drogere akkers en bossen en geriefhoutwallen, maakte bewoning aantrekkelijk. Men boerde gemeenschappelijk (Haarle, Hellendoorn) of apart.

Naarmate het gebied beter ontwaterd werd en er grotere stukken hei ontgonnen werden, konden meer mensen een `klein boerenbestaan` leiden. In deze tijd was het landschap vrij open door de heidevelden en de broeklanden, afgewisseld met een mozaïek van lage singels en houtwallen; een kleinschalig agrarisch landschap.

Halverwege de 19e eeuw was het spoor Zwolle-Almelo aangelegd, naast de oude verbindingsweg/tolweg. Deze lag op een dijklichaam en vormde een strakke, grootschalige doorsnijding van het landschap. Het is een visuele barrière in het open landschap.

Eind 19e eeuw ontstond een gebrek aan voldoende voedsel en velen gingen in de Twentse Textiel industrie werken of emigreerden naar Amerika. Een eerste schaalvergroting door de ontwikkeling van de landgoederen enerzijds en de betere ontginningsmogelijkheden (kunstmest, machines) anderzijds gaf nieuwe agrarische capaciteit aan het gebied. Dit zgn. Jonge Kampenlandschap ligt waar eerst grote heidevelden lagen. De Nederlandse Heidemij begon de grootschalige ontginningen vanaf 1888. Doel was de gronden zo efficiënt mogelijk inrichten voor landbouw (de nattere delen) en bosbouw (heuvelrug).

Kenmerkend zijn de geometrische kavels en wegenpatronen, vaak met scherpe en niet haakse hoeken. Ten opzichte van de oudere ontginningen is het maaiveld relatief vlak. Ook is de bebouwingsdichtheid lager. Erven zijn vaak karig beplant en bermen smal. Vaak werd Amerikaanse eik aangeplant. Hoe rechtlijniger de kavels en wegen, hoe jonger de ontginningen. Veel wegen zijn beplant met berk of eik en er komen verspreid in het gebied veel kleine solitaire bosjes voor. Grote delen heide werden met bos aangeplant; aanvankelijk naaldbossen. Op de topkaart van 1935 is te zien dat de Hellendoornse Broeklanden ten westen van de Tunnelweg ontgonnen zijn. Ook is op deze kaart de boerderij `Tunnelweg 3` waarneembaar, gebouwd in 1920.

Hoofdstuk 3 De Beschrijving Van Het Plangebied

Zoals op de onderstaande landschapsstructuurkaart is aangegeven, is het perceel Tunnelweg 3 gesitueerd op de smalle overgangszone tussen de beboste heuvelrug en het open landbouwgebied, nabij het spoor. Tevens geeft de kaart een impressie van de landschappelijke kwaliteit van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0005.png"

Figuur 3.1. De landschapsstructuurkaart

Het plangebied is gelegen in het zogenaamde zoomgebied van de Sallandse Heuvelrug. Dit is agrarisch gebied dat landschappelijk sterk door de heuvelrug wordt bepaald:

  • een sterke groene rand van bosgebied aan de zuidoostzijde;
  • doorkijkjes en zichtlijnen naar het noordwesten, het open landbouwgebied;
  • een oriëntatie zuidoost-noordwest via de Tunnelweg richting Hellendoorn;
  • een sterke rand in het zuiden van spoorbaan en hoogspanning; zowel een visuele oriëntatie als een visuele barrière van de oude verbindingsroute.

Het landbouwgebied ten westen van het terrein is rechtlijnig verkaveld en vrij open. Beleidsvisies zijn gericht op behoud van de functionele en visuele relatie met de omliggende agrarische gebieden. Dit betreffen in dit geval de gebieden richting Raalte (west) en Lemelerveld (noord). Deze gebieden zijn in de Reconstructiewet aangewezen `Landbouw Ontwikkelings Gebieden` (LOG's).

Het plangebied ligt op enige afstand het LOG Haarle (Gemeente Hellendoorn). In de Reconstructiewet valt het plangebied binnen het zogenaamde Verwevingsgebied. In deze gebieden kunnen meerdere functies zich naast elkaar ontwikkelen. Behoud van het kleinschalig agrarisch landschap is echter belangrijk.

De gemeentelijke structuurvisie sluit hierop aan. Het perceel Tunnelweg 3 valt onder `Primair Agrarisch Gebied`. Het terzake beschreven beleid is gericht op het versterken van bestaande patronen en het tegengaan van doorsnijding en versnippering.

De foto's in figuur 2.2. geven een goede impressie van de landschappelijke kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0006.png"

Figuur 2.2. Omgeving Tunnelweg 3

Op het perceel staan nu diverse opstallen. De luchtfoto in figuur 2.3 en de foto's in figuur 2.4. geven een indruk van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0007.png"

Figuur 2.3. Luchtfoto Tunnelweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0008.png"

Figuur 2.4. Het erf Tunnelweg 3

Hoofdstuk 4 Het Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de plankaart en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nota Ruimte, 2006

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte omvatten:

  • borging van veiligheid tegen overstromingen;
  • voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit.

Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.

Het rood voor rood project dat de aanleiding is voor het voorliggende bestemmingsplan voldoet, vooral vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op een tweetal locaties, aan de doelstellingen van de Nota Ruimte.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

4.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab’s, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 4.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de sloop van ruim 1.436 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de realisering van een compensatiekavel, wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5 Reconstructieplan Salland-Twente

Het plangebied is gelegen in een open agrarisch gebied in het verwevingsgebied van het reconstructieplan Salland-Twente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0014.png"

Figuur 4.6.. Uitsnede plankaart Reconstructieplan

De hoofdlijn van beleid in verwevingsgebieden is:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

In het Reconstructieplan schrijft de provincie dat de doelstellingen en de visie van het plan het karakter van richtinggevend beleid hebben. De provincie acht het hierbij van belang dat bestemmingsplannen worden aangepast aan de reconstructiezonering.

Conclusie toetsing aan het Reconstructieplan Salland Twente.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Reconstructieplan Salland Twente.

4.3 Gemeentelijk Beleid

De provinciale regeling 'Rood voor Rood met gesloten beurs' is op 16 maart 2005 vastgesteld door Provinciale Staten. De hoofdlijnen van Rood voor Rood zijn hiermee vastgelegd in een herziening van het streekplan 2000+. Per 1 juli 2009 is de regeling opgenomen in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving'.

De gemeenten hebben de taak gekregen om binnen de provinciale kaders gemeentelijk beleid rondom Rood voor Rood met gesloten beurs te formuleren.

De gemeente Hellendoorn kiest ervoor maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het instrument Rood voor Rood, met gesloten beurs biedt. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de breedste zin van het woord staat hierbij voorop. Hiertoe is er een inhoudelijk, procedureel en kwaliteitskader ontwikkeld op basis van het provinciaal uitvoeringskader. Dit kader betreft de beleidsnotitie 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied'. Deze notitie is door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juli 2006.

Het hoofddoel van de kaders voor Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht. De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur maar deze kan ook op andere wijze vorm worden gegeven. Voor het geval de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit niet in zijn geheel op de locatie kan plaatsvinden, heeft de gemeente Hellendoorn een zogenaamd reserve Rood voor Rood ingesteld. De reserve Rood voor Rood bestaat uit een gemeentelijke reserve die wordt gevuld door initiatiefnemers die zelf niet de (gehele) bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit kunnen realiseren op het eigen erf of de plaats van de compensatiekavel. Bij deze gevallen zal het gedeelte van de meerwaarde, die niet in ruimtelijke kwaliteit is geïnvesteerd, worden gestort in de reserve Rood voor Rood.

Het 'rood voor rood-beleid' is overgenomen in het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders in de regels opgenomen.

Zoals uit deze toelichting en het projectplan van Bureau Xwijk blijkt, kan aan gestelde eisen en randvoorwaarden worden voldaan.

Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Indien de ruimtelijke ontwikkeling in het voorliggende plan wordt getoetst aan het gemeentelijk 'rood voor rood'-beleid blijkt het volgende:

  • toepassing van de regeling Rood-voor-rood betekent in dit geval een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse; ruim 1.400 m2 ontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd; de compensatiekavel wordt op zorgvuldige wijze en met respect voor het omliggende landschap ingepast (zie hoofdstuk 6);
  • de oppervlakte van de nieuwe kavel beperkt zich tot een oppervlakte van 1.500 m2;
  • de grenswaarden die gelden krachtens de Wet geluidhinder worden niet overschrijden;
  • de toekenning van de bouwkavel gaat niet ten koste van ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
  • er wordt voor het overige voldaan de aan voorwaarden, regels en vereisten zoals gesteld in het gemeentelijk beleidskader 'Rood voor rood';

Hiermee voldoet het initiatief aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Uitgangspunten Bestemmingsregeling

5.1 Inleiding

Elders in deze plantoelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is op 1 januari 2010 in werking getreden. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is sindsdien verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

Dit plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In het laatstvermelde bestemmingsplan is in artikel 32 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor 'rood voor rood' regelingen.

Op grond van artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening mag een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, dat in ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 januari 2010, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 8.1.4., in afwijking van de artikelen 1.2.3. en 1.2.4, worden vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld op de wijze waarop het bestemmingsplan waarop de wijziging of uitwerking betrekking heeft, is vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld.

Het 'moederplan', het bestemmingsplan Buitengebied 2009, is opgesteld volgens de verplichte landelijke standaarden (IMRO2008 en SVBP2008). Met dit wijzigingsplan is daarop aangesloten.

De nieuwe bestemming 'Wonen' van het perceel Tunnelweg 3 is op de verbeelding aangegeven. De relevante regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn van toepassing verklaard en volledigheidshalve integraal in dit plan opgenomen

De regels.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. ontheffingen);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' die in het plangebied voorkomen. De regels per bestemming zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Ontheffing van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. a. Antidubbeltelregel (artikel 6)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend

  1. b. Algemene bouwregels (artikel 7)

In dit artikel wordt de relatie met de bepalingen van de bouwverordening geregeld.

  1. c. Algemene Gebruiksregels (artikel 8)

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  1. d. Algemene ontheffingsregels (artikel 9)

In dit artikel worden de ontheffingsvoorwaarden beschreven. Deze ontheffingen gelden voor het hele plangebied.

  1. e. Aanlegvergunning (artikel 10)

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden (buiten het bouwvlak) eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een aanlegvergunning te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een aanlegvergunning worden verleend.

Een aanlegvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming. Ook is geen aanlegvergunning vereist voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden overeenkomstig de provinciale subsidieregeling natuurbeheer.

Voor het vellen en rooien van houtopstanden hoeft geen aanlegvergunning te worden aangeraagd,aangezien dat al afdoende wordt beschermd door middel van de Kapverordening. Teneinde doublures in regelgeving te voorkomen is dit niet in het aanlegvergunningstelsel opgenomen. Verder zijn er geen aanlegvergunningen opgenomen voor wijzigingen in de waterhuishouding, zoals het graven of dempen van watergangen. Blijkens het overleg met de waterschappen zou daardoor een doublure ontstaan met de Keur. De waterschappen hebben aangegeven dit ongewenst te vinden. Bij een wijziging in de waterhuishouding dient een ontheffing van de Keur aangevraagd te worden bij het desbetreffende waterschap.

  1. f. Algemene procedureregels (artikel 9)

In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het verlenen van een ontheffing of, indien van toepassing, het stellen van een nadere eis.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

agrarisch

Deze bestemming heeft betrekking op het deel van het perceel dat voorheen de agrarische bestemming met een bouwvlak had. Binnen deze bestemming is nu geen bouwvlak meer opgenomen.

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens ten dienste van de bestemming. Nu het agrarische bedrijf feitelijk is beëindigd, is er binnen deze bestemming geen bebouwing meer mogelijk.

Wonen

De bouwvlakken die in gebruik zijn c.q. in gebruik worden genomen voor burgerwoondoeleinden zijn bestemd voor “Wonen”.

Binnen het bouwvlak zijn behalve de woning (en eventuele aan- en uitbouwen) ook bijgebouwen, tuin en erf toegestaan. Daar waar meerdere burgerwoningen zich binnen hetzelfde bouwvlak bevinden, is dit aangegeven met een vierkant symbool.

De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 750 m3 bedragen. De oppervlakte aan bijgebouwen mag maximaal 150m² bedragen.

Binnen het bouwvlak van een burgerwoning mag een paardenbak worden opgericht. Deze dient uitsluitend voor een hobbymatig gebruik. Paardenbakken zijn in alle gevallen alleen met een ontheffing toegestaan.

Voor de begripsbepaling van aan- en bijgebouwen is aangesloten bij het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Een aan- of uitbouw is een aan een woning aangebouwd gebouw dat in directe verbinding met de woning staat. Een bijgebouw is een bij een woning behorend gebouw dat niet in directe verbinding met de woning staat en dat, indien het vrijstaat van de woning, niet voor bewoning is bestemd.

De toevoeging dat een vrijstaand bijgebouw niet voor bewoning is bestemd, dient om de (meestal ongewenste) situatie te voorkomen dat er geheel los van de woning in bijgebouwen wordt gewoond en zo (bijvoorbeeld de achtertuin) zelfstandige, aparte woonruimten of woningen kunnen ontstaan.

Hoofdregel is dat als het een aangebouwd gebouw is van één bouwlaag dat gekoppeld is aan de hoofdbouwmassa, het wordt het gezien als bijgebouw. Dit dient dan te worden meegeteld bij de toegestane 100 m². Als het aangebouwde gebouw ook een tweede verdieping kent, die vanuit de woning toegankelijk is (bijvoorbeeld een extra slaapkamer boven de garage), dan wordt deze aanbouw gezien als hoofdbouwmassa en telt dus mee bij de toegestane 750 m³.

Waarde - archeologische verwachtingswaarde

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: “de veroorzaker betaalt”. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. De provincie hanteert als uitgangspunt dat ruimtelijke plannen die het bodemarchief kunnen aantasten, zo veel mogelijk rekening moeten houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied heeft een middelhoge archeologische (verwachtings)waarde. De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot bodemverstoringen

7.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Hoofdstuk 6 Planopzet

In hoofdstukken 2 en 3 is al ingegaan op het structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zelf ingegaan.

Op het perceel zal 1.436 m2 aan bebouwing worden gesloopt. Het betreffen:

  • stallen met een oppervlakte van 1.352 m2
  • 4 m van garage/berging = 28 m2
  • Ponyschuurtje = 56 m2

Behalve de sloop van de schuren zal ook een aanzienlijk deel van de verharding rondom de gebouwen verwijderd moeten worden.

Vanuit verschillende invalshoeken is input geleverd op het nieuwe inrichtingsplan.

Naast de wensen van de familie Van den Berg betreft dat onder meer de gewenste ruimtelijke kwaliteit en wettelijke bepalingen met betrekking tot de Wet geluidhinder en de Wet geurhinder en veehouderij.

Een en ander heeft geresulteerd in een inrichtingsplan zoals weergegeven op de afbeelding in figuur 6.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0015.png"

Figuur 6.1. Inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0016.png"

Figuur 6.2. Impressie van de toekomstige situatie

In het inrichtingsplan is rekening gehouden met:

De wensen van de familie Van den Berg met betrekking tot onder meer:

  • de omvang van de nieuwe compensatiekavel;
  • de bereikbaarheid van het omliggende agrarische land met een uitrit van 6 m breed naar de Tunnelweg;
  • behoud van een schuur als berging bij de bestaande woning; van deze schuur wordt 4 m¹ gesloopt in verband met de korte afstand tot de bestaande woning;
  • behoud windkering;
  • realisering van dichte beplanting op de nieuwe erfgrens;
  • realisering van een nieuwe schuur nabij nieuwe erfgrens met een oppervlak van 140 m2;
  • verharding bij schuur van minimaal 6,0 m breed
  • handhaving en versterking van de beukenbomen bij de oprijlaan

De wensen vanuit landschappelijk oogpunt:

  • deze zijn grotendeels gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals beschreven in het projectvoorstel van Bureau Xwijk; in het algemeen wordt gestreefd naar een versterking van de groenstructuur qua lijnen (houtsingels, hakhout), elementen (solitaire bomen en bosjes) en vlakken (grasland en bouwland); er wordt gekozen voor streekeigen soorten;
  • behoud van de singel aan de noordwestkant, dit betreft karakteristieke erfbeplanting en windkering;
  • behoud van solitaire bomen aan de zuidwestkant (sierfunctie);
  • behoud van grasland dat eventueel door verschraling bloemrijker kan worden gemaakt;
  • behoud van de oriëntatie op de Sallandse Heuvelrug door een open erfgrens langs Tunnelweg;
  • versterken van de relatie met het open gebied westkant door zichtlijnen/doorkijken in de noordwestsingel.

Wensen vanuit ecologie:

  • beplanting die interessant is voor flora (vestiging en verspreiding) en fauna( schuilen broedplaats, foeragering) en een `droge`verbindingszone vormen een schakel in de ecologische structuur.

Eisen vanuit beleid

  • in acht te nemen afstand van 50 meter vanuit de dichtstbijzijnde schuren van het agrarische bedrijf op het perceel Tunnelweg nr.5 ;
  • ten aanzien van het wegverkeerslawaai dient er een afstand van minimaal 35 meter vanuit het hart van de Tunnelweg en de nieuwbouw worden aangenomen.

De nieuwe percelen worden ontsloten via de Tunnelweg. Gelet op de functie van deze weg levert dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op. Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen grond. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Resumerend wordt gesteld dat met het inrichtingsplan wordt aangesloten bij het huidige landschap terwijl de uitgangspunten van de gemeente Hellendoorn en de wensen van de initiatiefnemer op adequate wijze in het plan zijn opgenomen. Tegen de wijziging van de bestemming perceel bestaat vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt geen overwegende bezwaren.

Hoofdstuk 7 Milieutechnische En Ruimtelijke Aandachtspunten

7.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

7.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) behoeven de akoestische aspecten bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht. De nieuwe woning is geprojecteerd 35 meter uit het hart van de Tunnelweg. Uit informatie van de gemeente Hellendoorn is gebleken dat bij een dergelijke afstand de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuwe woning niet wordt overschreden.

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen beperkingen voor de toevoeging van een woning op het perceel Tunnelweg 3.

7.3 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

Momenteel is op de locatie nog agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Deze bebouwing is grotendeels onderkelderd. Het uitvoeren van een milieukundig bodemonderzoek heeft in deze fase niet veel zin. Na sloop van de stallen zal een uitgebreid bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Overigens wordt opgemerkt dat op basis van historisch gebruik geen bodemverontreiniging wordt vermoed. Er heeft bijvoorbeeld geen ondergrondse opslag van brandstoffen plaatsgevonden.

7.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

7.5 Externe Veiligheid

7.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

7.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0017.png"

Figuur 7.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
  • stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

7.6 Bedrijven En Milieuzonering

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

ad 1

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de plannen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen betrekking heeft op de realisatie van een nieuwe woning. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving.

ad 2

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie 'wonen' hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Ten aanzien van dit punt wordt opgemerkt dat op het perceel Tunnelweg 5 een rundveebedrijf wordt geëxploiteerd.

De compensatiekavel wordt geprojecteerd op een afstand van minimaal 50 meter vanuit dit bedrijf. Hierdoor wordt dit bedrijf niet in de bedrijfsvoering of de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt als gevolg van de toevoeging van de woning.

Voor het overige zijn er in de directe nabijheid van de bouwlocatie geen in bedrijf zijnde (agrarische) bedrijven zijn gelegen.

7.7 Flora & Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

7.7.1 Natuurbeschermingswet

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). Het plangebied bevindt zich niet in de buurt van dergelijke gebieden. Gebiedsbescherming is dan ook niet aan de orde.

7.7.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In opdracht van de familie Van den Berg heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora en faunawet en het vigerend gebiedsgericht natuurbeleid.

Onderstaand worden de bevindingen kort weergegeven:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • In de bomen en bebouwing in het plangebied zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als (beperkt) foerageergebied voor enkele vleermuissoorten;
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten aangetroffen en te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht. Wel heeft Steenmarter (FFW tabel 2) in het verleden een schuur als tijdelijke verblijfplaats gebruikt;
  • Ten tijde van het veldonderzoek is één exemplaar van Steenuil waargenomen in het plangebied. Daarnaast zijn meerdere braakballen van Steenuil aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat de planlocatie momenteel gebruikt wordt als rustlocatie van Steenuil . Daarnaast kan het voorkomen van enkele broedende Huismussen niet worden uitgesloten. Er zijn met uitzondering van Huismus en Steenuil geen vogelsoorten aangetroffen en/of te verwachten waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn;
  • Met name de bomen en struiken vormen broedgebied voor enkele algemene broedvogels van name bos en struweel;
  • Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater is voortplanting van amfibieën en de aanwezigheid van vissen niet aan de orde. Mogelijk vindt er in bijvoorbeeld de strooisellaag overwintering plaats van algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Kleine watersalamander en Gewone pad.

Ontheffing en mitigerende maatregelen

  • De rustplaats van Steenuil is niet jaarrond beschermd. Door het verdwijnen van de rustlocatie zal Steenuil bovendien geen relevante schade ondervinden. Voor het verwijderen van een rustplaats is geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig en is het nemen van mitigerende (verzachtende) maatregelen niet noodzakelijk.
  • Het wordt ingeschat dat de functionaliteit van de nestplaatsen voor Huismus en hun functionele leefomgeving niet achteruit gaan en dat het niet noodzakelijk is mitigerende maatregelen uit te voeren.
  • Bij de beoogde plannen zouden mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor verbodsbepalingen niet worden overtreden;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli. Houtduif broedt soms tot half november. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • Om schade aan kleine landzoogdieren en amfibieën te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).

Benadrukt wordt dat rekening moet worden gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

7.8 Wateraspecten

7.8.1 Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld die dit jaar (2009) definitief worden goedgekeurd en vastgesteld door “Den Haag” en “Brussel”. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2009.

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten.

De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Beleid waterschap Groot Salland

Het waterschap Groot Salland heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheersplan 2002-2005, Kijk op water, Waterschap Groot Salland.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

7.8.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De gevolgen voor de realisering van het project voor de waterhuishouding zijn beperkt. In de nieuwe situatie zal het regenwater van de bebouwing op eigen perceel worden opgevangen. Het vuilwater (DWA) zal worden afgevoerd naar het vuilwaterriool.

Voor het overige heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied.

7.9 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Het plangebied is getoetst aan provinciale archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 7.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUtunnelweg3-VG01_0018.png"

Figuur 7.2. Archeologische verwachtingskaart.

Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting voor archeologische bodemvondsten. Er hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien het te verstoren gebied niet groter is dan 2500 m2.

Gelet op het feit dat de ruimtelijke ontwikkeling betrekking heeft op een perceel met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m2 is geen aanvullend archeologisch (veld)onderzoek noodzakelijk.

Bijkomend aspect is dat de te slopen bedrijfsbebouwing nagenoeg geheel zijn onderkelderd waardoor een verstoring van de archeologische laag heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Bij de voorbereiding van het rood-voor-rood beleid heeft destijds inspraak plaatsgevonden. In verband daarmee wordt bij concrete projecten die zijn gebaseerd op vastgesteld beleid van een inspraakprocedure afgezien.

8.2.2 Vooroverleg

De resultaten van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1. Bro zijn in dit plan verwerkt.