"Wijziging Leemkampweg 3 Marle"
Bestemmingsplan - Hellendoorn
Vastgesteld op 13-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In het plan wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan "Wijziging Leemkampweg 3 Marle" van de gemeente Hellendoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.WPBULEEMKAMPWEG3-VG01 met bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
1.8 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning en daarbij behorende bijgebouwen en bestaande voormalige bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.9 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsgvergunning voor bouwen, waarvoor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen, voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.10 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 brutovloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hoofdgebouw:
een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken;
1.24 horeca:
hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld- met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;
1.25 kas:
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;
1.26 paardenbak:
een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.27 peil:
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.28 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.29 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.30 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub al of niet in combinatie met elkaar;
1.31 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.32 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:
- a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
- b. overstekende daken;
- c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bestemmingsgrens bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw;
- b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
- c. instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m langs watergangen;
- d. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
- e. watergangen en waterpartijen, en
- f. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen,
- b. beroep aan huis,
- c. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 4.1, aangegeven bestemmingsgrens wordt verschoven ter vergroting van de oppervlakte van het bestemmingsvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. per geval dient de behoefte aan vergroting te zijn aangetoond;
- b. de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 25% worden vergroot;
- c. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
- d. in voorkomend geval aanwezige landschaps- en natuurwaarden van aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- e. in voorkomend geval Artikel 7, lid 7.3 (Afstanden tot wegen).
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande afmetingen en afstanden
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
7.2 Bestaand bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
7.3 Afstanden tot wegen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Vormen van verboden gebruik
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval:
- a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 3. als paardenbak;
- c. het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).
8.2 Uitoefening "vrij" beroep in en bij een woning
Het gebruik van een woning, waaronder begrepen een bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een "vrij" beroep is toegestaan, mits de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².
8.3 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
- a. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,
- b. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit,
- c. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 8.2, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,
- d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt,
- e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
- 1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats te vinden, en
- 2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
- f. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
8.4 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van gebruik gronden als paardenbak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.1, sub b onder 3, ten behoeve van het gebruiken van gronden als bedoeld in artikel 4 (Wonen) en artikel 5(Waarde - Archeologische verwachtingswaarde), als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. bij een woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan,
- b. de paardenbak dient binnen het bouwvlak respectievelijk in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning te worden gesitueerd;
- c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
- d. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- e. ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de realisering van extra zelfstandige woonruimte in woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
- b. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
- c. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning.
9.2 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent bijgebouwen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
- b. de brutovloeroppervlakte van de betreffende woonruimte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
- c. de afstand tussen het betreffende bijgebouw en de woning waarbij het bijgebouw hoort, mag niet meer dan 25 m bedragen;
- d. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van het betreffende bijgebouw;
- e. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, zodra vaststaat dat de onder a bedoelde redenen er niet meer zijn, met dien verstande dat na intrekking de verbouwing tot en de inrichting al zelfstandige woonruimte onverwijld ongedaan wordt gemaakt.
9.3 Algemene afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
- c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
- f. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien:
- 1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
- 2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijziging natuurontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in Artikel 3 Agrarisch metwaarden te wijzigen in de bestemmingen als bedoeld in de artikelen 10 (Natuur), 16 (Water) van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Hellendoorn, met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
- a. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
- b. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- c. daar bos- en natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, en
- d. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
10.2 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
- b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte voor wijziging;
- c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 11 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
11.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 11.2, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
werken en werkzaamheden* | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gronden ter plaatse van de aanduiding: | a | b | c | d | e | f | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap | + | + | + | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke vorm van waarde - reliëf | + | + | + | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
specifieke vorm van waarde - kwelafhankelijke slootkantvegetatie | + | + | + | + | + | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* de onderstaande letters worden hierna verklaard; in de tabel is: + = omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a | aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van een andere oppervlakteverharding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b | verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c | aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecomcommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d | diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e | bebossen of anderszins beplaten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f | geheel of gedeeltelijk slopen |
11.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 11.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
- a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
- c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
- d. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
- e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.1, bij a, voorzover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
- f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.1, bij b, voorzover het betreft het aanleggen van poelen;
- g. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
- h. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
11.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind,
met dien verstande dat werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 11.1, onder f, slechts toelaatbaar zijn, indien hetzij aannemelijk is gemaakt dat herbouw van het object met dezelfde karakteristieken zal plaatsvinden, hetzij er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het object tegen te gaan.
11.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 11.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan "Wijziging Leemkampweg 3 Marle" van de gemeente Hellendoorn.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De familie Veurink is woonachtig aan de Leemkampweg 3 te Marle, gemeente Hellendoorn. Op het erf bevindt zich 863 m2 aan voormalige, agrarische bedrijfsgebouwen. Het agrarische bedrijf is niet meer in werking, waardoor de gebouwen geen vervolgfunctie meer hebben en met toepassing van de Rood voor rood regeling gesloopt kunnen worden.
Om de sloopkosten, de waarde van de bedrijfsgebouwen en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te compenseren, wordt zoals gezegd gebruik gemaakt van de Rood voor Rood-regeling. De Rood voor Rood-regeling is een middel om de vrijgekomen landschapontsierende agrarische bebouwing te slopen en een nieuwe bouwkavel te realiseren. Een harde eis die vanuit de Rood voor Rood-regeling wordt gesteld, is sloop van tenminste 850 m2 landschapontsierende bebouwing en investeren in de ruimtelijk kwaliteit. Met het slopen van in totaal 863 m2 landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen, de bouw van een compensatiewoning op de slooplocatie in samenhang met een ruimtelijk kwaliteitsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse aanzienlijk verbeterd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Rood voor rood regeling.
De gronden rondom het huidige agrarische bouwvlak liggen op een bijzondere locatie en zijn begrensd door de Ecologische Hoofdstructuur. De gronden grenzen aan de loop van de Regge. Zowel het waterschap Regge en Dinkel als de gemeente Hellendoorn hebben uiteenlopende doelstellingen geformuleerd voor dit gebied. Deze omliggende gronden worden omgevormd en ingericht als natuur. De voorgestane ontwikkeling komt ook tegemoet aan de doelstellingen van het waterschap en de gemeente.
Voor de realisatie van het plan kan de wijzigingsbevoegdheid in vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2009" toegepast worden. In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is. In dit wijzigingsplan is rekening gehouden met onder meer:
- Nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
- De nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op de gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
- de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Opgemerkt wordt dat het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan enkel betrekking heeft op de wijziging van het voormalig agrarische bouwvlak naar de bestemming "Wonen". Echter, het integrale plan van initiatiefnemer omvat meer dan alleen de sloop van landschapontsierende schuren en de bouw van een compensatiewoning. De omliggende gronden worden omgevormd en ingericht als natuur, op voorwaarde dat provinciale subsidie wordt verleend. Het eventueel bestemmen van deze gronden tot 'Natuur' zal later gebeuren in een separate procedure. Om een goed en compleet beeld te krijgen van het gehele plan, wordt waar nodig ook aandacht besteed aan de voorgenoemde omvorming en inrichting van de omliggende gronden.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het perceel Leemkampweg 3 te Marle is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Het plangebied is gelegen in een waardevol cultuurlandschap ten noordwesten van het buurtschap Marle. Ten westen van het plangebied loopt de rivier de Regge. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied t.o.v. het buurtschap Marle, het buurtschap Rhaan en de Regge aangegeven. Tevens is verder ingezoomd op het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Kadaster en Bingmaps)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan '"Wijziging Leemkampweg 3 Marle"' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO NL.IMRO.0163.WPBULEEMKAMPWEG3-VG01);
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het bewuste plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en is een verplicht onderdeel van het wijzigingsplan / bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend.
1.4 Huidig Planologisch Regiem
In het vastgestelde bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ van de gemeente Hellendoorn heeft het erf aan de Leemkampweg 3 de bestemming "agrarisch met waarden" met de aanduiding ‘bouwvlak’. Deze gronden mogen conform de bestemming alleen gebruikt worden ten behoeve van agrarische bedrijvigheid. Tevens komen binnen het plangebied de bestemmingen "Groen - Landschapselement", "Natuur" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" en "Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied" voor.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2009 (Bron: Gemeente Hellendoorn)
Op basis van de vigerende regels is het voorgenomen initiatief niet realiseerbaar. Middels toepassing van de in artikel 32.9 vervatte Algemene wijzigingsbevoegdheid zijn Burgemeester en wethouders bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in artikel 4 (Agrarisch met waarden), geen bedrijf, voorziening of instelling meer is gevestigd, en binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak een of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, het plan als volgte te wijzigen:
- 1. de bestemming binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak wordt gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 17 (Wonen);
- 2. in het bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikelen 3 (Agrarisch) en 4 (Agrarisch met waarden) of in een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in artikel 5 (Bedrijf), artikel 8 (Maatschappelijk), artikel 11 (Recreatie) en artikel 13 (Sport), wordt een extra aanduiding "bedrijfswoning" aangegeven,
Indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikelen 3 (Agrarisch) en 4 (Agrarisch met waarden), geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 17 (Wonen), met inachtneming van een aantal bepalingen:
- a. met inachtneming van de volgende bepalingen: bij elke wijziging als bedoeld onder 1, wordt tegelijkertijd het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak verwijderd;
- b. binnen een (voormalig) bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet worden vergroot, doch mag voor elke 850 m2 aan bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt, ten hoogste één woning of bedrijfswoning extra worden gebouwd;
- c. indien het niet mogelijk of niet gewenst is om de woning te realiseren in het voormalig bouwvlak, respectievelijk bestemmingsvlak als genoemd onder b, is het mogelijk de woning te realiseren als bedrijfswoning als bedoeld onder 2, of als woning als onderdeel van een bestaand bebouwingscluster of direct aansluitend op een van de woonkernen binnen de gemeente;
- d. voor elke woning, niet zijnde een extra bedrijfswoning, worden gronden met een oppervlakte van maximaal 1500 m2 aangewezen voor "Wonen", zodanig dat de bestemmingsgrens aan de naar de weg gekeerde zijde van het perceel zoveel mogelijk aansluit aan de weg;
- e. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
- f. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak worden aangewezen als "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" of "Natuur" al naar gelang de eerstbedoelde gronden grotendeels grenzen aan die laatstbedoelde, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
- g. het bepaalde in artikel 17 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing, niet zijnde een extra bedrijfswoning;
- h. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak te omvatten, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
- i. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.
In voorliggend wijzigingsplan is sprake van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, waarbij tevens een extra woning wordt gerealiseerd. In de toelichting op dit wijzigingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie gegeven.
Hierna volgt in hoofdstuk 3 een omschrijving van het project.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hellendoorn beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de structuur van omliggend gebied en worden de slooplocatie en compensatiekavel beschreven.
2.1 Gebiedskenmerken
Het erf en het grootste deel van de omliggende percelen van de familie Veurink liggen in het oude hoevenlandschap. Het oude hoevenlandschap is ontstaan vanaf de late Middeleeuwen. Het landschap is reliëfrijk en kleinschalig van aard. De ondergrond bestaat uit dekzandruggen met daartussen beekdalbodem. De bodemlaag op de ondergrond bestaat uit enkeerdgronden (oude bouwlanden op de dekzandruggen) en beekeerdgronden (beekdalbodem).
Het landschap is organisch verdeeld door kronkelige wegen en een onregelmatige blokverkaveling. Erven liggen als individuen verspreidt in het landschap, vaak aan de rand van de dekzandruggen, precies tussen de hoger gelegen akkers op de dekzandruggen (essen) en de lager gelegen natte graslanden in het lage beekdal. De erven zijn middelgroot en kennen verschillende bouwvolumes, vaak uit verschillende tijdsperioden. Erfbeplantingen zijn relatief oud en robuust. De beplanting bestaat uit solitaire bomen (veelal eik), houtwallen, hagen en hoogstamboomgaarden.
Het zuidelijke deel van het eigendom van de familie Veurink bestaat uit essenlandschap. Dit landschapstype is nauwelijks van invloed op de latere landschappelijke inrichting van het terrein en het erf. Daarom wordt dit landschapstype niet beschreven in de landschapsanalyse.
Figuur 2.1: Hoogtekaart, geomorfologische kaart en bodemkaart (Bron: Eelerwoude)
Op de bovenstaande kaarten is onderandere een hoogtekaart te zien. Oranje/geel betreffen dekzandruggen. Groen/blauw betreffen laagtes. Tevens is een geomorfologische kaart te zien. Geel is een dekzandrug en groen is een beekdalbodem. Tot slot is een bodemkaart te zien. Bruin zijn enkeergronden en groen gearceerd zijn beekeerdgronden.
2.2 Bestaande Situatie Erf
Het erf Leemkampweg 3 te Marle ligt aan de westrand van een dekzandrug. De hogere zandrug bevindt zich midden in het beekdal met natte laagten, tussen de Regge en de Leemkampweg. De weg ligt aan de rand van het hoger gelegen escomplex, de Leemkamp. Het erf is door een lange oprijlaan verbonden met de Leemkampweg. Een typisch kenmerk van een erf in het beekdal van een oud hoevenlandschap.Het erf is al terug te vinden op een kaart uit 1848 en is daarmee relatief oud. De erfindeling is organisch en compact.
Figuur 2.2: Historische kaarten omgeving plangebied 1848, 1900 en 2010 (Bron: Watwaswaar.nl)
De boerderijschuur in het midden is het oudste bouwwerk en tevens het middelpunt van het erf. De huidige woning en de twee zuidelijke schuren zijn later toegevoegd. De woning en boerderij zijn met elkaar verbonden door een tussenlid.
De erfbeplanting is transparant en bestaat uit: een houtwal, een bomengroep (essen), enkele solitaire bomen (kastanje en knotlinde) en een boomgaard (restant oude hoogstam fruitbomen). Naast de inheemse boom- en struiksoorten, staan op het erf diverse uitheemse bomen en struiken (solitaire coniferen, dennen en sierheesters).
Het erf en de omliggende percelen liggen geheel in de ecologische hoofdstructuur. De gronden zijn aangewezen als nieuwe natuur, nog te realiseren. Daarnaast wil het waterschap Regge en Dinkel in de toekomst de laagtes langs de Regge onder andere inzetten voor het bergen van water. De percelen rondom het erf bestaan uit grasland, twee graanakkers, een houtwal en een bosje naast de Regge. De noordelijke percelen zijn begrensd door een waterschapssloot. Naast deze sloot ligt een recent aangelegde poel. In het bosje langs de Regge liggen eveneens twee poelen. Het noordelijk deel van het bosje is in eigendom van het waterschap en het zuidelijk deel is in eigendom van de familie Veurink.
Figuur 2.3: Huidige situatie plangebied (Bron: Inrichtingsplan Eelerwoude)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het agrarische bedrijf aan de Leemkampweg 3 is gestaakt en de voormalige agrarische gebouwen hebben geen vervolgfunctie. Hierdoor zal niet langer geïnvesteerd worden in het onderhoud van de gebouwen, waardoor de staat van onderhoud op termijn zal verslechteren. De bedrijfsgebouwen worden daartoe gesloopt en ter compensatie wordt een woning van maximaal 750 m3 gebouwd. Tevens wordt een gezamenlijk bijgebouw van maximaal 200 m2 gebouwd. Er zal gebouwd worden op minimaal 7 meter boven NAP (Normaal Amsterdams Peil). Dit vloeit voort uit een reactie van het Waterschap op de uitgevoerde watertoets. Het bouwen op minimaal 7 m boven NAP wordt vastgelegd in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn. Om het geheel een optimale ruimtelijke kwaliteitsimpuls te geven, is door Eelerwoude uit Goor een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Dit plan zorgt er in zijn algemeenheid voor dat het plan op een landschappelijk verantwoorde manier wordt ingepast, waarbij het doel van de regeling Rood voor rood wordt nagestreefd: het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
3.2 Uitgangspunten & Uitwerking
3.2.1 Conclusie van Het Oversticht
Tijdens het ontwerpproces is rekening gehouden met de bevindingen, conclusies en het advies van de erfconsulent van het Oversticht. De conclusie van het advies met de bijbehorende adviesschets luidde als volgt:
Het erf zal door de sloop van de gebouwen zijn ‘hart’ verliezen. Door veel aandacht te besteden aan de samenhang van gebouwen, beplanting en buitenruimten zal het nieuwe erfensemble een nieuwe kwaliteit aan het landschap kunnen toevoegen.
Figuur 3.1: Schetsvoorstel inrichting erf van Het Oversticht (Bron: Het Oversticht)
3.2.2 Uitwerking plan
Aan de hand van het schetsvoorstel en aan de hand van de uitgangspunten vanuit beleid en het landschap is een definitief inrichtingsplan opgesteld. Deze voorziet in een aantal uitgangspunten, welke voorzien in een optimale landschappelijke inpassing van het initiatief in het landschap.
Erfensemble behouden
De bestaande indeling van het erf is zeer waardevol en kenmerkend voor de streek. De nieuwe woning en het nieuwe bijgebouw zijn geplaatst op de locatie van één van de te slopen schuren en op de plaats van de oude boerderij. De oude boerderij is altijd het middelpunt van het erf geweest. Deze taak wordt in de toekomst overgenomen door het nieuwe (gezamenlijke) bijgebouw. De ligging en de nokrichting zijn hetzelfde als de oude boerderij. De nokrichting van de nieuwe woning volgt ook de nokrichting van de te slopen schuur. Hierdoor blijft de kenmerkende compacte streekeigen erfstructuur (erfensemble) behouden. Als bijkomend voordeel zorgt het nieuwe bijgebouw voor optimale privacy tussen de bestaande woning en nieuwe woning.
Erfbeplanting
Het bestaande erf bevat een aantal waardevolle beplantingselementen. Een houtwal, een boomgroep (essen), een aantal solitaire bomen (kastanje, knotlinde en een den) en drie oude fruitbomen (hoogstam) maken het erfensemble compleet. Deze erfbeplantingselementen blijven behouden en worden versterkt met nieuwe hagen (meidoorn, haagbeuk of veldesdoorn), een solitaire linde en het aanvullen van de bestaande houtwal. Uitheemse soorten zoals coniferen worden zoveel mogelijk verwijderd.
Natuurlijke inrichting percelen
De percelen rondom het erf worden ingericht met natuur. Hierbij is rekening gehouden met de kenmerken van het landschapstype, de cultuurhistorische waarden en ecologische waarden in het gebied. Onderstaande omvorming en inrichting vindt overigens alleen plaats wanneer provinciaal subsidie wordt verleend voor de ontwikkeling van deze natuur in EHS-gebieden en wanneer percelen gerangschikt kunnen worden onder de Natuurschoonwet.
De percelen worden omgevormd naar natuurlijk grasland; gevarieerd nat en droog grasland. In de huidige situatie zijn de lage delen al grotendeels in gebruik als grasland. De laagtes in het grasland langs de Regge zijn tevens geschikt voor de berging van water tijdens natte perioden. In dit lage deel is een nieuwe poel ingepast. Het erf ligt voldoende hoog en zal geen last hebben van eventuele waterbergingen.
De grote graanakker is aanzienlijk kleiner geworden. De kleine akker ligt in de huidige situatie relatief laag. Deze is in het plan geheel omgezet naar natuurlijk grasland. Ook de lage delen van de grote akker zijn omgezet naar natuurlijk grasland. De lage delen zijn eigenlijk te nat voor de teelt van graan. De grote akker wijzigt in het plan van een intensief gebruikte akker naar een graanakker met akkerrandkruiden.
Het bosje met de poelen blijft gehandhaafd. Evenals de houtwal en de poel langs de waterschapssloot. Variatie in de genoemde landschapselementen en het verschil in natuurlijke inrichting van de voormalige agrarische percelen versterkt niet alleen de ruimtelijke kwaliteit. Het verhoogt ook de ecologische waarde van het gebied aanzienlijk. Veel plant- en diersoorten hebben baat bij een gevarieerd landschap.
Conclusie
Resumerend kan gesteld worden dat middels toepassing van de Rood voor rood regeling op onderhavig perceel een flinke ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt door:
- Het verwijderen van 863 m2 landschapontsierende bebouwing;
- Landschappelijke inrichting van het toekomstige erf op basis van het advies van Het Oversticht;
- Verbeteren en versterken van de landschappelijke waarden, door de investering in de ruimtelijke kwaliteit;
- Belangrijke bijdrage in de realisatie van de EHS en doelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel, wanneer provinciaal subsidie wordt verleend voor de ontwikkeling van deze natuur in EHS-gebieden en wanneer percelen gerangschikt kunnen worden onder de Natuurschoonwet.
Figuur 3.2: Inrichtingsplan Leemkampweg 3 (Bron: Inrichtingsplan Eelerwoude)
3.3 Verkeer En Parkeren
Zowel de nieuwe als bestaande woning worden ontsloten via de Leemkampweg. Het aantal verkeersbewegingen door de bestemmingswijziging zal afnemen, aangezien de agrarische functie van het perceel verdwijnt. Gezien de lage verkeersintensiteit van de Leemkampweg zal dit vanuit verkeerkundig oogpunt geen problemen opleveren. De bestaande in- en uitrit zal worden gebruikt voor het ontsluiten van het perceel. Parkeren ten behoeve van de woningen vindt plaats op eigen grond.
3.4 Financiële Onderbouwing
3.4.1 Inleiding
In deze paragraaf staat de financiële onderbouwing van de voorgenomen ontwikkeling centraal. Het uitgangspunt bij de Rood voor rood regeling is dat de kosten worden gecompenseerd door de waarde van de nieuw te realiseren bouwkavel. Deze waarde wordt ingezet voor een vergoeding van de sloopkosten, een deel van de waarde van de te slopen bebouwing en voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
3.4.2 Sloopkosten
De gemeente Hellendoorn gaat uit van een standaardwaarde voor de sloopkosten van € 25,- per vierkante meter bebouwing. Dit bedrag mag de initiatiefnemer gebruiken om de sloopkosten te dekken en alle verhardingen te verwijderen. Wanneer financiering van de sloop niet mogelijk is binnen dit standaardbedrag, is aparte opvoering van deze kosten mogelijk. In dit geval liggen de sloopkosten hoger, voornamelijk door de aanwezigheid van asbest. De sloopkosten bedragen € 58.846,- (inclusief btw).
3.4.3 30% gecorrigeerde vervangingswaarde
De regeling Rood voor Rood biedt de initiatiefnemer een vrij te besteden deel van de opbrengsten van de woningbouwkavel. Daarbij wordt uitgegaan van een vergoeding van een deel van de waarde van de te slopen bebouwing. Deze vergoeding bedraagt 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bebouwing. De taxatie van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet uitgevoerd worden conform de berekeningswijze die door de DLG is beschreven in “Informatie gecorrigeerde vervangingswaarde in het kader van de Rood voor Rood regeling provincie Overijssel”.
De gecorrigeerde vervangingswaarde bedraagt in totaal € 67.442,-. Dertig procent hiervan, € 20.233-, hoeft de initiatiefnemer niet te investeren.
3.4.4 Investeringen ruimtelijke kwaliteit
Het bedrag voor de investeringen in ruimtelijke kwaliteit mag aan verschillende onderdelen worden besteed. Allereerst wordt dit bedrag besteed aan de inrichting van het erf met de bestaande woning en de nieuwe bouwkavel. De kosten voor deze landschappelijke inrichting bedragen € 9.120,-. Daarnaast wordt een deel van de te behouden woning hersteld. De te slopen rundveestal met het voorste gedeelte van de varkensschuur, ook wel “de deel” genoemd, zit aan het bestaande huis vast gebouwd. In verband met de slechte staat wordt deze “deel” gesloopt. Met het herstel van de woning wordt het aanzien verbeterd, wordt de woning asbestvrij en gaat de isolatiewaarde aanzienlijk omhoog. De kosten hiervoor bedragen € 45.588 (inclusief btw). Tot slot zijn er kosten gemaakt ten behoeve van het advies door Eelerwoude en het uitvoeren van taxaties voor een totaal bedrag van € 12.400,-. Daarbij opgeteld komen de kosten voor de technische onderzoeken en de leges van € 12.330,-.
3.4.5 Waarde bouwbestemming
De financiële drager van de Rood voor Rood-regeling is de nieuw te realiseren woningbouwkavel. Deze nieuwe kavel is daartoe getaxeerd. De taxatie heeft uitgewezen dat de kavelwaarde van 1000 m2 uitkomt op een bedrag van € 200.000,- (bouwrijp). De kosten voor het bouwrijp maken zijn € 15.000,-. De waarde van de ondergrond is in Hellendoorn 15% van de waarde van de woningbouwkavel en bedraagt daarmee € 30.000,-. De waardestijging van de locatie van de woningbouwkavel bedraagt daarmee € 155.000,-. Deze waardestijging is de waarde van de bouwbestemming en wordt gebruikt om de investeringen te kunnen bekostigen.
3.4.6 Conclusie
Het bedrag dat minimaal geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit bij de Rood voor Rood-regeling, wordt berekend door het bedrag van de waarde van de bouwbestemming te verminderen met de sloopkosten en de vergoeding van dertig procent van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het bedrag van € 75.921,- dient geïnvesteerd te worden in ruimtelijke kwaliteit. Het totaalbedrag aan daadwerkelijke investeringen (€ 79.438,-) in de ruimtelijke kwaliteit is daarmee € 3.517,- hoger dan de opbrengsten van de bouwbestemming.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit wijzigingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De nationale belangen omvatten globaal genomen:
- Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
- De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
- De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
- Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.
Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.
De functieverandering op beide projectlocaties voldoet aan de doelstellingen van de Nota Ruimte. Dit met name vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing op beide locaties.
In het kader van dit wijzigingsplan zijn er geen nationale belangen in het geding.
4.1.2 Agenda Vitaal Platteland
De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat het in op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de rijksvisie geformuleerd. In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig Nationale Landschappen. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden. De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving.
Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd.
Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen ecologische, economische en esthetische aspecten van het landschap. Het blijft de taak van de rijksoverheid om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken.
Met gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) wil het Rijk ervoor zorgen dat er meer samenhang komt in het plattelandsbeleid omdat gelden van diverse regelingen er in opgaan.
4.1.3 Conclusie toetsing aan rijksbeleid
De in het voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van rijksbeleid met betrekking tot hergebruik van vrijgekomen erven versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het platteland. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing is er geen strijd met de uitgangspunten met betrekking tot natuur en landschap. De beoogde ontwikkeling voldoet, vooral vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap, aan de doelstellingen van de Agenda Vitaal Platteland en de Nota Ruimte.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
4.2.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
4.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood- voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
Het doel van de Rood voor rood regeling zoals verwoord in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m2 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m2 kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geeft aan dat aandachtspunten bij de toepassing van de Rood voor rood regeling zijn: Locatie en woning moeten voldoen aan eisen ruimtelijke kwaliteit en planologisch verantwoord zijn. Combinatie met VAB-beleid is mogelijk. In het reconstructiegebied kan het instrument worden gebruikt voor beëindiging van de intensieve tak van een gemengd bedrijf (niet in LOG). Kapitaliseren kwaliteitsprestaties op basis van standaard uitgangspunten. Waardevolle karakteristieke of monumentale gebouwen komen niet in aanmerking voor sloop.
Voorliggend wijzigingsplan toont aan dat het gewenste plan voldoet aan het doel van de Rood voor rood regeling: 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Reconstructieplan Salland-Twente
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. De projectlocatie is gelegen in het verwevingsgebied. De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functie (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Hiermee sluit het plan goed aan op het reconstructieplan.
Conclusie toetsing aan provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Beleidskader Rood voor Rood
De gemeenten hebben de taak gekregen om binnen de provinciale kaders gemeentelijk beleid rondom Rood voor Rood te formuleren. De gemeente Hellendoorn kiest ervoor maximaal gebruik te maken van de mogelijkheden die het instrument Rood voor Rood biedt. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de breedste zin van het woord staat hierbij voorop. Hiertoe is er een inhoudelijk, procedureel en kwaliteitskader ontwikkelt op basis van het provinciaal uitvoeringskader. Dit kader betreft de beleidsnotitie 'Vrijkomende gebouwen in het buitengebied'. Deze notitie is door de gemeenteraad vastgesteld op 6 juli 2006.
Het hoofddoel van de kaders voor rood voor rood in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht. De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur maar deze kan ook op andere wijze vorm worden gegeven. Voor het geval de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit niet in zijn geheel op de locatie kan plaatsvinden, heeft de gemeente Hellendoorn een zogenaamd reserve rood voor rood ingesteld. De reserve rood voor rood bestaat uit een gemeentelijke reserve die wordt gevuld door initiatiefnemers die zelf niet de (gehele) bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit kunnen realiseren op het eigen erf of de plaats van de compensatiekavel. Bij deze gevallen zal het gedeelte van de meerwaarde, die niet in ruimtelijke kwaliteit is geïnvesteerd, worden gestort in de reserve rood voor rood.
Het 'rood voor rood-beleid' is overgenomen in het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders in de regels opgenomen.
Zoals uit deze toelichting blijkt, kan aan gestelde eisen en randvoorwaarden worden voldaan.
4.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2009 gemeente Hellendoorn
De visie voor het Reggedal zoals verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 behelst het volgende: Bij het oude landschap met escomplexen en kampengebieden gaat het om behoud van de open akkercomplexen, veelal omgeven door houtwallen, en zonodig de aanpak van de onderhoudstoestand van beplantingen in de kampengebieden. De gemeente is voorstander van accentuering van de oude wegen langs de essen en ley- en dodenwegen door middel van beplanting. Dit geldt ook voor de zandwegen (uiteraard met oog voor de ontsluitingsmoeilijkheden van aanwonenden) en perceelgrenzen. Het behoud van de zandwegen is essentieel voor de (cultuurhistorische) kwaliteit van het landschap en daarmee voor de recreatieve aantrekkelijkheid. Voor het Reggedal wordt aangepast graslandbeheer met beekbegeleidende graslanden, aanleg van poelen en herstel van de verlande Regge-armen gestimuleerd. Behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden (steilranden, oude Regge-armen) in de overgang naar de oude landschappen is van belang.
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling sluit naadloos aan bij deze gewenste ontwikkelingsrichting. Door voor het gebied kenmerkende landschapselementen te behouden en te versterken gaat het nieuwe erf goed op in het omliggende waardevolle oude cultuurlandschap. De bestaande indeling van het erf is zeer waardevol en kenmerkend voor de streek. Middels het opgestelde ruimtelijke kwaliteitsplan blijft de kenmerkende compacte streekeigen erfstructuur (erfensemble) behouden.
4.3.3 Landschapsbeleidsplan gemeente Hellendoorn
Kernpunten beleid:
Het landschapsbeleidsplan Hellendoorn 2000 gaat specifiek in op de ontwikkeling van het landschap van de gemeente. In het landschapsbeleidsplan komen enkele specifieke landschappelijke aspecten aan bod. Het betreft:
- Behoud van open akkerbouwcomplexen, omgeven door houtwallen;
- Geen beplanting langs wegen over es en langs perceelsgrenzen op de es;
- Aandacht voor erfbeplantingen (overigens wordt geen streefbeeld of beplantingsprincipe aangegeven); Behoud en versterking van landgoederen;
- Geen boomkwekerijen in het Reggedal en de enken en essen.
Middels het opgesteld ruimtelijke kwaliteitsplan (welke onder andere een beplantingsplan bevat) blijven de voor het gebied kenmerkende landschapselementen behouden en worden deze alsmede versterkt. Hierdoor gaat het nieuwe erf goed op in het omliggende waardevolle oude cultuurlandschap. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 3 waarin onder andere het beplantingsplan wordt beschreven.
4.3.4 Welstandsnota gemeente Hellendoorn
Op grond van de Welstandsnota gemeente Hellendoorn valt het plangebied onder het deelgebied 'Stroomdal van de Regge' (gebied 16).
Figuur 4.5: Deelgebied 'Stroomdal Regge' en welstandscriteria (Bron: Welstandsnota gemeente Hellendoorn)
Voor dit gebied geldt een beleid van respecteren. Bij toekomstige veranderingen in het huidige bebouwingsbeeld zal erop worden toegezien dat dekenmerkende eigenschappen behouden blijven. De bebouwing zal zich in het landschap moeten inpassen, waarbij recht wordt gedaan aan de huidige karakteristiek van de bebouwingsclusters, terwijl de architectuur refereert aan die van de bestaande boerderijen en schuren. Tevens gelden voor dit gebied een aantal welstandscriteria zoals op figuur 4.5 te zien is.
De bestaande indeling van het erf is zeer waardevol en kenmerkend voor de streek. De nieuwe woning en het nieuwe bijgebouw zijn geplaatst op de locatie van één van de te slopen schuren en op de plaats van de oude boerderij. De oude boerderij is altijd het middelpunt van het erf geweest. Deze taak wordt in de toekomst overgenomen door het nieuwe (gezamenlijke) bijgebouw. De ligging en de nokrichting zijn hetzelfde als de oude boerderij. De nokrichting van de nieuwe woning volgt ook de nokrichting van de te slopen schuur. Hierdoor blijft de kenmerkende compacte streekeigen erfstructuur (erfensemble) behouden. Als bijkomend voordeel zorgt het nieuwe bijgebouw voor optimale privacy tussen de bestaande woning en nieuwe woning.
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan of wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan of wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, en externe veiligheid. Daarnaast is onderzocht of de ontwikkeling beperkend kan zijn voor omliggende bedrijven. Deze omliggende bedrijven mogen ook niet te dicht bij de projectlocatie liggen i.v.m. het garanderen van een goed woon- en leefklimaat.
5.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of wijzigingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Er wordt in voorliggend geval een nieuw geluidsgevoelig object (woning) opgericht. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan indien het plan een geluidgevoelig object, zoals de nieuwe woning aan de Leemkampweg 3, mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron. De dichtstbijzijnde geluidsbron, de Leemkampweg, ligt op meer dan 160 meter van de nieuwe woning en valt daarmee ruim buiten de geluidszone van deze weg. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is daarmee niet noodzakelijk.
5.3 Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een wijzgingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
5.3.1 Algemeen
In opdracht van inititatiefnemer van het Rood voor rood project aan de Leemkampweg 3 te Marle is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een terreindeel ter grootte van circa 600 m2. De aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van een woning ter vervanging van de bestaande, te slopen bebouwing.
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 6 boringen verricht, waarvan één tot 2.30 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn, zwak tot matig siltig, niet tot zwak humeus zand. Er zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1.72 meter min maaiveld. Het verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1.
5.3.2 Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is zeer licht verontreinigd met zink;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.
5.3.3 Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
5.3.4 Conclusies & aanbevelingen
In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. De ondergrond is niet verontreinigd.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde zeer lichte verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
5.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is in de Wet milieubeheer een nieuwe hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk wordt wel de 'Wet luchtkwaliteit' genoemd en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005'. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van de plangebieden, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi)
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
In het externe veiligheidsplan 'Hellendoorn werkt aan veiligheid', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
5.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en de omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Risicokaart Overijssel)
Er wordt geconcludeerd dat in de omgeving van de locatie geen risicovolle objecten of omstandigheden aanwezig zijn. Er zijn voor het onderhavige plan geen bezwaren. Een en ander brengt met zich mee dat het projectin overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
5.6 Milieuzonering
5.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' danwel 'gemengd gebied'. In dit geval is er sprake van een rustig buitengebied met weinig verstoring. Uitgegaan kan worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, de Wet milieubeheer en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Tenslotte is een toets aan de Wet geurhinder en veehouderij en het Besluit Landbouw van belang.
5.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
In voorliggend wijzigingsplan gaat het om de sloop van landschapontsierende bedrijfsgebouwen aan de Leemkampweg 3 te Marle en het terugbouwen van een compensatiewoning op dezelfde locatie.
Toets aan 'Bedrijven en milieuzonering'
In deze situatie gaat het om de sloop van landschapontsierende bedrijfsgebouwen aan de Leemkampweg 3 en het terugbouwen van een compensatiewoning. Eén van de voorwaarden voor deelname aan de 'Rood voor Rood-regeling' is dat omliggende (agrarische) bedrijven niet mogen worden gehinderd in de bedrijfsvoering als gevolg van de komst van een of meerdere woningen. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen betrekking heeft op de realisatie van een nieuwe woning. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving. In de nabijheid van het perceel zijn geen bedrijfspercelen gelegen die belemmerd worden als gevolg van de omzetting van een agrarische bedrijfsbestemming naar de bestemming "Wonen", inclusief de toevoeging van een compensatiewoning.
Toets aan Wet geurhinder en veehouderij
Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende agrarische bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven.Voor inrichtingen met vee die onder het Besluit Landbouw vallen gelden vaste afstanden. Hier wordt niet gerekend met odeurbelastingen. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedraagt:
a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
In het voorliggende geval betreft het de sloop van landschapontsierende bedrijfsgebouwen aan de Leemkampweg 3 te Marle 3, waarbij een bestaande voormalige bedrijfswoning blijft bestaan, alsmede het terugbouwen van een compensatiewoning op de slooplocatie. Een woning worden aangemerkt als geurgevoelige objecten.
Het meest nabijgelegen agrarische bedrijf is gelegen op circa 500 meter. Derhalve kan gesteld worden dat er geen agrarische bedrijven belemmerd worden als gevolg van de omzetting van een agrarische bedrijfsbestemming naar de bestemming "Wonen", inclusief de toevoeging van een compensatiewoning. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening. De woningen zijn niet aan te merken als milieubelastende objecten enerzijds en leveren anderzijds geen belemmeringen op voor omliggende bedrijven.
Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie En De Watertoets
6.1 Flora & Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
6.1.1 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Vaak vallen de Natura 2000-gebieden samen met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat dieren en planten in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan dit opzicht worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De locatie is niet gelegen in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden. Wel ligt het plangebied binnen concreet begrensde ecologische Hoofdstructuur. Dit betreft een gedeelte bestaande natuur en een gedeelte nieuwe natuur nog te realiseren. Dit is op onderstaande afbeelding te zien.
Afbeelding 6.1 Ligging EHS (bron: Omgevingsvisie Overijssel)
Het plangebied maakt voor een groot deel onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen als EHS. Van een aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS is geen sprake omdat binnen dit deel nieuwe natuur wordt gerealiseerd. Het deel van het plangebied waarop de nieuwe woning wordt gebouwd maakt geen deel uit van de EHS. Er zijn voor de EHS geen negatieve effecten te verwachten.
6.1.2 Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Effecten van ruimtelijke ingrepen kunnen bestaan uit het verstoren en/of doden van individuen en aantasting van kwaliteit en kwantiteit van leefgebied, isolatie van populaties etc.
In verband met de voorgenomen ontwikkelingen is een toetsing noodzakelijk aan de Flora- en faunawet.
Om de eventuele negatieve effecten te toetsen aan de Flora- en faunawet dient, voor de sloop van de bebouwing, aanvullend (jaarrond) onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Op basis van de daarbij aangetroffen soorten moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld waar in staat hoe om te gaan met de aangetroffen beschermde soorten. Verwacht wordt dat met het uitvoeren van de nodige mitigerende en compenserende maatregelen negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten kunnen worden voorkomen. Het aanvragen van een ontheffing is dan waarschijnlijk niet noodzakelijk. Het is dan wel van belang dat deze maatregelen ook daadwerkelijk zo worden uitgevoerd, omdat anders alsnog een ontheffing dient te worden aangevraagd.
6.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben hierbij een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn.
Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het terrein ligt blijkens de archeologische verwachtingskaart van de provincie Overijssel in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Afbeelding 6.2 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: provincie Overijssel)
In gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde geldt voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak bedragen dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil, een voormalige aanlegvergunningplicht (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) . Deze gebieden hebben de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde” gekregen. Deze dubbelbestemming is ook voor onderhavig plangebied deels opgenomen.
Van groot belang voor de agrarische bedrijven die vallen binnen de dubbelbestemmingen, is dat normaal beheer en onderhoud mogelijk blijft zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Het plangebied is getoetst aan de provinciale archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 5.2. Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de provincie heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. De verstoringen in het plangebied zijn echter niet groter dan 2500 m2. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
6.3 Wateraspecten
6.3.1 Inleiding
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen, is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.3.2 Vigerend beleid
Europees en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald. Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.
Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Overijssel 2009.
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Watertoets
De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:
- Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
- Grondwaterbescherming;
- Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
- Compensatie negatieve gevolgen.
Beleid waterschap
Het waterschap Regge en Dinkel heeft het waterbeleid vastgelegd in de Waterbeheerplan. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de vier andere waterschappen in Rijn-Oost, te weten de waterschappen Reest en Wieden, Groot Salland, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Het nieuwe WBP 2010-2015 is op 27 oktober 2009 vastgesteld.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
6.3.3 Waterparagraaf
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Op 18 mei 2011 is een watertoets uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl. Het resultaat hiervan is dat de normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden. De reden dat de normale procedure doorlopen moet worden is dat binnen het plangebied binnen de invloedssfeer van de Regge ligt. De uitgangspuntennotitie is bijgevoegd in Bijlage 2.
Bij een normale procedure in het kader van de watertoets reageert het Waterschap binnen 6 weken op de uitgevoerde watertoets. De reactie van het Waterschap is hieronder opgenomen. De reactie van het Waterschap is meegenomen in dit wijzigingsplan. Het bouwen op minimaal 7 m boven NAP wordt vastgelegd in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn.
Reactie Waterschap
U heeft een watertoets uitgevoerd op de website http://dewatertoets.nl voor het project "Rood voor Rood Leemkampweg 3 Marle". Op basis van deze toets dient de normale procedure te worden gevolgd, omdat er een "beperkingsgebied" is geraakt. Deze beperking heeft te maken met het feit dat rondom het betreffende plangebied mogelijk bij extreme neerslag (bij een gewijzigd klimaat) eens per 100 jaar water op het maaiveld optreedt. Het peil dat bij deze situatie optreedt, bedraagt 7,00 m + NAP.
Het waterschap kan echter instemmen met een bestemmingsplanwijziging, omdat op het bestaande erf een nieuwe woning wordt gebouwd in ruil voor een aantal schuren. Hierbij vinden wij het belangrijk dat er minimaal een bouwpeil van 7,00 m + NAP wordt aangehouden om te voldoen aan een beschermingsniveau tegen wateroverlast van ten minste 1/100 jaar.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting was uitgesteld tot 1 januari van dit jaar. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is pas op die datum verplicht geworden. De Standaard Vergelijkbare Bestemmings- plannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Ook is met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) rekening gehouden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmings- of wijzgingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in dit plan voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.).
- III. Afwijking van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
- IV. Specifieke gebruiksregels en afwijking van deze gebruiksregels.
In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
Algemene bouwregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen die gelden voor alle in het plan voorkomende bestemmingen.
Algemene wijzigingregels (Artikel 10)
In dit artikel zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen die gelden voor het hele plangebied.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (Artikel 11)
In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze gelden voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap' en 'specifieke vorm van waarde - reliëf'.
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan of een wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Het onderhavige wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Hellendoorn.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
"Wonen" (Artikel 4)
Middels een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan is het agrarische bouwvlak verwijderd en een woonbestemming opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak zijn behalve de woning (en eventuele aan- en uitbouwen) ook bijgebouwen, tuin en erf toegestaan. De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 750 m3 bedragen. De oppervlakte per woning aan bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen.
"Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" (Artikel 5)
Het plangebied heeft een hoge archeologische (verwachtings)waarde. De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.
Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De aangewezen bouwplannen betreffen woningen. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. Het bouwen op minimaal 7 m boven NAP is vastgelegd in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hellendoorn.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
Er wordt geen vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gehouden aangezien het in het voorliggende geval een wijzigingsplan betreft gebaseerd op het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Hellendoorn. Aan dit bestemmingsplan heeft de provincie Overijssel reeds haar goedkeuring verleend. Gezien het feit dat het vooroverleg bij een wijzigingsplan geen wettelijke verplichting is wordt hiervan afgezien.
9.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 23 juli 2011 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek