Zwavertsweg
Bestemmingsplan - gemeente Hengelo
Vastgesteld op 23-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplanZwavertsweg van de gemeente Hengelo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0164.BP0028-0301 met de bijbehorende regels;
1.3 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.4 aan-huis-verbonden-beroep:
een dienstverlenend dan wel ambachtelijk beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bestaand:
- 1. bij bouwwerken:
bouwwerken die aanwezig zijn, dan wel mogen worden gebouwd, krachtens een omgevingsvergunning, die is aangevraagd vóór het tijdstip van terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- 2. bij gebruik:
bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat hoofdgebouw;
1.20 erf:
de grond deel uitmakende van een (bouw)perceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.21 erker:
een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een woning;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 halfvrijstaande woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;
1.24 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een (bouw)perceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.25 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hieronder niet begrepen;
1.26 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.27 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.28 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.29 voorgevel:
voor wat betreft de realisatie van aan-/uit- en bijgebouwen wordt slechts één gevel als voorgevel aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;
1.30 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens die langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing ligt;
1.31 vrijstaande woning:
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.32 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.33 wooneenheid:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.34 woonhuis:
zie wooneenheid;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 algemeen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakgoten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel en luifels tot 1 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 de diepte van een hoofdgebouw:
vanaf de aan de straat gelegen bouwgrens tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw of vanaf de bestaande voorgevel tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven peil;
2.10 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'garageboxen' garageboxen;
- d. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
met daaraan ondergeschikt:
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. standplaatsen;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:
- a. het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van garageboxen voor zelfstandige bewoning.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
- b. aan-/uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. woonstraten;
- e. verhardingen;
- f. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
- g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen;
- 1. het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. het gebruik van aan-/uitbouwen en bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
- b. Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroeps- of bedrijfsactiviteit gelden de volgende voorwaarden:
- 1. het aan-huis-verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend door een bewoner van het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
- 2. er mag geen hinder worden of kunnen worden toegebracht aan het woonmilieu;
- 3. er mag niet meer dan 1/3 van de oppervlakte van de woning en de bij deze woning behorende aan- of bijgebouwen voor de beroepsuitoefening worden gebruikt, met een maximum van 40 m2;
- 4. het mogen geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen, ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk worden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Hoog (Binnen Bebouwde Kom)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie Hoog (binnen bebouwde kom)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 5.2.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting en het gebruik van aan-/uitbouwen en bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming (en).
8.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan, het gebuiken, te doen of laten gebruiken van beboude en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. Het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte , dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. Opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden
- c. Een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
8.3 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
8.4 Strafbepaling
Overtreding van het verbod gesteld in lid 8.1 en 8.2 wordt hierbij aangemerkt als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kunnen Burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 25 meter;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 2 m2 bedraagt;
- 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van;
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
10.2 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan als bedoeld in artikel 10.1 is het bepaalde in artikel 11.1 van toepassing.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Wijziging
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene Wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten.
11.2 Nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage:
- b. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanZwavertsweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Een Nieuw Bestemmingsplan
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft de gemeenteraad van Hengelo vastgesteld het bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken'. Het plan betreft een actualisatie van een aantal bestemmingsplannen. Deze bestemmingsplannen waren grotendeels verouderd en onderling sterk verschillend. Hierdoor waren ongewenste ontwikkelingen niet tegen te houden en gewenste toekomstige ontwikkelingen moeilijk realiseerbaar.
Het bestemmingsplan heeft, evenals de andere plannen die tot deze serie behoren, een beperkte taak: het juridisch en beleidsmatig uniformeren van het bestemmingsplan-instrumentarium voor het totale gebied binnen de huidige ruimtelijke structuur. Het gaat er daarbij vooral om, het gebied tegen ongewenste ontwikkelingen te beschermen en de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Er is bewust afgezien van het opstellen van een nieuwe toekomstvisie voor het plangebied naoorlogse wijken. Dit brengt met zich mee dat uitsluitend de ontwikkelingen ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan in het plan zijn opgenomen.
Weghorst architectuur uit Wierden heeft het plan op een braakliggende locatie aan de Zwavertsweg in Hengelo een drietal woningen en een tiental garageboxen te realiseren. Deze ontwikkeling is niet meegenomen in het maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken'. De ontwikkeling is dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied Zwavertsweg maakt ruimtelijk gezien deel uit van de wijk Groot Driene. Met het voorliggende plan wordt, waar mogelijk en rekening houdend met de wensen ten aanzien van de planopzet van de gemeente Hengelo, aangesloten bij het bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Zwavertsweg. Het plangebied is op de afbeeldingen in figuur 1.1. weergegeven. De grens van het plangebied wordt gevormd door de grenzen van het bewuste perceel.
Figuur 1.1. Ligging van het plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen, geldt momenteel het bestemmingsplan:
'Naoorlogse wijken',
Dit plan is vastgesteld bij raadsbesluit van 10 maart 2009. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben het bestemmingsplan op 30 juni 2009 goedgekeurd. Het bestemmingsplan is op 28 augustus 2009 in werking getreden en tevens onherroepelijk geworden.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Groenvoorzieningen'. In figuur 1.2. is een uitsnede van de plankaart opgenomen.
Figuur 1.2 Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken'
Op grond van de bijbehorende regels zijn gronden met de bestemming 'Groenvoorzieningen' bestemd voor groenvoorzieningen, bos, bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden, waterlopen en waterpartijen, recreatief medegebruik en voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van regenwater met daaraan ondergeschikt verhardingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Geschiedenis Van Het Gebied
Het plangebied is gelegen aan de Zwavertsweg en maakt onderdeel uit van het gebied Groot Driene.
Driene (Thrinon) wordt al voor 1000 in oorkonden genoemd. In Twente was de samenleving in de vroegste tijd georganiseerd in het hofstelsel. Nadien kwamen er belangrijke wijzigingen in het grondbezit zoals grote landgoederen. Deze landeigenaren werden steeds zelfstandiger en trokken in hun gebieden het bestuur, de verdediging en de rechtspraak naar zich toe.
De zelfstandige boeren hadden deze bescherming niet, doch konden deze verkrijgen door hun grond over te dragen aan de grondbezitters. Dit systeem van heer en horige staat bekend als het hofstelsel. Het uitgebreidst waren de bisschoppelijke bezittingen.
In Twente behoorden rond 1300 meer dan 200 Twentse erven tot het bisschoppelijke bezit. Dit hofhorige stelsel heeft vooral in het oosten van ons land een taai leven gehad.
De term mark of marke betekende aanvankelijk ‘grens’ en werd geleidelijk gebruikt om een grondgebied te kenmerken. Het werd geleidelijk aan benut om een bepaald grondgebied van een groep boerenhoven aan te geven.
De marke regelde de gebruiks- en eigendomsrechten nauwkeurig. Na een tijd regelden de markerichter en het markebestuur allerlei aangelegenheden van algemeen belang. In het Heberegister van het stift Werden aan de Ruhr worden een aantal Twentse marken vermeld zo ook Thrinon wat Driene werd. De marken werden in de 19de eeuw (1837 –1850) verdeeld in particuliere grondbezit.
De Mark klein Driene kende maar zeven Boerderijen zoals Kortmans (De Kathe) daarvan ook de Kortmansweg en Het Savert (Swaffering) die hiervan oostelijk gelegen was. Het Nijhuis (Nyehus) noordelijk van Het Swafert en Hollink (Hoveldink) aan de Oldenzaalsestraat (tussen de Joseph Haydenlaan en Handelstraat). Tussen Olreking (ook bekend als Pentrop maar aan de andere kant van de Oldenzaalsestraat gelegen) en Holllich lag iets van de Oldenzaalsestraat gelegen het Esselink (Esking). Verder moet er nog een boerderij gestaan hebben met de naam Ensink maar waar is niet bekend.
De marke Groot Driene kende eenentwintig boerderijen. De bekendste naam is de Waarbeek (Woirtbeke) die waarschijnlijk noordelijk van het kanaal, nu Sportveld de Waarbeek, heeft gelegen. Het Annink (Anning) kennen wij ook als de Anninksweg die waarschijnlijk achter de bocht in de Anninksweg, Grundellaan heeft gelegen. In de buurt van de Boekweitweg, Laan van Driene stonden vanaf de Enschedesestraat de verdwenen boerderijen Asvelding, Nyehoff en Reymelding. Verder zuidoostelijk vanaf de Enschedesestraat staan Het Lubberink (lubberting), Het Wolterink (Wolterdinchoff), de verdwenen boerderij Wermberting en Het Hoevink (Hughing). Hiervan iets oostelijker het Elferink (Elverking). Weer iets zuidelijker hiervan, vanaf Enschedesestraat in het binnengebied, Selvert (Selewerding) en Het Assink (Assing). Bij de Zwavertsweg richting noord komen wij Bergerink (Berghering) en iets noordelijker het verdwenen Henning tegen. Dit gaat met de grensweg naar het zuiden toe met Smeenk (Smedeing), Riesman (Ridering), Het Leusink (Luetzing), Het Hegeman (Heghering) en het Het Bos (Busschinck). Het Leutink (Luting) ligt oostelijk in Enschede verder ligt in het de zuidoostelijke gebied het verdwenen Henning (De Hems). Bij de Studentenhuisvesting Drienerlo ligt de Tol die waarschijnlijk ook met de Marken te maken heeft gehad.
Op 28 november 1811 werden de grenzen van de gemeente Hengelo nader vastgesteld. Zo bestaat historisch gezien Hengelo uit de vroegere Marken Woolde (met het vroegere dorp Hengelo), Oele en Beckum. Eerst in 1881 werd een gedeelde van de marke Driene door een grenswijziging bij de gemeente Hengelo gevoegd. Vooraf hoorde alles wat achter de Kievitstraat en oude Molenweg ligt bij Lonneker. In 1934 werd de gemeente Lonneker bij de gemeenten Hengelo en Enschede gevoegd. Drie jaar later in 1937, kwam een grenswijziging tot stand tussen de gemeenten Hengelo en Enschede. Er werden delen van Lonneker bij Hengelo gevoegd, dit is een deel van Driene en Twekkelo.
Later werd ook Hasselo (vroeger gemeente Weerselo, 1970) bij Hengelo gevoegd.
In de periode direct na de Tweede Wereldoorlog veranderden veel Nederlandse steden totaal van karakter. Al tijdens de oorlog werd duidelijk dat na de bevrijding grote veranderingen op stedenbouwkundig en architectonisch gebied hun intrede zouden gaan doen. Restauratie van de vooroorlogse toestand zou geen uitgangspunt worden bij de diverse wederopbouwplannen. Door de enorme verwoestingen was nu de mogelijkheid ontstaan om verbeteringen ten opzichte van de vooroorlogse situatie te realiseren.
Ook Hengelo – zwaar getroffen door bombardementen – startte met diverse plannen voor herstel van de binnenstad en uitbreidingswijken, in eerste instantie op opengevallen locaties in de stad en direct grenzend aan de vooroorlogse wijken. Daarbij werden standaardtypen woningen en kavels ontworpen. Deze standaardisatie was nodig vanwege de hoge kosten voor bouwmateriaal en de hoeveelheid woningen die gebouwd zouden moeten worden. Eind 1945 bedroeg het tekort aan woningen in Hengelo circa 2300 stuks. Circa 190.000 ton puin moest worden opgeruimd en al het bruikbare puin werd weer toegepast bij de bouw van de eerste noodwoningen, scholen en winkels.
Bijna parallel aan de wederopbouw werden ook nieuwe wijken opgericht. Aan de rand van oude stadskernen ontstonden nieuwe stadswijken met een eigen architectuur en stedenbouwkundig plan: de zogeheten stempelwijken. In Hengelo is Klein Driene, een zogenoemde wederopbouwwijk, daar het eerste voorbeeld van. Door de slechte economische situatie moesten meer woningen gebouwd worden op hetzelfde oppervlak. In verband hiermee werden etagewoningen gebouwd.
Eind jaren zestig werden grote wijken met eengezinswoningen en eigen winkelcentra in het noordoosten van de stad gebouwd: Groot Driene en Noord ontstonden. De woningen zijn opgesteld in rijen, in het bezit van een tuin en meestal gegroepeerd rond gemeenschappelijke open ruimte; hiermee werd voldaan aan de vraag naar ruimere woningen voor gezinnen met kinderen. Aan de zuidzijde van Groot Driene ligt een brede gordel van grote alleenstaande woningen en villa's; deze zijn omgeven door grote tuinen met inmiddels volgroeide beplanting.
De Zwavertsweg betreft een van oudsher aanwezige weg in het gebied.
De Zwavertsweg heeft thans de functie als gebiedsontsluitingsweg voor de wijk Groot Driene.
2.2 Ruimtelijke Karakteristiek
De Zwavertsweg betreft een vooroorlogse weg met deels vooroorlogse en deels naoorlogse bebouwing. De bebouwing bestaat grotendeels uit grondgebonden woningen.
Het projectgebied bestaat in de huidige situatie uit een rommelig bosje met ruigte. Aan de zuidzijde is binnen het projectgebied een slecht onderhouden (verruigde) moestuin aanwezig en aan de oostzijde ligt een kleine weide. De foto's in figuur 2.1. en de luchtfoto in figuur 2.2. geven een impressie van het plangebied.
Zwavertsweg ter hoogte van het plangebied
Figuur 2.1. Impressie van het plangebied
Figuur 2.2. Luchtfoto van de omgeving van het plangebied
2.3 Infrastructuur En Verkeer
In het Gemeentelijke Verkeers- en VervoersPlan (GVVP) zijn de beleidsuitgangspunten voor de verkeersthema's openbaar vervoer, auto, fiets, voetganger, hulpdiensten, parkeren en hoofdwegenstructuur vastgelegd.
Verder is bij de vaststelling van de nota Duurzaam Veilig 2001 ook een voorlopige indeling van het wegennet van Hengelo gemaakt (wegencategoriseringsplan). Hierin worden wegen met de navolgende functies onderscheiden:
- Stroomfunctie (100km wegen of snelwegen); het snel verwerken van het doorgaande verkeer over grotere afstanden;
- Gebiedsontsluitingswegen (50km en 80km wegen); het bereikbaar maken, ontsluiten van werk- en verblijfsgebieden;
- Erftoegangswegen: (30km en 60km wegen): het toegankelijk maken van de afzonderlijke percelen binnen de verblijfsgebieden
Verkeersstructuur
De infrastructuur in dit deel van Hengelo wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een drietal belangrijke invalswegen (radialen), te weten de Oldenzaalsestraat, de Enschedesestraat en de Deurningerstraat. Deze radialen worden verbonden door de wijkring, die binnen het plangebied gevormd wordt door de Kuipersdijk, Laan van Driene, de P.C Hooftlaan en de Beethovenlaan. Daarnaast is er binnen het stadsdeel nog een aantal belangrijke gebiedsontsluitingswegen waaronder een deel van de PC Hooftlaan en Zwavertsweg. Het stadsdeel wordt doorsneden door de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal en begrenst door de spoorlijn Hengelo-Enschede.
Mede door de autonome groei en de economische ontwikkelingen van de laatste decennia is het autobezit aanzienlijk gegroeid en is gebruik van genoemde wegen in de loop der jaren gewijzigd. Het beleid richt zich op een balans tussen functie en gebruik van de verschillende wegen. Het verkeer wordt daar naar toe geleid waar het kan en hoort. Hierdoor is enerzijds de verkeersfunctie op de gebiedsontsluitingswegen versterkt en is anderzijds het verblijfskarakter van de erftoegangswegen versterkt. De genomen maatregelen passen dan ook binnen de visie zoals verwoord in de nota Duurzaam Veilig Hengelo.
Op langere termijn is, om knelpunten op het hoofdwegensysteem te kunnen oplossen en voor de completering van het Tangentensysteem, de aanleg van de doortrekking van de Laan van Driene richting de Zwavertsweg noodzakelijk. Ruimtelijke reservering voor het tracé is noodzakelijk. In figuur 2.3. is de doortrekking van de Laan van Driene globaal weergegeven
Figuur 2.3. Verkeersstructuur met de doorgetrokken Laan van Driene
De erftoegangswegen in het stadsdeel zijn nagenoeg allemaal aangeduid als 30km-zone en als zodanig met verkeersremmende maatregelen en circulatie maatregelen zijn ingericht. Het doorgaande verkeer wordt op deze wijze in de wijken geremd.
Parkeren
In Hengelo wordt ingezet op een sturend parkeerbeleid, waarbij de doelen die worden nagestreefd zijn:
- goede verdeling van de schaarse ruimte;
- verbeteren leefbaarheid;
- vergroten bereikbaarheid;
- het verminderen van de groei automobiliteit.
Voor nieuwbouw worden in Hengelo in grote lijnen de in 1994 opgestelde CROW parkeerrichtlijnen gehanteerd. De parkeerkencijfers worden per straat of straatsectie gehanteerd.
Openbaar vervoer
In Hengelo wordt op dit moment een samenhangend openbaar vervoerssysteem ontwikkeld. Dit betreft het aanleggen van nieuwe doorstroomassen voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV), die de bus een snelle en comfortabele verbinding tussen de verschillende wijken biedt.
In een samenhangend netwerk voor hoogwaardig openbaar vervoer behoort in dit geval ook de trein. Nabij het plangebied loopt de regionale spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal, met spoorhalte Hengelo-Oost nabij de Zwavertsweg.
2.4 Wonen
De woningen in de Anninks/ Nijhofshoek en Groot Driene/ Zwavertshoek zijn, met uitzondering van de Grundel, in de jaren zeventig gebouwd. Het gaat om koop- en huurwoningen in groen, suburbaan woonmilieu waar veel vraag naar is.
In het plangebied zullen drie grondgebonden woningen worden gerealiseerd, een vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen. Deze ontwikkeling sluit aan bij het woningtype in de directe omgeving.
2.5 Water
In de nabijheid van het plangebied is geen open water aanwezig. Voor een beschrijving van de wateraspecten in brede verband wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Naoorlogse wijken'.
2.6 Groen
Het groen binnen het plangebied bestaat in hoofdzaak uit berken, esdoorns, fijnsparren en coniferen. De moestuin is verruigd met veel braam en brandnetel. Langs de Zwavertsweg staan grote iepen. Direct ten zuiden van het projectgebied liggen sportvelden in een parkachtige omgeving.
2.7 Nutsvoorzieningen, Kabels En Leidingen
Bij nieuwe ontwikkelingen in de naoorlogse wijken waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient hiervoor een "vergunning kabels en leidingen" te worden aangevraagd bij de sector Wijkzaken, afdeling Stadstoezicht. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan. Deze zal in een later stadium plaatsvinden.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologische inpassing van een drietal woningen en een aantal garageboxen op een braakliggende locatie aan de Zwavertsweg op een wijze zoals is aangegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1. Inrichtingsschets
3.1 Verkeer En Infrastructuur
De woningen en de achtergelegen garageboxen worden ontsloten vanaf de Zwavertsweg waarbij voor de woningen parkeerplaatsen zijn gecreëerd langs de toegangsweg naar de garageboxen.
3.2 Wonen
Er is sprake een drietal woningen, een vrijstaande en twee van het type 'twee onder één kap. Een impressie van de woningen is opgenomen in figuur 3.2.
Figuur 3.2. Impressie van de te bouwen woningen
3.3 Nutsvoorzieningen, Kabels En Leidingen
De "vergunning kabels en leidingen" zal in een volgende planfase worden aangevraagd bij de sector Wijkzaken, afdeling Stadstoezicht. Daarnaast zal alsdan bij de betreffende nutsbedrijven ook een KLIC-melding worden gedaan.
Hoofdstuk 4 Relevant Beleid
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nota Ruimte
Het beleid van het Rijk over de Ruimtelijke Ordening is kenbaar gemaakt met de Nota Ruimte. Als hoofddoel is in deze Nota het volgende opgenomen.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om (1) op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, (2) de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten, en (3) de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn. Als sturingsfilosofie om dit doel te bereiken, wordt door het Rijk als uitgangspunt gehanteerd: "centraal wat moet, decentraal wat kan".
Binnen deze beleidsdoelen zal het concept van stedelijke netwerken worden gehandhaafd. Ruimtelijke kwaliteit en concentratie in de stedelijke netwerken zijn hierbij harde uitgangspunten. Wel zullen ook de kernen in het landelijk gebied mogen bouwen voor de opvang van de eigen bevolkingsbehoefte. Het beleid is met name gericht op uitvoering van plannen en projecten. De rijksbemoeienis is daarbij vooral gericht op die projecten die van nationale betekenis zijn, zoals de nationale stedelijke netwerken, de nationale ecologische hoofdstructuur en de nationale verkeers- en vervoersverbindingen. Uit een recent door de minister van VROM aan de Tweede Kamer gestuurde brief blijkt dat deze voornemens is om de met de stedelijke netwerken overeengekomen intentie afspraken voor de verstedelijking in de periode 2005 tot 2010 ook in deze zin bij te stellen. Uitvloeisel hiervan is o.a. de Verstedelijkingsafspraken die voor de periode 2005-2010 in een convenant tussen Rijk en de Regio Twente zijn vastgelegd. Ook is het ruimtelijk beleid gericht op verbetering van het verslechterd economisch klimaat. De ruimtelijke ontwikkeling moet een bijdrage leveren aan de structuurversterking van de economie.
4.1.2 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"
In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).
Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.
Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.
4.1.3 Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding heeft als belangrijkste doelstelling: het hebben en houden van een
veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige
watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Met het beleid van de Vierde Nota wordt verwacht dat een verdere verbetering van het verdere functioneren van watersystemen kan worden bereikt. In de Vierde Nota wordt een koers ingezet op het versterken van de samenhang van het waterbeleid met andere beleidsvelden zoals milieubeleid, ruimtelijke ordening en natuurbeleid en kan zowel voor het realiseren van de doelen van het waterbeleid als voor doelen van andere beleidsvelden positief uitwerken. Voor de ruimtelijke ordening zal hieraan inhoud worden gegeven door bij de opstelling of wijziging van streek- en bestemmingsplannen en bij het opstellen van de Nota Ruimte water als ordenend beginsel te hanteren.
In paragraaf 5.1 wordt nader op het aspect water ingegaan.
4.1.4 Conclusie toets aan rijksbeleid
De aanleiding van het voorliggende bestemmingsplan, de herontwikkeling van een braakliggend stuk grond in stedelijk gebied, voldoet, vooral vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, aan de doelstellingen van de Nota Ruimte.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
4.2.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, de bouw van een drietal woningen op een binnenstedelijke locatie, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
In figuur 4.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Figuur 4.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘bebouwing’. Het ontwikkelingsperspectief ‘bebouwing’ verzet zich niet tegen de bouw van een drietal woningen en garageboxen op de bewuste locatie.
Gebiedskenmerken
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
De stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘de stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype “woonwijken 1955-nu”. In figuur 4.3. is dat aangegeven.
Figuur 4.3. De stedelijke laag: 'woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden. Het behoud van eigen karakter is belangrijk.
Ambitie
Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van de jaren .70 en .80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Herkennen en benutten
Richting Als ontwikkelingen plaatsvinden in naoorlogse wijken dan voegt de bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.
Terzake van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt opgemerkt dat er sprake is van een drietal woningen. Er wordt ruimte geboden voor een eigen individuele invulling. Er zal er sprake zijn van vormverwantschap met de bebouwing in de directe omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting.
De 'lust- en leisurelaag'
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart ‘de lust- en leisurelaag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie ten aanzien van het provinciale beleid:
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Er is sprake van bestaand stedelijk gebied. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt voegen de nieuwe woningen zich qua aard en maat naadloos in de bebouwde omgeving. De herontwikkeling van deze locatie sluit aan bij de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de wijk.
4.3 Regionaal Beleid
De Regio Twente heeft op tal van onderwerpen beleid ontwikkeld. Gelet op de beperkte reikwijdte van het voorliggende bestemmingsplan zijn niet alle beleidsonderwerpen in dit geval relevant. Uitsluitend de relevante aspecten worden genoemd. Voor een nadere toelichting op de overige aspecten wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het geldende bestemmingsplan 'naoorlogse wijken'.
4.3.1 Intergemeentelijke Structuurschets
In de Intergemeentelijke Structuurschets Hengelo/Enschede) wordt in het kader van duurzaamheid aandacht geschonken aan de compacte stad. Dit betekent dat er prioriteit wordt gegeven aan de ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied met behoud en/of versterking van de leefomgeving. De ruimte die aanwezig is in het bestaand stedelijk gebied wordt hierdoor maximaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat de bestaande groenstructuur en de aansluiting met het buitengebied dienen te worden gehandhaafd. Daarnaast is uitgangspunt het realiseren van voldoende verschillende woonmilieus in overeenstemming met de vraag.
4.4 Gemeentelijk Beleid
De gemeente Hengelo heeft op tal van onderwerpen beleid ontwikkeld. Gelet op de beperkte reikwijdte van het voorliggende bestemmingsplan zijn niet alle beleidsonderwerpen in dit geval relevant. Uitsluitend de relevante aspecten worden genoemd. Voor een nadere toelichting op de overige aspecten wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het geldende bestemmingsplan 'naoorlogse wijken'.
4.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2001)
In het door de raad vastgestelde Gemeentelijk Rioleringsplan worden de uitgangspunten met betrekking tot de waterhuishouding en de riolering beschreven. Voor alle in- en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels:
- Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
- Lokale zuivering van dit afvalwater wordt niet duurzaam geacht vanwege de hoge kosten, het grote ruimtebeslag en de te grote risico's voor volksgezondheid en milieu;
- Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
- Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
- Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
- Bij stedenbouwkundige plannen moet notie worden genomen van het feit dat het water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
- Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn: regenwaterhergebruik op individuele schaal en directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen;
- Een goed alternatief in geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling is een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers;
- Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater dus niet naar een RWZI. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
- Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundige plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren;
- Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het Waterschap Regge en Dinkel worden gezocht naar maatwerk.
Met de vermelde aspecten wordt in dit plan in voldoende mate rekening gehouden.
4.4.2 Gemeentelijk waterplan (2006)
Het Waterplan Hengelo "Kleurrijk waterbeheer" is in 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Het waterplan beschrijft hoe de gemeente in de komende 25 jaar haar verantwoordelijkheid neemt in het regionale watersysteem en geeft richting aan de ontwikkeling van stedelijk water in Hengelo. Het waterplan onderscheidt 3 sporen waarlangs de gemeente en het waterschap Regge en Dinkel invulling gaan geven aan deze verantwoordelijkheid;
- 1. Het herstel van de Hengelose beken;
- 2. Het gescheiden houden van schone en vuile waterstromen ( afkoppelen van hemelwater);
- 3. Het oplossen van grondwateroverlast.
Ad. 1 Grote delen van de Hengelose beken zijn niet meer zichtbaar omdat ze verduikerd zijn. Met name herstructureringsprojecten bieden kansen deze beken weer zichtbaar te maken en weer integraal onderdeel te laten uitmaken van de openbare ruimte.
Ad. 2 Schoon hemelwater wordt niet meer op de gemengde riolering geloosd maar wordt zichtbaar afgevoerd naar oppervlaktewater. In het gebied wordt voldoende waterberging aangelegd, het liefst in de vorm van wadi's omdat deze tevens een zuiverende werking hebben.
Ad. 3 In het kader van de Wet Gemeentelijke Watertaken (per 1/1/2008) heeft de gemeente een verbrede zorgplicht t.a.v. het oplossen van structurele grondwateroverlast.
Naast deze drie manieren is een belangrijke rol weggelegd voor communicatie en educatie. De nadruk ligt hierbij op kijken en doen. Te denken valt aan het uitzetten van fiets- en wandelroutes langs de beken en het aanleggen van een waterspeelplaats of waterkunstwerk. Ook is een lespakket over water aan de basisscholen aangeboden.
Het waterplan is door de besturen van het waterschap Regge en Dinkel en de gemeente Hengelo vastgesteld.
4.4.3 Nota Wonen (2004)
De rol van de gemeente wordt ingevuld op drie niveaus:
- bovenlokale afstemming van woonbeleid (bijvoorbeeld in de Netwerkstad en de Regio);
- stedelijk beleid, stedelijke vernieuwing, stedelijke programmering, herstructurering en andere interventies;
- wijkgerichte programmering van projecten en maatregelen binnen beleidskaders en visies op de wijk.
Het woonbeleid van de gemeente verschuift van sturen naar stimuleren, faciliteren en committeren. De woningbouwcorporaties en hulp-/zorginstellingen zijn de partners waarmee de gemeente samenwerkt om de volgende doelstellingen te bereiken:
- 1. bereiken van een betere balans tussen vraag en aanbod op het gebied van wonen;
- 2. ontwikkelen van de stad en de woongebieden met een zorgvuldig ruimtegebruik;
- 3. ontwikkelen van woongebieden met een eigen identiteit en kwaliteit, een complementair woningbouwprogramma, hoge ruimtelijke en milieu kwaliteit en veiligheid;
- 4. toename van het aandeel koopwoningen in de woningvoorraad tot 55% in 2010;
- 5. herstructurering van (naoorlogse) wijken met een grote fysieke en sociale achterstand;
- 6. het bevorderen van het wonen in de binnenstad;
- 7. het waarborgen van het aanbod betaalbare huurwoningen in de woningvoorraad; met name in herstructureringswijken;
- 8. voldoende aanbod aan kavels voor particulier opdrachtgeverschap (individueel en collectief);
- 9. ontwikkelen van woonservicegebieden;
- 10. zorgen voor voldoende beschermde woonvormen voor kwetsbare groepen i.v.m. extramuralisering;
- 11. vergroten aan fysieke toegankelijkheid van woningen en woonomgeving.
Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de doelstellingen van de Nota Wonen.
4.4.4 Nota Autoparkeren (2008-2012)
In december 2008 heeft de gemeenteraad de nieuwe Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het nieuwe parkeerbeleid zoals deze nu is vastgesteld geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.
Nieuwe parkeernormen behoren ook tot het door de raad vastgestelde parkeerbeleid. De nieuwe parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad en stadsomvang. Binnen de beschikbare bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt tot parkeernormen per stedelijke zone, functie en aandeel bezoekers.
In dit plan wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen.
4.4.5 Prostitutiebeleid (2004)
Als algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat het regionaal afgestemde lokale prostitutiebeleid in Twente vanuit een integrale benadering wordt opgezet. De trekkersrol voor wat betreft de regulering en de handhaving ligt bij het lokale bestuur. Aspecten van volksgezondheid, veiligheid, leefbaarheid en handhaving spelen daarbij zeker een rol. Met betrekking tot de handhaving spitst het beleid zich vooral toe op de (te verwachten) mate van overlast bij de verschillende vormen van prostitutie en de kans op het plegen van strafbare feiten.
De thans aanwezige seksinrichtingen in Hengelo worden positief bestemd waarbij verdere uitbreiding van het aantal seksinrichtingen wordt uitgesloten. In het plangebied Zwavertsweg is geen seksinrichting aanwezig.
4.4.6 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Vanwege de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening is de structuurvisie op 9 september 2008 opnieuw vastgesteld. Het stuk bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
- 1. Versterking van de economische structuur;
- 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
- 3. De sociale opgave;
- 4. Het landschap de stad in;
- 5. Ruimtelijke kwaliteit;
Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Het voorliggende plan staat uitvoering van de structuurvisie niet in de weg.
4.4.7 Volkshuisvestingsbeleid
In de voortgangsnotitie 1999 wordt de stand van zaken weergegeven met betrekking tot de vraagstukken op het gebied van de volkshuisvesting die zich thans voordoen in Hengelo. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende vraagstukken van belang:
1. Wijkontwikkeling
Goed wonen in kwalitatief complete wijken is een onbetwiste doelstelling. Maar hoe dat doel moet worden bereikt in met name de meest kwetsbare wijken qua woningmarkt, is niet alleen een vraagstuk van woningbouwprogrammering. Ook de relatie met sociale wijkontwikkeling en het beheer van de openbare ruimte speelt een rol. Vooral het aanbrengen van samenhang en versterking in beleid is een opgave waarmee een begin is gemaakt. Het eindplaatje voor een aanpak is er nog niet. Toch zal de gemeente als de voorwaardenscheppende partij haar visie moeten geven. Daarmee is de volkshuisvesting ook gemeentebreed actief betrokken bij andere delen van het beleid.
2. Woonruimteverdeling
De werking van het woonruimteverdelingsinstrumentarium is onlangs geëvalueerd. Hieruit blijkt dat het instrumentarium op zich goed past bij de marktomstandigheden in Hengelo. De punten van kritiek betreffen vooral de sociale effecten / uitkomsten van de toewijzing en de bereikbaarheid van de kwalitatief betere en vaak iets duurdere woningen. De veranderingen in de kaartenbak met woningzoekenden werkt uiteraard door. De vergrijzing, het aantal buitenlanders en het aantal woningzoekenden met een laag inkomen bepalen in hoge mate het spel van vraag en aanbod. Woonruimteverdeling op basis van het woonbonnensysteem functioneert goed. Het aanbod van vrijgekomen woningen past niet bij de vraag. De verdeling van de schaarste blijft een zaak van rechtszekere en rechtsgelijke behandeling met objectiveerbare criteria die breed worden gedragen. De rol die de huursubsidie in Hengelo kan spelen moet niet worden overschat. Er wordt gestuurd op het scherpst van de snede. Verruiming van de keuzevrijheid zal leiden tot nog meer "schaarste" onder de meest gewilde woningen.
Vanaf 1997 wordt gebruik gemaakt van de Monitor Volkshuisvesting Hengelo. In dit document worden twaalf van de meest relevante vragen over de Hengelose woningmarkt beantwoord. De hoofdlijnen van het volkshuisvestingsbeleid in Hengelo zijn weergegeven in de Kadernota Volkshuisvesting uit 1994. De kerncriteria van het volkshuisvestingsbeleid zijn kwantiteit, kwaliteit, betaalbaarheid en beschikbaarheid/toegang tot de woningvoorraad, alsmede medezeggenschap in beheer en beleid van de relevante marktpartijen. De gemeente is de eerstverantwoordelijke voor het beleid. Echter, het instrumentarium daarvoor is in de afgelopen jaren kleiner geworden.
4.4.8 Welstandsnota
Per 1 juni 2004 is de welstandsnota in de gemeente Hengelo in werking getreden. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten
voor de burger inzichtelijker te maken. In de nota worden voor heel Hengelo algemene criteria genoemd. Daarnaast vindt concretisering plaats door gebiedsgerichte criteria en objectieve criteria.
Voor licht-vergunningplichtige bouwwerken zijn loketcriteria opgenomen. Omdat de criteria enkel
betrekking hebben op materiaalkeuze, kleur e.d., beperkt het bestemmingsplan zich tot het regelen van de massa.
Op het plangebied is de categorie 'Linten' van toepassing. Nieuwbouw moet aan de gestelde voorwaarden in het betreffende gebied voldoen, dan wel daar bij aansluiten. Indien een ontwikkeling/bouwplan niet past binnen de criteria uit de welstandsnota, dan dient een door de Gemeenteraad vastgestelde paragraaf voor de welstandsnota, dan wel een beeldkwaliteitsplan, gemaakt en goedgekeurd te worden, anders volgt een negatief advies.
4.4.9 Nota geluid
Op 10 februari 2009 heeft de gemeente Hengelo de Nota Geluid vastgesteld. In deze nota is het geluidbeleid van de gemeente Hengelo verwoord. Het voornemen om geluidbeleid op te stellen komt voort uit de wetswijziging Wet geluidhinder (1 januari 2007), de behoefte aan een meer gebiedsgericht milieubeleid en daarbinnen duidelijkheid en rechtsgelijkheid bij het uitvoeren van wettelijke geluidtaken.
Doel van het geluidbeleid van de gemeente Hengelo is:
- Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
- Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-ontheffingen;
- Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
- Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.
Met deze doelstellingen is rekening gehouden.
4.5 Conclusie
Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Watertoets
Zoals in hoofdstuk 4 uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
Het waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording hiervan heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de omvang van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel geeft een positief wateradvies. Het advies van het waterschap inzake de watertoets is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
5.2 Flora En Fauna
De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:
- Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
- Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
- Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
- Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een ontheffing (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?
Naar aanleiding van de voorgenomen nieuwbouw heeft Eelerwoude een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd op de betreffende locatie. De resultaten van deze quick scan zijn opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek volgen de volgende conclusies.
Beschermde soorten & effectenanalyse
Flora
Het veldbezoek is uitgevoerd buiten het groei- en bloeiseizoen van de meeste plantensoorten. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Geschikte groeiplaatsen voor beschermde plantensoorten zijn evenmin aanwezig binnen het projectgebied. De flora binnen het projectgebied wordt gedomineerd door zeer algemene, niet beschermde soorten van voedselrijke groeiplaatsen (brandnetel, braam, etc.).
Broedvogels
Broedende vogels zijn strikt beschermd. Binnen het projectgebied kunnen tijdens het broedseizoen diverse soorten broedend worden verwacht. Gedacht kan worden aan soorten als houtduif, merel, winterkoning, zanglijster, vink, heggenmus en roodborst. Omdat het verstoren van broedende vogels in strijd is met de Flora- en faunawet moeten werkzaamheden als het verwijderen van struiken en heesters en het kappen van bomen, buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd. Omdat er geen vroeg- of laatbroedende soorten worden verwacht op de locatie, kan voor het broedseizoen globaal de periode maart – medio juli worden aangehouden.
Nesten van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw zijn jaarrond beschermd door de Flora- en faunawet. Binnen het projectgebied zijn geen nesten van deze soorten aangetroffen of te verwachten.
Vleermuizen
Alle vleermuizen zijn strikt beschermd (tabel 3) door de Flora- en faunawet. Een soort als de gewone dwergvleermuis is een algemeen voorkomende vleermuissoort die veelvuldig in stedelijk gebied wordt aangetroffen. De soort heeft hier verblijfplaatsen in gebouwen (in spouwmuren, onder dakbeschot, afwerking van dakranden, kelders en op zolders) en jaagt in tuinen, parken, langs lanen en rond stadsvijvers.
Binnen de projectlocatie zijn geen geschikte locaties voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. De projectlocatie kan wel een functie hebben als onderdeel van foerageergebied van een soort als de gewone dwergvleermuis. Gezien de geringe omvang van het voornemen en het feit dat in de directe omgeving ruim voldoende alternatieven voor foerageergebied aanwezig zijn (bijvoorbeeld in het groen rond de sportvelden), wordt geen negatief effect verwacht op de lokale populatie van de gewone dwergvleermuis rond het projectgebied.
De iepen langs de Zwavertsweg vormen geschikt foerageergebied en kunnen tevens onderdeel uitmaken van een vliegroute van vleermuizen. Er wordt vanuit gegaan dat deze iepen, die buiten het projectgebied staan, gehandhaafd blijven. Een negatief effect op vleermuizen die gebruik maken van deze iepen langs de Zwavertsweg is daarmee uitgesloten.
Negatieve effecten op vleermuizen als gevolg van een toename van verlichting worden niet verwacht. De locatie is in de huidige situatie ook al voor een belangrijk deel verlicht door straatverlichting (Zwavertsweg), verlichting vanaf het sportpark of verlichting van nabij gelegen huizen. De toename van de verlichting is ten opzichte van de huidige situatie te verwaarlozen.
Overige zoogdieren (grondgebonden)
Binnen het projectgebied worden alleen algemeen voorkomende tabel 1-soorten als egel, mol, konijn en enkele tabel 1-muizensoorten verwacht. Voor tabel 1-soorten geldt een vrijstellingsregeling. Dit betekent dat voor deze categorie geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden.
De steenmarter (tabel 2-soort) komt zeer waarschijnlijk voor in de omgeving van de projectlocatie. De soort wordt tegenwoordig regelmatig waargenomen in stedelijk gebied en heeft verblijfplaatsen in schuren, maar ook op zolders van huizen en andere gebouwen. Binnen de projectlocatie zijn echter geen verblijfplaatsen van de steenmarter aanwezig. Het voornemen heeft door de geringe omvang en het ontbreken van vaste verblijfplaatsen, geen negatief effect op de lokale populatie steenmarters. Geschikte leefgebieden voor tabel 3-soorten ontbreken binnen de projectlocatie.
Amfibieën
Binnen de projectlocatie zijn geschikte overwinteringslocaties voor amfibieën aanwezig in de vorm van ruigte en (muizen)holen. Het is mogelijk dat soorten als de gewone pad of de bruine kikker overwinteren binnen het projectgebied. Beide soorten vallen onder tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit betekent dat voor deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Wel geldt de Zorgplicht (zie bijlage). Het projectgebied bevat geen water en vormt daarom geen voortplantingsbiotoop voor amfibieën. Geschikte biotopen voor tabel 2- of tabel 3-soorten amfibieën zijn niet aanwezig binnen het projectgebied.
Reptielen en vissen
Reptielen worden niet verwacht op de locatie vanwege het ontbreken van geschikte biotopen en de ligging van de locatie in stedelijk gebied. Vissen komen niet voor vanwege het ontbreken van oppervlaktewater.
Overige fauna
Van de overige beschermde soortgroepen (dagvlinders, libellen en overige ongewervelden) worden geen beschermde soorten verwacht wegens het ontbreken van hiervoor geschikte biotopen (vochtige tot natte heiden, vennen, hoogvenen, laagvenen, (hei)schrale graslanden, etc.).
Conclusie
Op basis van deze quickscan Flora- en faunawet wordt vastgesteld dat voor de nieuwbouw van de huizen en de garageboxen geen ontheffing van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Nader onderzoek naar soorten is evenmin nodig.
5.3 Monumenten En Archeologie
5.3.1 Monumenten
Binnen het plangebied Zwavertsweg bevinden zich geen monumenten.
5.3.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is getoetst aan de Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart met AMZ-adviezen van de gemeente Hengelo. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in figuur 5.1. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld.
Figuur 5.1. Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart gemeente Hengelo
De kaart geeft aan dat het onderzoeksgebied aan de Zwavertsweg in een gebied met dekzandhoogten- en ruggen met een plaggendek. Dat houdt in dat er een hoge verwachting geldt voor archeologisch resten uit alle perioden. Dit betekent dat bij ingrepen in de bodem groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek vereist is.
Naar aanleiding hiervan is door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau de Steekproef een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd aan de Zwavertsweg te Hengelo. Doel van het onderzoek was het vaststellen of in het gebied archeologische waarden aanwezig zijn die door de woningbouw bedreigd worden.
Het onderzoek bestaat uit een bureau- en een veldonderzoek. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Bij het veldonderzoek zijn zes boringen verricht om archeologische indicatoren op te sporen en om de gaafheid van de bodem te bepalen.Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een gebied ligt met dekzandwelvingen. Binnen een kilometer omtrek zijn vondsten geregistreerd die zijn gedateerd in het neolithicum en de bronstijd, waarvan de dichtstbijzijnde op 0,6 kilometer. Uit het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied een cultuurdek aanwezig is met een dikte van 0,9 tot 1,0 meter. De kwaliteit van de bodem is redelijk waardoor archeologische grondsporen bewaard gebleven kunnen zijn. Een aanwijzing voor dergelijke sporen is de vondst van drie scherven aardewerk.
Naar aanleiding van het onderzoek door 'de Steekproef' heeft de regio-archeoloog nader a dvies uitgebracht. Doordat er tot zeker 80 cm beneden maaiveld geen vindplaats ligt, worden alle werkzaamheden tot die diepte vrijgegeven. De plaats waar de diepste werkzaamheden zullen plaatsvinden, daar waar de woningen komen, is verder tot een diepte van 120 cm beneden maaiveld verstoord. Hier worden geen archeologische resten meer verwacht. De regio-archeoloog adviseert de gemeente Hengelo om het plangebied vrij te geven voor bodemingrepen tot 80 cm diep en op de locatie van de woningen tot 120 cm diep.
Voor alle toekomstige graafwerkzaamheden geldt dat indien archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze direct dienen te worden gemeld bij de gemeente Hengelo, vertegenwoordigd door dhr. J. Stegeman, conform de Monumentenwet 1988 artikel 53 & 54.
5.4 Milieu
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bedrijven en milieuzonering, bodem, geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
5.4.1 Bedrijven en milieuzonering
5.4.2 Bodem
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Kruse Milieu B.V. uit Geesteren heeft ter plaatse een bodemonderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 4. Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 5 inspectiegaten gegraven en 12 boringen verricht waarvan één boring tot 4.2 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 2.45 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond BG I is niet verontreinigd;
- de bovengrond BG II is zeer licht verontreinigd met lood, zink en PAK;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de bovengrond BG II en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. De bovengrond BG I en de ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
5.4.3 Geluid
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg/spoorweg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg/spoorweg gesitueerd is.
5.4.4 Externe veiligheid
5.4.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
5.5 Integrale Veiligheid
In Hengelo staat veiligheid hoog op de agenda. Veiligheid is immers één van de basistaken van de lokale overheid. Het is zaak om ook bij de ruimtelijke ordening rekening te houden met mogelijkheden om de integrale veiligheid te verbeteren.
Ten aanzien van de sociale veiligheid dient rekening te worden gehouden met het volgende. Het is een gegeven dat de aanwezigheid van potentiële daders en een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit de kans op criminaliteit verhogen. Door een zorgvuldig ontwerp en beheer van de gebouwde omgeving kan de veiligheid worden verbeterd en overlast worden verminderd. Het Politiekeurmerk voor Nieuwbouw biedt hier een goed handvat voor en dient, waar mogelijk, dan ook te worden toegepast. Het betekent onder meer dat aanwezigheid van sociale ogen de kans op onveiligheid vermindert. Dit betekent:
- geen tussenliggende terreinen braak laten liggen;
- de locatie van voorzieningen zorgvuldig organiseren binnen het gebouw d.w.z. presentatie van die functies aan openbare / semi-openbare ruimtes;
- open karakter creëren, vermijden dat dichte gevels ontstaan langs routes;
- doorgaande routes voor langzaam verkeer door gebieden met monofuncties vermijden;
- zorg dragen voor eventuele alternatieve routes in de vorm van dag- en nachtroutes.
De kans op onveiligheid vermindert ook als de woonomgeving aantrekkelijk is vormgegeven, goed is onderhouden en bewoners en voorbijgangers zich betrokken voelen bij de omgeving.
Een gebied dient voor de gebruiker helder en duidelijk te worden ingericht. Zo moet er onder meer aandacht besteed worden aan zichtlijnen en verlichting.
Met betrekking tot het plangebied wordt opgemerkt dat met het vorenstaande rekening is gehouden. Er is geen sprake van braakliggend terrein. Een punt van aandacht is het terrein met garageboxen. Geconstateerd wordt echter dat dit terrein door de ligging een min of meer privaat karakter heeft. Bovendien ligt de toegang tot de garageboxen tussen twee woningen. Vanuit deze woningen en vanuit de aan de overzijde van de Zwavertsweg gelegen woningen is er goed zicht op de inrit naar de garageboxen.
Van doorgaande routes voor het langzame verkeer is geen sprake.
Fysieke veiligheid en brandweer
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) daadwerkelijke incidenten, ongelukken en rampen. Wanneer de fysieke veiligheid in gevaar komt, is directe hulpverlening vaak noodzakelijk. Door het vooraf treffen van de juiste infrastructurele, bouwkundige en technische maatregelen kunnen ongelukken zoveel mogelijk worden voorkomen of kan in geval van een incident zo goed mogelijk hulp worden geboden. Een goede bereikbaarheid van gebieden evenals de aanwezigheid van voldoende bluswater is een voorwaarde voor een snelle hulpverlening. Een goede bereikbaarheid van inwoners van een wijk is ook nog op een andere manier van belang. In geval van een zwaar ongeval of ramp is het noodzakelijk om de bevolking in de omgeving zo snel mogelijk te kunnen informeren en adviseren ('ramen en deuren sluiten'). Via het sirenenet kan de bevolking worden bereikt en erop worden geattendeerd om de radio of televisie in te schakelen (de zogenaamde 'rampenzender').
Bluswatervoorziening
Om branden te kunnen blussen maakt de brandweer doorgaans gebruik van de blusstof 'water'. Water is een eerste levensbehoefte van de brandweer. Om in geval van een brand voldoende bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen moeten van tevoren maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen worden aangeduid als 'de bluswatervoorziening'.
Sinds 1999 is voortdurend overleg met de waterleidingbedrijven om de balans te vinden tussen het leveren van kwalitatief goed drinkwater en bluswater. De kwaliteitseisen zijn echter zodanig dat de brandkraan op het drinkwaterleidingnet als bluswatervoorziening niet meer mogelijk is. In de periode 2005 tot 2007 is onderzoek gedaan naar de bluswatervoorziening door de regio's Twente, IJssel-Vecht en Friesland. Dit onderzoek is uitgewerkt in het Sahara rapport.
Concreet is er behoefte aan met name een bluswatervoorziening bij branden welke met het lage-druk-systeem worden bestreden. Als norm wordt 120 m3/uur voor één tankautospuit gehanteerd. Voor de eerste bluswatervoorziening (bestrijden met hoge-druk) kan worden volstaan met een 15m3 tankwagen. Deze doet tevens dienst als buffer bij opschaling.
Voor een goede bluswatervoorziening wordt op basis van het Sahara rapport de regel 1000m/1000m3 aangehouden. Dit houdt in dat een vijver of een beek op een maximale afstand van 1000 m is gelegen. Uit dit oppervlaktewater dient minimaal 1000m3 water door de brandweer te kunnen worden onttrokken.
Voor het voorliggende plan kan de vijver bij het Swafert hieraan voldoen.
Bereikbaarheid
Aan de hand van een analyse van enige honderden branden in woningen in Nederland zijn gegevens verkregen over de relatie tussen de opkomsttijd van de brandweer en het verloop (en de gevolgen) van branden. In de Handleiding brandweerzorg (Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer, 1992) zijn de resultaten opgenomen van onderzoek naar de relatie tussen opkomsttijd en de volgende onderwerpen:
- de ontwikkeling van schade;
- de kans op dodelijke slachtoffers; en
- de kans op het slagen van reddingen.
Kort samengevat blijkt de opkomsttijd van de brandweer sterk van invloed te zijn op de schade die ontstaat bij brand, de kans op dodelijke slachtoffers door brand en op het slagen van reddingen bij brand. Een vergelijkbaar verhaal is van toepassing op hulpverleningen (verkeers- en bedrijfsongevallen met veelal beknellingen) en voor ongevalbestrijding. Ook hiervoor geldt: de kortste opkomsttijd geeft de grootste kans op het beperken van het aantal, het overleven en het herstel van slachtoffers.
Een goede bereikbaarheid van branden en ongevallen heeft een belangrijke invloed heeft op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Onder een goede bereikbaarheid wordt verstaan dat gebouwen, binnen de hiervoor gestelde brandweerzorgnormen , te bereiken zijn via minstens twee onafhankelijke wegen.
De bereikbaarheid van het verzorgingsgebied wordt samengevat gekenmerkt en gewaarborgd door:
- 1. het hanteren van uitrukroutes (vrije routes voor hulpverleningsdiensten)
- 2. de positionering van kazernes ten opzichte van de objecten en het gebruik van deze objecten
Voor het verzorgingsgebied van Hengelo worden uitrukroutes gehanteerd waarin minimale verkeersremmende maatregelen zijn opgenomen zodat de vrije doorgang van de brandweer is gewaarborgd. Deze routes worden vastgesteld en bijgesteld in het brandweerbeleidsplan.
De omvang van het verzorgingsgebied bepaalt de locatie van de kazernes. In Hengelo en Borne wordt overdag vanuit de centrumkazerne Hengelo en vanuit post Borne uitgerukt. In de avond- nacht- en weekendsituatie wordt ook vanuit post Hengelo Noord uitgerukt. Het verzorgingsgebied en de daarbij gehanteerde opkomsttijden wordt vastgelegd in het operationeel dekkingsplan van de regio Twente en is onderdeel van het brandweerbeleidsplan.
Het plangebied in het voorliggende plan geldt een uitstekende bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Vanuit oogpunt van integrale veiligheid bestaat tegen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen overwegende bezwaren.
5.6 Duurzaam Bouwen
Het plangebied wordt met drie thema's in een duurzaam ontwikkelingsperspectief geplaatst. Ten eerste worden de aanwezige landschappelijke kwaliteiten zoveel mogelijk bewaard en benut. Ten tweede is in het ontwerp sprake van voorbeelden van natuurlijke en ecologische aanleg. Ten derde worden een aantal ontwerprichtlijnen permanent toegepast zoals energiezuinig ontwerpen en verkeersprincipes waarin langzaam verkeer en openbaar vervoer zijn bevoordeeld.
Het Plan van Aanpak Duurzaam Bouwen voor Hengelo (vastgesteld door de raad op 16 december 1997) heeft de basis gelegd om in nieuw te ontwikkelen gebieden een aanmerkelijke bijdrage aan duurzaam bouwen te leveren, zowel op woningniveau als op alle andere schaalniveaus. Hiermee is ook het kader gegeven om in bestaande gebieden duurzaamheid vorm te geven.
De uitgangspunten zijn:
- energiezuinigheid en het gebruik van warmte uit zonne-energie;
- waterbesparing;
- duurzaamheid van toegepaste bouwmaterialen in relatie met hun toepassing;
- flexibiliteit in het gebruik van woningen;
- binnenmilieu, comfort en gezondheid;
- een integratie van bovenstaande punten.
De duurzame ontwikkeling is voor de gebouwde omgeving uitgewerkt in duurzaam bouwen en duurzame energie en energie-efficiency.
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is bouwen op een wijze die past bij een duurzame ontwikkeling, een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Het uitgangspunt van de gemeente Hengelo voor duurzaam bouwen is de Trias Ecologica, het stimuleren van de gebouwgebonden maatregelen en het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Duurzaam bouwen op gebouwniveau wordt binnen de gemeente Hengelo meetbaar gemaakt met het instrument "Gemeentelijke praktijk richtlijn duurzaam bouwen", verkort GPR-Gebouw 3.2. Op basis van 6 thema's wordt de duurzaamheid van een gebouw gemeten. Op een schaal van 1 tot 10 wordt gemiddeld een score van 7,0 gevraagd. Door de ontwikkelaar dient onderbouwd te worden hoe invulling is gegeven aan deze uitgangspunten voor duurzaam bouwen.
Ten aanzien van de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling zal een en ander op bouwplanniveau nader worden uitgewerkt.
Duurzame energie en energie-efficiency
Duurzame energie is energie die opgewekt wordt door de oneindige bronnen, zoals wind, water en zon. Het gebruik van biomassa valt ook onder de categorie duurzame energie. Energie-efficiency is het beter benutten van de fossiele brandstoffen en van restproducten zoals warmte uit rookgassen, waardoor vermindering van de CO2-emmissie ontstaat.
Het uitgangspunt van de gemeente Hengelo voor toepassing van duurzame energie en energie-efficiency is de Trias Energetica. Het energiebeleid is gericht op prestatiegerichte energievisies waarin de gestelde ambitie is vertaald in concrete uitgangspunten.
Bij het ontwikkelen van plannen voor nieuwbouw of wijkreconstructie verdient het aanbeveling in een vroeg stadium van de planontwikkeling een energievisie op te stellen, waarbij kansen en mogelijkheden worden geïnventariseerd voor een andere dan de conventionele energie-infrastructuur op basis van gas en elektra.
In Hengelo wordt het Warmtenet Hengelo gerealiseerd. Dit is een duurzame energievoorziening die gebouwen van warmte voor ruimteverwarming/tapwater en/of koude voorziet. Het plangebied valt niet in het leveringsgebied van het Warmtenet Hengelo.
5.7 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanwijzigingsprocedure, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het project economisch uitvoerbaar is.
Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur betreft het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.1. van dit besluit wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet onder meer aangewezen een bouwplan voor de bouw van een of meer woningen.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hengelo is een anterieure grondexploitatieovereenkomst opgesteld. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd. Een exploitatieplan behoeft derhalve niet te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Het Bestemmingsplan
6.1 Uitgangspunten
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Het Digitale Bestemmingsplan
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De relevante standaarden van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 worden hieronder kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
De Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2008) schrijft technische vormvereisten, regels rondom de elektronische beschikbaarstelling en vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten voor. De standaard regelt enkele praktische zaken omtrent het digitale planproces. Hoe moet een bestemmingsplan worden gepubliceerd? Hoe moet een digitaal waarmerk worden gezet? Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de technische vormvereisten die in deze standaard zijn voorgeschreven.
Bijlage 1 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening beschrijft het Informatiemodel voor de Ruimtelijke Ordening, IMRO2008. Dit is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden. Dit betekent dat het gaat om informatie die voor verschillende partijen van belang is, vandaar de uitwisseling. IMRO2008 is dus het technisch model voor alle Wro-instrumenten.
De Praktijkrichtlijn voor Bestemmingsplannen (PRBP2008) vormt een uitgebreide toelichting op IMRO2008. Dit rapport bevat de Praktijkrichtlijn die de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) beschrijft om conform het IMRO2008 en de SVBP2008 bestemmingsplannen elektronisch vast te leggen. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden.
6.3 Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemming toegelicht.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk III bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
6.4 Handhaving Van Het Plan
6.4.1 Algemeen
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
- 2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
- 3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
6.4.2 Nota handhaving
Binnen de gemeente Hengelo wordt gewerkt aan de totstandkoming van een 'Nota handhaving'. In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt blijft, dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Een belangrijk (nieuw) onderdeel van deze nota is echter de prioriteitstelling. Punten, die bij de prioriteitstelling zeker een rol gaan spelen, zijn de gevolgen die de geconstateerde overtredingen hebben voor de veiligheid en/of de gezondheid. Ook het type overtreding (b.v. bouwen zonder omgevingsvergunning of gebruik in strijd met het bestemmingsplan) is van belang. Een ander aspect waaraan in de nota aandacht wordt besteed is het registreren van geconstateerde overtredingen.
Bovenstaande nota zal ook voor de handhaving van het bestemmingsplan Zwavertsweg als leidraad gaan fungeren.
6.5 Retrospectieve Toets
6.5.1 Algemeen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
6.5.2 Plangebied
Het plangebied betreft een te herontwikkelen gebied met een nagenoeg geheel nieuwe invulling.
Het bestaande gebruik komt daarmee te vervallen.
6.6 Inspraak, Vooroverleg En Verder Verloop Van De Procedure
6.6.1 Inspraak
In de Inspraakverordening van de gemeente Hengelo is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Gelet op de beperkte omvang van plangebied is van een inspraakprocedure afgezien.
6.6.2 Vooroverleg
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleg instanties.
Het waterschap Reggge en Dinkel heeft middels de watertoets al een positief advies afgegeven.
6.6.3 Verder verloop van de procedure
Vaststellingsstadium
Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:
1. het bestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan inclusief wijzigingen vast;
2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage.
Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld en geen voorlopige voorziening is aangevraagd bij de Raad van State treedt het besluit van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.
Bijlage 1 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 1 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Weg- en railverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Tennisbaan Groot Driene
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek tennisbaan Groot Driene
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoetsdocument
Bijlage 6 Nota Behandeling Zienswijzen
Bijlage 6 Nota behandeling zienswijzen