KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Gemengd
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Kantoor
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Tuin
Artikel 13 Verkeer
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen - 1
Artikel 17 Wonen - 2
Artikel 18 Waarde - Archeologie Hoog
Artikel 19 Waarde - Archeologie Middel
Artikel 20 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Artikel 21 Waterstaat - Keur
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Algemene Procedureregels
Artikel 28 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht
Artikel 30 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Een Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
2.2 Verkeer En Infrastructuur
2.3 Wonen
2.4 Werken / Bedrijven
2.5 Winkels En Horeca
2.6 Voorzieningen
2.7 Sport En Recreatie
2.8 Water- En Groenstructuur
2.9 Spelen
2.10 Nutsvoorzieningen, Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 3 Relevant Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Watertoets
4.2 Natuur
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Milieu
4.5 Beheer
4.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 Uitgangspunten
5.2 Het Digitale Bestemmingsplan
5.3 Planopzet
5.4 Handhaving Van Het Plan
5.5 Retrospectieve Toets
5.6 Inspraak, Vooroverleg En Verder Verloop Van De Procedure
Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen
Bijlage 2 Kapvormenkaart
Bijlage 3 Inventarisatie Waardevolle Cultuurhistorische Elementen Tuindorp 'T Lansink
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Beschermd Dorpsgezicht
Bijlage 2 Nota Inspraak En Vooroverleg Bestemmingsplan Tuindorp ’T Lansink 2016
Bijlage 3 Milieuaspectenstudie
Bijlage 4 Wijzigingen Ten Opzichte Van Het Bestemmingsplan Tuindorp 'T Lansink (2005)
Bijlage 5 Nota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Tuindorp 'T Lansink 2016

Tuindorp 't Lansink 2016

Bestemmingsplan - gemeente Hengelo

Vastgesteld op 15-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0164.BP0087-0301 van de gemeente Hengelo;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze van verbeelding verstaan;

1.4 aan-huis-verbonden-beroep

een dienstverlenend dan wel ambachtelijk beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk bijbehorend bouwwerk onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.9 afwijken

het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 archeologisch deskundige

de regionaal (beleid)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bedrijfseconomische binding

het aantoonbaar, al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst voor gemiddeld 12 uur per week, duurzaam verrichten van werkzaamheden behorende bij de dagelijkse bedrijfsvoering, niet zijnde werkzaamheden op basis van vrijwilligheid (om niet), inleen, detachering of aanneming van werk, voor een naast of in de directe nabijheid van de woning, althans op hetzelfde bedrijventerrein gelegen bedrijf;

1.16 bedrijfsmatige kamerverhuur

een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbendende personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige wooneenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging.

Een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;

1.17 bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor een (huishouding van een) persoon welke een bedrijfseconomische binding heeft met dit bedrijf of instelling;

1.18 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.19 beschermd dorpsgezicht

het gebied Tuindorp 't Lansink dat door de voormalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 17 oktober 2003 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

1.20 bestaand

  1. 1. bij bouwwerken:

bouwwerken die aanwezig zijn, dan wel mogen worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning, dan wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, die is aangevraagd vóór het tijdstip van terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  1. 2. bij gebruik:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.31 bijgebouw

een bijbehorend bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat (hoofd)gebouw;

1.32 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, landschapselement of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, landschapselement of dat gebied heeft gemaakt;

1.34 cultuurhistorisch waardevol bouwwerk

een bouwwerk dat vanwege de cultuurhistorische waarde als beoordeeld in in bijlage 3 gewaardeerd wordt als één of meerdere van onderstaande eigenschappen:

  1. 1. onder de kolom "erfafscheiding" als 'authentiek' of 'karakteristiek';
  2. 2. onder de kolom "mate van gaafheid per woning" als 'gaaf' of 'deels gaaf';
  3. 3. onder de kolom "mate van gaafheid per blokje" als 'gaaf' of 'deels gaaf';

1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.36 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.37 dakopbouw

een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.41 erker

een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een woning;

1.42 evenement

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten;

1.43 evenement categorie A

Dit zijn kleinschalige evenementen met een bezoekersaantal van maximaal 2000 per dag;

1.44 evenement categorie B

Dit zijn middelgrote evenementen met een bezoekersaantal van maximaal 15.000 per dag;

1.45 evenementgeluidperiode

Periode van maximaal 5 achtereenvolgende uren op zondag tot en met donderdag eindigend op 23.00 uur en in de nacht van vrijdag op zaterdag of in de nacht van zaterdag op zondag eindigend op 01.00 uur;

1.46 garagebox

een gebouw dat bedoeld is voor het stallen van auto's, danwel het opslaan van goederen ten behoeve van het particuliere gebruik;

1.47 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.48 geluidsbelasting in dB

de geluidsbelasting in Lden op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00-19.00 uur, van 19.00-23.00 uur en van 23.00-07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);

1.49 het slopen van een bouwwerk

het slopen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.50 het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 het verharden van gronden

onder het verharden van gronden wordt verstaan het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.52 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.53 horeca 1 activiteiten

  1. a. restaurant/brasserie:

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden die ter plekke worden gebruikt met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende een groot deel van de dag en avond en waarbij het verstrekken van drank daaraan ondergeschikt is;

  1. b. cafetaria/snackbar/shoarmazaak:

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het tegen vergoeding verstrekken van eenvoudige etenswaren die ter plekke kunnen worden gebruikt en waarbij het verstrekken van drank daaraan ondergeschikt is, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende een groot deel van de dag en de avond, waarbij de bedrijvigheid zich zowel in als om de lokaliteit voltrekt;

  1. c. hotel/pension:

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is;

  1. d. bedrijfsmatige horeca-activiteiten:

vergelijkbaar met de onder a tot en met c genoemde vormen van bedrijvigheid;

1.54 hotelkamer:

een (samenstel van) kamer(s), behorende bij het hotel dat is gevestigd op het perceel C.T. Storkstraat 16 en 18;

1.55 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hieronder niet begrepen;

1.56 kamerverhuur/kamerbewoning

bewoning in de vorm van niet zelfstandige wooneenheden, zoals in de vorm van één of meerdere kamers;

1.57 kamerverhuurbedrijf

een persoon of personen, handelend onder eigen naam of handelsnaam, of een rechtspersoon, die bemiddeling verleent/verlenen bij het verkrijgen van woonruimte in de vorm van één of meerdere kamers;

1.58 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat uitsluitend dient voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening;

1.59 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.60 maatschappelijke voorzieningen

medische, sociale, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke en administratieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van (semi)openbare dienstverlening (hieronder in ieder geval begrepen (kinder)opvang en dagbesteding), alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.61 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.62 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

1.63 onderdoorgang

een opening in de eerste bouwlaag van een hoofdgebouw (begane grond), die is bedoeld om achterterreinen te ontsluiten, dan wel als galerij dienst te doen;

1.64 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.65 ondersteunende horeca

kleine horecavoorzieningen welke ondergeschikt zijn aan de in de desbetreffende bestemming toegelaten hoofdfuncties, geen zelfstandige bedrijven zijnde;

1.66 oorspronkelijke aan-/uitbouw

een aan-/uitbouw die, zoals op de oprichtingsbouwtekening van de woning is aangegeven, gelijktijdig met de oprichting van de woning is opgericht;

1.67 overbouwing

een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het peil of gebouwd is op palen;

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0010.png"

1.68 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.69 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.70 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.71 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.72 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en die derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.73 reclamemast/ reclamezuil

een paal of constructie waaraan reclame-uitingen worden bevestigd;

1.74 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.75 tuinmeubilair

voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.76 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk bijbehorend bouwwerk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.77 voorgevel

voor wat betreft de realisatie van bijbehorende bouwwerken wordt slechts één gevel als voorgevel aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;

1.78 voorgevelrooilijn

de bouwgrens die langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing ligt;

1.79 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit geluidhinder spoorwegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen;

1.80 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;

1.81 vuurwerkbedrijven

inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.82 wooneenheid/woning

(een gedeelte van) een gebouw met woonfunctie/een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één individueel huishouden;

1.83 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.84 zorgwoning;

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en daarin geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven met de hierbij behorende gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 algemeen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakgoten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel en luifels tot 1 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten;

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de diepte van een hoofdgebouw

vanaf de aan de straat gelegen bouwgrens tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw of vanaf de bestaande voorgevel tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een dakopbouw

vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw;

2.8 de hoogte van een kap

vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.11 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven peil;

2.12 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels horende bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. b. bestaande bedrijven, zoals deze zijn genoemd in bijlage 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf 1-87', zijnde Metaaldraaierij Vos aan de Beckumerstraat 3 (SBI 255, 331 Smederijen, Lasinrichtingen, Bankwerkerijen e.d.);

met tevens ondergeschikt:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. ondersteunende horeca;
  5. g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf-Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;

met tevens ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor-:

  1. a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  2. b. kantoren, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. dienstverlenende instellingen, uitsluitend op de begane grond;
  4. d. wonen, waaronder woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning, uitsluitend op de verdiepingen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen' waar wonen ook op de begane grond is toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'hotel', ook voor hotelkamers;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' de in artikel 1.53 onder 'b' genoemde horeca 1 activiteiten;

met tevens ondergeschikt:

  1. g. tuinen, erven en terreinen;
  2. h. wegen en paden;
  3. i. groenvoorzieningen;
  4. j. parkeervoorzieningen;
  5. k. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;

met tevens ondergeschikt:

  1. c. sport-, spel- en jeugdvoorzieningen;
  2. d. hondenuitlaatvoorzieningen;
  3. e. fiets- en/of voetpaden;
  4. f. recreatief medegebruik;
  5. g. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  6. h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de in artikel 1.53 onder 'a' en 'c' genoemde horeca 1 activiteiten;

met tevens ondergeschikt:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;

met tevens ondergeschikt:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;

met tevens ondergeschikt:

  1. b. tuinen, erven en terreinen;
  2. c. wegen en paden;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. speelvoorzieningen;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. ondersteunende horeca;
  7. h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en voorzieningen ten behoeve van een openluchtzwembad;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor bedrijfswoningen;
  3. c. water;

met tevens ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. speelvoorzieningen;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  6. i. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen, uitsluitend ten behoeve van balsporten;
  2. b. gebouwen ten behoeve van de bestemming sport, met de daarbijbehorende voorzieningen, zoals een kantine;

met tevens ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. water;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. speelvoorzieningen;
  6. h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

met tevens ondergeschikt:

  1. b. (half)verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;

met tevens ondergeschikt:

  1. c. parkeervoorzieningen;
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. speelvoorzieningen;
  4. f. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  5. g. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' uitsluitend voor garageboxen;
  5. e. parkeervoorzieningen
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. evenementen van categorie A en B zoals deze omschreven zijn in de respectievelijke artikelen 1.43 en 1.44;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 14.3:

  1. a. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  2. b. ten behoeve van het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 14.3.1 onder a, en toestaan dat er maximaal 10 evenementen per jaar van de categorie A mogen worden gehouden, waarbij de duur van het evenement maximaal 3 dagen aaneengesloten mag bedragen inclusief op- en afbouw, mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. ten behoeve van het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 14.3.1 onder b, en toestaan dat er maximaal 3 evenementen per jaar van de categorie B mogen worden gehouden, waarbij de duur van het evenement maximaal 3 dagen aaneengesloten mag bedragen inclusief op- en afbouw, mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  4. d. ten behoeve van het gebruik van gronden zoals bedoeld in artikel 14.3.1 onder a. en b. en toestaan dat de duur van het evenement maximaal 6 dagen aaneengesloten mag bedragen inclusief op- en afbouw, mits het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterlopen met bijbehorende taluds;
  2. b. groenvoorzieningen en bermen;
  3. c. recreatieve voorzieningen, zoals een openluchtzwembad;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. kademuren;
  6. f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

Artikel 16 Wonen - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, waaronder woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' voor een kantoor ten dienste van een adviesbureau;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' uitsluitend voor zorgwoningen met de daarbij benodigde ondersteunende voorzieningen;
  4. d. aan-/uitbouwen en bijgebouwen;

met tevens ondergeschikt:

  1. e. tuinen, erven en terreinen;
  2. f. verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Wonen - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonhuizen, waaronder woongebouwen ten behoeve van kamerverhuur/kamerbewoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. b. aan-/uitbouwen en bijgebouwen;

met tevens ondergeschikt:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Waarde - Archeologie Hoog

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 19 Waarde - Archeologie Middel

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 20 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de versterking van de waardevolle ruimtelijke structuur, de beeldbepalende bomen en het historische bebouwingsbeeld welke samenhangen met het beschermd dorpsgezicht.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de in lid 20.1 bedoelde gronden geldt, naast en mogelijk in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, dat luifels, zonneschermen, reclame aan de gevel en losse reclame-elementen in de openbare ruimte, anders dan reeds bestaand, niet zijn toegestaan.

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 21 Waterstaat - Keur

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Keur aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang.

21.2 Bouwregels

21.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 21.2.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits;

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, en;
  2. b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van opslag van goederen.

21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 21.4 voor het toestaan van de opslag van goederen mits dit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. Het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. Opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. Opslag, herverpakking en/of verkoop van zowel consumentenvuurwerk alsook professioneel;
  4. d. Een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

23.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor vergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

23.3 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 23.1 onder c. ten behoeve van de opslag, herverpakking en/of verkoop van zowel consumentenvuurwerk alsook professioneel vuurwerk. Een dergelijke afwijking is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden;

  1. a. De afstanden zoals bedoeld in voorschrift 1.2 en 1.3 onder b van paragraaf B van bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit dienen te worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het vuurwerkbesluit;
  2. b. De afstanden die volgen uit het vuurwerkbesluit moeten binnen de eigen inrichting zijn gesitueerd;
  3. c. De inrichting waarvoor ontheffing wordt gevraagd mag niet grenzen aan een woning;
  4. d. Boven of onder de inrichting waarvoor ontheffing wordt gevraagd mag zich geen woning bevinden.

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

24.1 geluidzone - industrie

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

25.1 Verlenen van afwijking

Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Algemene wijzigingsbevoegheid

Burgemeester en wethouders kunnen krachtens het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van;

  1. a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

26.2 Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan als bedoeld in artikel 26.1 is het bepaalde in artikel 27.1 van toepassing.

Artikel 27 Algemene Procedureregels

27.1 Wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten.

Artikel 28 Overige Regels

28.1 Parkeren, laden en lossen

  1. a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's conform de normering uit de "nota autoparkeren" vastgesteld op 17 december 2008, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
  2. b. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, welke aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  3. c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of;
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  4. d. een omgevingsvergunning als bedoeld onder c wordt niet verleend indien dat tot gevolg zou hebben dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 29 Overgangsrecht

29.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

29.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 29.1 met maximaal 10%.

29.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 29.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

29.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 29.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

29.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 29.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

29.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 29.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Een Nieuw Bestemmingsplan

Voor het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 heeft de gemeenteraad op 1 februari 2005 een bestemmingsplan vastgesteld dat tot doel had de tot dan toe geldende regelingen te actualiseren. Voorliggend plan is de actualisatie van het bestemmingsplan uit 2005. Bij deze actualisatie vindt tevens het juridisch en beleidsmatig uniformeren van het bestemmingsplaninstrumentarium voor het totale gebied plaats.

Tuindorp 't Lansink neemt binnen Hengelo een bijzondere plaats in. Dit geldt niet alleen voor Hengelo, want in Nederland zijn slechts twee tuindorpen goed en gaaf bewaard gebleven. Het gebied is daarom aangewezen als Beschermd Dorpsgezicht door het Rijk op 17 oktober 2003. Het aanwijzingsbesluit is als bijlage 1 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Deze status maakt het mogelijk om zowel de gebouwde als de ongebouwde ruimte binnen het gebied te beschermen. Deze status rechtvaardigt ook dat in het bestemmingsplan voor het Tuindorp uit 2005 gekozen werd voor een conserverend plan dat een belangrijke functie had voor het veiligstellen van de bijzondere kwaliteit van het Tuindorp. Voorliggend bestemmingsplan is een herijking van dit oude plan aan de hand van gewijzigde regelgeving, 10 jaar gebruikservaring van het plan en wellicht op detailniveau gewijzigde inzichten. Het bestemmingsplan is dan ook conserverend van aard en vormt een continuering in het veiligstellen van de bijzondere kwaliteit van Tuindorp 't Lansink.

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 komt overeen met dat van het bestemmingsplan uit 2005 en tevens met dat van het beschermde dorpsgezicht Tuindorp 't Lansink zoals dat is aangewezen. Ruwweg wordt de grens van het plangebied gevormd door de volgende straten; Ainsworthstraat, spoorlijn Hengelo-Zutphen, Lansinkesweg, Willem de Clerqstraat, Beckumerstraat, Buitenweg, Lansinkweg, Chr. Huygenslaan, Industriestraat, Breemarsweg, Oelerweg en 't Onland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 is een actualisatie van de geldende plannen die van toepassing zijn op het plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan.

Naam Nummer Raad GS
Tuindorp 't Lansink ps14bpk001 01-02-2005 19-07-2005
Kamerbewoning NL.IMRO.BP0027-0301 06-07-2010 n.v.t.
C.T. Storkstraat 35 NL.IMRO.BP0039-0302 24-04-2014 n.v.t.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke Karakteristiek

2.1.1 Ruimtelijke hoofdkarakteristieken

Tuindorp 't Lansink ligt ten zuidwesten van het centrum en het station van Hengelo. In de oorspronkelijke opzet had 't Lansink geen directe ruimtelijke relatie met de stad. Het dorp was een satelliet, door groen afgeschermd van fabriek en stad. Het isolement is opgeheven met de verdere uitbreiding van Hengelo waarvan 't Lansink nu een van de wijken geworden is.

De omringende bebouwing gaat op sommige plaatsen naadloos over in het tuindorp, met name aan de oostrand. Ook de zuidwestelijke grens is slechts een harde grens door het ruime profiel van de doorgangswegen ter plaatse. De bebouwing aan de overzijde van deze wegen is in dezelfde stedenbouwkundige gedachte, zij het in een ander typologisch en economisch kader, ontwikkeld. Het Stork fabriekscomplex en het spoor blijven dit deel van Hengelo scheiden van de binnenstad. Het ruimtelijk karakter van het tuindorp werd en wordt vooral bepaald door de zeer sterke groenstructuur. Door de lommerrijke aanleg functioneerde Tuindorp 't Lansink als een groene long, bedoeld als compensatie voor de fabrieksgassen. De oorspronkelijke groenaanleg waarin het destijds aanwezige groen was opgenomen, is behoorlijk intact en ondertussen volgroeid. Het groene karakter werd en wordt mede bepaald door de bomen in de openbare ruimte. Iedere straat had zijn eigen boomsoort, veelal inheemse bomen. Rond het Tuindorpbad is - nog steeds - een waar arboretum aanwezig: een verzameling van bijzondere, veelal uitheemse bomen. Naast de bomen en voor- en achtertuinen waren de grasbermen langs de straat essentieel onderdeel van het groen. De grasbermen geleiden de blik van voetganger, fietser en automobilist, en zorgen voor contrast met de stenige plekken die in tuindorp aanwezig zijn. De grasbermen symboliseerden het dorpse van Tuindorp 't Lansink, maar zijn voor het grootste deel verdwenen.

Voor de beleving van de wijk als tuindorp zijn de zorgvuldig gedetailleerde straatprofielen met voortuinen, de continue erfscheidingen, grasbermen en bomen van groot belang. Het secundaire wegenstelsel vormen de paden tussen de achtertuinen.

Het stedenbouwkundige ontwerp wordt gekenmerkt door een gebogen, schijnbaar natuurlijk gegroeid stratenpatroon. Zelfs in het orthogonaal ontwikkelde deel rond het C.T. Storkplein is geen strakke geometrie gehandhaafd. De relatief ruime straatprofielen waarin voortuinen en grasbermen mede bepalend zijn, hebben een dorpse maat. Straten zijn 10-13 meter breed, waardoor het tuinstadkarakter versterkt wordt. De hoofdstraten zijn zo veel mogelijk van noord naar zuid ontworpen, daardoor is een gunstige bezonning van de gevels mogelijk en een afwisselende positie van de woonkamer in de plattegrond. Bijna zonder uitzondering zijn de kavels langgerekt. Ze zijn zodanig bebouwd dat nagenoeg alle huizen een voor- en achtertuin hebben. De voortuinen zijn gemiddeld 5-7 meter diep, de achtertuinen 15-20 meter. De achtertuinen waren bedoeld als moestuinen in het kader van de zelfvoorziening. Tevens zouden de tuinen het sociale contact bevorderen. De eerste uitleg heeft de meest dorpse sfeer in Engelse stijl. Ten eerste door de groepering van de belangrijkste voorzieningen rondom een plein, ten tweede doordat de bebouwing rond het C.T. Storkplein direct in de rooilijn staat, zonder voortuin, waardoor dit deel een stedelijker karakter heeft dan de tweede uitleg. De bestrating met granieten keien versterkt dat beeld.

De latere plandelen zijn meer te typeren als "villawijk met een parkachtige sfeer". Er is sprake van een stratenhiërarchie, zo zijn er arbeiderstraatjes en rijkere straten te onderscheiden.

2.1.2 Bouwkundige en stilistische karakteristiek

Hoewel geen gebruik is gemaakt van standaard woningtypen is sprake van eenheid in architectuur, omdat consequent een dorpse typologie met Engelse en ook Duitse invloeden is gebruikt. Mede door de integratie van bestaande architectuur in het nieuwe plan is het daarom moeilijk het tuindorp exact te begrenzen. Hiervan is met name sprake in het noordoosten, waar de nieuwbouw zich mengt met de toen reeds bestaande bebouwing. De architectonische eenheid is ontstaan door toepassing van een eenduidige vormentaal en eenheid in detaillering.

Wel is een plattegrondtypologie ontwikkeld voor de arbeidershuizen. Het betreft een wijziging van de toen gangbare typologie:

  • de opkamer (slaapvertrek in benedenhuis) heeft plaats gemaakt voor slaapkamers op de verdieping;
  • door een kleinere keuken dan gebruikelijk, verschuift het gezinsleven van de woonkeuken naar de woonkamer;
  • alle huizen hebben een toilet en aansluiting op de riolering, duurdere woningen (huur destijds meer dan f 4,50) zijn met een badkamer uitgevoerd, andere hebben een bad in de keuken onder een opklapbaar aanrechtblad, en;
  • bouwtechnische vernieuwingen zijn de tweemaal halfsteens spouwmuren en de stenen vloeren in keuken, bijkeuken en toilet.

Alle bouwvolumes hebben eenvoudige, rechthoekige grondvormen. Bouwvolumes zijn altijd evenwijdig aan de rooilijn gesitueerd en volgen de straatkromming. Alle bebouwing bestaat uit één of twee lagen, voornamelijk 2, 3 of 4 woningen onder één kap. De daken zijn vrij steil, ca. 50º, waardoor hoge dakschilden ontstaan. De goothoogte ligt tussen 3 en 3,80 meter; bij twee bouwlagen tussen de 5 en 7 meter. De huizen zijn voornamelijk gedekt met zadel- of schilddaken (soms met wolfeinden). Alle daken zijn met keramische dakpannen van verschillend type gedekt, per woningblok afwisselend rood of blauw gesmoord in een duidelijk willekeurig patroon.

Gevels zijn geheel van baksteen, of op de begane grond van baksteen met op de verdieping stucwerk, of op de begane grond van baksteen met op de verdieping vakwerk met baksteen of stuc ingevuld. Sommige topgevels hebben een houten voorschot.

Alle woningtypen hadden een vorm van erfscheiding passend bij de architectuur van het huis. De erfscheiding was steeds een muurtje, al dan niet met hekwerk. Van oorsprong werden geen hagen toegepast. Pas in een later stadium is op een aantal plekken muurtjes vervangen door hagen of zijn hagen aan het straatbeeld toegevoegd.

2.1.3 Ruimtelijke kwaliteit

Tuindorp 't Lansink is van groot belang vanwege:

I. Cultuurhistorische waarde

Het tuindorp is op initiatief van een fabrikant gerealiseerd onder invloed van de tuinstadbeweging en in het licht van de industrialisering van Hengelo. Ideeën over het functioneren van de industriestad en de daarbij horende emancipatie van de arbeidersklasse, zoals verwoord in E. Howards' "Garden cities of tomorrow", zijn in Tuindorp 't Lansink gerealiseerd. Het tuindorp vormt een harmonieuze leefomgeving, die ten tijde van de oprichting zelfvoorzienend was.

Tuindorp 't Lansink is een vroeg voorbeeld van een gerealiseerd tuindorp vanuit idealistische instelling. Het naast elkaar voorkomen van woningen in verschillende prijsklasse had overigens niet een louter idealistische reden, de aard van de industriële activiteiten van Stork vroeg om beter geschoold personeel dat meer te besteden had dan de echte arbeidende klasse.

II. Historisch ruimtelijke of stedenbouwkundige waarde

De wijk heeft nog veel van zijn oorspronkelijke karakter behouden; met name de ruimtelijke structuur is intact gebleven. Tuindorp 't Lansink voldoet daarmee nog steeds aan het beeld dat van een tuindorp verwacht werd. Vooral de groenstructuur die nu tot zijn volle wasdom is gekomen. Hoewel dit minder direct afleesbaar is, draagt ook de morfologische relatie met agrarisch landgebruik van voor de aanleg van het tuindorp bij aan de stedenbouwkundige waarde.

III. Architectuurhistorische waarde

Tuindorp 't Lansink kent een aantal woningtypen met een eigen architectuur. Ondanks de variatie zijn alle woningen in Engelse tuindorpstijl gebouwd en heeft een aantal gemeenschappelijke kenmerken: eenvoudige bouwvolumes; opbouw van één laag met kap; gelede dakpartijen door dakkapellen, knikken of geveltoppen; in hoofdzaak bakstenen gevels met accenten in stuc en hout; en gebakken dakpannen in twee kleuren.

De bebouwing, met name rond het C.T. Storkplein, heeft bovendien bijzondere waarde binnen het oeuvre van de architect K. Muller. De gebruikte woningtypen vormen een niet onbelangrijke schakel in de ontwikkeling van de arbeiderswoning. Tuindorp 't Lansink heeft hierdoor, mede door de vroege realisatiedatum, een pionierskarakter.

IV. Gaafheid en herkenbaarheid

Het architectonisch en het stedenbouwkundig karakter van het tuindorp zijn nauwelijks aangetast door latere ingrepen. Het "langzaam gegroeide" dorpsbeeld dat nu opgenomen is in de totale bebouwing van Hengelo, vertoont nog steeds een grote eenheid, zowel architectonisch, stedenbouwkundig als landschappelijk (e.g. de groenstructuur).

De oorspronkelijke ontwerpuitgangspunten zijn nog herkenbaar:

  • het creëren van een nieuwe woonwijk met veel groene en goede voorzieningen voor de bewoners;
  • een woonwijk die zelfstandig is en geen buitenwijk;
  • een diversiteit van woningen die de indruk wekt op een natuurlijk wijze te zijn ontstaan;
  • een verbetering van de maatschappij door sociale differentiatie in de bevolking van de tuinstad.

V. Zeldzaamheid

In vergelijking met andere tuindorpen heeft Tuindorp 't Lansink een uitgesproken parkachtig karakter en een ruime stedenbouwkundige opzet.

2.2 Verkeer En Infrastructuur

De ontsluiting van Tuindorp 't Lansink wordt gevormd door de Julianalaan, Lansinkesweg en de Oelerweg aan de westzijde en de Breemarsweg aan de zuidzijde. Deze wegen hebben een stroomfunctie wat duidelijk zichtbaar is aan het bredere straatprofiel in vergelijking met de buurtstraten in Tuindorp 't Lansink. Van oorsprong vormde de route vanaf de Kettingstraat richting de Christiaan Huygenslaan een belangrijke wijkontsluiting. In het verleden is de directe verbinding vanaf de zijde van de Oelerweg afgesloten voor het gemotoriseerd verkeer om sluipverkeer vanaf de Oelerweg tegen te gaan. Hierdoor heeft deze route een rustiger karakter gekregen. Ten behoeve van de centrale groenstructuur en het wooncomfort zal dit karakter behouden blijven. Een doorbreking van de barrière aan de zijde van de Kettingstraat is niet aan de orde.

Vanwege de cultuurhistorische waarde van het Tuindorp en het belang van behoud van de groen-/ en tuinstructuren in het plangebied dient terughoudend te worden omgegaan met het toestaan van nieuwe uitwegen danwel verbreding van bestaande uitwegen. Om karakteristieke tuinmuren zoveel mogelijk te behouden en om toename van (half)verharding binnen de bestemming 'Tuin' te voorkomen dient ook zorgvuldig te worden omgegaan met verplaatsing van uitwegen. Vanuit een goede parkeerbalans in het plangebied is het echter ook wenselijk dat de parkeervraag zoveel mogelijk op eigen terrein kan worden opgelost. In sommige gevallen kunnen derhalve wel nieuwe uitwegen worden toegestaan: de opstelplaats voor auto's dient aantoonbaar binnen de bestemming 'wonen' te geschieden en niet binnen de bestemming 'Tuin'. Dit om toename van (half)verharding binnen de bestemming 'Tuin' te voorkomen. Tevens mogen er geen karakteristieke tuinmuren worden doorbroken. Uiteraard blijven bij de beoordeling voor het hebben, verbreden en/of verplaatsen van een uitweg de overige beoordelingsgronden (bijvoorbeeld verkeersveiligheid en bescherming groenvoorzieningen) van kracht.

2.3 Wonen

De gemeentelijke opgave is om zorg te dragen voor een woningvoorraad die is toegesneden op de toekomstige vraag. In het beleid zetten we in op een beperkte uitbreiding van de woningvoorraad, maar vooral op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad.
We willen dat er voldoende woningen beschikbaar en betaalbaar zijn. Door bestaande woningen te verduurzamen, waarbij het energiekosten worden teruggedrongen, kunnen woonlasten in de toekomst beter betaalbaar blijven.
Voor mensen met een zorgbehoefte, ouderen en/of gehandicapten, geldt dat ze steeds vaker zelfstandig thuis blijven wonen in de wijk. Wijken moeten daarom voldoende geschikte woningen hebben waarin zorg kan worden ontvangen. Enerzijds kan dit door bestaande woningen geschikt te maken, anderzijds door levensloopbestendige appartementen nabij zorg en voorzieningen te bouwen voor de doorstroming. Senioren die doorstromen naar geschikte woningen creëren weer aanbod voor gezinnen en starters. Het is belangrijk dat bestaande (vergrijsde) stadswijken voldoende instroom krijgen van starters en gezinnen voor de kwaliteit en leefbaarheid.

2.4 Werken / Bedrijven

In het plangebied zijn enkele bedrijven en kantoren aanwezig. Het is niet gewenst om in de toekomst andere bedrijvigheid dan de huidige toe te staan. De status van beschermd dorpsgezicht leent zich hier minder voor en bovendien is de bereikbaarheid van het gebied niet optimaal voor de vestiging van bedrijven. Door middel van een 'Staat van bedrijfsactiviteiten' is aangegeven welke bedrijvigheid mag plaatsvinden op de bestaande bedrijfspercelen.

2.5 Winkels En Horeca

De beoogde detailhandelsstructuur in Hengelo Zuid bestaat uit een wijk/buurtwinkelcentrum (Het Esrein) en twee buurtsteunpunten (Veldwijk-Noord en Agathaplein). Gestreefd wordt functies elders in de wijk af te bouwen, toevoeging van nieuw aanbod in Hengelo-Zuid is niet of slechts beperkt mogelijk. Voor het plangebied Tuindorp 't Lansink geldt dat de bestaande verspreide detailhandelsbestemmingen behouden blijven binnen de bestemming 'Gemengd'. Het is niet onlogisch dat winkels op den duur verdwijnen en dat hiervoor bijvoorbeeld een woonfunctie terug komt. Binnen de brede gemengde bestemming zijn naast winkels ook dienstverlenende bedrijven en kantoren toegestaan.

In relatie tot het plangebied wordt gestreefd het horeca-aanbod zoveel mogelijk te laten aansluiten op de verzorgingsfunctie binnen de wijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zuidelijk stadsdeel. In het zuidelijke stadsdeel is er ruimte voor beperkte dag en avond horeca waar naast het eten en drinken ook het ontmoeten in de buurt centraal moet staan. Dit bevindt zich onder meer aan de Oelerweg, Industriestraat en het Vuurdoornplein. In het plangebied is Hotel 't Lansink en een snackbar gelegen. Toevoeging van aanvullende horeca in het plangebied is niet wenselijk.

2.6 Voorzieningen

In het plangebied en in de directe nabijheid is een ruim aanbod in maatschappelijke voorzieningen te vinden. Basisonderwijs, voorzieningen in de gezondheidszorg en andere sociaal-culturele en religieuze voorzieningen zijn in het plangebied te vinden. Voor al deze voorzieningen geldt dat zij in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk krijgen. Aandacht dient te worden besteed aan de relevante milieutechnische aspecten.

2.7 Sport En Recreatie

De tennisbanen aan de noordzijde van Tuindorp 't Lansink liggen aan de oostzijde van het vroegere Erve 't Lansink. Het gebied zal daarom als verwijzing daarnaar een groene invulling houden. Daarnaast is er uiteraard het Tuindorpbad in de Tuindorpvijver; het enige natuurzwembad in Hengelo. Tenslotte is er nog de speeltuin en het clubhuis aan de Twijnstraat. Er zijn geen noemenswaardige toeristische functies in het plangebied aanwezig. Wel is in het plangebied Hotel 't Lansink gevestigd. Het hotel bedient met name klanten uit het zakelijke segment.

2.8 Water- En Groenstructuur

Het karakter en de structuur van het plangebied worden in belangrijke mate mee bepaald door het groen. De huidige groenstructuur van het gebied past grotendeels nog binnen de oorspronkelijke tuindorpgedachte. Het groenontwerp voor Tuindorp 't Lansink is gemaakt door de tuin- en landschapsarchitecten Leonard Springer en Pieter Wattez.

Belangrijke uitgangspunten in het ontwerp waren een parkachtige sfeer, handhaven van de van oorsprong aanwezige waardevolle bomen, begeleiding van straten door grasbermen met bomen, in iedere straat een eigen, veelal inheemse boomsoort, en tuinen zowel voor als achter de woningen.

Midden in Tuindorp ligt als centraal punt de Tuindorpvijver, omringd door een rijkdom aan boomsoorten, waaronder zowel inheemse soorten (voornamelijk eiken), als exoten. Deze zone heeft het karakter van een arboretum. De variatie aan soorten is zeer karakteristiek en zal als zodanig behouden moeten blijven.

De bomen die in het plangebied van oorsprong werden gehandhaafd of direct na de bouw van de woningen zijn geplant, zijn nu vaak beeldbepalend en als zodanig van grote waarde voor het gebied. Belangrijk voor de hoofdgroenstructuur zijn, behalve de Tuindorpvijver en omgeving, ook de Beckumerstraat met een laanbeplanting van lindes in grasbermen, en de Woolderbeekweg, met een schaduwrijke baldakijn van kastanjes in de grasstroken langs het water. Karakteristieke, beeldbepalende groene plekken zijn ook het C.T. Storkplein met de oude eiken en het Plein 1918 met de oude kastanjes. De doorgaande wegen die het plangebied omsluiten zijn, met begeleidend groen, eveneens dragers van de hoofdgroenstructuur. Het betreft de Oelerweg, Breemarsweg en Julianalaan.

2.9 Spelen

De uitgangspunten voor spelen en speelvoorzieningen in Hengelo zijn beschreven in de gemeentelijke Kadernota Spelen 2016. Goede speelmogelijkheden zijn belangrijk. Het gaat om zowel informele speelruimte, als formele speelruimte die is ingericht met speeltoestellen.

In het plangebied Tuindorp 't Lansink zijn de formele openbare speelplekken gespreid per buurt aangelegd, waarbij ook de schoolpleinen een functie voor de buurt vervullen. Nu de Tuindorpschool aan de onderwijsfunctie is onttrokken, zal ook het speelplein op termijn niet meer openbaar zijn. Tot die tijd blijft het plein als speelterrein toegankelijk.

Een belangrijke plaats in het speelaanbod wordt ingenomen door speeltuin 't Lansink. De speeltuin vormt van oudsher een kloppend hart voor spel en ontmoeting in de wijk.

De informele speelruimte wordt daar gevonden waar in de openbare ruimte veilig vrij gespeeld kan worden. Denk daarbij aan de gazons of bredere grasstroken, woonstraten met een 30 km-zone, voetpaden, stoepen en pleintjes.

2.10 Nutsvoorzieningen, Kabels En Leidingen

In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Voor het gebied geldt dat alleen het vuile water mag worden afgevoerd.

Hoofdstuk 3 Relevant Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied
    van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door
    herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet
    binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt
    beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van
    verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.1.6 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.

Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

3.1.7 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de diverse daarop gebaseerde beleidsdocumenten. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het veiligstellen van strategische watervoorraden. Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (2017)

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 12 april 2017 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel (hierna: 'Omgevingsverordening') wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0004.png"
Afbeelding 3.2.2a: uitsnede kaart omgevingsverordening

(het globale plangebied is rood omlijnd)

Uit de omgevingsverordening blijkt alleen dat er door het plangebied een Fietsroutenetwerk Overijssel loopt. Deze route is weergegeven op "afbeelding 3.2.2: uitsnede kaart Fietsroutenetwerk Overijssel". Als gevolg hiervan schrijft de omgevingsverordening in artikel 2.17.1 voor dat in de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met deze bovenlokale fietsroutestructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0005.png"

Afbeelding 3.2.2b: uitsnede kaart Fietsroutenetwerk Overijssel

(het globale plangebied is blauw, het Fietsroutenetwerk is in rood weergegeven)

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waardoor er geen consequenties zijn voor de bovenlokale fietsroutestructuren.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  1. 1. Versterking van de economische structuur;
  2. 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  3. 3. De sociale opgave;
  4. 4. Het landschap de stad in;
  5. 5. Ruimtelijke kwaliteit;

Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Het plangebied valt binnen geen van deze kernprojecten; wel wordt de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het Tuindorp meerdere malen benoemd bij verschillende kernopgaven.

3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0006.png"

Vanuit de woonvisie liggen er geen concrete opgaven voor Tuindorp. De opgave met betrekking tot het verduurzamen van de woningvoorraad is door bewoners van Tuindorp op eigen initiatief en op creatieve wijze opgepakt.

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

3.3.4 Detailhandel Hengelo 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012

Het doel van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012, is het scheppen van een beleidskader voor detailhandel. Het is een document waarin gewenste toekomstige ontwikkelingen staan en het geeft het kader voor ontwikkelingen aan. Het biedt detailhandelsondernemingen en andere marktpartijen duidelijkheid over de ontwikkelingsrichting. In de geactualiseerde beleidsvisie zijn de uitgangspunten uit 2006 bevestigd en verder aangescherpt.

Beleid in het kort:

Hengelo heeft op het gebied van detailhandel een aantal ambities. Deze ambities zijn onderverdeeld in een drietal winkelmotieven: dagelijks winkelen, recreatief winkelen en doelgericht winkelen.

Dagelijks winkelen

Hengelo kent een structuur van wijkwinkelcentra, buurtwinkelcentra en solitaire supermarkten. Voor de leefbaarheid in de wijken is het van belang dat er dicht bij huis boodschappen gedaan kan worden. Hierbij past een evenwichtige spreiding van het aanbod over de stad.

Clustering van functies binnen wijken en buurten geniet de voorkeur. Dit is de wijze waarop zowel een supermarkt als aanvullende bewinkeling resulteren in het beste voorzieningenniveau voor de wijk en/of buurt.

Recreatief winkelen

De binnenstad is de huiskamer van Hengelo en het belangrijkste recreatieve winkelgebied in Hengelo waar mensen langer gaan verblijven.

In de binnenstad moet men aangenaam willen verblijven. Er moet een juiste afstemming van functies zijn, ook horeca, wonen en cultuur zijn belangrijke ingrediënten. Door onder andere te investeren in sfeer, veiligheid, inrichting en beeldkwaliteit kan de bezoeker langer worden gebonden.

Doelgericht winkelen

Winkel voor gericht non-food aankopen kunnen zich vestigen in de clusters Plein Westermaat (regionale functie), Westermaat Zuidwest en Noordelijke Spoorzone.

Perifere detailhandel vindt plaats in de genoemde clusters en uitbreiding is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk. Er wordt geen reguliere detailhandelsactiviteiten toegestaan als zogenaamde nevenactiviteit. Hier kan onvoldoende grip op worden gehouden en de gemeente wil inzetten op clustering.

3.3.5 Nota vrijetijdseconomie Hengelo 2011-2021

De Nota Vrijetijdseconomie geeft de koers voor toeristisch/recreatief Hengelo voor de komende tien jaar aan. Het biedt een kader voor bestaande activiteiten en nieuwe initiatieven en geeft aan welke acties moeten worden ondernomen om de gewenste visie te realiseren.

3.3.6 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.7 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze worden bij de realisatie van het CPO in Kamers dan ook toegepast.

  1. 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  2. 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  3. 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  4. 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  5. 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  6. 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  7. 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  8. 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  9. 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  10. 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.

3.3.8 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  1. 1. Centraal station Hengelo;
  2. 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).

3.3.9 Nota Autoparkeren (2008-2012)

3.3.10 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)

3.3.11 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

3.3.12 Horecavisie en beleid Hengelo 2016 (2017)

Met de in juli 2017 vastgestelde "Horecavisie Hengelo 2016" wil de gemeente de horeca in de binnenstad versterken door een kwalitatieve versterking van het aanbod en het creëren van een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De horeca vormt een belangrijke spil in de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Horeca moet goed functioneren met andere functies in de binnenstad en de sfeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het straatbeeld versterken. Doordat horeca combinatiebezoeken aan de binnenstad kan stimuleren kan de bezoekduur van de consument aan de binnenstad worden verlengd.

In de binnenstad is er beperkt ruimte voor toevoeging voor goede daghoreca als ondersteuning voor de overige functies in de binnenstad. Daarnaast is het belangrijk dat het bestaande aanbod wordt verbreed en verbeterd.

Door veranderend gedrag van consumenten wordt er anders geconsumeerd en niet langer alleen in horeca zaken. De ruimtelijke gevolgen hiervan zijn dat er een vergaande branchevervaging plaatsvindt tussen met name horeca en retail. In de horecavisie zijn daarom verschillende vormen van horeca en ondergeschikte vormen van horeca in een andere hoofdactiviteit beschreven.

Door een ruimtelijke clustering van verschillende soorten horeca in de binnenstad wil de gemeente de horeca ondernemer maximaal faciliteren en de samenhang binnen het functie gebruik versterken en de evt. spanningen tussen verschillende functies minimaliseren.

De nachthoreca is in de horecavisie geconcentreerd rond de Pastoriestraat en de Willemstraat en de dag- en avondhoreca rond het Burg. Jansenpleln. De winkelondersteunende horeca zoals lunchrooms en eetcafés zijn verspreid over de gehele binnenstad. Op deze manier vullen de verschillende functies in de binnenstad elkaar aan en versterken ze elkaar.

In de wijken en buurten is er sprake van een verspreide ligging van horeca. De horeca moet hier aansluiten bij de verzorgingsfunctie; (dag)horeca in winkelcentra, snackbar, chinees of buurtcafé. Uitbreidingsmogelijkheden van nieuwe horeca zijn er niet of beperkt mogelijk. Uitbreidingsruimte is in eerste instantie gericht op bestaande horecafuncties.

Er zijn geen mogelijkheden voor (mega)discotheken buiten het centrum.

3.3.13 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening (Monumentenwet art. 38) regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

3.3.14 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

3.3.15 Nota Economisch beleid (2003)

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

3.3.16 Kunst en cultuurvisie 2014-2020

In de Kunst en cultuurvsie 2014-2020 is aangegeven dat de missie voor de komende jaren als volgt luidt: Wij willen we de culturele identiteit van hengelo verder versterken. Wij willen zorg dragen voor een kwalitatief sterke, duurzame en diverse culturele infratsructuur. Wij willen het cultureel bewustzijn van de inwoners van Hengelo stimuleren, zodat zij weten wat hun stad aan kunst en cultuur te bieden heeft, daarin geschoold kunnen worden en er volop aan kunnen deelnemen, en wij willen kansen geven aan kunstenaars om in hengelo te werken of hun werk te presenteren.

3.3.17 Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning (2014)

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 29 oktober 2014 het beleidsplan 'Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning' vastgesteld. In dit beleidsplan geeft de gemeente vorm aan het organiseren van de maatschappelijke ondersteuning. Hengelo is, net als andere gemeenten, vanaf 2015 verantwoordelijk voor meer taken op sociaal gebied. Helaas krijgen wij hiervoor minder geld dan daarvoor beschikbaar was. Dus moeten wij keuzes maken wat we wel of niet financieren. En dat doen wij met respect… Respect voor inwoners die het zelf misschien (even) niet alleen redden, maar ook met respect voor de vele vrijwilligers, mantelzorgers en professionals die zich inzetten voor deze inwoners.

Doel van het nieuwe stelsel is dat alle inwoners van Hengelo zo snel mogelijk zelf en/ of met hulp van het netwerk een antwoord vinden op hun vraag. Lukt dat niet, dan kunnen ze bij de gemeente een beroep doen op hulp en ondersteuning, waarbij de hulpverleners maatwerk leveren. Dat maakt dat we de hulp en ondersteuning voor iedereen toegankelijk, goed en betaalbaar kunnen houden.

De volgende uitgangspunten vinden we daarbij belangrijk:

  • Versterken van eigen kracht van mensen en hun omgeving;
  • Iedereen krijgt zoveel mogelijk de ondersteuning en zorg (op maat) die hij/zij nodig heeft;
  • Eén huishouden (één gezin), één plan en waar nodig één regisseur;
  • Behoud het goede;
  • Ontwikkelen en verbeteren van werkwijze gericht op eigen kracht van mensen en omgeving;
  • Sterke inzet op welzijn, mantelzorg en vrijwilligers en de hierbij benodigde voorzieningen;
  • Ontschotten en verbinden van zorg, welzijn, jeugd, onderwijs en participatie;
  • Begeleiding vooral richten op ondersteuning bij participatie;
  • Verhogen van doelmatigheid, zorg dragen voor productieve prikkels en minder bureaucratie;
  • Ruimte voor en vertrouwen in professionals.

3.3.18 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd. De vestigingen van de huidige seksinrichting blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

3.3.19 Nota Wijkeconomie Hengelo 2012 - 2015

In de Nota Wijkeconomie wordt het beleid weergegeven ten aanzien van het werken in de wijk, de wijkeconomie.

Een goede economie is belangrijk voor de stad. Hengelo wil de economie in de stad behouden en versterken. Ze wil een goed vestigingsklimaat bieden voor bedrijven en werkgelegenheid stimuleren. Daarnaast wil ze stimuleren dat er ruimte komt voor starters en creatieve ondernemers.

Een groot deel van de economie van de stad vindt in de wijken plaats. In Hengelo is 70% van de bedrijven in de wijken gevestigd. Naar verwachting wordt wijkeconomie steeds belangrijker. Wijkeconomie draagt bij aan de economische vitaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de wijk. Het gaat hierbij vooral om bedrijven van zelfstandige ondernemers zonder personeel die het wonen combineren met werken of hun bedrijf starten vanuit huis. De wijk fungeert daarmee als broedplaats voor ondernemerschap. Bedrijven ontstaan in de wijk en groeien van daaruit verder. Wijkeconomie stimuleert daarmee de werkgelegenheid.

3.3.20 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau. Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.

3.3.21 Actieplan Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021

3.3.22 Kadernota Spelen 2016

De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en die goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.

In het plangebied liggen gespreid formele speelplekken en plekjes voor de leeftijdscategorie tot 12 jaar. In het voorgaande bestemmingsplan Vooroorlogse Wijken is aangegeven dat met name aandacht gevraagd wordt voor de oudere jeugd (12+). Inmiddels is in het plangebied een digitale voetbalmuur (sutu) gerealiseerd, in de wijk Woolde aan de Boerhaavelaan / Resedastraat. De sutu vervult een wijkoverstijgende functie. Gespreid in de vooroorlogse wijken vinden we verder onder andere diverse trapvelden, basketbal- en volleybalvoorzieningen en tafeltennistafels. Extra aandacht is gewenst voor beweegmogelijkheden voor senioren, liefst gecombineerd met voorzieningen voor de andere leeftijdsgroepen. Dit komt de ontmoetingsfunctie in de openbare ruimte ten goede. Gedacht kan worden aan meer jeu de boulesbanen, beweeg- of fitnessapparaten, maar ook aan bijvoorbeeld schaaktafels en meer bankjes langs wandelroutes.

3.3.23 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor onderhavig plan is op 5 augustus 2014 een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er een normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden.

Op de omloopleiding en de Woolderbinnenbeek is de keur van het waterschap Vechtstromen van toepassing. Die keur is als dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan opgenomen met daarbij opgenomen een aantal voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning zodat de belangen van het waterschap afgewogen kunnen worden bij elke ingreep binnen de zone van de keur.

Uitgangspunten waterschap Vechtstromen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Het beleid van het waterschap Vechtstromen is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan.

Voor alle in- en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Binnen het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Waar mogelijk wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het hemelwater en het afvalwater gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en komt zo ten goede aan het grondwater. Waar mogelijk wordt het hemelwater afgevoerd naar de Woolderbinnenbeek. Afvalwater wordt middels ondergrondse buizen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. In het plangebied is sprake van hoge grondwaterstanden. Bij rioolvervanging wordt drainage meegelegd. Het grondwater wordt in de natte winterperiode via drainage afgevoerd naar oppervlaktewater. Dit leidt niet tot een permanente grondwaterstandverlaging binnen of buiten het plangebied.

4.2 Natuur

4.2.1 Wet Natuurbescherming

4.2.2 Advies voor het plangebied

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de Wet Natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologie; beleid

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.2.1 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld (zie paragraaf 3.3.3).

Ongeveer gelijktijdig met het in procedure gaan van dit bestemmingsplan zal de actualisatie van de archeologische verwachtingenkaart met beleidsadviezen in concept worden vastgesteld. De actualisatie van de kaart zal ook van invloed zijn op het huidige, vast te stellen bestemmingsplan. In de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan is - vooruitlopend op de vaststelling van de archeologische waarden en verwachtingskaart - reeds gebruik gemaakt van de geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart.

4.3.3 Archeologie; het plangebied

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied

4.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd en geeft aan hoe is omgegaan met bedrijven en hun zoneringen en diverse hinderaspecten die binnen de ruimtelijke ordening een rol spelen zoals gevaar, lucht en geluid. De samenvattende conclusie is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar de milieuaspectenstudie welke als bijlage 3 bij voorliggend plan is gevoegd.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te voorkomen dat er knelpunten ontstaan tussen bedrijvigheid en gevoelige functies (zoals wonen), moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering worden voor een groot aantal activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden afstanden. Aan de hand van deze richtlijn zijn de bedrijfsactiviteiten in- en rondom het plangebied geïnventariseerd.

In het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 bevinden zich enkele bedrijven en inrichtingen die zwaarder zijn dan de hier over het algemeen inpasbaar geachte milieubelastingscategorie 1 of 2. Daarnaast liggen buiten het plangebied een aantal categorie 3 en 4 bedrijven met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. In het kader van deze milieuaspectenstudie is onderzocht of rond de bedrijven van categorie 3 en 4 wordt voldaan aan de VNG- zoneringsafstand. Als wordt voldaan aan de zoneringsafstanden mag worden verondersteld dat het bedrijf inpasbaar is en de te stellen milieueisen geen knelpunt vormen. Indien niet aan deze gewenste zoneringsafstand wordt voldaan is de milieusituatie rond het betreffende bedrijf nader beschreven. Géén van deze bedrijven/inrichtingen heeft dusdanige milieueffecten dat daarmee in het kader van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 specifiek rekening gehouden moet worden.

4.4.2 Bodem

Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor een bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

Hierna worden de verschillende vormen van geluidbelasting achtereenvolgens behandeld.

4.4.4 Externe veiligheid

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) aan de Wet milieubeheer toegevoegd en van kracht geworden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink is een zogenaamd conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd. Het opnieuw vastleggen van de bestaande functies heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan een ruimtelijk plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Voor welke activiteiten een mer-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. In het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 worden geen nieuwe projecten gerealiseerd een verplicht MER of een beoordelings-MER is daarom niet noodzakelijk.

4.4.7 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De maximale bouwhoogtes in de bestemmingsvlakken zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

4.4.8 Brandweer en fysieke veiligheid

De Veiligheidsregio Twente heeft het bestemmingsplan beoordeeld ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico en de rampenbestrijding. Op 24 juni 2016 is advies van hen ontvangen. Zij constateren dat, vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan, aanvullende maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid niet proportioneel zijn.

4.5 Beheer

Aangezien het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 een conserverend karakter kent, heeft het geen consequenties voor het te beheren en te onderhouden openbaar gebied.

4.6 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 is conserverend van karakter. Daardoor biedt het plan geen ruimte voor grootschalige ontwikkelingen. Derhalve is het plan financieel haalbaar.

Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

De geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 zijn grotendeels ouder dan 10 jaar. Als basis voor het bestemmingsplan dienen de bestemmingen zoals deze zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Voor een aantal locaties waar sinds het van kracht worden van de geldende plannen een procedure voor een bepaalde ontwikkeling is gevoerd, vormt de gevoerde procedure de basis voor de regeling. Daarnaast zijn de regelingen, voor zover noodzakelijk, aangepast aan de nieuwe (wettelijke) vereisten die onder andere sinds de digitale de aanpassingen in het voorliggend plan sinds de voorgaande regeling. Als laatste zijn er een aantal wijzigingen in de juridische regeling van het voorheen geldende plan doorgevoerd. Daarvan is een overzicht per adres opgenomen in bijlage 4 van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Het Digitale Bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.4 Handhaving Van Het Plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Fysiek (FYS). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  1. 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  2. 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  3. 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  4. 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  5. 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  6. 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  7. 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Retrospectieve Toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een bestaand gebied waarvoor grotendeels in 2005 het (actualiserend) bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink vastgesteld is. Sinds die datum is er 1 parapluherziening in procedure geweest voor kamerbewoning en is er 1 partiële herziening in procedure gebracht.

Voor een aantal initiatieven is een vergunning verleend. Die gevallen waarbij het gaat om een vergunning in afwijking met het bestemmingsplan, zijn eveneens in voorliggend plan meegenomen. In het plangebied zijn dan ook nagenoeg geen strijdige situaties ontstaan.

Desondanks zijn er in voorliggend plan, Tuindorp 't Lansink 2016, wel wijzigingen aangebracht ten opzichte van de situatie uit het vigerende bestemmingsplan. De gevallen waarin de huidige situatie niet overeenkomt met het vigerende bestemmingsplan worden in dit bestemmingsplan positief bestemd, omdat er ofwel in het verleden vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend dan wel de strijdige situatie stedenbouwkundig, economisch, verkeerskundig en milieutechnisch aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om de volgende (categorieën van) gevallen.

Algemeen

  • Ontwikkelingen die sinds 2005 hebben plaatsgevonden in het plangebied, zijn ingepast in voorliggend bestemmingsplan. Voorbeeld hiervan is het Wopit-gebouw en de ontwikkeling van de woningen aan de Dieselstraat of de woningen aan de Beckumerstraat 35a / 35b;
  • In het bestemmingsplan uit 2005 zijn enkele, destijds reeds bestaande, aan-/uitbouwen en bijgebouwen bestemd tot tuin. Hierdoor zijn ze onder het overgangsrecht geplaatst. In dit geval is de bestemming 'tuin' omgezet naar de bestemming 'wonen' met toekenning van het bouwvlak, waarop de bouwaanduiding is geplaatst. In dat geval is uitbreiding van het hoofdgebouw niet mogelijk, maar wordt slechts de bestaande situatie goed in het bestemmingsplan vastgelegd;

Specifiek per adres

De wijzigingen specifiek per adres zijn weergegeven in bijlage 4 van het voorliggende bestemmingsplan.

5.6 Inspraak, Vooroverleg En Verder Verloop Van De Procedure

5.6.1 Inspraak

Conform artikel 150 van de Gemeentewet heeft de raad van de gemeente Hengelo een inspraakverordening vastgesteld. In die verordening is onder andere aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid betrokken worden. Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad op 7 juni 2016 heeft het voorontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 van 8 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 ter inzage gelegen. Deze publicatie heeft ook op de internetpagina van de gemeente Hengelo gestaan. Daarnaast kon men de stukken raadplegen op internet. Aandacht is geschonken aan de wijze waarop en hoe men kan reageren op het voorontwerp bestemmingsplan.

Op 16 juni 2016 was er een informatiebijeenkomst georganiseerd over het voorontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016. Tijdens de bijeenkomst konden belangstellenden het voorontwerp bekijken en vragen stellen. De avond is door ongeveer 100 personen bezocht. Een kennisgeving van deze avond heeft plaatsgevonden in het Hengelo's weekblad en is verder in de vorm van een uitnodigingsbrief huis-aan-huis verspreid.

Binnen de termijn zijn vier zienswijzen ingediend tegen het voorontwerpbestemmingsplan. Deze zijn samengevat en van reactie voorzien in bijlage 2 van voorliggend plan, de Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Tuindorp ’t Lansink 2016.

5.6.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Het voorontwerp bestemmingsplan is via een elektronische kennisgeving op 10 juni 2016 voorgelegd aan de volgende functionarissen en instanties.

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Vechtstromen
  • Rijkswaterstaat
  • Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed
  • Enexis
  • Gasunie
  • Vitens
  • KPN
  • Monumentencommissie
  • Natuur- en Milieuraad Hengelo
  • Brandweer Midden Twente

Hierbij is een termijn aangegeven waarbinnen instanties kunnen reageren. Deze termijn is gelijk aan de termijn waarop zienswijzen tegen het plan ingediend konden worden, dus tot en met 19 juli 2016. Mocht een reactie voor deze datum uitblijven, dan wordt men geacht met het voorontwerp bestemmingsplan in te stemmen. Van onderstaande instanties is reactie ontvangen dat ze geen opmerkingen hebben;

  • Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed
  • Gasunie
  • Rijkswaterstaat

Tevens heeft de Brandweer Midden Twente op 24 juni 2016 aangegeven dat ze afzien van een advies voor aanvullende voorzieningen.

De overige instanties hebben niet gereageerd.

5.6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 heeft van 21 maart tot en met 1 mei 2018 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn acht schriftelijke en één mondelinge zienswijze ingediend. In de 'Nota zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016', die als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd, zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord.

5.6.4 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  1. 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijzen (zie bijlage 5) voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  2. 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.

Bijlage 1 Staat Van Inrichtingen

Bijlage 1 Staat van Inrichtingen

Bijlage 2 Kapvormenkaart

Bijlage 2 Kapvormenkaart

Bijlage 3 Inventarisatie Waardevolle Cultuurhistorische Elementen Tuindorp 'T Lansink

Bijlage 3 Inventarisatie waardevolle cultuurhistorische elementen Tuindorp 't Lansink

Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Beschermd Dorpsgezicht

Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht

Bijlage 2 Nota Inspraak En Vooroverleg Bestemmingsplan Tuindorp ’T Lansink 2016

Bijlage 2 Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Tuindorp ’t Lansink 2016

Bijlage 3 Milieuaspectenstudie

Bijlage 3 Milieuaspectenstudie

Bijlage 4 Wijzigingen Ten Opzichte Van Het Bestemmingsplan Tuindorp 'T Lansink (2005)

Bijlage 4 Wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink (2005)

Bijlage 5 Nota Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan Tuindorp 'T Lansink 2016

Bijlage 5 Nota Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016