KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Railverkeer
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 9 Water
Artikel 10 Centrum - Uit Te Werken
Artikel 11 Wonen - Uit Te Werken
Artikel 12 Leiding
Artikel 13 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
Artikel 20 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 3 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 5 Parkeerkencijfers Asvv
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planologisch-juridische Regeling
1.4 Voorliggend Bestemmingsplan
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Planproces
1.7 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Beschrijving Bestaande Situatie
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
3.3 Ecologie
3.4 De M.e.r.
3.5 Geluid
3.6 Bodem
3.7 Water
3.8 Luchtkwaliteit
3.9 Externe Veiligheid
3.10 Duurzaamheid En Energie
3.11 Leidingen
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Inleiding
4.2 Beschrijving Stedenbouwkundig Plan
4.3 Wonen, Werken En Voorzieningen
4.4 Verkeer
4.5 Groen, Water En Natuur
4.6 Parkeernorm
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Woningbouwprogrammering Stationslocatie
Bijlage 3 Grex-document
Bijlage 4 Onderzoek Kantoorruimtebehoefte
Bijlage 5 Tweede Stec-rapport
Bijlage 6 Ontwikkelingsmogelijkheden Detailhandel
Bijlage 7 Verkennend Onderzoek Archeologie
Bijlage 8 Inventariserend Booronderzoek Archeologie
Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 10 Actualisatie Ecologisch Onderzoek
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 13 Tabel Geluidsniveau Verkavelingsplan
Bijlage 14 Tabel Geluidsniveau Bestemmingsplan
Bijlage 15 Ligging Beoordelingspunten Bestaande Woningen
Bijlage 16 Aanvullend Akoestisch Onderzoek
Bijlage 17 Bodemonderzoek Twee Agrarische Percelen
Bijlage 18 Bodemonderzoek De Maten 3
Bijlage 19 Verkeersintensiteiten
Bijlage 20 Luchtkwaliteitstoets
Bijlage 21 Besprekingsverslag Externe Veiligheid
Bijlage 22 Qra Transport Gevaarlijke Stoffen
Bijlage 23 Memo Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 24 Indicatieve Profielen Assen En Randen
Bijlage 25 Overlegreacties
Bijlage 26 Reactienota Inspraak En Overleg 18 Maart 2011
Bijlage 27 Zienswijzen

bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn

Bestemmingsplan - Gemeente Kampen

Onherroepelijk op 14-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.2 aanpijling

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 archeologische deskundige

de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.5 archeologische waarde

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.9 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0166.00991005-OH01 met de bijbehorende regels;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 bruto vloeroppervlakte (bvo)

het totale oppervlak ten behoeve van een bedrijf of winkel waarbij de meters zijn meegenomen voor magazijn, kantoorruimte, sanitair en dergelijke (niet voor publiek toegankelijk).

1.18 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.21 evenement

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;

1.22 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidgevoelige functies

geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patienten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.24 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.25 geluidsbelasting vanwege een spoorweg

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder;

1.26 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.27 gestapelde woning

een woning in een gebouw met twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen;

1.28 grenswaarde

de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;

1.29 groepsrisico externe veiligheid

het groepsrisico als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.30 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccomodatie;

1.33 horeca, categorie 1

vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en welke qua openingstijden nagenoeg aansluiten bij winkelvoorzieningen. Hieronder worden in ieder geval verstaan een broodjeszaak, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon;

1.34 horeca, categorie 2

vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en voor elders dan ter plaatse, welke qua openingstijden afwijken van de openingstijden van winkelvoorzieningen, in die zin dat ze ook in de avonduren geopend. Hieronder worden in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, traiteur, cafetaria, snackbar, grillroom, shoarmazaak, fast-foodrestaurant, automatiek, snelbuffet of proeflokaal;

1.35 horeca, categorie 3

vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak kleiner dan 10 m2, zoals een bar-dancing, café, bar of bierhuis. Een biljartcentrum en zaalverhuur voor feesten en partijen worden ook tot deze categorie gerekend;

1.36 horeca, categorie 4

vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m2, zoals een discotheek;

1.37 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.38 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.39 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.40 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie (met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.41 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die wordt uitgeoefend als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf of instelling en die in directe relatie staat tot het bedrijf dan wel de betreffende instelling;

1.43 ondergeschikte horeca

horeca die wordt uitgeoefend als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf of instelling en die in directe relatie staat tot het betreffende bedrijf dan wel de betreffende instelling;

1.44 particulier opdrachtgeverschap

situatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.45 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Nieuw Amsterdams Peil;

1.46 plan

het bestemmingsplanStationsomgeving Hanzelijn van de gemeente Kampen;

1.47 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.48 sociale huurwoning

huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub d van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.49 sociale koopwoning

koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.50 uitwerking

een uitwerking van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;

1.51 verbeelding

  1. a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.0166.00991005-OH01;
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn.

1.52 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.53 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.54 wijziging

een wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 winkelvloeroppervlakte (wvo)

de voor het publiek toegankelijke vloeroppervlakte in de winkel;

1.56 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.57 zolder

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in de Lijst beroep en bedrijf aanhuis;
  3. c. horecabedrijven, zoals genoemd in horeca, categorie 1 en horeca, categorie 2;
  4. d. bedrijven uitsluitend voor zover genoemd in de categorieën 1 en 2 van Lijst vanbedrijven;
  5. e. detailhandel;
  6. f. maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde educatieve voorzieningen;
  7. g. dienstverlening;
  8. h. speelvoorzieningen;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. tuinen, erven en verhardingen;
  11. k. terrassen;
  12. l. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  13. m. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  14. n. geluidwerende voorzieningen;
  15. o. groenvoorzieningen;
  16. p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van:
    1. 1. de gronden als coffeeshop;
    2. 2. de gronden voor detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
    3. 3. de gronden als seksinrichting.
  2. b. Ter bepaling van het aantal benodigde parkeerplaatsen geldt dat voldaan moet worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in Parkeerkencijfers ASVV.
  3. c. Bij de realisatie van de bestemming dient te worden voldaan aan de uitgangspunten ten aanzien van externe veiligheid zoals weergegeven in de bijlage Verantwoordinggroepsrisico.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. fiets- en/of voetpaden;
  3. c. bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
  4. d. in- en uitritten;
  5. e. speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
  6. f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brugverbinding ten behoeve van het langzaam en het gemotoriseerd verkeer;

met daarbij behorende verhardingen, waterpartijen en watergangen.

4.2 Bouwregels

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen van Groennaar Verkeer - Verblijfsgebied ofVerkeervoor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.
  2. b. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijzigingen vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de fysieke en externe veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voorMaatschappelijkaangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. educatieve voorzieningen;

met daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen, spoorwegen, water, waaronder mede begrepen bruggen en tunnelverbindingen;
  3. c. groenvoorzieningen en bermen;
  4. d. water en watergangen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;
  2. b. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen, spoorwegen, water, waaronder mede begrepen bruggen en tunnelverbindingen;
  3. c. ondergeschikte detailhandel;
  4. d. ondergeschikte horeca;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brugverbinding ten behoeve van het langzaam en het gemotoriseerd verkeer;
  6. f. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen en water;
  7. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. groenvoorzieningen;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en pleinen;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
  4. d. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke;
  8. h. openbare toiletvoorzieningen;
  9. i. speel- en verblijfsvoorzieningen;
  10. j. detailhandel in de zin van een kiosk;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden naast of in de directe nabijheid van een horeca- of detailhandelgelegenheid voor het gebruik als terras;
  2. b. het gebruik van de gronden als markt of standplaats;
  3. c. het gebruik van de gronden voor evenementen, anders dan kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterlopen met bijbehorende taluds;
  4. d. bermen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. recreatieve voorzieningen;
  7. g. kunstwerken en kademuren;
  8. h. bruggen, dammen en/of duikers;

met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Centrum - Uit Te Werken

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd inBijlage 3 Lijst beroep enbedrijf aan huis;
  3. c. horecabedrijven, zoals genoemd in horeca, categorie 1, horeca, categorie 2 en horeca, categorie 3;
  4. d. bedrijven uitsluitend voor zover genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 2Lijst van bedrijven;
  5. e. detailhandel;
  6. f. kantoren;
  7. g. maatschappelijke voorzieningen;
  8. h. sportieve en recreatieve voorzieningen;
  9. i. dienstverlening;
  10. j. speelvoorzieningen;
  11. k. spoorwegdoeleinden;
  12. l. nutsvoorzieningen;
  13. m. tuinen, erven en verhardingen;
  14. n. terrassen;
  15. o. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  16. p. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  17. q. geluidwerende voorzieningen;
  18. r. groenvoorzieningen;
  19. s. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in 10.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de hierna opgenomen uitwerkingsregels.

10.3 Bouwregels

10.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 11 Wonen - Uit Te Werken

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. beroepen en bedrijven aan huis zoals genoemd in Bijlage 3 Lijst beroep enbedrijf aan huis;
  3. c. educatieve voorzieningen;
  4. d. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  5. e. tuinen, erven en verhardingen;
  6. f. garageboxen;
  7. g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  8. h. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  9. i. geluidwerende voorzieningen;
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. speelvoorzieningen;
  12. l. openbare nutsvoorzieningen;
  13. m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in 11.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

11.3 Bouwregels

11.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 12 Leiding

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leidingaangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:

  1. a. een aardgastransportleiding;
  2. b. ondergrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;
  3. c. een waterleiding;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 12.1 bedoelde functie, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

12.3 Afwijken bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de aardgastransportleiding geen bezwaar bestaat.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Waarde - Archeologie 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    3. 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 veiligheidszone

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  1. a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 meter worden verschoven;
  2. b. aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

18.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 18.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van sublid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%;
  3. c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanStationsomgeving Hanzelijn.

augustus 2013.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Kampen in de vergadering van 2 februari 2012.

, voorzitter

, griffier

Bijlagen

Bijlage 1 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven

Bijlage 3 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden

Bijlage 5 Parkeerkencijfers Asvv

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Tussen Lelystad en Zwolle wordt de Hanzelijn aangelegd. In december 2012 moeten de eerste treinen gaan rijden over deze nieuwe spoorverbinding. Kampen krijgt een nieuw NS-station op deze spoorlijn, te weten Kampen-Zuid. De ontwikkeling van de stationslocatie en de aanleg van de Hanzelijn inclusief station zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Als de Hanzelijn in gebruik genomen wordt, zal de bebouwing rondom het station gereed en in gebruik genomen moeten zijn.

De gemeenteraad van Kampen heeft in zijn vergadering van 26 april 2007 besloten om dit nieuwe "Stationsgebied" te ontwikkelen ten behoeve van onder meer kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woningen en winkels. In dat besluit zijn ook de uitgangspunten voor de ontwikkeling en realisatie van het gebied vastgelegd.

Omdat de locatie tegen een infrastructurele knoop ligt (Hanzelijn en de toekomstige A50) moet dit gebied gezien worden als een nieuwe poort van Kampen. Een dynamische wijk op een toplocatie, met het accent op starters, ouderen en kleine huishoudens. Een wijk waarin ook diverse voorzieningen liggen voor de omliggende wijken zoals De Maten en Het Onderdijks.

De gemeente Kampen ontwikkelt de nieuwe wijk samen met de projectontwikkelaars Delta Lloyd Vastgoed en Rotij Planontwikkeling. Beide organisaties hebben veel ervaring met projectontwikkeling op het gebied van woningen, kantoren en voorzieningen. Atelier Quadrat heeft voor het gehele plangebied een hoogwaardig stedenbouwkundig plan gemaakt, dat financieel haalbaar is en past bij de stad Kampen en de door de raad voorgestelde randvoorwaarden.

Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied wordt omsloten door de rijksweg N50, de Mr. J.L.M. Niersallee en de Venedijk-Noord. Bijlage 1 Situering plangebied geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.

1.3 Planologisch-juridische Regeling

1.3.1 Geldende bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de onderstaande bestemmingsplannen, die door het voorliggende bestemmingsplan gedeeltelijk komen te vervallen.

Naam plan vastgesteld B&W/Raad goedgekeurd GS
De Maten 03-06-1993 21-12-1993
De Maten, uitwerking derde fase 29-06-1998 -
De Maten (sportvelden) 29-03-1979 06-05-1980
Het Onderdijks (Kampen) 21-09-2000 24-04-2001
Tweede IJsselbrug (Kampen) 25-08-1977 22-08-1978
Verbinding Tweede IJsselbrug 29-09-1983 25-09-1984
Buitengebied (IJsselmuiden) 08-11-1993 21-06-1994
Buitengebied (Kampen) 22-12-1971 20-02-1973
Buitengebied (Kampen), 1e wijziging 12-07-1988 26-08-1988

1.4 Voorliggend Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuwe woonwijk met voorzieningen, zoals het nieuwe NS-station Kampen-Zuid, mogelijk. Voor het plangebied is grotendeels een globale bestemmingsregeling vervaardigd, met enkele gedetailleerde bestemmingen zoals "Centrum", "Groen", "Verkeer", "Water" en "Maatschappelijk".

De keuze om het plan grotendeels als globaal bestemmingsplan met uitwerkingsverplichting te vervaardigen is met name door het volgende ingegeven.

Het voorliggende plan moet gedurende een lange periode in de woningbehoefte van Kampen voorzien. Tijdens die periode kunnen inzichten, bijvoorbeeld met betrekking tot stedenbouwkundige verkavelingspincipes en of woningtypen veranderen. Als nu een gedetailleerd plan zou worden vervaardigd dan kan niet op deze gewijzigde inzichten worden ingespeeld. Bij toepassing van een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsverplichting kan dat wel.De globale uit te werken bestemmingen worden in de toekomst door het College van Burgemeester en Wethouders nader uitgewerkt. In de regels en toelichting is een aantal belangrijke regels en principes vastgelegd waaraan bij de uitwerking dient te worden voldaan.

Er mag daar echter feitelijk pas worden gebouwd nadat een uitwerkingsplan dan wel de uitwerkingsplannen ex artikel Wro 3.6.1 sub b (Wet ruimtelijke ordening) door het college van burgemeester en wethouders is/zijn vastgesteld. In het uitwerkingsplan wordt meer gedetailleerd aangegeven aan welke voorwaarden de bebouwing en de omgeving moeten voldoen. Voor deze uitwerkingsplannen zal het gemeentelijk geluidbeleid en de Wet geluidhinder gelden. De delen van het plan die wel gedetailleerd zijn bestemd, zijn met name de delen van het tracébesluit, het stationsplein, veel hoofdwegen een "blok" met centrumvoorzieningen dat direct tegenover het station ligt en heeft door deze manier van bestemmen een directe bouwtitel. Binnen de daar aangegeven bestemming "Centrum" is het onder meer mogelijk dat er woningen, kantoren, detailhandel, dienstverlening en speelvoorzieningen worden gesitueerd.

Dat deze gronden als zodanig zijn bestemd wordt ingegeven door de relatie met het station en dat er na realisatie van het station er in dit deel van het plangebied op een zo kort mogelijke termijn een leefbare situatie ontstaat en dat reiziger gebruik kunnen maken van de dan aanwezige voorzieningen.

Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.0166.00991005-OH01);
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.

In de (plan)regels zijn regels en bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.

1.6 Planproces

In de raadsvergadering van 28 september 2006 heeft de raad de uitgangssituatie met betrekking tot de stationslocatie Kampen-Zuid vastgesteld. Deze uitgangssituatie bestond uit het projectplan Stationslocatie Kampen-Zuid, de stedenbouwkundige schets Stationslocatie Kampen-Zuid en het verkeerskundige schetsontwerp. Vervolgens is door middel van nadere studie en onderzoek een uitgangssituatie voor het programma van het te ontwikkelen gebied bepaald. In de raadsvergadering van 26 april 2007 is besloten om het gebied te ontwikkelen ten behoeve van onder meer kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woningen en winkels. In dat besluit zijn ook de kaders voor de ontwikkeling en realisatie van het gebied vastgelegd. Deze kaders zijn gebaseerd op gedegen onderzoeken, eerdere besluitvorming en reeds ontwikkelde en vastgestelde beleidsstukken.

Vervolgens is het plan door Atelier Quadrat nader uitgewerkt tot een stedenbouwkundig plan met een stevig fundament.

1.7 Opbouw Toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van de nieuwe stationsomgeving van de Hanzelijn. De beschrijving van het stedenbouwkundig plan en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg, neergelegd in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Kampen is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is waarop een (kleinschalig) bestemmingsplan wordt opgesteld.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van de nieuwe stationsomgeving van de Hanzelijn relevante beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte (januari 2006) zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd. Hierbij gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De afzonderlijke nota's op de desbetreffende onderdelen van ruimtelijk beleid zijn samengevoegd tot één Nota Ruimte.

"Ruimte voor ontwikkeling" is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het nieuwe ruimtelijk beleid: het rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. "Decentraal wat kan, centraal wat moet" is het motto; het rijk focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.

De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).

Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd. Tot de basiskwaliteit rekent het rijk onder meer de aandacht voor "ruimtelijke kwaliteit", de "watertoets" en wettelijke vereisten op het vlak van geluid, veiligheid, natuur, milieu en dergelijke.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het rijk.

2.2.2 Flora en fauna

De Europese Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.

2.2.3 Natuurbeschermingswet

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).

Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.

Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de Habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

De provincie definieert Ruimtelijke kwaliteit als: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is." Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.

De Provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Door ontwikkeling conform de gebiedskenmerkencatalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt. Dat geldt in bijzonder voor de stads- en dorpsrandgebieden.

Ontwikkelingsperspectief

Op basis van het ontwikkelingsperspectief heeft het te ontwikkelen gebied Stationsomgeving Hanzelijn de perspectieven "geplande woonwijk", "buitendijksgebied" en de "bijzondere gebiedsconditie stationsgebied benutten".

De provincie stelt in haar Omgevingsvisie de SER-ladder centraal. De SER-ladder geeft aan dat eerst inbreiding moet plaatsvinden en dat daarna pas gezocht kan worden naar uitbreidingslocatie. De locatie Stationsomgeving Hanzelijn, kan hoewel liggend aan de rand van Kampen als inbreidingslocatie worden beschouwd. Het betreft hier immers een ontwikkeling van een gebied dat omsloten wordt door vervoersknopen en woonwijken. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0001.jpg"

2.3.2 Gebiedskenmerkencatalogus rivierenlandschap

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit benaderen via de gebiedskenmerkencatalogus. In de gebiedskenmerkencatalogus wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en worden de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. In de catalogus gaan ze uit van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • de natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop inwerken;
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie;
  • de stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen;
  • lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

De natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag Laagveengebieden (in cultuur gebracht). De ambitie is om een hoog waterpeil te handhaven om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als ook voor weidevogels en ganzen.

In het voorliggende plangebied zijn langgerekte zichtlijnen gecreëerd en een centrale groen-blauwe as met een grote groene open ruimte. De noordelijke en zuidelijke rand van het plangebied zijn vormgegeven als een brede groenzone.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder de Laagveenontginningen. De ambitie voor laagveenontginningen is om de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering -eventueel in combinatie met andere functies- is voor de toekomst van deze gebieden zeer wenselijk. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg) vormt het vertrekpunt bij herstructurering en verdichting van de woon-/ werkmilieus.

In het plangebied zijn open ruimtes gecreëerd en structurerende bomenrijen. De voorkanten van de bebouwing bevinden zich aan de straatzijde. Aan de achterzijde worden hoven gerealiseerd waaraan de tuinen en parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

De stedelijke laag

In de stedelijke laag is het voorliggende plangebied aangewezen als Geplande woonwijk en Spoor met stations. De ambitie is het versterken van stations als "brandpunten": goed georganiseerde overstappunten tussen (inter)nationale, regionale en lokale netwerken (OV, auto, fiets en voetganger). De verdichtingsmogelijkheden in stationsomgevingen worden benut, bijvoorbeeld ook ondergronds. Er ontstaan mix-gebieden van voorzieningen, werken en wonen met een uitnodigende en aantrekkelijke kwaliteit, die met de aard en de positie van het station in overeenstemming is.

In het plangebied wordt een nieuw en aantrekkelijk, hoogwaardig stationsgebied gecreëerd met een mix van verschillende functies, zoals wonen, winkels, kantoren, godsdienstige- en onderwijsvoorzieningen. Rondom het nieuwe stationsplein worden de functies gecombineerd en worden ook (half)verdiepte parkeervoorzieningen aangelegd.

De lust- en leisurelaag

In de lust- en leisurelaag is er geen informatie die belemmerend kan zijn ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied.

Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het plangebied wordt ingericht als een hoogwaardig woon- en werkmilieu op een nieuw knooppunt in de ontsluiting tussen het oude en nieuwe land. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Samenwerkingsovereenkomst "Samenwerking in de IJsseldelta"

In de samenwerkingsovereenkomst "Samenwerking in de IJsseldelta" hebben de provincie Overijssel, en de gemeenten Zwolle en Kampen beoogd een gemeenschappelijke visie te ontwikkelen op sociale, fysieke en economische ontwikkelingen. De woningprogrammering speelt daarin een belangrijke rol. Op basis van een reeds eerder uitgevoerd woonruimtebehoefteonderzoek is met de provincie afgesproken dat het woningcontingent voor de gemeente Kampen kan worden verhoogd. Niet alleen vanwege de eigen woningbehoefte, maar ook vanwege de functie die de gemeente Kampen heeft als opvang voor de woningvraag vanuit Zwolle. Dit heeft ertoe geleid dat het contingent in Kampen van circa 1.800 is verhoogd naar 2.840 woningen tot het jaar 2010. Daarnaast is rekening gehouden met vervangende nieuwbouw van 1.000 woningen.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt doet op geen enkele wijze afbreuk aan dit regionale beleid.

2.4.2 Integraal Veiligheidsplan

De brandweer van de Veiligheidsregio IJsselland en de lokale brandweer hebben de afgelopen jaren met ProRail gesproken over de bestrijding van ongevallen op de Hanzelijn en de veiligheid op en rond het nieuwe Station Kampen-Zuid (KZ). Uitgangspunten hierbij zijn het in 2004 vastgestelde Integraal Veiligheidsplan en het in 2006 onder andere vastgestelde Veiligheidsconcept Station Lelystad, Halte Dronten & Halte Kampen. Omdat bij het vaststellen van bovengenoemde documenten het definitieve ontwerp van Station KZ nog niet duidelijk was, zijn inmiddels nadere afspraken gemaakt tussen de gemeente Kampen (zijnde lokale brandweer) en ProRail. Dit betreffen afspraken op het gebied van:

  • de bluswatervoorziening op het station en langs de Hanzelijn;
  • bereikbaarheid voor de hulpdiensten van het station en van de Hanzelijn;
  • brandpreventieve maatregelen op het station.

Zie ook Bijlage 21 Besprekingsverslag externe veiligheid.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Structuurvisie Kampen 2030

Op 28 mei 2009 heeft de gemeenteraad van Kampen de Structuurvisie Kampen 2030 vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten.

In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid. Ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.

In de "Structuurvisie Kampen 2030" is de stationslocatie Hanzelijn opgenomen.

2.5.2 Woonvisie 2010-2020

De gemeenteraad heeft op 3 juni 2010 de "Woonvisie Kampen 2010-2020" vastgesteld. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (senioren/starters/zorgbehoevenden et cetera) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. Met deze Woonvisie voldoet de gemeente aan de bepaling uit de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel dat iedere gemeente in Overijssel een vastgestelde Woonvisie moet hebben. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

Het gemeentebestuur van Kampen wil met deze nieuwe woonvisie een vervolg bieden op het lokaal Woonplan uit 2005 en daarmee een antwoord geven op de vele vraagstukken vanuit de woningmarkt. De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals bijvoorbeeld dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. De 30-40-30%-regeling wordt op gemeentelijk niveau gehandhaafd.

In het voorliggende plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Woonvisie 2010-2020.

2.5.3 Woningbouwprogrammering Stationslocatie

Samen met de (voormalige) afdeling bouwen en wonen is er een weloverwogen woningbouwprogrammering opgesteld waarbij een totaal aantal van circa 740 woningen haalbaar is. De precieze uitwerking wordt weergegeven in de notitie "woningbouwprogrammering Stationslocatie" (zie Bijlage 2 WoningbouwprogrammeringStationslocatie).

Er is voor de Stationslocatie in ieder geval uitgegaan van een stedelijk woonmilieu met 30-40 woningen/ha. De hoofdfunctie is wonen en werken in de nabijheid van voorzieningen en een station. Het accent ligt op de doelgroepen jongeren, ouderen en kleine huishoudens. Belangrijk aandachtspunt is om de voorzieningen zoveel mogelijk te clusteren rondom het station.

2.5.4 Scan Hanzestation Kampen

De Stec groep heeft in december 2006 een onderzoek gedaan naar wat de totale vraag naar kantoorruimte is binnen de gemeente Kampen tot 2030. Hierbij heeft zij vooral gekeken naar de ontwikkelingspotentie van de nieuwe stationslocatie.

De uitkomst van het onderzoek geeft aan dat er na 2012 ruimte is voor de ontwikkeling van gemiddeld 5.000 à 6.000 m2 per jaar tot een maximum tussen de 85.000 m2 en 110.000 m2 (zie Bijlage 4 Onderzoek Kantoorruimtebehoefte).

Het rapport werd door de tijd enigszins ingehaald en dat kwam tot uiting in een nieuw Stec-rapport uit 2009 naar aanleiding van mogelijke ontwikkelingen aan de Europa Allee. Daaruit kwam naar voren dat na aftrek van de harde voorraad van Melmerpark en Flevopoort-Zuid (12.000 m2 bvo) er nog uitbreidingsruimte overbleef voor circa 20.000 m2 bvo in de periode tot 2020. Zie ook Bijlage 5 Tweede Stec-rapport.

Op 25-10-2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met een Informatienota voor de raad over de stand van zaken met betrekking tot het onderhavige bestemmingsplan waarin rekening werd gehouden met een nog geringere hoeveelheid. In deze nota wordt namelijk aangegeven dat van een nieuw programma wordt uitgegaan waarin voor te realiseren kantoren rekening wordt gehouden met ruim 6.000 m2. In dit plan wordt zodoende uitgegaan van niet meer dan 6.300 m2 bvo.

Het Hanzestation wordt een zeer aantrekkelijke Kampense kantorenlocatie van redelijke omvang. Er wordt gestreefd naar een kantorenlocatie die ook voor regionale en zelfs bovenregionale kantoorruimtegebruikers aantrekkelijk kan zijn. De gemeente Kampen streeft bij de nadere invulling van de plannen naar de ontwikkeling van een locatie die in Kampen en omgeving echt ‘state-of-the-art’ is voor doelgroepen uit Kampen, dan wel doelgroepen waarvoor vestiging in Kampen aantrekkelijk kan zijn.

2.5.5 Ontwikkelingsmogelijkheden detailhandel Hanzestation

BRO heeft in eerste instantie al in 2006 een detailhandelsstructuurvisie opgesteld en in februari 2007 is specifiek ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de detailhandel in het gebied rond het Hanzestation. In 2010 was er behoefte aan een rapport dat specifiek in zou gaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van buurt- en wijkwinkelcentra (waaronder het gebied nabij het Hanzestation). De dynamiek in de detailhandel staat immers niet stil en er dienen zich steeds nieuwe ontwikkelingen aan en daarmee ook kansen binnen de lokale detailhandelsstructuur. In dit onderzoek is rekening gehouden met gevoeligheden die er in Kampen zijn met betrekking tot detailhandel. Zie Bijlage 6 Ontwikkelingsmogelijkheden detailhandel.

In het rapport staat in paragraaf 7.2 het volgende te lezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0004.png"

Toegespitst op het onderhavige bestemmingsplan kan nog het volgende worden opgemerkt.

Wanneer de bovengenoemde hoeveelheid (winkelvloer)oppervlakte aan uitbreidingsruimte tot 2015 (circa 3.000 m2 in de dagelijkse artikelensector en circa 1.000 m2 in de niet-dagelijkse artikelensektor) wordt omgerekend naar bvo betekent dit voor de dagelijkse artikelensector een omvang van iets meer dan 3.750 m2 bvo en voor de niet-dagelijkse artikelensektor iets meer dan 1.250 m2 bvo. Tezamen gaat het om zo'n 5.100 m2 bvo (pagina 23 van het rapport). Hierbij is nog geen rekening gehouden met de meters voor horeca en (publieksgerichte) dienstverlening. (300 tot 500 m2 wvo ofwel 375 tot 600 m2 bvo).

Daarom wordt in het gedetailleerde deel van dit bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor 5.700 m2 bvo voor zowel detailhandel, horeca als diensverlening.

In "Centrum - Uit te werken" kan nog eens 625 m2 bvo aan detailhandel worden toegevoegd. Dat kan eveneens op basis van het bovengenoemde rapport.

In het rapport van BRO is scenario 2 als meest wenselijke aangegeven. Ditscenario gaat uit van 2 wijkcentra (Dr. Damstraat en Hanzestation) met een primaire wijkverzorgende functie (en beperkte bovenwijkse toevloeiing) aangevuld met twee kleinere buurtcentra (Penningkruid en Lovinkstraat) bij voorkeur in combinatie met een herorëntatie op de solitaire supermarklocaties (vooral de Industrieweg). In dit geval functioneren Penningkruid en Lovinkstraat als ondersteunende buurtwinkelcentra van beperkte opmvang.

Voor een goede ontwikkeling van scenario 2 is het verplaatsen van het supermarktkoppel aan de Industrieweg wenselijk. Specifiek voor het Hanzestation is daarbij de wens uitgesproken voor één verplaatsende supermarkt. Dit vraagt om een gecoördineerde aanpak en de maximale inspanning van alle partijen.

Als er evenwel onverhoopt toch niet verplaatst gaat worden zal de marktruimte worden overschreden en zal in Kampen sprake zijn van verdringing bij de gevestigde supermarkten. Dit zal zeker gepaard gaan met omzeteffecten, maar niet in die mate dat sprake zal zijn van duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur. Blijkens jurisprudentie zijn bij toetsing van plannen echter niet de marktruimte en de concurrentieverhoudingen leidend, maar gaat het vooral om de consumentverzorging. En juist vanuit deze invalshoek zijn er voldoende goede argumenten om de ontwikkeling van het winkelcentrum Hanzestation in de gevraagde omvang te onderbouwen.

De vestiging van detailhandel, horeca en dienstverlening in de as die loodrecht op het station staat is het meest logisch, omdat hier de hoogste bouwintensiteiten worden gerealiseerd en hiermee kan worden geprofiteerd van de bestedingen van alle doelgroepen (inwoners, werknemers en reizigers).

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Beschrijving Bestaande Situatie

Het plangebied is grotendeels onbebouwd en wordt omgeven door infrastructuur. Het gebied bestaat uit landbouwgrond, diverse watergangen, bosschages en een woning met opstallen. Onderstaande luchtfoto geeft de bestaande situatie weer. De bebouwing wordt in 2011 gesloopt. De contouren van het nieuw te realiseren NS-station zijn anno 2010 reeds zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0005.jpg"

3.2 Cultuurhistorie En Archeologie

Archeologie en cultuurhistorie

In het Europese Verdrag van Malta, in 1992 ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed als doelstelling opgenomen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Wettelijke kaders

Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd, stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is de Monumentenwet 1988 gewijzigd op het onderdeel archeologie. De kern van de nieuwe wetgeving is dat wanneer de bodem met verstoring wordt bedreigd door planvorming, eventuele archeologische resten behouden moeten worden. Dit wordt gerealiseerd door waardevolle delen van de bodem, het bodemarchief, intact te laten of het te onderzoeken. In het laatste geval blijven de gegevens van het bodemarchief behouden in gedocumenteerde vorm. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Plangebied en archeologische waarden

Volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) zijn er in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied overwegend een middelmatige verwachtingswaarde voor archeologische resten.

In het kader van planrealisatie is het gebied getoetst op archeologische waarden door middel van een verkennend booronderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de rapportage: Kalisvaart, C.C. en F.R.P.M. Miedema. Kampen. Plangebied Polder Broeken en Maten. Bureauonderzoek en Inventariserend booronderzoek (verkennende fase). BAAC rapport V-09.0333. Bijlage 7 Verkennendonderzoek archeologie. Op grond van dit onderzoek is voor het aspect archeologie een beleidsadvieskaart opgesteld met een visuele vertaling van de aangetroffen waarden.

Met behulp van het verkennend onderzoek is aangetoond dat de pleistocene ondergrond reliëf bezit op basis waarvan aanwezigheid van prehistorische resten wordt vermoed. Op grond van het booronderzoek zijn locaties met hoge en middelmatige verwachting voor resten uit deze periode aangewezen. In het noordoostelijke deel van het plangebied bevindt zich mogelijk een huisstede met bewoningsresten uit de late middeleeuwen; dit object geldt als een locatie met een hoge archeologische waarde (vindplaats). De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door het dijktracé Venedijk-Slaper, dat eveneens een hoge archeologische waarde bezit.

Naar de meest kansrijke locaties voor prehistorische vindplaatsen is een vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van karterende boringen. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de rapportage: Nijdam, L.C. en F.R.P.M. Miedema. Kampen, plangebied Polder Broeken en Maten inventariserend karterend onderzoek BAAC rapport V-10.0415 februari 2011. Zie Bijlage 8 Inventariserend booronderzoekArcheologie. Als resultaat is het areaal waarvoor een hoog verwachtingspatroon geldt in het plangebied gereduceerd tot een viertal geselecteerde gebieden die hierdoor als behoudens- of onderzoekswaardig gelden.

Naar deze vier geselecteerde locaties is een inventariserend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd dat als doel had het verwachtingspatroon te toetsen op aanwezigheid van archeologische waarden. Het proefsleuvenonderzoek heeft op de geselecteerde locaties geen behoudenswaardig of onderzoekswaardig bodemarchief opgeleverd. Deze locaties kunnen op basis hiervan archeologievrij worden verklaard.

Beheersmaatregelen

De gemeente heeft een archeologische zorgplicht. In dit bestemmingsplan moet de gemeente dan ook aangeven hoe wordt omgegaan met de archeologische waarden in het plangebied. Het beheer hiervan vindt plaats door de archeologische waarde(n) van de verschillende locaties te vermelden inclusief bepalingen (regels) voor grondgebruik. Hieruit vloeit een selectiebeleid voort.

Vóór de start van de projectontwikkeling waren archeologische gegevens voor het plangebied niet voorhanden. Omdat onderhavig bestemmingsplan tot stand komt naar aanleiding van een ruimtelijke ontwikkeling, moest de gemeente een inventariserend onderzoek laten uitvoeren om de vereiste gegevens te verkrijgen ter realisatie van het selectiebeleid. Op grond van het onderzoek kan beredeneerd worden aangegeven dat er drie typen waarden zijn.

De status van het terrein kan in een aantal gevallen een belemmering zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Bij planontwikkeling dienen de locaties met archeologische waarden intact te blijven. Wanneer dat niet het geval is, kan de initiatiefnemer tot eventuele bodemverstoring in een aantal gevallen verplicht worden de kosten te dragen voor archeologisch onderzoek. De gemeente geeft in de vorm van planregels aan wanneer een onderzoeksplicht geldt. Pas wanneer een –mogelijk- waardevolle locatie naar het oordeel van de gemeente voldoende is onderzocht wordt vrijstelling van onderzoeksplicht verleend. De status van de locatie wordt opgeheven en archeologievrij verklaard. De gemeente doet dit door voor de deellocatie een selectiebesluit te verstrekken.

Een belangrijke factor bij bescherming van de mogelijk waardevolle locaties is de toegankelijkheid. Twee locaties, namelijk de huisplaats en het dijksegment, zijn qua begrenzing goed inpasbaar in het bestemmingsplan. Omdat behoud het primaire uitgangspunt is, vindt geen verder onderzoek plaats naar deze locaties en worden ze bestemd als locaties met hoge archeologische waarde.

In het plangebied zijn verder nog een aantal locaties met een hoge verwachtingswaarde aanwezig, die onderzocht zijn omdat ze qua begrenzing niet goed inpasbaar zijn in het bestemmingsplan. Van deze locaties is aangetoond is dat hiervan geen behoudenswaardig bodemarchief aanwezig is. Deze locaties zijn archeologievrij verklaard. De gemeente heeft een selectiebesluit afgeven met deze strekking.

Bepalingen

Voor twee locaties in het plangebied is een dubbelbestemming archeologie opgenomen met een waarde 3-aanduiding, te weten, locaties met een hoge archeologische waarde. Dit zijn de huisstede met bewoningsresten uit de late middeleeuwen (vindplaats) en het dijktracé Venedijk-Slaper (cultuurhistorisch object).

Voor deze locaties is een dubbelbestemming opgenomen Waarde – archeologie gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel. Het uitgangspunt is dat eventuele waardevolle resten ter plaatse behouden blijven. Bij een plan met bodemverstoring kan de initiatiefnemer, via het vergunningenstelsel, worden opgedragen archeologisch onderzoek uit te voeren. De gemeente is als bevoegd gezag hier minimaal als toezichthouder bij betrokken.

Voor het overige deel van het plangebied geldt dat er vanuit archeologische monumentenzorg geen bezwaar bestaat tegen voorgenomen planvorming.

De archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, blijft onverminderd voor het volledige plangebied van kracht.

3.3 Ecologie

Quickscan natuurtoets

Ecogroen advies heeft verschillende onderzoeken uitgevoerd naar flora en fauna in het plangebied (zie Bijlage 9 Ecologisch onderzoek). Zo is in december 2007 en in juni 2008 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. In beide onderzoeken zijn de consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden getoetst aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Het onderzoek is gebaseerd op een drietal veldbezoeken - uitgevoerd op 21 en 23 november 2007 en 29 januari 2008 - en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens uit diverse bronnen.

Daarna is in november 2010 een rapportage door Ecogroen uitgebracht (op verzoek van de gemeente) over een hernieuwd ecologisch onderzoek. Doel van dit onderzoek is het actualiseren van de verouderde gegevens en van de rapportages uit 2008. Hiervoor zijn voor de soortgroepen vleermuizen en broedvogels met jaarrond beschermde nesten veldonderzoeken uitgevoerd.

De resultaten van de eerdere onderzoeken zijn voor een aantal soort(groep)en (zoals de hoogdynamische soortgroep vleermuizen) verouderd en dienen daarom geactualiseerd te worden. Daarnaast is het beleid ten aanzien van een aantal soorten gewijzigd. Zo is er sinds augustus 2009 een nieuwe lijst van broedvogels met jaarrond beschermde nesten en is een protocol voor het uitvoeren van vleermuisonderzoek opgesteld. Zie ook Bijlage 10 Actualisatie ecologisch onderzoek.

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingreep wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten of EHS.

Het plangebied is gelegen in een groot gebied dat is aangemerkt als ganzengebied. De toetsende instantie (provincie Overijssel) heeft hierover aangegeven dat het verlies aan ganzengebied ter plaatse van de planlocatie ondergeschikt is aan de algehele ontwikkeling in relatie tot de Hanzelijn.

Uit het ecologische onderzoek komen de volgende zaken naar voren:

  • De laag beschermde plantensoorten Zwanenbloem, Gewone vogelmelk en Gewone dotterbloem zijn aangetroffen en/ of te verwachten. Zwaarder beschermde soorten zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht, omdat geschikt biotoop daarvoor ontbreekt;
  • In het te slopen woonhuis is een tijdelijke verblijfplaats van één Gewone dwergvleermuis vastgesteld. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vaste verblijfplaatsen en foerageergebied van vleermuizen. Om schade aan vliegroutes met zekerheid te voorkomen is het van belang de aan te brengen verlichting langs de oostzijde van het plangebied af te stemmen op de vliegroute van vleermuizen;
  • Verspreid in het gebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. In het plangebied ontbreekt geschikt biotoop van de strikt beschermde Waterspitsmuis. Ook andere zwaarder beschermde soorten (zoals Steenmarter) worden niet verwacht;
  • In het plangebied is broedgebied aanwezig voor algemene broedvogels. Het gebied heeft naar verwachting een geringe betekenis voor weidevogels. Er zijn geen aanwijzingen dat broedvogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden;
  • Laag beschermde amfibieën als Kleine watersalamander, Meerkikker, Bastaardkikker, Bruine kikker en Gewone pad zijn voortplantend en overwinterend aanwezig;
  • De middelhoog beschermde Kleine modderkruiper komt voor in het plangebied evenals de strikt beschermde soorten Grote modderkruiper en Bittervoorn;
  • Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden en weekdieren aangetoond of te verwachten.

Ontheffing en vervolgstappen

  • Voor de aanwezige Bittervoorn, Grote modderkruiper en Kleine modderkruiper is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor de strikt beschermde Grote modderkruiper is het noodzakelijk nieuw leefgebied in of in de nabijheid van het plangebied te creëren. Het wordt aangeraden om in overleg met een ter zake deskundige, eventueel in overleg met de toetsende instantie DLG, te bespreken wat in deze situatie de mogelijkheden zijn;
  • Voor het verwijderen van de aangetroffen tijdelijk verblijfplaats van één exemplaar Gewone dwergvleermuis hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Voorwaarde is wel dat voorafgaand aan de sloop is vastgesteld dat vleermuizen afwezig zijn;
  • Indien de bebouwing vóór circa half maart 2011 gesloopt wordt, kan dit - vanuit het oogpunt van vleermuizen - zonder nadere voorwaarden plaatsvinden. Indien sloop na half maart 2011 wordt uitgevoerd, is het van belang rekening te houden met de mogelijk (her)vestiging van vleermuizen in de toekomst;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor circa half maart en na eind juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Houtduif kan namelijk tot half november broeden;
  • Voor de in het plangebied (mogelijk) voorkomende laag beschermde plantensoorten, amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt in deze situatie automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor verbodsbepalingen niet worden overtreden.
  • Binnen het gebied wordt een nieuw netwerk aan water en groen aangelegd, waardoor de in het gebied voorkomende diersoorten zich wederom kunnen verspreiden.
  • Er worden voor zowel de Grote als de Kleine modderkruiper biotopen gemaakt. De ontheffingsaanvraag voor de modderkruiper is inmiddels in gang gezet.

Voor de in het plangebied voorkomende laag beschermde zoogdieren en amfibieën wordt als belangrijkste mitigerende maatregel fasering in tijd genoemd. Schade is – indien de planning van activiteiten dit toelaat - te minimaliseren door het verwijderen van

vegetatie zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september - oktober. Dit is buiten de voortplantingsperiode van veel dieren, dus buiten de periode waarin dieren extra kwetsbaar zijn.

Vleermuisonderzoek

Alle vleermuizen zijn opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en tabel 3 van de Flora- en faunawet en daardoor strikt beschermd.

Vaste verblijfplaatsen

Verblijfplaatsen bevinden zich in donkere en voor vleermuizen bereikbare ruimten in bomen, huizen, kelders et cetera. Tijdens het dagbezoek in de winter van 2007-2008 zijn in de te slopen woning aan de Venedijk- Noord geschikte invliegopeningen voor vleermuizen aangetroffen onder de dakpannen die op de muren liggen. Deze geschikte invliegopeningen in combinatie met de aanwezige ruimtes in onder andere de spouwmuur, betekenen dat hier potentiële vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. De overige bebouwing (louter schuren behorende tot hetzelfde erf) herbergen geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Uit de visuele inspectie tijdens het dagbezoek in de winter 2007/2008 is verder gebleken dat zich in de aanwezige (grote) populieren langs de rand van het plangebied mogelijk ook vaste verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Tijdens de nachtelijke vleermuisbezoeken in 2008 zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen. Tijdens de nachtelijke vleermuisonderzoeken in 2010 is één verblijfplaats van een vleermuis aangetroffen. Op 16 juni werd namelijk een uitvliegende Gewone dwergvleermuis waargenomen vanuit het woonhuis. Aangezien tijdens de vervolgbezoeken geen uit- of invliegers meer zijn aangetroffen en ook geen baltsactiviteit is waargenomen, wordt gesteld dat het een tijdelijke verblijfplaats van een solitaire Gewone dwergvleermuis betreft. Dergelijke verblijfplaatsen zijn in veel gebouwen aan te treffen en worden slechts incidenteel gebruikt door solitaire dieren. Voor het verwijderen van dergelijke verblijfplaatsen hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd, mits voorafgaand aan de sloop is vastgesteld dat vleermuizen afwezig zijn. Aangezien in het najaar van 2010 geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen, is het niet aannemelijk dat aankomende winterperiode (2010/ 2011) overwinterende vleermuizen aanwezig zijn in het pand.

Ontzien vleermuizen

Gezien het mobiele karakter van vleermuizen4 is vleermuizenonderzoek juridisch gezien slechts voor een bepaalde periode rechtsgeldig. Het Ministerie van LNV geeft te kennen dat er geen richtlijnen zijn voor hoe lang de resultaten van een vleermuizenonderzoek ‘houdbaar’ zijn. Over het algemeen wordt een periode van maximaal twee jaar aangehouden. Gezien de mogelijke (her)vestiging van vleermuizen in de toekomst dient de volgende strategie aangehouden te worden:

  • Sloop vóór half maart 2011:

Sloopwerkzaamheden die vóór half maart 2011 worden uitgevoerd, kunnen - vanuit het oogpunt van vleermuizen - zonder nadere voorwaarden plaatsvinden.

  • Sloop in periode half maart 2011 t/m half maart 2013:
  1. 1. Indien de sloopwerkzaamheden uitgevoerd worden in de periode half maart 2011 tot en met half maart 2013, dient rekening gehouden te worden met de mogelijke (her)vestiging van vleermuizen;
  2. 2. Om schade aan vleermuizen met zekerheid te voorkomen, dient in de actieve periode van vleermuizen – half maart t/m begin november – ongeveer een week voorafgaand aan de geplande sloop een controlebezoek uitgevoerd te worden om na te gaan of vleermuizen, door bijvoorbeeld (her)kolonisatie, aanwezig zijn;
  3. 3. Het wordt aangeraden, indien de planning het toelaat, niet te slopen in de meest kwetsbare perioden van vleermuizen: de voortplantingsperiode (begin mei – half juli) en de overwinteringsperiode (begin november - half maart).
  • Sloop na half maart 2013:

Indien de sloop – voor circa half maart 2013 – niet haalbaar is, is een volledig actualiserend vleermuizenonderzoek in het seizoen voorafgaand aan de sloop noodzakelijk.

Vliegroutes

Van veel vleermuissoorten is bekend dat zij gedurende lange tijd gebruik kunnen maken van dezelfde structuren voor de oriëntatie en daarlangs van hun verblijfplaats naar de foerageergebieden trekken. Vanwege dit traditiegetrouwe gedrag van vleermuizen vormen bepaalde lijnvormige structuren (bijvoorbeeld rijen woningen, singels en watergangen) een belangrijk onderdeel van een vliegroute. Wanneer alternatieve structuren ontbreken zijn dergelijke structuren ‘onmisbaar’ en zodoende beschermd. Alleen langs de oostzijde van het plangebied (Venedijk- Noord) is een opgaande, lijnvormige structuur aanwezig. Gedurende een avondbezoek in de zomer van 2007 is gericht vleermuizenonderzoek uitgevoerd waarbij langs de Venedijk- Noord een vliegroute van Gewone dwergvleermuis is aangetroffen (Heinen et al. 2007). Deze soort kwam vanuit noordelijke richting aanvliegen en gebruikte de bomenrij langs de Venedijk- Noord als oriënterend element. Tijdens de nachtelijke onderzoeken in 2008 en 2010 is geen vliegroute van vleermuizen aangetoond. Inmiddels zijn enkele populieren verwijderd. Echter aan één zijde van de Venedijk- Noord blijft een bomenrij gehandhaafd, zodat ook in de toekomst de bomenrij als oriënterend element kan fungeren.Om schade aan vleermuizen te voorkomen is het raadzaam om spaarzaam om te gaan met de aan te brengen verlichting in de nabijheid van deze in 2007 aanwezige vliegroute. Een type verlichting dat niet naar de omgeving verstrooid maar lokaal de grond verlicht - bijvoorbeeld zogenaamde ‘marterverlichting’ – heeft de voorkeur. Op deze wijze zal de bomenrij ook na de herinrichting haar functie houden als geschikte vliegroute en zullen de inrichtingsplannen niet tot schade aan de migratiemogelijkheden van vleermuizen leiden.

Foerageergebieden

Foerageergebied van vleermuizen geniet binnen de Flora- en faunawetgeving geen juridische bescherming, tenzij het onmisbaar is voor het voortbestaan van een populatie. Binnen het plangebied zijn Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger in lage dichtheden foeragerend waargenomen. Van onmisbaar foerageergebied is echter geen sprake. Bovendien zal het plangebied naar verwachting ook na de voorgenomen ontwikkeling geschikt blijven als foerageergebied voor genoemde soorten.

3.4 De M.e.r.

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit Milieueffectrapportage ingegaan. In het nieuwe Besluit zijn m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten opgenomen. Voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten geldt dat de drempelwaarde indicatief is. Alleen aan de drempelwaarde toetsen is dus niet voldoende, ook andere factoren (de selectiecriteria uit bijlage 3 van de Europese richtlijn voor de beoordeling van projecten) kunnen leiden tot 'grote nadelige gevolgen voor het milieu', zoals cumulatie met andere projecten, ligging in of bij een kwetsbaar natuurgebied of een dichtbevolkt gebied, en de duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van een gebied met wonen, kantoren en centrumfuncties. Het voornemen kan daarom worden aangemerkt als een "stedelijk ontwikkelingsproject", zoals bedoeld in categorie D11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarom heeft de gemeente een onderzoek laten uitvoeren door Oranjewoud naar de vraag of de voorgenomen activiteit (in samenhang met andere activiteiten) belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hiertoe wordt getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. Richtlijn.

De conclusies uit het onderzoek luiden als volgt.

Geconcludeerd wordt dat:

  • het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • er geen negatieve effecten worden verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.

De overall conclusie is op grond hiervan dat geen belangrijke milieugevolgen worden verwacht. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. Richtlijn.

Zie voor de volledige rapportage Bijlage 11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling.

3.5 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- en/of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een normenstelsel opgenomen. Voor dit plan zijn met name de normen die ten aanzien van spoorweggeluid en ten aanzien van weggeluid zijn opgenomen van belang. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten. Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Omdat dit een globaal plan betreft waar nog veel variabelen inzitten met betrekking tot zowel de te realiseren functies, bouwhoogtes en rooilijnen wordt dit in het kader van de uitwerkingsplannen meer ingekaderd en kan de feitelijke geluidsbelasting nauwkeuriger worden bepaald.

Indien de geluidsbelasting per bron hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (en niet hoger dan de maximaal vast te stellen hogere grenswaarde) zal door het college een ontheffing moeten worden verleend. Dit wordt om voornoemde redenen – indien noodzakelijk – gedaan in het kader van de uitwerkingsplannen en niet in het kader van dit globale plan.

Onderstaand een overzicht van de normen die op grond van de Wet geluidhinder moeten worden getoetst

Wettelijk kader woningen Voorkeursgrenswaarde Maximum ontheffingsgrenswaarde
N 50 48 dB Lden 53 dB Lden
Verl. Niersallee en Europaallee 48 dB Lden 63 dB Lden
Hanzelijn 55 dB Lden 68 dB Lden

Het college van de gemeente Kampen heeft op 16-12-2008 geluidbeleid vastgesteld waarin aangegeven staat welke criteria men hanteert voor het verlenen van hogere waarden en welke voorwaarden men aan het verlenen van een hogere waarde kan verbinden.

In dit kader moet altijd eerst gekeken worden naar de mogelijkheden om maatregelen aan de bron te treffen, vervolgens naar maatregelen in het overdrachtsgebied (afscherming) en uiteindelijk naar gevelmaatregelen.

Omdat besloten is dat het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk is een scherm of wal langs de verlegde Niersallee te plaatsen en het scherm op het talud van het spoor om diezelfde redenen gemaximeerd is op 2 meter ten opzichte van de bovenkant van het spoor blijven alleen bron en gevelmaatregelen over.

Bovendien kan door een goede stedenbouwkundige invulling van het plangebied gezorgd worden dat de eerstelijnsbebouwing de overige woningen zoveel mogelijk afschermt.

De verlegde Niersallee is voorzien van een stille deklaag en op gedeelten van het spoor worden raildempers toegepast. Deze raildempers hebben vooral nut bij de reductie van geluid op de hogere woonlagen.

Op basis van het door bureau Alcedo uitgevoerde globale onderzoek (zie Bijlage 12Akoestisch onderzoek) blijkt dat ondanks de maatregelen vele woningen – vooral de woningen die direct zicht hebben op de verschillende geluidsbronnen – een belasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde. Voor deze woningen zal een ontheffing moeten worden verleend.

Bovendien zal waarschijnlijk op planniveau voor meer dan 15% van de woningen een ontheffing nodig zijn. Het gemeentelijke ontheffingenbeleid geeft dit als inspanningsverplichting. Met de vaststelling van de uitwerkingsplannen zal het nodig zijn om hier van af te wijken.

Hiervan afwijken kan als is aangetoond dat door de vorm van de verkaveling en de afweging bij het treffen van maatregelen redelijkerwijs een optimum is bereikt in de verhouding maatregelen in relatie tot het aantal ontheffingen.

De bovenste bouwlagen van de woningen parallel aan het spoor hebben rechtstreeks zicht op de N50 en zullen een geluidsbelasting ondervinden die hoger is dan de maximale ontheffingsgrenswaarde (53 dB Lden) voor de N50. Dit betekent dat aan deze gevels (behalve wat betreft de geluidsisolatie) ook eisen worden gesteld met betrekking tot de aanwezigheid van door de gebruiker te openen geveldelen (die mogen daarin niet aanwezig zijn om te voorkomen dat de gevel een gevel is in de zin van de definitie in de Wet geluidhinder). Deze gevels moeten als zogenaamd “doof” worden uitgevoerd wat beperkingen geeft aan de gebruiksmogelijkheden.

Bovendien moeten alle woningen waarvoor een hogere waarde wordt verleend over tenminste 1 geluidsluwe (dat wil zeggen – een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde) beschikken ( zie Bijlage 13 Tabel geluidsniveauverkavelingsplan, Bijlage 14 Tabel geluidsniveau bestemmingsplan en Bijlage 15Ligging beoordelingspunten bestaande woningen).

In het kader van de Wet geluidhinder hoeft geen onderzoek gedaan te worden naar wegen waar een snelheid van minder of gelijk aan 30 kilometer geldt. Dit snelheidsregime geldt voor alle wegen in de nieuwe stadswijk zelf.

Wel moet tenminste geborgd worden dat woningen die zich langs een dergelijke (binnenplanse) weg bevinden wel over voldoende geluidsisolatie beschikken – ook al is er geen sprake van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde.

Gelet op de verkeersafwikkeling en de globaal door Alcedo berekende geluidsbelastingen zal voor aanzienlijke aantallen woningen nader onderzoek nodig zijn om te bezien of de minimale eis die het Bouwbesluit stelt aan de gevelisolatie volstaat of dat extra isolatie nodig is.

Wat betreft de bestaande woonwijk de Maten heeft het plan wat betreft de afscherming van de N50 een licht positief effect. Zie Bijlage 16 Aanvullend akoestisch onderzoek. De bestaande wal langs de N50 zal worden aangesloten op het talud van de Hanzelijn. De Oude Niersallee vervalt (maar ook de aanwezige afscherming daarlangs). In het onderzoek van Alcedo is gekeken naar de geluidsbelasting op de woningen aan de Kwint. Met de uitgangspunten uit het verkeersonderzoek van DHV (variant 3) en een snelheidsregime van 30 km/uur zal de belasting daar niet boven de voorkeursgrenswaarde komen.

Omdat momenteel nog onzeker is of en zo ja welke bebouwing met welke hoogte in de zuid-westhoek van het plan gerealiseerd wordt kan nog niets gezegd worden over de eventuele extra afscherming die daar nog uit voort zal komen.

In het Alcedo onderzoek is er van uitgegaan dat deze bebouwing nog niet is gerealiseerd. Indien daar later woningen gepland worden zullen deze op de hogere bouwlagen - vanuit de geluidwetgeving - erg beperkt worden in hun gebruikswaarde.

Bovendien moet daar zodra de invulling met functies bekend is ook in het kader van externe veiligheid nog expliciet een verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.

3.6 Bodem

De aanleiding van de bodemonderzoeken is om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken. Doel van de verkennende bodemonderzoeken is te onderzoeken of op dit moment verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in waarden boven de streefwaarde of de geldende achtergrondwaarde ten einde te bepalen of er beperkende voorwaarden dienen te worden gesteld aan het gebruik van het terrein. Tevens is het bodemonderzoek uitgebreid met een asbestonderzoek om te onderzoeken of de bodem asbesthoudend is of niet.

In het plangebied is een zevental bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft de volgende onderzoeken:

  • verkennend bodemonderzoek twee agrarische percelen Venedijk Noord-Niersallee (092046/PK);
  • verkennend bodemonderzoek Slaper 2 (AT02169);
  • bodemonderzoek perceel Zwartendijk (610507);
  • verkennend onderzoek (12366446), nader bodemonderzoek (12366450) en saneringsonderzoek (12366454) Venedijk Noord 5;
  • verkennend bodemonderzoek bestemmingsplan "De Maten 3".

Door deze onderzoeken is de kwaliteit van de bodem en het grondwater onderzocht in het hele plangebied.

In de onderstaande alinea's worden de conclusies van de onderzoeken beknopt weergegeven.

Verkennend bodemonderzoek twee agrarische percelen Venedijk Noord/Niersallee

De onderzoekslocatie betreft twee agrarische percelen (weilanden) en zijn kadastraal bekend als gemeente Kampen, sectie P, nummers 280 en 3848. Perceel 280 heeft een oppervlakte van 14.850 m2 en perceel 3848 heeft een oppervlakte van 50.948 m2. De percelen zijn gelegen in het gebied van het toekomstig station van de Hanzelijn. Uit 2 topografische kaarten van de locatie (1988 en 1995) blijkt dat op de onderzoekslocatie in het verleden twee aanwezige sloten gedempt zijn.

Uit het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem niet tot diffuus (licht) verontreinigd is. Voor zowel het grondwater als in de grond zijn licht verhoogde gehalten zware metalen aangetroffen. Bij de gemeten waarden zijn geen risico's voor milieu en volksgezondheid aanwezig en hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden.

Op grond van het onderzoek hoeven er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie.

Zie voor de volledige rapportage Bijlage 17 Bodemonderzoek twee agrarische percelen.

Verkennend bodemonderzoek Slaper 2

De onderzoekslocatie bestaat uit een erfperceel met weiland en is kadastraal bekend als gemeente IJsselmuiden, sectie F, nummers 450, 531 en 532 en gemeente Kampen, sectie P, nummer 3853, plaatselijk bekend Slaper 2 te Kampen. De locatie heeft een totale oppervlakte van 25,5588 ha.

Uit het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat, met uitzondering van de licht tot sterk verhoogde concentraties minerale olie in de bovengrond ter plaatse van de bovengrondse dieselolietank, er geen beperkingen bestaan ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie. De met olie verontreinigde bovengrond ter plaatse van de bovengrondse dieselolietank op het erf wordt gesaneerd. Bij gemeten waarden zijn geen risico's voor milieu en volksgezondheid aanwezig en hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden.

Bodemonderzoek perceel Zwartendijk

Het onderzoeksterrein is gelegen aan de Zwartendijk te Kampen en is circa 112.945 m2 groot. De locatie is momenteel onbebouwd grasland en ligt in een polder. De percelen zijn kadastraal bekend als gemeente Kampen, sectie P, nr. 283, 284, 285, 288, 289, 262 (gedeeltelijk) en 264 (gedeeltelijk).

Het onderzoek wordt uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem en het grondwater te meten. Dit is noodzakelijk om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Uit het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de aangenomen hypothese, dat het een onverdachte locatie betreft, strikt genomen, niet geheel juist is. Er is namelijk een verhoogde waarde van nikkel, koper en zink in de bovengrond en tevens van nikkel in de ondergrond ten opzichte van de streefwaarde. Daarnaast is in het grondwater een verhoogde concentratie van chroom, lood (incidentele piekverhoging), kwik en xylenen. De aangetoonde verontreinigingen leveren echter geen gevaar op voor de volksgezondheid en het milieu.

Verkennend onderzoek Venedijk Noord 5

De onderzoekslocatie is gelegen aan de percelen Venedijk Noord 2/5 te Kampen en is kadastraal bekend als sectie P, V nummers 281 (gedeeltelijk), 282, 287 (gedeeltelijk), 4350, 2467 (gedeeltelijk), 4351, 40 (gedeeltelijk) en 55 (gedeeltelijk). Het perceel heeft een oppervlakte van 86.066 m2.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de gehaltes aan en/of concentraties van een aantal onderzochte stoffen de streefwaarden overschrijden. Daarnaast overschrijdt het gehalte aan en/of de concentratie van één of meer onderzochte stoffen de tussenwaarde, zijnde de waarde waarboven vanuit de optiek van de Wet Bodembescherming de uitvoering van nader onderzoek nodig is.

Uit de onderzoeken is gebleken dat er licht verhoogde gehalten aan zware metalen, EOX en mineralen zijn aangetroffen en dat de concentratie zink in de grond ter plaatse van de opstallen (nr. 5) boven de tussenwaarde is vastgesteld. Tevens is er een concentratie aan lood, bij deellocatie A: agrarische percelen, en zink, bij deellocatie C: bij opstallen (nr. 5) in het grondwater vastgesteld dat de tussenwaarde overschrijdt, maar voor de verhoogde concentratie lood is dit niet bevestigd na herbemonstering. Voor de verhoogde concentratie lood is geen aanvullend onderzoek nodig.

Wel blijkt uit dit onderzoek in relatie tot de Wet bodembescherming dat een nader onderzoek moet worden uitgevoerd om de mate en omvang van de aangetroffen verontreiniging van zink in de grond vast te stellen.

Nader bodemonderzoek Venedijk Noord 5

De locatie waar nader onderzoek is uitgevoerd ligt aan de Venedijk Noord 5 en is kadastraal bekend als sectie P, nummer 287 (gedeeltelijk). Het doel van het nader bodemonderzoek is om de omvang van de verontreiniging vast te stellen en te bepalen of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Uit het nader bodemonderzoek blijkt dat de restconcentratienorm voor asbest wordt overschreden en dat er bij boringen puin is aangetroffen. Er wordt dan ook een saneringsonderzoek aanbevolen met als doelstellingen: het vaststellen van de saneringsmogelijkheden en de ruimtelijke verdeling.

Daarnaast is in de uitlooglaag zink boven de tussenwaarde vastgesteld. De interventiewaarde wordt niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Wanneer de puinlaag, inclusief de beïnvloedde dunne uitlooglaag, adequaat gesaneerd worden, dan zal zink de locale achtergrondwaarde niet meer overschrijden.

De genoemde zinkverontreiniging is geen geval van ernstige bodemverontreiniging, aangezien de omvang niet groter is dan 25 m3 grond. Wel moet de aangetroffen verontreiniging worden verwijderd om het terrein voor woningbouw geschikt te maken. De verhoogde gehalte aan zink is waarschijnlijk te relateren aan de puinlaag op het achterterrein. Er moet nader onderzoek worden verricht naar het verhoogde gehalte aan asbest op het erf.

Saneringsonderzoek Venedijk Noord 5

Om de omvang van de aangetroffen asbestverontreiniging vast te stellen is een nader onderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek is zintuiglijk minerale olie ter plaatse van sleuf 210 aangetroffen.

Tijdens dit onderzoek is een ernstige verontreiniging aan minerale olie aangetroffen. De omvang wordt geschat op 30 m3. Deze verontreiniging moet gesaneerd worden.

Asbest is boven de interventiewaarde aangetroffen en moet gesaneerd worden. Het gehele achterterrein moet onder asbestcondities worden gesaneerd.

Gedeputeerde Staten van Overijssel zijn het bevoegd gezag over de uit te voeren sanering. De verontreinigingsituaties vallen binnen de randvoorwaarden van een BUS-sanering (Besluit Uniforme Saneringen).

De provincie moet met de saneringsaanpak instemmen evenals met het resultaat van de uitgevoerde sanering.

Verkennend bodemonderzoek de Maten 3

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt da maximaal licht vergoogde gehalte zijn aagetroffen. Deze licht verhoogde gehalten vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor woningbouw. Zie ook Bijlage 18 Bodemonderzoek De Maten 3.

3.7 Water

3.7.1 Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Groot Salland. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

Binnen het plangebied wordt circa 35 ha woon-werkgebied ontwikkeld met woningen, winkels, expeditieruimten, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, parkeerplaatsen (split-level, halfverdiept en 2-laags ondergronds) en een busstation. De toename van het verharde oppervlak bedraagt circa 23 ha. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

3.7.2 Waterrelevant Beleid

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.7.3 Watertoetsproces

De gemeente Kampen heeft het Waterschap Groot Salland ingelicht over dit bestemmingsplan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een behoorlijke invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Een rioleringsplan en waterhuishoudkundig plan wordt samen met het Waterschap Groot Salland ontworpen.

3.7.4 Grondwater

De gemeente Kampen heeft samen met het waterschap een grondwatermeetnet. Deze gegevens zijn beschikbaar rond het gebied Stationslocatie. Om op de locatie zelf een goed inzicht te krijgen in de heersende grondwaterstand wordt aangeraden hier enkele peilbuizen te plaatsen en deze gedurende één jaar te monitoren. Deze gegevens zijn nodig om de aanleghoogte te bepalen en te voldoen aan de droogleggingseisen voor het woongebied.

3.7.5 Oppervlaktewater/watersysteem

Het plangebied is gesitueerd aan de rand van de bebouwde kom van de kern Kampen en heeft een behoorlijke omvang. De waterafvoer vanuit het gebied Stationslocatie naar stedelijk watersysteem Kampen vindt plaats door middel van twee aanwezige duikers naar de hoofdwatergangen gelegen in en rond het plan De Maten. De hoofdwatergang Middenwetering watert af op het hoofdafwateringskanaal langs de Flevoweg en wordt bemalen door het uitwateringsgemaal Roggebot.

In het uitwateringskanaal langs de Flevoweg in het landelijk gebied wordt een zomerpeil van 0,70 m -NAP en een winterpeil van 0,85 m -NAP gehanteerd. Het watersysteem Kampen sluit aan bij het zomerpeil van het landelijk gebied. Op de overgang tussen het landelijk en stedelijk gebied is een stuw geplaatst om het stedelijk gebied en landelijk gebied te scheiden. Met behulp van de stuw wordt in het stedelijk gebied een zomer- en winterpeil gehanteerd van circa 0,70 m -NAP. Bij regenval werkt de stuw als doseerinrichting naar het landelijk gebied. Het water wordt geborgen in het watersysteem van het stedelijk gebied. De stuwconstructie is voorzien van een vistrap. De verbindingen tussen oppervlaktewater dienen goed passeerbaar te zijn voor vissen.

Regenwater en vuilwater wordt gescheiden afgevoerd. Het regenwater wordt afgekoppeld waardoor de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringssysteem niet overbelast. Regenwater afkomstig van wegen en dakvlakken wordt bovengronds en/of ondergronds afgevoerd naar een wadi en/of infiltratievoorziening. Het regenwater wordt zolang mogelijk in het plangebied vastgehouden en/of geborgen in wadi's en/of infiltratievoorziening en in de waterberging van het oppervlaktewater. Er moet duurzaam omgegaan worden met hemelwater volgens het principe "vasthouden, bergen, afvoeren" hetgeen ook geldt voor particulier terrein.

De aanleg van watergangen wordt uitgevoerd met flauwe natuurvriendelijke oevers en er wordt rekening gehouden met de ecologische waarde van het oppervlaktewater. De minimale waterdiepte in watergangen is 1,00 m.

3.7.6 Hemelwater

Voor de waterafvoer van het plangebied is de intentie om hemelwater en vuilwater te scheiden. Het regenwater afkoppelen zodat de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringssysteem niet overbelast. Het regenwater afkomstig van dakvlakken, wegen en groenvoorzieningen loost bovengronds op wadi's of ondergronds op een infiltratievoorziening. Overtollig hemelwater (bij extreme weersomstandigheden) loost op watergangen in het plangebied die dienst doen als retentie. De retentie loost gedoseerd (debietbegrenzer) op het hoofdwatergangenstelsel van het stedelijk gebied van Kampen. De toe te passen materialen van afwaterend verhard oppervlak moeten duurzame niet uitloogbare bouwmaterialen zijn. Het beheer en onderhoud van de openbare ruimte op eigen terrein moeten duurzaam worden onderhouden om de waterkwaliteit in het gebied te handhaven. Schoon hemelwater wordt zo min mogelijk vermengd met minder schoon hemelwater. Vervuild hemelwater bijvoorbeeld afkomstig van parkeerterrein en/of busstation wordt afgevoerd middels een "verbeterd gescheiden" rioleringssysteem. De first-flush wordt geloosd naar een DWA-riool.

3.7.7 Riolering

Het rioleringssysteem voor vervuild afvalwater bestaat uit een DWA-stelsel dat onder vrijverval loost op een hoofdrioolgemaal. Het rioolwater moet door hoofdrioolgemaal Stationslocatie door middel van een persleiding verpompt worden naar het rioleringssysteem Kampen. De persleiding loost in de ontvangstput voor het hoofdgemaal Kampen hetgeen eigendom is van het Waterschap Groot Salland. Vanuit het hoofdgemaal van Waterschap Groot Salland wordt het rioolwater samen met het rioolwater uit de kern Kampen naar de RWZI-Kampen getransporteerd.

Regenwater en vuilwater wordt gescheiden afgevoerd. Het regenwater wordt afgekoppeld waardoor de hydraulische afvoer van het plangebied het rioleringssysteem niet overbelast. Regenwater afkomstig van wegen en dakvlakken wordt bovengronds en/of ondergronds afgevoerd naar een wadi en/of infiltratievoorziening. Het regenwater wordt zolang mogelijk in het plangebied vastgehouden en/of geborgen in wadi's en/of infiltratievoorziening en in de waterberging van het oppervlaktewater. Er moet duurzaam omgegaan worden met hemelwater volgens het principe "vasthouden, bergen, afvoeren", hetgeen ook geldt voor particulier terrein. Schoon hemelwater wordt zo min mogelijk vermengd met minder schoon hemelwater. Vervuild hemelwater bijvoorbeeld afkomstig van parkeerterrein en/of busstation wordt afgevoerd door middel van een "verbeterd gescheiden" rioleringssysteem. De first-flush wordt geloosd naar een DWA-riool.

3.7.8 Overstromingsrisico

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de rivier IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noordwester storm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0006.png"

Dijkring 11 (IJsseldelta).

Dijkringgebied 11 ligt in de provincies Gelderland en Overijssel. Aan de noord- en oostzijde ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

De overstromingsdreiging in dijkring 11 ontstaat door storm op het IJsselmeer of door hoogwater op de IJssel. De maatgevende omstandigheden langs de benedenloop van de IJssel worden vanaf de IJsselmonding tot net stroomopwaarts van Kampen vrijwel volledig bepaald door een hoge IJsselmeerwaterstand. De maatgevende omstandigheden langs de IJssel worden vanaf een aantal kilometers bovenstrooms van Kampen vrijwel volledig door de rivierafvoer bepaald. Tussen beide gebieden ligt een overgangsgebied, waar maatgevende omstandigheden kunnen ontstaan ten gevolge van een hoge IJsselmeerwaterstand in combinatie met een hoge rivierafvoer.

Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten tot evacueren (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 11 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

Schademodellering

De resultaten van de overstromingsberekeningen worden gebruikt om economische schade en slachtoffers te bepalen met HIS-SSM, versie 2.5 (de schade- en slachtoffermodule van Rijkswaterstaat Waterdienst, voorheen de DWW). De schade- en slachtoffermodule is ontwikkeld voor geheel Nederland om inzicht te krijgen in de schade en slachtoffers ten gevolge van een overstroming. Het gaat hierbij om de 'orde van grootte' van de getallen. De totale schade die wordt berekend is de som van de directe schade (vanwege direct contact van objecten met water), directe schade door bedrijfsuitval en indirecte schade (bij toeleverende en afnemende bedrijven door doorsnijden van aan- en afvoerroutes). Bij de berekening wordt gebruik gemaakt van de standaardmethode met per locatie de maximale overstromingsdiepte, maximale stroomsnelheid en stijgsnelheid.

Doorbraaklocatie Kampen-Noord

Er zijn berekeningen uitgevoerd waarbij een bres ontstaat bij 'Kampen-Noord' tijdens een storm op het Ketelmeer. Hierbij is uitgegaan van een maximale waterstand op het Ketelmeer van NAP+2,73 m en een afvoer op de IJssel van 900 m3/s. De bres groeit in 72 uur uit tot een breedte van 200 meter, met een maximaal bresdebiet van circa 280 m3/s.

De maximale waterdiepte wordt in 5 uur bereikt en is 0,65 meter; daarna zakt de waterdiepte tot 0,10 meter. De waterdiepte na 20 uur is de maximale waterdiepte van 0,18 centimeter en blijft dan gelijk; het water kan daar niet weg. Anderhalf uur na de dijkdoorbraak heeft het water de N50 bereikt. De N50 functioneert als tijdelijke barrière, en zorgt ervoor dat het water zich verspreid naar het noorden en de stad Kampen. Na 3 uur stromen de laaggelegen delen van de N50 over. Het water verspreidt zich verder richting het centrum van Kampen en ten westen van de N50. De meeste bewoonde gebieden in Kampen blijven (nagenoeg) droog. Op enkele plaatsen, waaronder de omgeving van de Maten stijgt het water tot 25 cm boven maaiveld en het Bedrijventerrein N50 tot 50 cm boven maaiveld.

Doorbraaklocatie Zalk

Er zijn vier berekeningen uitgevoerd waarbij een bres ontstaat bij Zalk. In de berekeningen is uitgegaan van een maximale IJsselafvoer van 2.846 m3/s en een waterstand op het Ketelmeer van NAP+1,00 m. De bres groeit in 72 uur uit tot een breedte van 200 meter, met een maximaal bresdebiet van circa 1.200 m3/s. Het bresdebiet neemt daarna gestaag af met het verloop van de hoogwatergolf op de IJssel. In onderstaande figuur is het verloop van de waterdiepte in de tijd gegeven.

Bij een overstroming op de doorbraaklocatie Zalk loopt vrijwel heel dijkring 11 onder. Met de bypass blijft het noordelijk deel, dijkring 11a, droog door de dijken langs de bypass. De waterdiepten in dijkringgebied 11b nemen door de bypass met enkele decimeters toe. Zonder bypass is de maximale waterdiepte 3,3 meter (locatie “Extra”); met de bypass wordt dit 3,6 meter. De verschillen tussen 2010 en 2030 zijn klein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0007.png"

In de situatie met en zonder bypass overstroomt allereerst Hoog-Zalk ten oosten van de N50. Vervolgens stroomt het water over de N50 richting het (noord)westen. Langs de oostkant van de N50 blijft het naar het noorden stromen.

Met de bypass bereikt het water na 4 uur de zuidelijke dijk van de bypass, waarna uitbreiding van het overstroomd gebied alleen nog richting het zuidwesten kan plaatsvinden. Zonder de bypass vormt de N50 een barrière tegen verspreiding van het water richting het westen boven de N763, zodat Kampen eerder onderstroomt dan het gebied ten westen van de N50 bij Kampen. Zowel de Hanzelijn als de N307 vormen een tijdelijke barrière tegen verspreiding van het water richting het noorden. Zonder de bypass blijft uiteindelijk in het noorden alleen het stadscentrum van Kampen droog. In beide scenario's reikt het water in het zuiden van Elburg tot voorbij knooppunt Hattemerbroek (zie figuur Arriveren waterfront).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0008.png"

Onderstaande figuur toont aan dat met de bypass het water zich sneller verspreidt over dijkring 11b, omdat het door de bypass een kleiner gebied is geworden. In de situatie 2030 treden er, in vergelijking met de situatie 2010, geen significant andere overstromingspatronen op. Dit geldt zowel voor het scenario zonder bypass als met bypass.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0009.png"

Conclusies

Doorbraaklocatie Kampen-Noord

De maximale waterdiepte wordt in 5 uur bereikt en is 0,65 meter; daarna zakt de waterdiepte tot 0,10 meter. De waterdiepte na 20 uur is de maximale waterdiepte van 0,18 centimeter en blijft dan gelijk, want het water kan daar niet weg.

Doorbraaklocatie Kampen-Zuid (Zalk)

Zonder bypass overstroomt gehele dijkring 11, met een grootse waterdiepte van 3,30 m nabij Kamperveen en een waterdiepte in stedelijk gebied Kampen van circa 1,50 meter. Met bypass blijft Kampen en omgeving droog en stijgt het water ten zuiden van de bypass tot een maximum van 3,60 nabij Kamperveen. Verschillen tussen 2010 en 2030 in overstromingspatroon zijn klein.

De gevolgen zijn het grootste bij een dijkdoorbraak nabij Zalk. Als de Bypassdijken zijn aangelegd vervalt deze dreiging.

3.8 Luchtkwaliteit

Door de realisatie van het plan en de reconstructie van alle wegen in en rond het plangebied mag in algemene zin geen overschrijding van de in de Wet milieubeheer genoemde grenswaarden optreden. Door DHV is voor het plangebied en de omgeving een prognose gemaakt van de verkeersintensiteiten (Bijlage 19 Verkeersintensiteiten). Dit is gedaan voor alle ontwikkelingen in de ruime omgeving waarbij aangenomen is dat ook alle ontwikkelingen volledig zijn gerealiseerd.

DHV heeft op twee punten met behulp van een eenvoudig rekenprogramma de luchtkwaliteit bepaald. Dit zijn punten buiten het plangebied langs drukke wegen in de omgeving. Uitgangspunt is daarbij dat alle plannen zijn gerealiseerd (zie Bijlage 20Luchtkwaliteitstoets).

Wat berekend is, is de totale concentratie van verontreinigende stoffen, dus de som van de bijdrage van het verkeer en de heersende achtergrondconcentratie. Het wegverkeer betreft dus alle verkeer, ook verkeer wat geen enkele relatie heeft met het plan.

Omdat in het DHV-rapport de luchtkwaliteit naast de Europa-allee en de N50 is berekend en het feit dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voor de verschillende stoffen ruimschoots worden onderschreden kan de conclusie getrokken worden dat dit ook op alle andere (weliswaar niet berekende) lokaties het geval zal zijn. Zelfs ter hoogte van de kruising van de Verlegde Niersallee met de N50 zal dit het geval zijn indien bijvoorbeeld (worst case) de bijdrage van de N50 (als drukste weg) twee keer wordt opgeteld bij de achtergrondconcentratie.

Toch luidt de conclusie dat nergens in het plangebied de normen worden overschreden is op grond van dit onderzoek gerechtvaardigd.

De Wm biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  1. 1. het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a);
  2. 2. het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub c);
  3. 3. er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 1);
  4. 4. er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 2);
  5. 5. het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art.5.16 lid 1 sub d).

Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Omdat aangetoond is dat voldaan wordt aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden vormt luchtkwaliteit voor dit plan geen belemmering.

3.9 Externe Veiligheid

3.9.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van woningen of andere functies geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan. Risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebieden, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Stationsomgeving is qua typering gelijkgesteld met “woongebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet-relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit in hoofdzaak een globaal ruimtelijk plan betreft wordt de verantwoording van het groepsrisico pas gedaan in het kader van de uitwerkingsplannen als meer bekend is over welke functies zich op welke locaties zullen gaan vestigen. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen. Vooroverleg met de veiligheidregio IJsselland (zie Bijlage 21Besprekingsverslag externe veiligheid) heeft niet op voorhand geleid tot expliciete uitsluiting van functies in het kader van dit grotendeels globale plan.

3.9.2 Korte toelichting op begrippen

Zonder in deze toelichting uitputtend in te willen gaan op hetgeen in de bijvoorbeeld het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is gedefinieerd is het nuttig hier toch kort enkele belangrijke begrippen toe te lichten.

Het plaatsgebonden risico

Dit is het risico dat bestaat op een specifieke plaats om te overlijden aan een calamiteit. Uitgangspunt is daarbij dat één persoon continu en onbeschermd op deze plaats aanwezig is. De notatie is PR 10-5/jr, PR 10-6/jr, PR 10-7/jr enzovoort. PR 10-6/jr betekent dat men op die locatie - mits continu aanwezig - een kans heeft op overlijden van eens in de miljoen jaar. PR 10-8/jr betekent dat de kans op overlijden op die locatie eens in de 100 miljoen jaar is.

Algemeen kan worden gesteld dat in een nieuwe situatie geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6/jr tr mogen komen.

Het groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is in feite een vertaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico houdt rekening met de daadwerkelijke aanwezigheid van personen en geeft de kans dat een bepaalde groep personen tegelijkertijd het (dodelijke) slachtoffer zou kunnen worden. Het voor een situatie berekende groepsrisico wordt in een grafiek weergegeven, waarin op de horizontale as het berekende aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve frequentie daarvan is weergegeven. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt aangeduid als oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico is 10-2/N2 met N het aantal slachtoffers (voor het spoor).

Beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

Kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

3.9.3 Beschrijving van het plangebied en veiligheidsrisico's

Het Stationsgebied ligt in het invloedsgebied van eventuele rampen met gevaarlijke

transporten over de nieuwe Hanzelijn en de N50.

De gemeenteraad heeft met de vaststelling van het beleid "Kampen IJsselsterk veilig" in

2007 aangegeven dat woongebieden veilig moeten zijn en dat daar de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico in principe niet mag worden overschreden.

Bureau Save heeft in het kader van deze ruimtelijke procedure op 7 februari 2011 een QRA opgesteld om te kijken of het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Zie voor het volledige rapport Bijlage 22 QRA transport gevaarlijkestoffen.

Plaatsgebonden risico

Langs de Hanzelijn ligt aan weerszijden van het hart van het spoor een veiligheidszone van 30 meter. De contour voor het plaatsgebonden risico met een overlijdingskans van 10-6 (eens in de miljoen jaar) ligt daarbinnen. In deze veiligheidszone mogen geen gebouwen, waar personen kunnen verblijven, worden gebouwd, het station uitgezonderd. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.

Voor de N50 bestaat er geen plaatsgebonden risico van 10-6 buiten de rand van de

weg.

Groepsrisico

Als input voor de verantwoording is de veiligheidsregio IJsselland in haar rol als adviseur gevraagd of het noodzakelijk was nu reeds bepaalde functies uit te sluiten (bijvoorbeeld een school). Dit heeft echter geen concrete uitsluitingen opgeleverd (zie Bijlage 21Besprekingsverslag externe veiligheid).

Uit het onderzoek van bureau Save blijkt dat in ieder geval aan de wettelijke normen en aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van het groepsrisico voldaan kan worden. Alleen een zeer ongunstige invulling van het plan kan leiden tot een overschrijding van de oriënterende waarde.

Doordat het plan deels een directe bouwtitel heeft en deels een gebied nader uit te werken, is aan de brandweer advies gevraagd om voorwaarden mee te geven voor het te ontwikkelen gebied.

Deze voorwaarden worden opgenomen in de planregels. Het advies van de brandweer is toegevoegd. Zie Bijlage 23 Memo verantwoording groepsrisico.

Verder kan gesteld worden dat de directe bouwtitel van het plan aansluit bij de stedenbouwkundig variant in het veiligheidsonderzoek van bureau SAVE. Dit betekent concreet dat er vanuit gegaan kan worden dat de directe bouwtitel geen negatief effect heeft op het groepsrisico.

Wel zal bij het nader uit te werken deel rekening gehouden worden met de functies en de daarbij behorende personendichtheden, zodat wel voldaan wordt aan het gemeentelijk veiligheidsbeleid waarbij de oriëntatiewaarde bij voorkeur niet mag worden overschreden.

Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie met betrekking tot het groepsrisico verantwoord geacht. In overleg met de brandweer, veiligheidsregio en gemeente zal in het kader van de verdere uitwerkingsplannen opnieuw een verantwoording van het groepsrisico moeten worden opgesteld. Hierdoor wordt geborgd dat er geen onverantwoorde situaties ontstaan.

Luchtverkeer

Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ruime afstand van het plangebied. Op grond van het ontwerpbasisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6-contour ligt op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied of in de omgeving daarvan zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

De verlegde Niersallee wordt in de uiterste noordgrens doorkruist door een aardgasleiding. Omdat in dit plan op die locatie niet wordt voorzien in een verdichting van personen en reeds in het kader van het Onderdijks onderzoek is gedaan wordt in dit plan verder geen onderzoek gedaan naar veiligheidsrisico's van de buisleiding.

3.10 Duurzaamheid En Energie

De gemeente heeft de ambitie om de in haar opdracht te ontwikkelen gebouwen duurzaam uit te voeren. Voor door derden te ontwikkelen woningen gelden in principe de minimale eisen uit het bouwbesluit die per 1 januari 2011 wat betreft de energiezuinigheid verder zijn aangescherpt (van een Energieprestatiecoëfficient – Epc - van 0,8 naar 0,6).

Het gebied heeft een aantal kansen met betrekking tot de toepassing van Koude –Warmte Opslag (KWO) Dit is met name interessant als het gaat om het gelijktijdig realiseren van warmtevragende en koudevragende functies waarbij de bodem (het bodemwater) dienst kan doen als tijdelijk opslagmedium van warmte (en koude). Eerder onderzoek op gebiedsniveau ten behoeve van de stationsomgeving (door bureau Ecofys) heeft laten zien dat dit een kansrijke optie is. Nu de regelgeving met betrekking tot de energiezuinigheid per 1-1-2011 verder is aangescherpt zijn deze opties des te interessanter. Bijvoorbeeld de combinatie winkels (koelvraag) en woningen (warmtevraag) en woningen en kantoren (koelvraag) zijn in dit kader interessante combinaties.

In het kader van dit globale ruimtelijke plan wordt op bouwplanniveau wat betreft de in opdracht van de gemeente te ontwikkelen bebouwing nog geen uitspraak gedaan ten aanzien van de ambitie. Die zal duidelijk verder gaan dan de wettelijke minimumeis.

Het ligt voor de hand om – afhankelijk van het type gebouw – gebruik te maken van bekende instrumenten als de gemeentelijke praktijkrichtlijn voor gebouwen (GPR) of zelfs meer gecompliceerde instrumenten als BREAM om concreet een ambitie vast te stellen en te toetsen tijdens het bouwproces.

Op deze wijze wordt het begrip duurzaam op gebouwniveau concreet en inzichtelijk gemaakt. In dit kader wordt niet alleen gekeken naar de energiezuinigheid maar ook naar aspecten als afval, gebruiksgemak, mogelijkheden voor aanpassingen in de toekomst, materiaalgebruik et cetera.

Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met de richtlijnen en criteria van Agentschap.nl met betrekking tot duurzaam inkopen (voorheen SenterNovem als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken).

3.11 Leidingen

In het plangebied bevinden zich drie ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn, namelijk twee aardgastransportleidingen die de Mr. J.L.M. Niersallee kruisen en een 110kV-hoogspanningsleiding die ten zuiden van de bestaande woonwijk De Maten ligt.

Hoofdstuk 4 Het Plan

4.1 Inleiding

Met de aanleg van de Hanzelijn krijgt Kampen een nieuw treinstation aan de zuidkant van de stad. Bij het station wordt een gebied ontwikkeld met een menging van wonen, winkels en voorzieningen.

Tot eind 2009 vormde de Mr. J.L.M. Niersallee (N764) de toegangsweg tot de snelweg N50. Met de komst van het nieuwe spoor van de Hanzelijn is de oprit naar de N50 verplaatst naar het zuidoosten. De Mr. J.L.M. Niersallee heeft vanaf de kruising met de Europa-allee een nieuw tracé met rotondes. De N50 is deels naar het zuidwesten verplaatst om ruimte te bieden aan de Hanzelijn. Hierdoor is ruimte gecreëerd voor het nieuwe station Kampen-Zuid, dat vanaf eind 2012 het hoofdstation van Kampen zal zijn.

De nieuw te bouwen wijk "Stationsgebied" zal een groenstedelijk karakter krijgen met een menging van functies in een groen raamwerk. De wijk zal niet alleen bestaan uit woningen en buurtgerichte functies, maar ook plaats bieden aan bovenwijkse voorzieningen ten behoeve van de wijken De Maten, Het Onderdijks en de toekomstige woningbouw ten zuidwesten van de N50.

4.2 Beschrijving Stedenbouwkundig Plan

4.2.1 Ruimtelijke structuur

Verankering in de stad

Met het verplaatsen van de entree tot de N50 wordt de oude oprit langs De Maten afgegraven. Hierdoor kan een betere ruimtelijke aansluiting gemaakt worden tussen deze woonwijk en het Stationsgebied. Ook het hooggelegen voormalige tracé van de Mr. J.L.M. Niersallee langs sportpark De Venen wordt afgegraven. Hierdoor kan het Stationsgebied ontwikkeld worden in aansluiting op de omringende gebieden zonder de barrièrewerking van dijken en opritten.

De Symfonielaan wordt vanuit De Maten verlengd tot aan de Mr. J.L.M. Niersallee. De verkavelingrichting van De Maten wordt in het Stationsgebied doorgezet. Aan de noordoostkant krijgen de straten een knik waardoor zij aansluiten op de richting van de sportvelden. De belangrijkste assen in het gebied zijn gerelateerd aan de verbindingen naar buiten: het stationsgebouw, de fietstunnel onder de spoordijk richting de Zwartendijk en de Symfonielaan richting De Maten. Indicatieve profielen van de belangrijkste assen en randen van het stationsgebied zijn opgenomen in Bijlage 24Indicatieve profielen assen en randen.

Sequentie van stedelijke ruimten

Het stationsplein vormt de vestibule van de stad. De ruimtelijke hoofdstructuur wordt bepaald door een sequentie van stedelijke ruimten: stationsplein, winkelstraat, het centraal gelegen wijkpark en de verlengde Symfonielaan. Via deze ruimtes wordt de verbinding tussen het treinstation en De Maten tot stand gebracht. Winkelstraat, bomenlanen, singel en het centrale wijkpark geven de door infrastructuur omsloten wijk een interne kwaliteit. Indicatieve profielen van deze ruimten zijn opgenomen in Bijlage24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0010.jpg"

Verkeersstructuur autoverkeer

Het doorgaande verkeer wordt langs de randen van het Stationsgebied geleid. Vanuit De Maten rijdt het verkeer via een noordelijk gelegen rondweg richting de Mr. J.L.M. Niersallee en de Europa-allee. Sluipverkeer door de wijk wordt hiermee vermeden.

Het trein- en busstation, met taxiplaatsen en Kiss&Ride-voorziening, en de centraal gelegen parkeergarage zijn direct bereikbaar via de weg aan de zuidkant van het gebied. Door deze verkeerskundige opzet worden overbodige verkeersbewegingen door het plangebied voorkomen en kan het Stationsgebied een autoluw karakter krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0011.png"

Routes voor fietsverkeer en voetgangers

Het Stationsgebied wordt hecht verbonden met de omliggende woongebieden via een stelsel van routes voor langzaam verkeer. Alle wegen in het plangebied zijn 30 km-wegen. Fietsers rijden met het verkeer mee over de weg. De verlengde Symfonielaan en de randweg langs sportpark De Venen krijgen een breed profiel met aparte fietsstroken.

Voor bewoners van De Maten is een deels autovrije wandelroute opgenomen vanaf de bestaande brug over de zuidelijke randsloot, door het Stationsgebied, richting het station. Het huidige wandelpad tussen de Symfonielaan en de groenzone langs de N50 blijft gehandhaafd.

Groen, ecologie en water

Centraal in het Stationsgebied ligt een klein wijkpark als ruimtelijke koppeling tussen het treinstation en de winkelstraat in het zuidwesten en de Symfonielaan richting De Maten in het noordwesten. Verspreid door de wijk zijn autovrije hoven en straten opgenomen. In het noordoostelijk deel is een plantsoen opgenomen. Tussen woonwijk De Maten, sportcomplex De Venen en het Stationsgebied loopt een ecologische zone. Langs de Verlegde Niersallee ligt een brede groenzone met kleinschalige kantoorpanden en in de noord-oosthoek een middelbare school.

Woonmilieutypering

Het Stationsgebied krijgt een stedelijk karakter met een menging van functies. Het gebied grenzend aan het station wordt gekenmerkt door grotere stadsblokken met winkels, kantoren, woningen en voorzieningen. In het noordoostelijke deel ligt het accent op wonen langs bomenlanen, autovrije speelstraten en plantsoenen. Het woonmilieu in het Stationsgebied onderscheidt zich van de omringende wijken door de nadruk op stadswoningen, herenhuizen, kleinschalige appartementengebouwen, winkels met woningen erboven en eengezinswoningen.

Winkelstructuur

De winkels liggen aan twee zijden langs een winkelstraat die ruimtelijk is opgespannen tussen het stationsplein en het centrale wijkpark. Parkeren ten behoeve van winkels is gesitueerd in een geïntegreerde parkeergarage. Horecavestigingen met een terras zijn voorstelbaar bij het stationsplein en bij het centrale wijkpark.

Kantoren en voorzieningen

Aan de noordzijde, in de groenzone langs de Mr. J.L.M. Niersallee is ruimte gereserveerd voor de nieuwbouw van het Hoornbeeck College. In de plint van de bebouwing rondom de winkelstraat, stationsplein en wijkpark is ruimte bestemd voor kleinschalige voorzieningen.

Kantoren zijn voorzien in de plint van de bebouwing aan het stationsplein, in vrijstaande kantoorvilla's langs de Mr. J.L.M. Niersallee en op termijn in een bedrijfsverzamelgebouw vlak langs de spoordijk in het zuiden. In eerste instantie is deze locatie bestemd voor parkeerplaatsen ten behoeve van Park&Ride. In een latere fase is een combinatie van P&R en kantoren te realiseren. Kantoren zijn optioneel in het plan; een uitwisseling met sociaal-maatschappelijke functies is mogelijk.

Bouwhoogte

Voor het grootste deel van plangebied geldt een maximum bouwhoogte van 15 meter. Langs de rand echter naar de bestaande bebouwing toe is bewust gekozen voor een lagere maximum bouwhoogte van 10 meter om de overgang van de ene wijk naar de andere niet te abrupt te laten verlopen.

Op enkele hoekpunten in het plan is juist weer voor een hogere maximum bouwhoogte gekozen om accentpunten te benadrukken. Op twee hoekpunten wordt uitgegaan van 17 meter en op één punt van 21 meter.

4.3 Wonen, Werken En Voorzieningen

4.3.1 Wonen

Het Stationsgebied is een zeer belangrijke woningbouwlocatie binnen het Woningbouwprogramma Kampen 2010-2030. De behoefte aan deze locatie en diens plancapaciteit vindt zijn grondslag in de Woonvisie Kampen 2010-2020 en in de Prestatieafspraken Wonen 2010-2015 gemeente Kampen - provincie Overijssel. De plancapaciteit van het Stationsgebied ligt boven de 700 woningen en is noodzakelijk om te voorzien in de woningbehoefte in Kampen voor de periode 2010-2020.

Het Stationsgebied onderscheidt zich van de omringende wijken door een meer centrum stedelijk karakter. Het zuidwestelijk deel van het plangebied zal een sterk centrumstedelijk woonmilieu krijgen met grondgebonden stadswoningen en appartementen boven winkels. De stedelijke dichtheid in dat deel is mede ingegeven door de aanwezigheid van (boven)wijkse voorzieningen, winkels en het trein- en busstation. Het noordoostelijk deel krijgt een meer groenstedelijk woonmilieu, wat terugkomt in relatief grotere kavels en voortuinen.

Woningbouw in de Stationslocatie biedt voor een belangrijk deel een centrum-stedelijk woonmilieu. Daaraan is grote behoefte in Kampen. Op dit moment voorziet alleen de binnenstad van Kampen in een centrumstedelijk woonmilieu. De stationslocatie is daarmee zeer complementair aan de andere nieuwbouwlocaties.

Kenmerk van een centrumstedelijk woonmilieu is een relatief dichte bebouwing, de aanwezigheid van winkels en voorzieningen en de nabijheid van openbaar vervoer. De winkels en de voorzieningen zijn geprojecteerd nabij het station. Voor een succesvolle ontwikkeling van deze wijk is het van groot belang dat winkels, voorzieningen en woningen snel en in goede samenhang ontwikkeld kunnen worden, zodat de winkels en voorzieningen niet wachten op de komst van de eerste woningen en andersom. De woningbouwplanning in de Stationslocatie is voor de eerste jaren gericht op de realisatie van 100 woningen per jaar. Samen met de ontwikkeling van winkels en voorzieningen leidt dit ertoe dat de directe omgeving van het station binnen relatief korte tijd bebouwd raakt. Dat voorkomt dat reizigers van en naar het station lange tijd door een lege, open locatie moeten rijden.

Voor het bepalen van het woningbouwprogramma voor het Stationsgebied zijn in de Woonvisie Kampen 2010-2020 de volgende leidraden vastgesteld:

  • 30% van de woningen is goedkoop (tot €184.000,=);
  • 40% van de woningen is middelduur (€184.000 - €284.000,=);
  • 30% van de woningen is duur (boven €284.000,=);
  • 65% van de woningen is een koopwoning;
  • 35% van de woningen is een huurwoning.

Het woningbouwprogramma in het Stationsgebied richt zich in beginsel op alle doelgroepen, met een accent op starters, kleine huishoudens en ouderen. Het grootste deel van het programma zal bestaan uit grondgebonden woningen. Het percentage gestapeld zal rond de 20 bedragen en zal met name gesitueerd worden nabij het station en boven de winkels.

In het plangebied zal ook een Brede School worden gerealiseerd.

De Brede School biedt ruimte aan een achtklassige basisschool gecombineerd met kinderopvang en peuterspeelzalen en eventueel een gezamenlijk onderkomen voor de wijkverenigingen van het Stationsgebied, De Maten en Onderdijks. De Brede School heeft een bruto vloeroppervlakte van naar schatting 1.850 m2 en een terreingrootte van 4.300 m2. Het schoolgebouw wordt uitgevoerd in twee bouwlagen.

4.3.2 Werken

Locaties voor kantoren zijn voorzien in de nabijheid van het trein- en busstation. Voor een klein deel is de kantoorruimte als plint geïntegreerd met woonbebouwing en andere functies. Aan de zijde van de Mr. J.L.M. Niersallee zijn twee kantoorvilla's in twee bouwlagen voorzien met een bruto vloeroppervlakte van ongeveer 2.000 m2. De parkeerplaatsen behorend bij de kantoren zijn gesitueerd op eigen terrein.

Op termijn kunnen ook kantoren gebouwd worden in drie lagen. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het gestelde in paragraaf 3.9.3:

Langs de Hanzelijn ligt aan weerszijden van het hart van het spoor een veiligheidszone van 30 meter. De contour voor het plaatsgebondenrisico met een overlijdingskans van 10-6 (eens in de miljoen jaar) ligt daarbinnen. In deze veiligheidszone mogen geen gebouwen, waar personen kunnen verblijven, worden gebouwd, het station uitgezonderd.

Aan de zuidzijde van de wijk is direct langs de spoordijk een locatie bestemd voor 170 parkeerplaatsen voor Park&Ride. Op termijn zouden op deze locatie kantoren kunnen worden gebouwd in drie lagen. De parkeerplaatsen behorend bij de kantoorgebouwen zouden dan kunnen worden gecombineerd met de P&R-plaatsen in een (half)ondergrondse parkeergarage.

Naast kantoren bieden de winkels en de sociaal-maatschappelijke voorzieningen werkgelegenheid in het gebied. Deze voorzieningen bevinden zich in de directe omgeving van het bus- en treinstation, langs de spoordijk en langs de Mr. J.L.M. Niersallee.

4.3.3 Winkelvoorzieningen

Tegenover het treinstation is ruimte voor detailhandel opgenomen in het plan waaronder twee supermarkten. Deze supermarkten hebben een bovenwijks karakter en zijn bestemd voor de bewoners van het Stationsgebied, De Maten, Het Onderdijks en passanten die vanuit het trein- en busstation op weg zijn naar elders.

In totaal gaat het om 6.325 m2 bvo, die in hoofdzaak aangewend gaat worden voor detailhandel (inclusief de twee supermarkten en ongeveer 1.500 m2 bvo1 voor kleinere winkels) en daarnaast voor enige horeca en publiekgerichte dienstverlening.

De supermarkten hebben een gemeenschappelijke entree aan de zijde van de winkelstraat, die tevens toegang biedt tot de parkeergarage. Beide supermarkten zijn geplaatst aan de binnenzijde van een groot bouwblok. De grote supermarkt presenteert zich voor een klein deel aan de buitenzijde van het bouwblok; de discountsupermarkt is inpandig gesitueerd. Hierdoor wordt een gesloten en daardoor anonieme winkelplint voorkomen. De kleinere winkels zijn geplaatst ter weerszijden van het winkelstraatje dat een verbinding vormt tussen het stationsplein en het centraal gelegen wijkparkje. De plaatsing van kleinere winkels langs het winkelstraatje biedt goede condities voor het creëren van een levendige winkelplint.

De supermarkten worden bevoorraad vanaf de zijde van het busstation. Grote vrachtwagens hebben geen toegang tot het stationsplein. De kleinere winkels worden bevoorraad vanaf de voorzijde van de winkels door kleinere vrachtwagens, die op gezette tijden toegang hebben tot het stationsplein en het winkelstraatje. Hiervoor wordt een laad- en losregime ingevoerd.

Daarnaast moet rekening worden gehouden volgens een eerder gehouden onderzoek in 2007 (Ontwikkelingsmogelijkheden detailhandel Hanzestation, BRO februari 2007) met een reservering ten behoeve van horeca en publiekgerichte dienstverlening van minimaal 300-500 netto vloeroppervlakte. Er wordt uitgegaan van maximaal 600 m2 bvo.

  1. 1. Het bvo is het totale oppervlak ten behoeve van een winkel waarbij de meters zijn meegenomen voor magazijn, kantoorruimte, sanitair, e.d. (niet voor publiek toegankelijk). De verhouding wvo/bvo varieert per branche, maar ligt gemiddeld rond de 80% 100%. Voor specifiek supermarkten gebruikt BRO een verhouding van 75 % 100%

4.3.4 Sociaal-maatschappelijke voorzieningen

In het gebied is veel ruimte opgenomen voor (sociaal)maatschappelijke voorzieningen. Deze zijn bestemd voor het Stationsgebied, de aangrenzende wijken De Maten en Het Onderdijks en de toekomstige woningbouw ten zuidwesten van de N50. De voorzieningen zijn voorzien rondom het station, langs de spoordijk en langs de Mr. J.L.M. Niersallee.

In het noorden is bij de kruising van de Mr. J.L.M. Niersallee en de Europa Allee ruimte gereserveerd voor de nieuwbouw van het Hoornbeeck College, een school voor middelbaar beroepsonderwijs, die nu is gelegen aan het Engelenbergplantsoen. In totaal is ongeveer 5.200 m2 terrein gereserveerd voor het gebouw, de buitenruimte (schoolplein) en het parkeren op eigen terrein. Het gebouw is maximaal drie bouwlagen hoog en heeft een bruto vloeroppervlakte van 4.700 m2. Schoolplein, fietsenstalling en de bij de school behorende parkeerplaatsen zijn gesitueerd op eigen terrein. Er is geen opstelruimte berekend voor schoolbussen. Dit gebeurt in samenwerking met het nabijgelegen Pieter Zandt College.

Centraal in de wijk, gelegen aan het wijkpark, zijn meer kleinschalige ruimten voorzien voor onder meer huisarts, fysiotherapeut, tandarts en apotheek. Deze voorzieningen zijn geïntegreerd in de plint van appartementengebouwen. Tussen wijkpark en stationsplein is ruimte voor ongeveer 2.400 m2 bruto vloeroppervlak. Aan de kop van het park in het noorden is ruimte gereserveerd voor ongeveer 700 m2 bruto vloeroppervlak. De parkeerplaatsen behorend bij deze voorzieningen worden zoveel mogelijk gecombineerd met de voor de woningen bestemde parkeerplaatsen in openbaar gebied en de parkeergarage, waarbij uitgegaan wordt van dubbelgebruik.

Aan de zijde van de Mr. J.L.M. Niersallee zijn losstaande gebouwen gesitueerd. Deze gebouwen zijn maximaal twee bouwlagen hoog, parkeren behorend hierbij wordt gesitueerd op eigen terrein. De bestemming van deze losse gebouwen laat het gebruik toe als kantoorruimtes.

4.4 Verkeer

4.4.1 Ontsluiting

Aan de noordzijde van het Stationsgebied is een rondweg gesitueerd, grofweg gelegen op het oorspronkelijk tracé van de Mr. J.L.M. Niersallee, als verbinding tussen de Europa-allee en de Symfonielaan. Aan de noordoostkant krijgen de straten een knik in de richting van de sportvelden ten noorden van de stationslocatie waardoor ze een heldere aansluiting krijgen op de Mr. J.L.M. Niersallee.

Door het autoverkeer tussen de N50 en De Maten om te leiden via deze weg wordt sluipverkeer door het Stationsgebied vermeden. Het Stationsgebied wordt ontsloten vanaf de Mr. J.L.M. Niersallee, de Verlengde Symfonielaan en eerder genoemde randweg aan de noordzijde van de wijk. De stads- en streekbussen worden vanaf de Mr. J.L.M. Niersallee direct voor de woonbebouwing langs richting het station Kampen-Zuid geleid. Dit geldt ook voor het autoverkeer van het winkelend publiek richting de centraal gelegen parkeergarage. Voor alle wegen in het plangebied geldt een 30km/uur-regime.

4.4.2 Parkeren

Het Stationsgebied wordt een gemengde, stedelijke woonwijk. De parkeerbehoefte wordt, naast de geplande woningbouw, gegenereerd door de toekomstige winkels, voorzieningen en de geplande Park&Ride-voorziening in de nabijheid van het treinstation. Omdat de voorzieningen en het treinstation een bovenwijkse reikwijdte hebben, zal een grote gebouwde parkeervoorziening, in combinatie met een parkeerregime op straat, nodig zijn om te voorkomen dat de parkeerdruk in de woonstraten te hoog wordt.

Het parkeren voor de woningen is gesitueerd in openbaar gebied en op eigen terrein. Parkeren op eigen terrein wordt alleen voorgesteld voor woningen in de duurdere prijscategorieën en voor appartementen gelegen boven winkels, kantoren en voorzieningen. Parkeren in openbaar gebied is gesitueerd langs woonstraten en op binnenterreinen. De woonstraten in het gehele plangebied hebben een groen karakter met langsparkeren aan één zijde van de straat. De binnenterreinen met parkeerplaatsen behoren tot het openbaar gebied.

Tegenover het station is een groot bouwblok voorzien met winkels, kantoren, voorzieningen en woningen. In dit bouwblok is een tweelaagse parkeergarage geïntegreerd. Deze bevat parkeerplaatsen voor bewoners, winkelend publiek en bezoekers. Bij de berekening van de gewenste grootte van de parkeergarage is uitgegaan van een dubbelgebruik van de parkeerplaatsen.

De parkeergarage is voor autoverkeer toegankelijk vanaf de rotonde op de Mr. J.L.M. Niersallee en de weg richting busstation, zodat sluipverkeer door de wijk wordt vermeden. De parkeergarage heeft één gemeenschappelijke entree. Interne compartimentering naar verschillende typen gebruik is mogelijk.

Aan de zuidzijde van het stationsplein zijn vier plaatsen voor kortparkeren, één invalidenparkeerplaats en vier taxistandplaatsen opgenomen in het plan.

4.4.3 Langzaam verkeer

In het plan zijn verschillende routes opgenomen voor de voetganger en de fietser. Het Stationsgebied ligt op de scheidslijn van stad en open landschap. De locatie vormt een schakel in het netwerk van recreatieve fietspaden tussen de binnenstad, de Zwartendijk ten westen van Kampen en de IJssel. Voor de voetganger is een aantal autovrije, groene verbindingen door de wijk voorzien.

Fiets

Bij de herprofilering van de Mr. J.L.M. Niersallee is een fietstunnel gerealiseerd ter hoogte van de aansluiting met de Europa Allee. Deze is bedoeld voor fietsers richting Het Onderdijks en de Zwartendijk. Ook door de spoordijk van de Hanzelijn is een fietstunnel gerealiseerd als onderdeel van het recreatieve netwerk richting de Zwartendijk en het fietspad tussen de N50 en De Maten.

Alle wegen in het plangebied hebben een 30km/uur-regime. Wegen zijn, behalve de noordelijke randweg en de verlengde Symfonielaan, niet voorzien van aparte fietsstroken.

Langs de spoordijk is een reservering opgenomen voor een fietsviaduct over de Mr J.L.M. Niersallee richting de toekomstige uitbreiding van Het Onderdijks en een 175 meter lange oprit.

Direct grenzend aan de noordzijde van het stationsplein zal een grote fietsenstalling voor ongeveer 1.200 fietsen gerealiseerd worden. Fietsers kunnen vrij over het stationsplein fietsen. Op het plein worden geen aparte fietsstroken gerealiseerd.

Voetganger

Het stationsplein is bestemd voor de voetganger. Auto's hebben geen toegang tot het plein. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinere vrachtwagens voor de bevoorrading van winkels. De bevoorrading zal plaatsvinden op gezette tijden buiten winkeltijden. Hetzelfde regime geldt voor de winkelstraat vanaf het stationsplein tot aan de noordoostzijde van het wijkparkje.

Voor bewoners van De Maten is een wandelroute opgenomen vanaf de bestaande brug over de zuidelijke randsloot, door het Stationsgebied, richting het station. Het bestaande wandelpad langs de randsloot met het deel van De Maten grenzend aan de N50 zal worden gehandhaafd.

Openbaar vervoer

Kampen-Zuid wordt het belangrijkste treinstation van Kampen. Voor het station komt een stationsplein als 'vestibule voor de stad' en een busstation waar stads- en streekbussen aankomen en vertrekken. Het busstation krijgt een directe verbinding met de Mr. J.L.M. Niersallee, zodat de bussen niet door de woonwijk hoeven te rijden. Een kiosk met winkels, gecombineerd met wachtruimte voor reizigers en buschauffeurs dient als ruimtelijke scheiding tussen het busstation en het stationsplein. Aan de zuidzijde van het stationsplein is ruimte voor vier taxistandplaatsen opgenomen.

4.5 Groen, Water En Natuur

Groen en recreatie

Het Stationsgebied is omgeven door infrastructuur, waardoor de oriëntatie van de wijk introvert is. Centraal in de wijk is daarom een wijkpark opgenomen als belangrijkste rust- en ontmoetingsplek. Via de winkelstraat is het wijkpark verbonden met het stationsplein. Het park wordt in het noordoosten begrensd door de Verlengde Symfonielaan die een verbinding legt tussen De Maten en de Blazerskolk. De Verlengde Symfonielaan heeft een groen profiel met drie doorgaande rijen bomen en een singel en vormt samen met twee lange bomenlanen haaks hierop het groene raamwerk van het Stationsgebied.

Op een aantal plekken in de wijk zijn autovrije straten en hoven voorzien, die een groene inrichting krijgen. De noordelijke randweg langs sportcomplex De Venen krijgt een ruim profiel met doorgaande bomenrij en losse groepen bomen als groene buffer richting de bestaande woningen langs de Kwint.

De binnenterreinen met parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen krijgen een groen karakter met bomen en hagen. De vormgeving van de erfgrens van de achterzijde van de woningen draagt bij aan het groene karakter van het binnenterrein. Voor de vormgeving van erfgrenzen zullen nadere richtlijnen voor beeldkwaliteit worden opgesteld.

De nieuwbouw van het Hoornbeeck College zal landschappelijk worden ingepast in de groenzone langs de Mr. J.L.M. Niersallee. De vormgeving van de terreinafscheiding vormt onderdeel van de (landschaps)architectonische opgave.

De geluidswal langs de N50 zal in aansluiting op het nieuwe tracé van deze weg doorgetrokken worden naar en aangesloten worden op het grastalud van de spoordijk.

Speelruimte

Zoals overal in Kampen moet in de stationslocatie rekening worden gehouden met speelvoorzieningen voor drie leeftijdscategorieën: 0-6 jaar, 6-12 jaar en >12 jaar waarbij, afhankelijk van de grootte van de locatie een combinatie mogelijk is van 0-12 jaar. Het aantal speellocaties hangt samen met de afstand tot de woning, de bereikbaarheid en het aantal woningen. De kleinste kinderen spelen binnen 100 meter van de woning. Kinderen van 6-12 jaar spelen op grotere afstand, 400 meter en de oudere kinderen gaan verder weg (800 meter).

In de Maten is een tekort aan speelruimte. In de stationslocatie moet volgens het speelbeleid een trapveld komen. Combinatie van het tekort aan speelruimte in de Maten en de wens voor speelruimte in de Stationslocatie met daarbij de locatie van de school maakt het voor de hand liggend dat er in de groenzone ook ruimte voor spelen wordt gereserveerd, waarin onder andere een trapveld is gesitueerd.

De andere speelvoorzieningen liggen verspreid door de wijk binnen buurten aan de voorzijde van woningen, zodat er toezicht vanuit de woningen mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0012.png"

Water

Watergangen zijn gesitueerd rondom het plangebied en langs de verlengde Symfonielaan. Deze watergangen zijn deels al aanwezig als randsloot voor de woonwijk De Maten. In verband met onderhoud bedraagt de minimale breedte van nieuw aan te leggen watergangen 10 meter. De geprojecteerde watergangen hebben een grootte die voldoet aan de gemeentelijke norm van oppervlaktewaterpercentage van het totale oppervlakte van het plangebied.

De singel langs de verlengde Symfonielaan heeft minimaal 4,5 meter brede grastaluds. De singel heeft op de kruising met de twee lange bomenlanen twee bruggen voor autoverkeer. Deze zijn uitgevoerd als 'duikerbrug' met gemetselde zijkanten. Tevens is één brug voor langzaam verkeer opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991005-OH01_0013.png"

Natuur

Aan de noordzijde van het plangebied is een ecologische zone gedefinieerd. Tussen de bestaande randsloot van De Maten en de noordelijke randweg langs sportcomplex De Venen is ruimte gereserveerd voor een groenstrook met een minimale breedte van 9,5 meter. Langs het westelijk aangrenzend deel van De Maten houdt de nieuwbouw een afstand van minimaal 14 meter ten opzichte van de rand van de aanwezige sloot. Aan de vormgeving van de erfgrens van de woningen kunnen vanuit het doelmatig functioneren van deze zone nadere eisen gesteld worden.

Leidingen

In de ecologische zone ligt een aantal hoofdleidingen. De 110kV-leiding ligt tussen het fietspad en het water in. Boven de 110kV-leiding is een vrije ruimte van 5 meter nodig. De rioolpersleiding ligt onder het fietspad en heeft eveneens een vrije ruimte van 5 meter nodig.

Buitenruimte

De kwaliteit van de buitenruimte is bepalend bij het realiseren van het beeld van een stedelijke, groene woonwijk. Het Stationsgebied wordt gezien als een gebied met eenduidig karakter, met een aantal bijzondere plekken die een hoger kwaliteitsniveau krijgen. Het stationsplein, het busstation, de winkelstraat en het centrale wijkpark krijgen een hoogwaardige inrichting met gebakken bestratingsmateriaal.

De binnenterreinen hebben het karakter van een "woondomein". De vormgeving en inrichting zijn hierop afgestemd door het gebruik van kwalitatief hoogwaardig bestratingmateriaal, hagen en grote bomen.

In het plan wordt uitgegaan van het plaatsen van een groot aantal bomen in woonstraten en aan te leggen groengebieden. Voor een aantal plekken, zoals de Verlengde Symfonielaan, het centrale wijkpark en het stationsplein, wordt uitgegaan van de plaatsing van grotere bomen.

Alle wegen hebben een groen profiel met langsparkeren aan één zijde van de straat en een 4 meter brede groenstrook met een doorgaande bomenrij aan de andere zijde. Speelplekken vormen een integraal onderdeel van het ontwerp van de buitenruimte en worden bij voorkeur omzoomd door hagen.

Ecologische verbinding

De ecologische verbinding tussen de Maten en de Stationslocatie is op de Kaart Ecologische Structuur en Groenstructuur van het Groenstructuurplan Kampen uit 2000 aangegeven als onderdeel van een ecologisch netwerk door Kampen. Het ecologische systeem van Kampen valt veelal samen met het waternetwerk en staat in verbinding met de provinciale ecologische hoofdstructuur langs de IJssel. Door deze zone loopt een fiets/voetpad.

4.6 Parkeernorm

Het CROW is een Nederlandse organisatie die kennis over verkeer en vervoer bundelt. Het is een kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. In de verkeerskundige wereld is CROW met name bekend van de ASVV (Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen). Dit is hét handboek met aanbevelingen voor de inrichting van wegen binnen de bebouwde kom. Hierin is onder andere opgenomen in welke situaties bepaalde maatregelen effectief zijn en hoe ze het beste uitgevoerd kunnen worden.

Voor verschillende typen gebieden zijn richtlijnen opgenomen. Gelet op de Stationsomgeving moet er uitgegaan worden van een stedelijke zone, matig stedelijk en rest bebouwde kom.

Parkeerkencijfers geven aan hoeveel parkeerplaatsen er ongeveer nodig zijn bij een voorziening. Parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen de gemeente eist.

Voor het Stationsomgeving wordt er gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Dat betekent voor de Stationsomgeving dat de parkeerkencijfers van het ASVV zijn overgenomen en daarmee de parkeernorm vormt voor de Stationsomgeving. Met dien verstande dat de bandbreedte die gesteld wordt bij een matig stedelijke zone en bij de rest van bebouwde kom hoort, gehanteerd wordt.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen", kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de plankaart gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze bevoegdheid is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze mogelijkheden om bij omgevingsvergunning af te wijken maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de plankaart gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen

Centrum

Deze bestemming betreft de eerste fase van de centrumbestemming en kan meteen in uitvoering worden genomen. Het is een mengbestemming waarbinnen diverse functies kunnen worden toegestaan. De functies zijn in beginsel vrij uitwisselbaar, zij zijn niet aan een nadere locatie gebonden. Wel is in de uitwerkingsregels voor diverse functies een maximale oppervlakte opgenomen.

De bouwregels zijn vrij beperkt. In elk geval wordt voorzien in een maximale bouwhoogte en - voor zover dat nodig is geacht - maximale oppervlaktematen. Ten aanzien van de aanduiding "gevellijn" is de gedachte, dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Verder moet voldaan worden aan de eisen ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico.

Groen

Deze bestemming betreft structurele openbare groenelementen die in beginsel vrij van bebouwing moeten blijven. Hiernaast is er een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van "Groen" naar "Verkeer" of "Verkeer - Verblijfsgebied". Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt om indien noodzakelijk medewerking te verlenen aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl wel geborgd is dat omwonenden hun zegje kunnen doen.

Omdat een deel van de te realiseren brugverbinding ook door de bestemming "Groen" loopt, is deze op de verbeelding met de aanduiding 'brug' weergegeven. In de regels wordt hiernaar verwezen.

Maatschappelijk

Deze bestemming betreft de te realiseren scholengemeenschap en is toegespitst op het feitelijke gebruik ter plekke.

Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de wegen met een doorgaand karakter, in tegenstelling tot de wegen met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied".

Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming regelt het spoor met bijbehorend spoorgebouw. Omdat er sprake is van een brug, een tunnel en een kruising met de N50, is er ter plaatse van deze functies een drietal aanduidingen op de verbeelding opgenomen. Verder is langs het spoor een veiligheidszone gelegen. Deze veiligheidszone is geregeld in het artikel over de algemene aanduidingsregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

Bij de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" kan gedacht worden aan fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen en wegen in woonwijken en 30km/h-gebied, alsmede fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke. Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen en bermen mogelijk, zodat tussenbermen en grasstroken gewoon gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast is één gebouw toegestaan, een kiosk, dat in de buurt van het station kan worden geplaatst. Voor het overige mogen binnen deze bestemming geen gebouwen worden geplaatst.

In de bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de aanduiding "markt" of de aanduiding "evenemententerrein" op een gebied te leggen.

Water

Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn verspreid door het plangebied mogelijk. De aanwezige watergang aan de noord-westkant van het plan is echter specifiek bestemd in verband met het structurele karakter daarvan.

Centrum - Uit te werken

Deze bestemming betreft een nader uit te werken bestemming; de uitwerking moet worden uitgevoerd door burgemeester en wethouders. De regels geven de kaders aan waarbinnen de uitwerking mag plaatsvinden. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod. Hiervan kan worden afgeweken door middel van het afwijken bij een omgevingsvergunning, mits de bouwplannen in overeenstemming zijn met een ontwerpuitwerkingsplan. De procedure voor uitwerking is in de Wet ruimtelijke ordening geregeld en daarom niet in dit bestemmingsplan opgenomen.

De bestemming "Centrum - Uit te werken" betreft een mengbestemming waarbinnen diverse functies kunnen worden toegestaan. De functies zijn in beginsel vrij uitwisselbaar, zij zijn niet aan een nadere locatie gebonden. Wel is in de uitwerkingsregels voor diverse functies een maximale oppervlakte opgenomen.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet meer dan 740 bedragen.

Binnen de bestemming "Centrum - Uit te werken" kan een Brede School in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De school heeft een bruto vloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2. Het schoolgebouw wordt uitgevoerd in twee bouwlagen. Aangezien de locatie nog niet bekend is wordt deze mogelijkheod ook geschapen in de bestemming "Wonen - Uit te werken". De planregels laten echter maar één van deze mogelijkheden toe.

Ook zijn er bijzonder bepalingen opgenomen ter voorkoming van geluidhinder en milieuhinder. De veiligheidszone langs het spoor is in een afzonderlijk artikel geregeld.

De bouwregels zijn beperkt en moeten (binnen de aangegeven kaders) in het uitwerkingsplan verder worden geformuleerd. Ten aanzien van de aanduiding "gevellijn" is de gedachte, dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Voor geluidgevoelige functies is van belang dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. Door de Crisis- en herstelwet is het door wijziging van de Wet geluidhinder mogelijk geworden om hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. Vóór deze wijziging moest bij het moederplan (waarin de uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) eventueel noodzakelijke hogere waarden worden vastgesteld. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is. Voor wegverkeerslawaai is in de artikelen 76 en 77 Wgh de passage "de vaststelling van een bestemmingsplan" vervangen door "vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening".

Verder is per 17 juli 2010 is het "Besluit van 13 juli 2010, houdende regels ter uitvoering van de Crisis- en herstelwet, eerste tranche" in werking getreden. Hiermee is, via artikel 14, ook het Besluit geluidhinder aangepast. Door toevoeging van "of van een wijzigings- of uitwerkingsplan" in de artikelen 4.1, eerste lid, tweede lid, aanhef, en derde lid, en 4.3, eerste en derde lid, is het ook voor situaties die betrekking hebben op spoorweglawaai mogelijk hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan.

In de Wgh is niet vastgelegd hoe de koppeling (in tijd) plaatsvindt tussen een ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit en het ontwerpbesluit hogere waarde. Het ontwerpbesluit hogere waarde behoeft dus niet gelijktijdig met het ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit ter inzage worden gelegd.
Hoewel er formeel geen koppeling is tussen beide procedures, wordt wel aanbevolen om beide ontwerpbesluiten tegelijkertijd ter inzage te leggen. Om het ontwerpbesluit hogere waarde goed te begrijpen is immers de informatie behorende bij het ontwerpwijzigings- of ontwerpuitwerkingsbesluit nodig.

Wonen - Uit te werken

Deze bestemming betreft het door burgemeester en wethouders uit te werken woongebied. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod, waarvan afgeweken kan worden als er sprake is van een ontwerpuitwerkingsplan. Voor de procedure geldt de Wet ruimtelijke ordening.

De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen, garageboxen en dergelijke. Ook is er nadrukkelijk ruimte voor geluidwerende voorzieningen. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis". Bij de uitwerking kunnen hieraan nog nadere voorwaarden gekoppeld worden (ten aanzien van maximale oppervlaktes/percentages/verkeersaantrekkende werking en dergelijke).

Ook binnen deze bestemming kan een Brede School mogelijk worden gemaakt tot een bruto vloeroppervlakte van maximaal 2.000 m2.In het uitwerkingsplan zal een exacte locatie worden gekozen.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet meer dan 740 bedragen.

Van belang is dat er een differentiatie is aangebracht in woningbouwcategorieën (sociale huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap). De desbetreffende begrippen zijn in de begripsomschrijvingen opgenomen en sluiten aan bij het Besluit ruimtelijke ordening. Voor wat betreft de parkeernormen moet aangesloten worden bij de aangegeven parkeerkencijfers. Verder is ook hier een bepaling opgenomen ten aanzien van geluid- en milieuhinder. Net als in de bestemming "Centrum - Uit te werken" is sprake van de aanduiding "gevellijn". Hierbij is de gedachte dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op de uitgiftegrens waarop de gevellijn is getekend, met dien verstande dat niet meer dan 15% van de breedte van de gevels die in deze lijn worden gebouwd zijgevels mag betreffen.

De voorgevels van de woningen moeten in beginsel in deze lijn worden gebouwd. Hiervan mag zoals eerder al aangegeven iets worden afgeweken, doordat 15% van de in deze lijn te realiseren gevelbebouwing geen voorgevels hoeft te betreffen. De maat van 15% wordt gemeten over de totale breedte van de in de lijn te bouwen gevels, niet over de breedte van de lijn. Deze lijn kan immers openingen bevatten, die niet hoeven te worden meegerekend. De lijn betreft namelijk geen bouwverplichting.

Verder geldt ook hier dat voldaan dient te zijn aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. Een hogere waarde kan nog worden vastgesteld bij de procedure voor het uitwerkingsplan. Een en ander is hierboven bij de toelichting op de bestemming Centrum - Uit te werken nader uitgelegd.

Leiding

Met deze dubbelbestemming worden ondergrondse gas- respectievelijk hoogspanningsleidingen bestemd. Niet alle leidingen worden bestemd, dit gebeurt pas vanaf een bepaalde grootte:

  1. a. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
  2. b. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie met een diameter van meer dan 4";
  3. c. hoogspanningsleidingen;
  4. d. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 kilometer of meer.

Leidingen anders dan bovenstaand worden niet bestemmingsplantechnisch geregeld, in die zin dat ze in de Algemene gebruiksregels niet als strijdig gebruik worden aangemerkt.

Door het neerleggen van een bepaalde breedte van deze bestemming, wordt de bij de leiding-behorende vrijwaringszone geregeld.

Waarde - Archeologie 3

Voor één type locatie in het plangebied is een dubbelbestemming archeologie opgenomen te weten Archeologie 3.

Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de bouwvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geeist kan worden. Hoewel ongebruikelijk, is dit mogelijk op grond van artikel 40 van de Monumentewet 1988.

Selectiebeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt planvorming ook getoetst op archeologische monumentenzorg. In verband met beheer van archeologische waarden in het eigen grondgebied past de gemeente een selectiebeleid toe, bestaande uit: vrijgave voor planvorming, onderzoek als voorwaarde voor planvorming of behoud waarbij archeologische waarden in de bodem niet verstoord mogen worden en dit behoud geborgd dient te zijn in de planvorming.

Bij bestemming van gebieden met een 'archeologische waarde', wordt uitgegaan van de in 2009 vervaardigde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Met behulp hiervan kan voor ieder willekeurig plangebied in de gemeente de archeologische betekenis –volgens de huidige inzichten- op perceelsniveau worden aangegeven.

De waardenkaart is ingedeeld met terreincategorieën bestaande uit: monumenten en gebieden met verwachtingswaarden. De monumenten zijn bekende vindplaatsen; hiervan staat vast dat de lokale bodem archeologische waarde heeft. Voor locaties met verwachtingswaarden bestaat het vermoeden dat de lokale bodem archeologische waarde heeft.

De monumenten in het grondgebied van de gemeente zijn als topografische eenheden duidelijk te identificeren: de stadskern, de dorpskernen, de havezateterreinen, twee voormalige kerklocaties, prehistorische vindplaatsen en meer dan 200 terpen. Afgezien van de dorpskernen zijn deze vindplaatsen geregistreerd op de AMK.

Voor het overige gemeentelijke grondgebied gelden verwachtingswaarden die variëren van laag, middelmatig tot hoog. Verwachte objecten in het 'overige gebied' betreffen objecten zoals boerderijen, waterbouwkundige werken (bijv. sluizen), scheepswrakken etcetera waarvan sporen in het bodemarchief kunnen zijn opgenomen. Een belangrijke categorie verwachtingswaarden betreffen de prehistorische vindplaatsen.

Voor de bekende vindplaatsen wordt een duidelijke begrenzing gehanteerd. De stadskern is gelegen binnen de (deels voormalige) 17de -eeuwse vestingwerken aan de landzijde, en de IJssel. Voor de dorpsgebieden geldt de begrenzing op basis van de kadastrale kaart uit 1832. De havezateterreinen, de verlaten kerklocaties en de meer dan 200 terpen worden afgebakend door perceelsgrenzen. De omvang van de prehistorische vindplaatsen is niet bekend. De begrenzing van de bekende vindplaatsen is planologisch van aard; de precieze omvang van de hier binnen gelegen archeologische waarden is alleen mogelijk door gericht bodemkundig onderzoek.

Op grond van de waardenkaart wordt nu een drietal terreincategorieën onderscheiden: waarde 1: terreinen met een middelmatige verwachting, waarde 2: terreinen met een hoge verwachting en waarde 3: terreinen met een hoge archeologische waarde (monumenten).

Waarde 3-locaties zijn: AMK-terreinen, vindplaatslocaties en de historische dorpskernen.

Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 100 m2 en niet dieper dan 0.3 m –min maaiveld.

Waarde - 1 en Waarde -2 komen niet voor in het plangebied.

Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders.Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt. Als niet strijdig gebruik gelden kortstondige evenementen (mist mogelijk op basis van onder andere APV) en ondergeschikte leidingen zoals aangegeven.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. In dit geval is sprake van een veiligheidszone langs het spoor. Deze is op de verbeelding aangegeven ter bescherming van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (in de begripsbepalingen omschreven).

Algemene afwijkingsregels

Op basis van de Wabo is aan burgemeester en wethouders een afwijkingsbevoegdheid toegekend voor een aantal met name genoemde gevallen.

Wanneer de verbeelding licht afwijkt van de werkelijke afmetingen in het terrein kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het plan. De regeling geeft de voorwaarden aan waaronder een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend.

Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Algemene wijzigingsregels

Binnen deze bestemming is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt het plan op (ondergeschikte) onderdelen te wijzigen. Binnen dit artikel is een afwegingskader aangegeven, alvorens tot wijziging van het bestemmingsplan kan worden overgegaan.

Overgangs- en slotregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een algemeen geldende regeling opgesteld, die in elk bestemmingsplan moet worden opgenomen. Gekozen is voor een regeling in een aantal standaardbepalingen. De eerste standaardbepaling heeft betrekking op het overgangsrecht ten aanzien van bouwmogelijkheden, de tweede op het overgangsrecht ten aanzien van (andere) gebruiksmogelijkheden van de grond (gebruik in enge zin). Deze onderscheiding is klassiek binnen het ruimtelijk bestuursrecht. Gekozen is voor een zo min mogelijk uiteenlopende aanpak van beide onderdelen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen, ten aanzien van de peildatum. Dat is het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de vaststelling van de feitelijke en juridische situatie waarvan zal worden uitgegaan bij het vaststellen van de uit het overgangsrecht ten aanzien daarvan voortvloeiende rechten en verplichtingen. In beide artikelen is als peildatum gekozen voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan waarvoor het overgangsrecht geldt. Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. De maatschappelijke uitvoerbaarheid zal in het kader van de inspraakprocedure worden aangetoond.

Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dit laatste is hier het geval. Zie verder Bijlage 3 Grex-Document.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

7.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de reactienota (zie Bijlage 25Overlegreacties) en in deze toelichting verwerkt. Zie Bijlage 26 Reactienota Inspraak enOverleg 18 maart 2011).

7.2 Inspraak

Overeenkomstig de algemene inspraakverordening van de gemeente Kampen is aan ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen de gelegenheid gegeven om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn". Het plan heeft gedurende zes weken ter inzage liggen. Voorafgaand hieraan is voor de direct omwonenden op 24 november 2010 een informatieavond belegd waarop de plannen werden toegelicht en uitgelegd. De reacties en de beantwoording daarvan zijn in de reactienota (zie Bijlage26 Reactienota Inspraak en Overleg 18 maart 2011) bij deze toelichting opgenomen en indien van toepassing in deze toelichting verwerkt.

7.3 Zienswijzen

Het plan heeft vanaf 27 april zes weken te inzage gelegen er zijn vier zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. De zienswijzen zijn in Bijlage 27 Zienswijzen weergegeven en per zienswijze voorzien van commentaar. Enkele punten hebben aanleiding gegeven de toelichting, regels en verbeelding aan te passen.

augustus 2013.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Woningbouwprogrammering Stationslocatie

Bijlage 3 Grex-document

Bijlage 4 Onderzoek Kantoorruimtebehoefte

Bijlage 5 Tweede Stec-rapport

Bijlage 6 Ontwikkelingsmogelijkheden Detailhandel

Bijlage 7 Verkennend Onderzoek Archeologie

Bijlage 8 Inventariserend Booronderzoek Archeologie

Bijlage 9 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 10 Actualisatie Ecologisch Onderzoek

Bijlage 11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 13 Tabel Geluidsniveau Verkavelingsplan

Bijlage 14 Tabel Geluidsniveau Bestemmingsplan

Bijlage 15 Ligging Beoordelingspunten Bestaande Woningen

Bijlage 16 Aanvullend Akoestisch Onderzoek

Bijlage 17 Bodemonderzoek Twee Agrarische Percelen

Bijlage 18 Bodemonderzoek De Maten 3

Bijlage 19 Verkeersintensiteiten

Bijlage 20 Luchtkwaliteitstoets

Bijlage 21 Besprekingsverslag Externe Veiligheid

Bijlage 22 Qra Transport Gevaarlijke Stoffen

Bijlage 23 Memo Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 24 Indicatieve Profielen Assen En Randen

Bijlage 25 Overlegreacties

Bijlage 26 Reactienota Inspraak En Overleg 18 Maart 2011

Bijlage 27 Zienswijzen