Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking
Uitwerkingsplan - gemeente Kampen
Vastgesteld op 11-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking' met identificatienummer NL.IMRO.0166.00991234-VB01 van de gemeente Kampen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn"
Het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' met identificatienummer NL.IMRO.0166.00991005-OH01 van de gemeente Kampen.
1.4 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden.
1.9 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 bruto vloeroppervlakte (bvo)
het totale oppervlak ten behoeve van een bedrijf of winkel waarbij de meters zijn meegenomen voor magazijn, kantoorruimte, sanitair en dergelijke (niet voor publiek toegankelijk).
1.17 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.19 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.20 evenement
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke;
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 geluidgevoelige functies
geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patienten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
1.23 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.24 geluidsbelasting vanwege een spoorweg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of het Besluit geluidhinder;
1.25 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
1.26 gestapelde woning
een woning in een gebouw met twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen;
1.27 grenswaarde
de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting;
1.28 groepsrisico externe veiligheid
het groepsrisico als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.29 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.31 horeca, categorie 1
vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en welke qua openingstijden nagenoeg aansluiten bij winkelvoorzieningen. Hieronder worden in ieder geval verstaan een broodjeszaak, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon;
1.32 horeca, categorie 2
vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en voor elders dan ter plaatse, welke qua openingstijden afwijken van de openingstijden van winkelvoorzieningen, in die zin dat ze ook in de avonduren geopend. Hieronder worden in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, traiteur, cafetaria, snackbar, grillroom, shoarmazaak, fast-foodrestaurant, automatiek, snelbuffet of proeflokaal;
1.33 horeca, categorie 3
vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak kleiner dan 10 m2, zoals een bar-dancing, café, bar of bierhuis. Een biljartcentrum en zaalverhuur voor feesten en partijen worden ook tot deze categorie gerekend;
1.34 horeca, categorie 4
vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m2, zoals een discotheek;
1.35 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccomodatie;
1.36 huishouden
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
1.37 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.38 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.39 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie (met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.40 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.41 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die wordt uitgeoefend als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf of instelling en die in directe relatie staat tot het bedrijf dan wel de betreffende instelling;
1.42 ondergeschikte horeca
horeca die wordt uitgeoefend als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf of instelling en die in directe relatie staat tot het betreffende bedrijf dan wel de betreffende instelling;
1.43 particulier opdrachtgeverschap
situatie als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.44 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Nieuw Amsterdams Peil;
1.45 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.46 sociale huurwoning
huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub d van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.47 sociale koopwoning
koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.48 uitwerking
een uitwerking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;
1.49 verbeelding
- a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.0166.00991234-VB01;
- b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking.
1.50 vergunningvrij
categorieen gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist, zoals opgenomen in hoofdstuk II van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
1.51 voorkeursgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.52 wijziging
een wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
1.53 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.54 winkelvloeroppervlakte (wvo)
de voor het publiek toegankelijke vloeroppervlakte in de winkel;
1.55 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.56 zolder
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de (ondergrondse) diepte van een ondergronds gebouw
Van de onderzijde van de laagst gelegen vloer tot het peil.
2.2 de afstand tussen bouwwerken en de afstand van bouwwerken tot bestemmings-, bouw- en perceelsgrenzen
Daar waar deze het kleinst is.
2.3 de bouwdiepte (of lengte) van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de breedte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.6 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 de goothoogte van een bouwwerk
- a. Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat bij toepassing van het meten van de goothoogte dakkapellen, topgevels en wolfseinden buiten beschouwing worden gelaten, tenzij de breedte van de dakkapellen meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak.
2.8 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. het gebruik van woningen tot ten hoogste 25% van de aanwezige bruto-vloeroppervlakte, tot een maximum van 40 m2 voor:
- 1. bed&breakfast;
- 2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 1Lijst beroep en bedrijfaan huis;
- c. bedrijven uitsluitend voor zover genoemd in de categorieën 1 en 2 van Lijst van bedrijven;
- d. maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde educatieve voorzieningen;
- e. sportieve en recreatieve voorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. tuinen, erven en verhardingen;
- i. terrassen;
- j. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- k. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
- l. geluidwerende voorzieningen;
- m. groenvoorzieningen;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,
met de bijbehorende bouwwerken,
met dien verstande dat:
- o. het totaal aantal woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan mag niet meer dan 210 mag bedragen, met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen voorliggend uitwerkingsplan, bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn', 'Stationsomgeving Hanzelijn', 1e uitwerking en Stationsomgeving, 2e uitwerking', niet meer mag bedragen dan 651 woningen;
- p. de woningcategorisering vindt als volgt plaats:
- 1. het aandeel sociale huurwoningen bedraagt ten minste 20%;
- q. de gezamenlijke bruto-vloeroppervlakte voor maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde educatieve voorzieningen, in de bestemmingen Centrum niet meer dan 5.666 m2 bvo mag bedragen,
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. fiets- en/of voetpaden;
- c. bruggen en tunnels ten dienste van langzaam verkeer;
- d. in- en uitritten;
- e. speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen;
- f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
met daarbij behorende verhardingen, waterpartijen en watergangen.
4.2 Bouwregels
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen van Groen naar 'Verkeer - Verblijfsgebied' of 'Verkeer' voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.
- b. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijzigingen vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de fysieke en externe veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in grondgebonden woningen;
- b. wonen in gestapelde woningen;
- c. het gebruik van gebouwen tot ten hoogste 25% van de aanwezige bruto-vloeroppervlakte, tot een maximum van 40 m2 voor:
- 1. bed&breakfast;
- 2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 1 Lijst beroep en bedrijfaan huis
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. tuinen, erven en verhardingen;
- g. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. geluidwerende voorzieningen;
met dien verstande dat:
- l. het totaal aantal woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan mag niet meer dan 210 mag bedragen, met dien verstande dat het totaal aantal woningen binnen voorliggend uitwerkingsplan, bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn', 'Stationsomgeving Hanzelijn', 1e uitwerking en Stationsomgeving, 2e uitwerking', niet meer mag bedragen dan 651 woningen;
- m. de woningcategorisering vindt als volgt plaats:
- 1. het aandeel sociale huurwoningen bedraagt ten minste 20%;
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
- b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Veiligheidszone
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
- 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
- g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken naar de buitenzijde worden overschreden door buitenmuren, mits de grenzen in totaal met niet meer dan 0,50 m worden overschreden;
- h. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- i. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte (m) van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven;
- b. aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van Kampen heeft in zijn vergadering van 2 februari 2012 het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn" vastgesteld. Het plan maakt de ontwikkeling van het stationsgebied mogelijk met onder meer kantoren, maatschappelijke voorzieningen, woningen en winkels. Omdat de locatie tegen een infrastructurele knoop ligt (de Hanzelijn en de N50, toekomstige A50) moet dit gebied gezien worden als een nieuwe entree van Kampen.
Het vastgestelde plan bevat grotendeels een globale bestemmingsregeling met de bestemmingen "Centrum- Uit te werken" en "Wonen- Uit te werken". Voor het overige zijn gedetailleerde bestemmingen zoals "Centrum", "Groen", "Verkeer", "Water" en "Maatschappelijk" opgenomen.
Delen van de globale bestemmingen “Centrum- Uit te werken” en “Wonen- Uit te werken” zijn reeds uitgewerkt in de uitwerkingsplannen (bestemmingsplannen) 'Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking' en 'Stationsonmgeving Hanzelijn, 2e uitwerking.
Met dit uitwerkingsplan (bestemmingsplan) 'Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking' worden twee gebieden met de bestemming “Centrum - Uit te werken” nader uitgewerkt in de bestemmingen 'Woongebied' en 'Centrum'. Deze uitwerking is nodig omdat er feitelijk pas mag worden gebouwd nadat een uitwerkingsplan dan wel uitwerkingsplannen ex artikel Wro 3.6.1 sub b (Wet ruimtelijke ordening) door het college is/zijn vastgesteld. In de regels en toelichting van de globale uit te werken bestemmingen van het bestemmingsplan “Stationsomgeving Hanzelijn” (hierna het moederplan genoemd) is een aantal belangrijke regels en principes vastgelegd welke bij de uitwerking in acht moeten worden genomen.
In dit uitwerkingsplan is meer gedetailleerd aangegeven aan welke voorwaarden de bebouwing en de omgeving moeten voldoen.
1.2 Bij Dit Plan Behorende Stukken
Het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking' bestaat uit de volgende stukken:
- de regels;
- de verbeelding met identificatienummer: NL.IMRO.0166.00991234-VB01.
Op de verbeelding is de bestemming van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
1.3 Ligging Van Het Plangebied
De locatie is gelegen aan de zuidzijde van de stad Kampen, globaal in de oksel van de N50 / de spoorlijn Zwolle-Dronten (Hanzelijn) en de Mr. J.L.M. Niersallee (N764). Het plangebied betreft twee van de drie bestemmingsvlakken “Centrum-Uit te werken” (C-U) van het moederplan, gelegen in de zuidwestzijde van het plangebied van het moederplan. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied (rode kaders) ten opzichte van de plangrens van het moederplan (paarse kader) weergegeven.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (rode kader) ten opzichte van de plangrens van het moederplan (paarse kader) (Bron: ArcGIS) |
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.4.1 Algemeen
Bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn
Het plangebied heeft in het geldend bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' (hierna: moederplan) de bestemming 'Centrum - Uit te werken'. In figuur 1.2 wordt de ligging van het plangebied binnen het moederplan weergegeven. Tevens zijn enkele -uit te werken- bestemmingen van het moederplan al uitgewerkt in de uitwerkingsplannen 'Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking' en 'Stationsomgeving Hanzelijn, 2e uitwerking'.
![]() |
Figuur 1.2 Ligging plangebied binnen het moederplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' (Bron: gemeente Kampen) |
Paraplubestemmingsplan Deprogrammeren woningbouw
Naast het moederplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Deprogrammeren Woningbouw' dat is vastgesteld op 7 juli 2016. In het kader van de regionale woonafspraken heeft de gemeente Kampen dit plan opgesteld om deze plancapaciteit af te waarderen. Hierin is de bestaande woningbouwcapaciteit tot 95% afgeschaald om weer capaciteit voor nieuwe woningbouwplannen te creëren. Voor het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn' betekend dit dat er in het gehele plangebied maximaal 651 woningen in plaats van 740 woningen gerealiseerd mogen worden.
1.4.2 Uitwerkingsregels
In de bestemming 'Centrum - Uit te werken' zijn regels opgenomen waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de uitwerkingsregels voldoet, kan van de uitwerkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.
In de uitwerkingsregels zijn eisen gesteld aan de bruto vloeroppervlakte van kantoren (6.300 m2), maatschappelijke voorzieningen (14.750 m2), educatieve voorzieningen (2.000 m2), detailhandel, horeca en dienstverlening (625 m2), parkeren en woningbouwaantallen. Het in de uitwerkingsregels aangegeven maximum woningbouwaantal bedraagt 740 woningen. Recentelijk is door het paraplubestemmingsplan 'Deprogrammeren woningbouw' het maximum aantal te bouwen woningen in de uitwerkingsregels bijgesteld naar 651 woningen. Daarnaast dient rekening worden gehouden met de bouwopgave van de uitwerkingsplannen 'Stationsomgeving Hanzelijn, 1e uitwerking' en 'Stationsomgeving Hanzelijn, 2e uitwerking'. Deze dienen in mindering te worden gebracht op het door het paraplubestemmingsplan 'Deprogrammeren woningbouw' bijgestelde maximum aantal woningen.
Tevens worden er nog eisen gesteld op het gebied van het voorkomen van geluid- en milieuhinder en dient een berekening van de oriënterende waarde (externe veiligheid) en een verantwoording van het groepsrisico worden uitgevoerd.
Voor de twee uitgewerkte bestemmingsvlakken is in het moederplan een gevellijn op de verbeelding opgenomen, waarbij geeist wordt dat de voorgevel van de gebouwen gericht moet zijn op deze lijn, waarbij niet meer dan 15% van de bebouwing zijgevels mogen zijn.
1.4.3 Bouwplan in relatie tot uitwerkingsregels
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de van belang zijnde beleidskaders. In hoofdstuk 3 worden de milieu- en omgevingsaspecten getoetst, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van dit uitwerkingsplan. De beschrijving van de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling is weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Een beschouwing over de inspraak en het overleg is neergelegd in hoofdstuk 6 van deze toelichting. Dit hoofdstuk zal te zijner tijd worden aangevuld met de behandeling van eventuele zienswijzen.
Het relevante ruimtelijk beleid en van het stedenbouwkundig plan alsmede de uitvoerbaarheid van het plan zijn in het moederplan (gedeeltelijk) afdoende beschreven. Deze onderdelen worden hier niet herhaald.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Zoals hiervoor aangegeven is dit uitwerkingsplan benodigd, omdat er feitelijk pas mag worden gebouwd nadat (een) uitwerkingsplan(nen) zijn vastgesteld door het college van B&W. In het uitwerkingsplan is, ten opzichte van het moederplan, meer gedetailleerd aangegeven aan welke voorwaarden de bebouwing en de omgeving moeten voldoen. Echter is een definitieve verkaveling en/of bouwprogramma nog niet bekend.
De beleidmatige afweging van de ontwikkeling op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is uitgevoerd ten tijde van het opstellen van het moederplan en is daarin beschreven. Deze beleidsmatige afweging omvat een toetsing aan de relevante beleidsstukken welke ook in het kader van dit uitwerkingsplan nog grotendeels voldoende actueel is. Derhalve worden deze beleidsstukken niet opnieuw getoetst. Kortheidshalve wordt voor een uitgebreide toetsting aan het beleid verwezen naar het moederplan. Wel wordt hierna ingegaan op de Ladder van duurzame verstedelijking en daarin op het regionaal woonplan en het kwalitatief programma voor het stationskwartier.
2.2 Ladder Van Duurzame Verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van een wijzigingsplan of uitwerkingsplan RvS ECLI:NL:RVS:2014:590 en RvS ECLI:NL:RVS:2016:1295. Het moederplan is echter vastgesteld op 2 februari 2012 en daarmee vóórdat de ladder op per 1 oktober 2012 als motiveringseis in de Bro is opgenomen.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
2.2.1 Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking
Hoofdstuk 3 Milieu- En Omgevingsaspecten
3.1 Algemeen
Jurisprudentie stelt dat naast de toetsing aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan ook bezien moet worden of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regels niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de uitwerking en de totstandkoming van de uitwerking niet in strijd is met het recht. Jurisprudentie stelt hierbij dat hierbij in aanmerking kan worden genomen dat naarmate een bestemmingsplan jonger is, het er eerder voor kan worden gehouden dat een goede ruimtelijke ordening is ingesloten in de uitwerkingsregels (RvS, 6-8-2003, 200206714/1).
In het moederplan is in het hoofdstuk “Onderzoek” uitvoerig het resultaat van de verschillende onderzoeken weergegeven. Een aantal onderdelen daarvan vraagt nog om aanvulling of verduidelijking inzake de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan. Het betreft de aspecten Besluit milieueffectrapportage, geluid, externe veiligheid, geur, water en ecologie, welke hierna worden toegelicht.
3.2 Geluid
3.2.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om deze hinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn twee soorten grenswaarden opgenomen; de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare gevelbelasting.
- Voorkeursgrenswaarde: met deze waarde wordt voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (weg, spoorweg enz.) een vrij goede woon-/leefsituatie gegarandeerd.
- Maximaal toelaatbare gevelbelasting: deze waarde geeft de maximaal toelaatbare gevelbelasting voor geluidgevoelige bebouwing binnen de invloedssfeer van een geluidsbron weer.
De hoogte van de maximaal toegestane gevelbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.
3.2.2 Situatie plangebied
3.2.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt, mits er een hogere waarde wordt vastgesteld, geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
3.3 Externe Veiligheid
3.3.1 Algemeen
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, distributieroutes of buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/ bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Naast de aanwezigheid van stationaire bronnen kan transport van gevaarlijke stoffen een belangrijke rol vormen bij externe veiligheid. De vigerende regels hiervoor vinden we in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
3.3.2 Externe veiligheidsbeleid gemeente Kampen
Op 29 mei 2013 heeft gemeente Kampen haar beleid ten aanzien van externe veiligheid hernieuwd vastgesteld in het beleidsdocument " Externe Veiligheidsbeleid. Kampen IJsselsterk Veilig”. In het beleidsdocument sluit gemeente Kampen voor een belangrijk deel aan bij de bestaande Wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. ten aanzien van woongebieden geeft de gemeente Kampen hierbij het volgende aan:
- In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen toegestaan;
- In woongebieden worden geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar toegestaan.
- Een toename van het groepsrisico ten gevolge van risicobronnen is niet toegestaan
- Een toename van het aantal personen is mogelijk mits de oriëntatiewaarde worden beschouwd en invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.
- Een toename van niet zelfredzame personen is niet toegestaan.
Bij het nemen van een ruimtelijk besluit, waaronder het vaststellen van een bestemmingsplan valt, moet de gemeente Kampen de externeveiligheidssituatie toetsen aan de richtlijnen uit het Bevt, de Regeling Basisnet en aan haar eigen externeveiligheidsbeleid. Dit betekent dat de risico's voor de plannen Stationsomgeving en IJsseldelta-Zuid moeten worden beschouwd ten aanzien van de risico's van de N50/A50 en de Hanzelijn.
3.3.3 Begrippen
3.3.4 Situatie plangebied
Het voorliggende uitwerkingsplan ligt binnen het invloedsge bied van twee routes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt:
- 1. Spoorlijn Lelystad-Zwolle (Hanzelijn)
- 2. Rijksweg A50
Voor het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn" is een onderzoek naar externe veiligheid gedaan. Voor voorliggend 3e uitwerkingsplan en de 1e herziening van het moederplan Stationsomgeving Hanzelijn is dit onderzoek door Aviv Adviseurs externe veiligheid en risicoanalyses geactualiseerd. Hieronder worden de onderzoeksresultaten ten aanzien van de kwalitatieve berekening van het groepsrisico van de Hanzelijn en de rijksweg beknopt weergeven. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 3.
3.3.5 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
3.4 Geur
3.4.1 Wettelijk kader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
3.4.2 Uitgangspunten
Inzake het aspect geur is door Anteagroup een Geuronderzoek uitgevoerd voor het plangebied van het moederplan de Stationsomgeving Hanzelijn. Dit onderzoek d.d. 1 mei 2015 is volledig opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting en de resultaten worden hierna toegelicht.
Het onderzoek heeft inzichtelijk gemaakt of de geurhinder afkomstig van agrarische bedrijven beperkingen oplevert voor het toekomstige gebruik van het plangebied (woningbouw). In hetzelfde kader is onderzocht wat de kwaliteit van de leefomgeving(klimaat) binnen het plangebied is en of omliggende agrarische bedrijven. Daarnaast heeft het onderzoek inzichtelijk gemaakt of de ‘vergunde rechten’ van de omliggende agrarische bedrijven niet worden aangetast als gevolg van de voorgenomen woningbouw.
De veehouderijen die zijn betrokken in het onderzoek zijn: De Chalmotweg 10, Zwartendijk 8 en Zwartendijk 10/10a.
Uitgaande van voornoemde agrarische bedrijven is vastgesteld dat binnen 100 meter van grens van het plangebied geen bouwblokken zijn gelegen van agrarische waar dieren gehouden worden waarvoor vaste afstanden gelden.
Om de geurbelasting op het plangebied te kunnen bepalen zijn op de grenzen van het plangebied fictief geurgevoelige objecten vastgelegd. Ter plaatse wordt zowel de achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting) als de voorgrondbelasting (geurbelasting van één veehouderij) berekend.
3.4.3 Resultaten
3.4.4 Conclusie
Uit het geuronderzoek blijkt dat de geurbelasting op het plangebied Stationsomgeving Hanzelijn en daarmee ook het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan onder de wettelijke normen blijft en dat de leefkwaliteit binnen het plangebied zeer goed is. De geuremissie vanuit omliggende agrarische bedrijven vormt geen beperking voor de gewenste functie van het plangebied, zijnde woningbouw. Omliggende agrarische bedrijven worden niet beperkt door de realisatie van de woningen ter plaatse.
3.5 Ecologie
De toelichting bij het moederplan geeft in de paragraaf “Ontheffing en vervolgstappen” aan dat voor de aanwezige Bittervoorn, Grote modderkruiper en Kleine modderkruiper het noodzakelijk is een ontheffing aan te vragen. Voor de strikt beschermde Grote modderkruiper is het noodzakelijk nieuw leefgebied in of in de nabijheid van het plangebied te creëren. Het wordt aangeraden om in overleg met een ter zake deskundige, eventueel in overleg met de toetsende instantie DLG, te bespreken wat in deze situatie de mogelijkheden zijn. Er worden voor zowel de Grote als de Kleine modderkruiper biotopen gemaakt.
Door bureau Ecogroen Advies is in oktober 2011 voor de Bittervoorn, Kleine modderkuiper en Grote modderkruiper een werkprotocol opgesteld. Het werkprotocol heeft tevens betrekking op broedvogels.
Als gevolg van de doorvoering van de 'Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet' is het in veel gevallen niet meer noodzakelijk om ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet (inmiddels artikl 9.6 lid 5 Wet natuurbescherming) aan te vragen (Dienst Regelingen 2009a). Indien beoordeeld wordt dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats niet in gevaar komt, is het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk. Het ecologisch werkprotocol gaat in op de mitigerende maatregelen die getroffen moeten worden om de functionaliteit van het leefgebied van de aanwezige soorten te bewaren, waardoor het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk is.
In het najaar van 2011 zijn de sloten afgedamd en zijn de grote en kleine modderkruipers en bittervoorn weggevangen en overgebracht naar geschikte watergangen in de omgeving.
De maatregelen voor broedvogels betreffen preventieve maatregelen, die worden genomen om het broeden van vogels in het gebied tegen te gaan. Het betreft met name het verwijderen van de aanwezige opgaande beplanting en de sloop van de nog aanwezige opstallen. Deze dienen te worden uitgevoerd in de periode tussen december en maart. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond. Voorafgaand daaraan heeft een broedvogelinspectie plaatsgevonden.
3.6 Water
3.6.1 Watertoets
In de toelichting bij het moederplan heeft de gemeente aangegeven dat het Waterschap Groot Salland zich in hoofdlijnen kan vinden in de inhoud van de waterparagraaf en de uitgangspunten die daarin worden genoemd met betrekking tot de inrichting van het watersysteem en het rioleringsstelsel binnen het plangebied. Wel is een nadere concretisering noodzakelijk gevonden. De watertoets moest destijds nog worden doorlopen en een rioleringsplan en waterhuishoudkundig plan moesten nog worden ontworpen en besproken. Gezien de omvang van het plan hechte het waterschap grote waarde aan deze aspecten en overleg daarover.
Er heeft sindsdien een aantal malen overleg plaatsgevonden met het waterschap. De stedenbouwkundige opzet van het plan is dusdanig dat er niet volledig tegemoet kan worden gekomen aan de eerste voorkeur van het waterschap: het afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater via (indien sprake is van potentieel verontreinigd hemelwater) een bodempassage. Er is afgesproken om gezamenlijk op zoek te gaan naar een maatwerkoplossing.
De afspraken die zijn gemaakt zijn de volgende:
- a. Hemelwater van het busstation wordt op het dwa-stelsel (vuilwater-stelsel) aangesloten.
- b. Voor de afvoer van parkeerterreinen wordt een infiltratieriool (IT-riool) met grondverbetering gerealiseerd.
- c. Dakwater wordt bovengronds afgekoppeld naar de straat. Daar wordt het met het wegwater ondergronds afgevoerd naar de centrale waterpartij. Dit geldt alleen voor wegen met een lage verkeersintensitiet en weinig risico op verontreiniging.
- d. Hemelwater van wegen met een hogere verkeersintensiteit, en meer risico op verontreiniging, wordt ter plekke (oppervlakkig) via een bodempassage (bv de berm) afgevoerd. De centrale waterpartij is aan weerszijden verbonden met ander oppervlaktewater dmv 2 duikers.
- e. De centrale watergang wordt varend onderhouden, waarbij de waterwerken doorvaarbaar uitgevoerd moeten worden. Er moeten afspraken worden gemaakt over de in-uitlaatplaats van de maaiboot en het verzamelen van het maaisel.
- f. Voor de afvoerende watergang langs de Verlegde Niersallee is afgesproken dat er over het definitieve ontwerp afstemming plaatsvindt met het waterschap inzake onderhoud en beheer.
- g. Het te zijner tijd uitgewerkte waterhuishoudings- en rioleringsplan (waarschijnlijk per deelgebied) moet worden kortgesloten met het waterschap.
3.7 Besluit Milieueffectrapportage
3.7.1 Besluit milieueffectrapportage
Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten En Planverantwoording
4.1 Inleiding
Het uitwerkingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn, 3e uitwerking’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het uitwerkingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels
In een uitwerkingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de uitwerkingsregels wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het uitwerkingsplan.
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
4.2 Plansystematiek
Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemming 'Centrum - Uit te werken' uit het bestemmingsplan 'Stationsomgeving Hanzelijn'.
4.2.1 Verbeelding
De bestemmingsgrenzen van de bestemmingsvlakken 'Centrum - Uit te werken' uit het moederplan zijn het uitgangspunt voor de bestemming 'Centrum'.
Uitgangspunt is dat de hoofdstructuur van het gebied voldoende vastligt door de aangegeven bestemmingen in het moederplan en er vrijheid moet blijven bestaan voor de invulling van de bestemmingsvlakken. Door middel van de gevellijnen op de verbeelding is de oriëntatie van de voorgevel(s) van de bebouwing opgenomen. Daarnaast is de maximale bouwhoogte op de verbeelding weergegeven. In het volgende onderdeel voor de regels wordt deze aanduiding nader toegelicht.
4.2.2 Regels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een uitwerkingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan (uitwerkingsplan) zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. De woningbouw en overige functies worden gerealiseerd binnen de afspraken gemaakt in de anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partijen. De kosten zijn dan ook anderszins geregeld.
Hoofdstuk 6 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
6.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook is er op grond van de Regionale woonafspraken overleg nodig met de gemeenten Zwartewaterland en Zwolle.
De provincie heeft met een mail van 11 juli 2018 een positieve vooroverlegreactie gegeven, waarbij zij aangegeven hebben geen bezwaar tegen het plan te hebben. Op 6 september heeft de Veiligheidsregio IJsselland met een mail haar advies (Bijlage 5) gegeven. Dit advies geeft geen aanleiding om het plan aan te passen; de overige opmerkingen in verband met de eisen aan de bouwkwaliteit zijn doorgegeven aan de ontwikkelaars in het gebied. Ook het Waterschap is vooroverleg gevoerd. Bij het waterschap was behoefte aan meer info over de stand van zaken van de planvorming, waarna de gemeente extra uitleg heeft gegeven. Met een mail van 13 september is aangegeven dat het plan verder niet tegen bezwaren aanloopt vanuit het Waterschap.
De gemeente Zwolle heeft met een mail van 13 juli aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. De gemeente Zwartewaterland heeft niet gereageerd.
6.2 Inspraak
In dit geval is geen voorontwerp-uitwerkingsplan ter inzage gelegd.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpuitwerkingsplan is op 2 oktober 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 3 oktober 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn is er één zienswijzen binnengekomen van ProRail. De zienswijze had betrekking op mogelijke trillingshinder voor de beoogde woningen dichtbij het spoor. De volledige zienswijze is opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.
In overleg met ProRail is het ontwerpbestemmingsplan aangepast in die zin dat aan de bouwregels (artikel 3.2.1 lid d en artikel 5.2.2 lid f) de volgende bouwregel is toegevoegd:
binnen een afstand van 100 meter van de buitenste spoorstaaf dient bij gebouwen met een verblijfsfunctie middels een onderzoek naar trillinghinder aangetoond te worden dat met het gebouwontwerp op de betreffende locatie een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden met betrekking tot het aspect trillinghinder vanwege spoorverkeer.
ProRail heeft op 29 oktober 2018 schriftelijk aangeven te kunnen instemmen met de voorgestelde bouwregel, waarmee een goed woon- een leefklimaat met betrekking tot het aspect trillingshinder is geborgd. De zienwijze is hiermeewaarmee op passende beantwoord.
Bijlage 1 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis
Deze bijlage bevat de lijst met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten voor aan huis.
Kledingmakerij, waaronder:
- (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
- woningstoffeerderij.
Reparatiebedrijven, waaronder:
- schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
- uurwerkreparatiebedrijf;
- goud- en zilverreparatiebedrijf;
- reparatie van kleine (electrische) gebruiksgoederen;
- reparatie van muziekinstrumenten.
In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.
Overige dienstverlening, waaronder:
- kappersbedrijf;
- schoonheidssalon;
- pedicure;
- nagelsalon;
- kantoren aan huis;
- tandarts;
- medische hulpverlening (ceso- en fysiotherapie, verloskundige, huisarts, huidtherapeut, alternatief genezer, homeopaat, psycholoog, orthopedagoog, logopedist, medisch specialist, etc.);
- juridisch advies (advocaat, notaris, etc.);
- financieel advies (registeraccountant, belastingconsulent, administratie, etc.);
- bouwkundig advies;
- architect;
- kunstenaar;
- hondentrimsalon;
- computerservicebedrijf;
- bed & breakfast.
In ieder geval zijn seksinrichtingen en internethandel met verkoop aan huis uitgesloten.
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijven
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarde
Bijlage 3 Besluit hogere waarde
Bijlage 4 Parkeerkencijfers Asvv
Bijlage 4 Parkeerkencijfers ASVV
Bijlage 1 Verbeelding In Pdf
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Externe Veiligheid Onderzoek
Bijlage 3 Externe veiligheid onderzoek
Bijlage 4 Geuronderzoek
Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 5 Advies Veiligheidsregio