KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemeen
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
Hoofdstuk 3 Milieuruimtelijke (Onderzoeks)aspecten
3.1 Archeologie
3.2 Ecologie
3.3 Akoestiek
3.4 Luchtkwaliteit
3.5 Milieuzonering En Externe Veiligheid
3.6 Bodem
3.7 Water
Hoofdstuk 4 Planopzet
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Ravenhorsterweg 1 Te Losser
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna Ravenhorsterweg 1 Te Losser

Ravenhorsterweg 1

Bestemmingsplan - Gemeente Losser

Vastgesteld op 09-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanLosser-Dorp, partiële herziening Ravenhorsterweg 1 van de gemeente Losser;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:

  • ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van het plan;
  • ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 garagebox:

een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q. berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 peil:

het peil overeenkomstig de Bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de Bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.18 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.19 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.20 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen';
  4. d. groenvoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  2. f. andere werken;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op verblijf.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bebouwing als woonruimte.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9.2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  6. f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 Wro wordt in elk geval verstaan, het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:

  1. a. het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte , dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  3. c. een seksinrichting en/of raam- en straatprostitutie.

Artikel 7 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van de bestemmingsregels:

  1. a. en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  2. b. en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, voor het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 40 meter.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. verschuiving van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. verschuiving van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de verschuiving als bedoeld in sub a. en sub b. mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en de bestemming mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Overgangsregel ten aanzien van het gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van dit plan, mag worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.

9.3 Uitzonderingen op het overgangsrecht

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Lid 9.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanLosser-Dorp, partiële herziening Ravenhorsterweg 1.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeente Losser medewerking te verlenen aan het bouwen van een zestal garageboxen op het adres Ravenhorsterweg 1 te Losser. De zes garageboxen vervangen zes naastgelegen (inmiddels gesloopte) garageboxen.

Het perceel ligt aan de rand van (het centrum van) Losser, zie figuur 1.1. Aan deze zijde van Losser bevindt zich een veelheid aan functies, met behalve woningen ook een waterzuivering, gemeentewerf/afvalbrengpunt, kleinschalige bedrijvigheid en volkstuinen.

Figuur 1.1: Locatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0001.png"
Het perceel, kadastraal bekend gemeente Losser, sectie I nr 8128, is gelegen aan de Ravenhorsterweg, achter de woningen aan de Scholtinkstraat. Zie ook figuur 1.5 Op het perceel heeft de afgelopen tijd de nodige sloop, ver-, her- en nieuwbouw plaatsgevonden. De foto’s in figuur 1.2 geven een beeld van de situatie in het voorjaar van 2010. Midden op het perceel bevindt zich de (verbouwde) woning, met in het verlengde van de achtergevel een nieuw gebouwde schuur met kap. De rest van het terrein ligt braak. Aan de noordwestzijde van de locatie, direct aansluitend aan de achtertuinen van de woningen aan Scholtinkstraat, bevonden zich de inmiddels gesloopte garageboxen.

Figuur 1.2: beelden van de huidige situatie: links vanaf de straat en rechts de locatie van de te realiseren garageboxen

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0002.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0003.jpg"

De locatie van de gesloopte garageboxen gaat deel uitmaken van de tuin van de woning. Achter de nieuwe schuur komen direct aansluitend de zes nieuwe garageboxen, waarmee de tuin aan die zijde met een blinde gevel wordt afgerond. De garageboxen worden opgetrokken met baksteen en zijn voorzien van een plat dak. Ze worden ontsloten via de oostzijde van het perceel. Ter hoogte van de aansluiting met de Ravenhorsterweg worden tevens twee parkeerplaatsen gerealiseerd.

Figuur 1.3: situatieschets, plattegrond en vooraanzicht nieuwe garageboxen

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0005.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0006.png"

Het perceel heeft volgens het vigerende bestemmingsplan "Losser-kom" van de gemeente Losser de bestemming “Eengezinshuizen EO”, zie figuur 1.4. Binnen deze bestemming zijn eengezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven toegestaan. Garageboxen vallen daar niet onder. De inmiddels gesloopte garageboxen stonden er al voor het van kracht worden van het bestemmingsplan "Losser-kom", waardoor deze vielen onder 'overgangsbepalingen bouwwerken'.

Figuur 1.4: uitsnede uit de plankaart van bestemmingsplan "Losser-kom" met in oranje het onderhavige perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0007.png"
Het onderhavige plan betreft nieuwbouw op een naastgelegen locatie, waardoor het bestemmingsplan partieel dient te worden herzien. Vanwege het feit dat er reeds garageboxen waren en de nieuwe garageboxen geen negatieve effecten met zich meebrengen is de gemeente voornemens hieraan medewerking te verlenen.

In figuur 1.5 is de begrenzing van de onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan aangegeven.

Figuur 1.5: Begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP001PH04-0401_0008.jpg"

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Dit bestemmingsplan dient te passen binnen de nationale, provinciale en lokale beleidskaders. Daar het hier een kleinschalig plan betreft wordt in dit hoofdstuk vooral ingegaan op het lokale beleid, mede omdat het beleid van hogere overheden hierin al is doorgewerkt.

2.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen waarin het nationaal ruimtelijke beleid en de bijbehorende doelstellingen tot 2020 (met een doorkijk naar de periode 2020- 2030) zijn opgenomen. Hoofddoel is het scheppen van ruimte voor de ruimtevragende functies met als (sub)doel de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Naast deregulering en decentralisatie hanteert de Nota ontwikkelingsplanologie en uitvoeringsgerichtheid.

Het rijk mengt zich niet in kwesties op microniveau maar stuurt op hoofdlijnen. Het motto is, "Decentraal wat kan, centraal wat moet". De verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied wordt neergelegd bij decentrale overheden (provincie en gemeente).

Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.

Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is cruciaal om de ruimtelijke doelen van het kabinet te halen. Het rijk stimuleert herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen. Daarnaast gaat inbreiding boven uitbreiding.

Onderhavig plan draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke uitstraling van het in de bebouwde kom gelegen perceel en is daarmee in lijn met het beleid van de rijksoverheid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie behandeld diverse ruimtelijke beleidsaspecten en heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening;
  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet);
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer;
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer;
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk.

De omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In vergelijking met het streekplan Overijssel 2000+ worden verschillende beleidsonderwerpen beter op elkaar afgestemd. De nieuwe Wro en de Waterwet zijn instrumenten waarmee aan het beleid invulling kan worden gegeven.

Duurzaamheid

Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die der mate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen. Het gaat dan onder andere om:

  • Behoud door ontwikkeling Nationale landschappen;
  • Herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden;
  • Hoofdstructuur voor bereikbaarheid (weg, spoor, fiets, water);
  • Energiepact Overijssel: transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2uitstoot;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

Omdat ruimtelijke kwaliteit subjectief is, is een goede ruimtelijke kwaliteit lastig vast te stellen. De provincie hanteert daarom de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Overijssel is een rijke en gevarieerde provincie. De verschillende typen gebieden met hun karakteristieke kenmerken, moeten met de Omgevingsvisie versterkt en vernieuwd worden. In de omgevingsvisie is het "spectrum aan verschillende gebiedskenmerken" gegroepeerd in vier ’lagen’. Zo is er de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, een stedelijk laag en een ‘lust- en leisure’-laag.

Aan de hand van deze lagenbenadering zet de provincie in op nieuwe verbindingen tussen bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, maar ook tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten etc. De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor de inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken, die er nu zijn, genomen. Deze kenmerken moeten niet alleen maar beschermd worden, maar juist ook verbonden worden met nieuwe ontwikkelingen.

Ontwikkelingsperspectief

Het voor dit plan meest relevante ontwikkelingsperspectief dat wordt genoemd in de Omgevingsvisie is ‘Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus’, waarbij aangegeven wordt dat de nadruk steeds meer komt te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern.

Zowel qua functie als verschijningsvorm draagt onderhavig plan bij aan de beoogde diversiteit en de gewenste plaatselijke ruimtelijke kwaliteit.

2.2.2 Omgevingsverordening

De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening Overijssel 2009 heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.

Binnen de stedelijke laag valt het plangebied onder “bebouwing 1955-nu”. Als ontwikkelingsperspectief geldt hier “bebouwing”. Onderhavig plan wijkt niet af van het genoemde ontwikkelingsperspectief. Aan de andere principes wordt ook voldaan.

Hoofdstuk 3 Milieuruimtelijke (Onderzoeks)aspecten

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken zoals bedoelt in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan deze verschillende aspecten.

3.1 Archeologie

In 1992 is op Malta het Europees verdrag gesloten over het cultureel erfgoed in de bodem, het Verdrag van Valetta genoemd. Doel: bij ruimtelijke planning meer en beter rekening houden met de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Het verdrag van Malta is vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.

Met toepassing van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg hanteert de gemeente Losser met betrekking de noodzaak van archeologisch onderzoek de in figuur 3.1 gehanteerde richtlijn.

Figuur 3.1: richtlijn noodzaak archeologisch onderzoek

Indien sprake is van: Dan is geen onderzoek nodig:
hoge archeologische verwachting - tot 250 m2 binnen bebouwde kom
- tot 2.500 m2 buiten bebouwde kom
middelhoge archeologische verwachting - tot 500 m2 binnen bebouwde kom
- tot 5.000 m2 buiten bebouwde kom
lage archeologische verwachting - alle oppervlakken
(archeologisch) monument of AMK-terrein - tot 100 m2

De voorgenomen bebouwing heeft een oppervlak van minder dan 200 vierkante meter, waardoor geconcludeerd kan worden dat in dit geval geen archeologisch onderzoek nodig is.

3.2 Ecologie

De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

In het voorjaar van 2010 is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat er geen soorten te verwachten zijn, maar dat een broedgeval in de aanwezige bijgebouwen niet uitgesloten kan worden. Inmiddels zijn deze bijgebouwen gesloopt, waardoor nader onderzoek niet nodig wordt geacht.

3.3 Akoestiek

In akoestisch opzicht veranderd er met het voorgenomen plan niets ten opzichte van de bestaande situatie.

3.4 Luchtkwaliteit

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit niet in betekenende mate bijdragen - NIBM - (luchtkwaliteitseisen) worden ruimtelijke besluiten die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, niet langer individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Onderhavig project betreft de vervanging van zes inmiddels gesloopte garageboxen door zes nieuwe. Qua luchtkwaliteit veranderd er met dit plan en bovendien is dit een zeer kleinschalige ontwikkeling, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

3.5 Milieuzonering En Externe Veiligheid

Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

Het extern veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen die voor de omgeving aanwezig zijn.

Er verandert nauwelijks iets in de onderhavige situatie, waardoor het effect op de omgeving even laag blijft als voorheen. Bedrijfsmatige productie of opslag wordt in de regels van onderhavig bestemmingsplan verboden.

3.6 Bodem

Voor het perceel Ravenhorsterweg 1, waar de wijziging plaat zal vinden, is door Econsultancy in april 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en het grondwater. Uit de veld- laboratoriumwerkzaamheden is het volgende naar voren gekomen.

De bodem van de onderzochte locatie bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De grond is bovendien tot 1,3 m -mv overwegend zwak tot matig humeus. De grond is plaatselijk zwak grindig. In het opgehoorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De locatie is niet asbestverdacht en er zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

De bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en PCB. Het lood- en zinkgehalte bevinden zich onder de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. Voor de lichte PCB-verontreiniging heeft Econsultancy geen verklaring. Opgemerkt wordt dat het een marginale overschrijding van de AW2000 waarde betreft.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is mogelijk, in combinatie met de verlaagde pH, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er geen reden geweest nader onderzoek uit te voeren. Vrijkomende grond kan niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Het terrein wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het voorgenomen gebruik.

3.7 Water

Water moet een grotere rol spelen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen (startovereenkomst WB21). In dit kader is de watertoets ontwikkeld, die sinds 1 november 2003 wettelijk verankerd is. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijke beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt binnen het waterschapsgebied van Waterschap Regge en Dinkel.

Het onderhavige plan is dusdanig kleinschalig, en bovendien gaat het om een vervangende nieuwbouw van een vergelijkbaar oppervlak als voorheen, dat dit geen invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie.

De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Op 21 juni 2010 is het plan besproken met waterschap Regge en Dinkel, waaruit naar voren kwam dat het plan het waterschapsbelang niet schaadt.

Hoofdstuk 4 Planopzet

Dit bestemmingsplan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan Losser-Dorp 1983. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart (met tekeningnr. 0088.1) en planregels en gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek is opgenomen.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De plankaart (verbeelding) is getekend op een kadastrale ondergrond, schaal 1:500. Door middel van aanduidingen en kleuren zijn hierop de diverse voorkomende bestemmingen en aanduidingen aangegeven. Het op de plankaart opgenomen renvooi geeft een verklaring van de toegepaste kleuren en aanduidingen.

De regels bevatten de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is.

Het gebied binnen de onderhavige bestemmingsgrenzen zal worden gebruikt ten behoeve van verkeersdoelen voor de directe woonomgeving (toegangsweg, parkeerplaatsen, bebouwing ten behoeve van de stalling van m.n. vervoersmiddelen) en heeft een openbaar karakter. Het wordt niet gebruikt voor doorgaand verkeer en daarom is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" hier het meest passend.

Onder deze bestemming vallen de straten, voetpaden, parkeerhavens en het kleinschalig (openbaar) groen. Garageboxen horen niet standaard binnen een dergelijke bestemming, daarom is hier een functieaanduiding voor aangegeven op de verbeelding.

Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.16 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan worden opgemerkt dat hier sprake is van een particulier initiatief. De kosten en financiële gevolgen die verbonden zijn aan dit partiële bestemmingsplan en het bouwplan zijn voor rekening voor de aanvrager. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg met instanties

Artikel 5.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een partiële bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Uit het overleg zijn geen bezwaren uitgekomen.

Inspraak

Inspraak wordt verleend op basis van de gemeentelijke inspraakverordening. De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat op inspraak de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

Bijlagen

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Ravenhorsterweg 1 Te Losser

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna Ravenhorsterweg 1 Te Losser