Buitengebied, partiële herziening Glanerbrugstraat 47- 49 Glane
Bestemmingsplan - Gemeente Losser
Ontwerp op 04-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Glanerbrugstraat 47- 49 Glane, met identificatienummer NL.IMRO.0168.bp008vzp20ph03-0301 van de gemeente Losser;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.6 agararische bebouwing:
alle gebouwen die behoren bij het agrarische bedrijf, waartoe worden gerekend de bedrijfswoning, dierenverblijven, mestopslagplaatsen, sleufsilo's, schuren en andere bijbehorende bouwwerken;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen;
1.8 agrarische cultuurgrond:
grond die wordt gebruikt voor het telen van gewassen en het houden van dieren;
1.9 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.10 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;
1.11 archeologische waarden:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed en breakfast:
een kleinschalige en aan de woonfunctie ondergeschikte verblijfsrecreatieve voorziening zonder eigen kookgelegenheid, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot kortdurend recreatief verblijf en het serveren van ontbijt. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt in elk geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.14 bedrijf:
een onderneming in hoofdzaak gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.16 bedrijfswoning- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die hoort bij en waarvan (een lid van) het huishouden functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
1.17 bestaande:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.21 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.22 boerderijappartement:
een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte of in zelfstandige eenheden worden ondergebracht;
1.23 boom- en sierteelt:
het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vrucht- en fruitbomen, struiken en vaste planten (onder meer bestemd voor tuinen en parken), rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;
1.24 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.31 bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter;
1.32 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.33 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen voor ontspanning of vrijetijdsbesteding op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden;
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 ecologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.36 erfinrichtingsplan:
plan dat aangeeft op welke wijze een nieuwe ontwikkeling binnen de bestaande erfstructuur wordt ingepast; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het erf, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap;
1.37 evenement:
een voor het publiek toegankelijke activiteit met een duur van ten hoogste veertien dagen aaneengesloten. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;
1.38 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.39 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.40 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak;
1.41 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.43 hoofdverblijf:
de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokken(en) en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid en op grond van de Wet gemeentelijke basisgegevens moet worden gezien als het woonadres;
1.44 huishouden:
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge duurzame verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, zulks met inbegrip van familiare verbanden;
1.45 kamerverhuur:
het in gebruik (laten) hebben en/of (laten) geven van een (gedeelte van een) een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan één huishouden, waarbij bewoners verblijven in onzelfstandige woonruimten, al dan niet gebruik makend van gemeenschappelijke voorzieningen;
1.46 kampeerboerderij:
boerderij (of een deel daarvan) met zeer eenvoudige voorzieningen voor verblijfsrecreatief gebruik waar meerdere personen in dezelfde ruimte verblijven;
1.47 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor verblijfsrecereatief gebruik, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
1.48 kampeerterrein:
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.49 kappen van bomen en houtgewas:
het weghalen van een boom en/of houtgewas, waarbij het onderste deel van de stam blijft staan, zodat de boom en/of het houtgewas opnieuw kan uitgroeien;
1.50 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
1.51 kelder/onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven het peil is gelegen;
1.52 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel of prostitutie zijnde, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.53 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en bank;
1.54 kwekerij:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op de boom- en sierteelt;
1.55 landschappelijk inpassingsplan:
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
1.56 landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.57 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve, verzorgende, medische en/of overheidsfuncties, met ondergeschikte detailhandel en/of horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.58 Natuurnetwerk Nederland (NNN):
het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
1.59 nevenactiviteit:
een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;
1.60 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.61 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.62 paardenrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.63 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.64 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.65 plattelandskamer:
een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht:
- in kamers en waar keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht, of
- in zelfstandige eenheden,
al dan niet in combinatie met een dagverblijf;
1.66 plattelandswoning:
een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond;
1.67 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.68 recreatiewoning:
een complex van ruimten, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.69 rooien van bomen en/of houtgewas:
het compleet, met wortel en al, uit de grond halen van een boom en/of houtgewas;
1.70 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.71 streekeigen producten:
producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven gelegen in de gemeente Losser of in naburige gemeenten;
1.72 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
in de vorm van:
- permanente teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals waterbassins;
- tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie kunnen worden gebruikt zolang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden in ieder geval verstaan: folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
1.73 theeschenkerij:
gelegenheid om thee en koffie, met daaraan ondergeschikt andere niet-alcoholhoudende dranken en kleine versnaperingen, tegen betaling te nuttigen;
1.74 verblijfsrecreatie:
een vorm van recreatie gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt.
1.75 voedselbos:
Een voedselbos is een door mensen op agrarische cultuurgrond aangebrachte plantengemeenschap (bestaande uit minimaal 3 vegetatielagen) met een hoog aantal eetbare soorten;
1.76 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.77 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.78 wonen:
het huisvesten van één huishouding in een woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij het woonhuis c.q. de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;
1.79 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.80 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers met ten hoogste 50% van de gevelbreedte van een hoofdgebouw, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
- erven met erfbeplanting
- de kleinschalige en onregelmatige verkaveling;
- de perceelsafscheidingen in de vorm van houtwallen, singels en waterlopen;
- de bestaande zandwegen;
- het reliëf en de bolle ligging van de essen;
- c. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
- d. extensieve dagrecreatie;
Met daarbij behorende
- e. nutsvoorzieningen;
- f. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.1:
en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
- a. het gebouw wordt geplaatst op de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
- 4. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 5. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
- 6. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
- 7. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 8. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
- b. lid 3.2.1:
en worden toegestaan dat een bijenstal wordt gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer dan 10 m2 bedraagt;
- 2. de goot- en bouwhoogte respectievelijk ten hoogste 2,5 m en 3 m bedragen.
- c. lid 3.2.1:
en worden toegestaan dat het bouwvlak van een aangrenzend bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt vergroot op de agrarische gronden die grenzen aan het betreffende bouwperceel tot maximaal 1,5 ha, mits:
- 1. de noodzaak hiertoe uit hoofde van een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond en er een positief onafhankelijk deskundigenadvies omtrent de noodzaak van de vergroting is uitgebracht;
- 2. de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- 3. is aangetoond dat geen onvenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. voor zover de vergroting van het bouwvlak gepaard gaat met een toename van staloppervlak ten behoeve van landbouwhuisdieren, er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
- d. lid 3.2.1:
en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van beheergebouwen, worden gebouwd, mits:
- 1. het gebouw bedoeld is voor het beheer van een landgoed met een oppervlakte van meer dan 50 ha;
- 2. het aantal beheergebouwen per landgoed niet meer bedraagt dan één;
- 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
- 4. de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
- 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- e. lid 3.2.1:
en worden toegestaan dat het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of van een woning met ten hoogste 10 m wordt overschreden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en sierteelt ter plaatse van de aanduiding ‘Overige zone - essen’, met uitzondering van het bestaande gebruik;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
- c. de aanleg van paardrijbakken.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.4, sub a:
voor het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - essen', onder voorwaarde dat de landschappelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast;
- b. lid 3.4, sub b:
voor het gebruik van gronden voor opslag van kuilvoer en materialen voor de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat hieraan voorwaarden kunnen worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing en afscherming;
- c. lid 3.4, sub d:
en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:
- 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
- 2. ten hoogste één paardrijbak wordt aangelegd met een oppervlakte van maximaal 1.200 m2;
- 3. de bouwhoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen, met dien verstande dat sprake moet zijn van open afrasteringen en omheiningen;
- 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- 5. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 4 m en 3 m bedragen;
- 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
- 2. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
- 3. het aanleggen van drainage, uitgezonderd herdrainage;
- 4. het dempen, verdiepen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
- 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
- 6. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
- het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren en paardenstallen; en
- het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
- 7. Het aanleggen en verharden van paden op gronden ten behoeve van het gebruik door kwekerijen;
- 8. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
- 9. het uitvoeren van exploitatieboringen.
- b. Het in lid 3.6, sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. dienen ter uitvoering en realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Natuur en landschap’;
- 4. dienen ter uitvoering van de landschappelijke inpassingsmaatregelen, zoals opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan in Bijlage 1.
- c. De in lid 3.6, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
- a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Natuurnetwerk Nederland (NNN), dan wel deze moet betrekking hebben op particuliernatuurbeheer.
- d. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
- b. een grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een voedselbos, waaronder tevens wordt begrepen het kweken, telen, oogsten en de productie van meerjarige en/of houtige soorten, zoals groente, fruit en noten.
- c. een kwekerij als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit kwekerij'.
- d. verwerking van (streek)eigen geproduceerde producten;
- e. het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit;
- f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandskamer' zijn tevens plattelandskamers toegestaan;
- g. een proeflokaal met daarbij horende ondergeschikte horeca in de vorm van een theeschenkerij met terras;
- h. educatieve doeleinden, waaronder workshops en cursussen.
met daarbij behorend(e):
- i. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
- j. bedrijfswoningen;
- k. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
- l. torensilo's, platen en bassins;
- m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. water;
- q. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- r. wegen, paden en parkeervoorzieningen.
In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per bestemmingsvlak voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m².
In de bestemming is het stallen van caravans, campers en boten in bestaande bedrijfsbebouwing begrepen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, sub b:
en worden toegestaan dat het bouwvlak met ten hoogste 10 m wordt overschreden;
- b. lid 4.2.1, sub g:
en worden toegestaan dat de afstand tussen de bedrijfswoning en het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw wordt vergroot;
- c. lid 4.2.1, sub i:
en worden toegestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot ten hoogste 8 m;
- d. lid 4.2.1, sub i:
en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot ten hoogste 12 m, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
- e. lid 4.2.1, sub i:
en worden toegestaan dat, in geval van gehele sloop van het woongedeelte inclusief de deel met een bestaande inhoud van meer dan 2.000 m³, een nieuw woongedeelte wordt gebouwd met een inhoud van ten hoogste 2.000 m³ mits:
- 1. het nieuwe woongedeelte wordt gebouwd overeenkomstig de voormalige karakteristieke hoofdvorm;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
- f. lid 4.2.1, sub k:
en worden toegestaan dat bijbehorende bouwwerken op een kleinere afstand achter of voor de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. er een positief welstandsadvies wordt afgegeven.
- g. lid 4.2.1, sub j:
en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken minder dan 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw of gelijk is aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. er een positief welstandsadvies wordt afgegeven.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor mestverwerking;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, anders dan de in lid 4.1 toegelaten nevenactiviteiten;
- c. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voor zover het gronden betreft die zijn gelegen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouw of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
- d. het opslaan van zand, steen en naar de aard daarmee gelijk te stellen materialen, voor een periode langer dan zes maanden per jaar;
- e. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover de opslag geschiedt in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf;
- f. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van:
- 1. een bed and breakfast in de bedrijfswoning waarbij de bed and breakfast niet meer dan 8 slaapplaatsen heeft en de parkeerdruk in de openbare ruimte niet toeneemt;
- 2. plattelandskamers ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandskamers', waarbij:
- de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 60 m2 en de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt;
- het aantal kamers per bestemmingsvlak minimaal twee en maximaal vijf is, tenzij het een karakteristiek en/of bijzonder gebouw betreft;
- de kamers ruimtelijk één geheel vormen met de overige bebouwing en voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- de bestaande woonfunctie behouden blijft;
- het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt;
- er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
- i. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsactiviteit, indien:
- 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- 2. de beroeps-/bedrijfsoppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
- 3. de beroeps-/bedrijfsoppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
- 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
- 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- j. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
- k. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één huishouden;
- l. Ondergeschikte horeca in de vorm van een theeschenkerij met terras indien de oppervlakte meer bedraagt dan 150 m2.
4.5 afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.4, sub b:
en worden toegestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een nevenactiviteit, met dien verstande dat alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de nevenactiviteit worden ondergebracht binnen de bestaande bebouwing en er geen sprake is van buitenopslag van (afval)materialen en goederen, behorende bij deze nevenactiviteit;
- b. lid 4.4, sub f:
en worden toegestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor twee huishoudens ten behoeve van inwoning, mits:
- 1. deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
- 2. geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
- 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
- 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. lid 4.4, sub h:
en worden toegestaan dat een kleinschalig kampeerterrein op het bouwperceel wordt aangelegd, met dien verstande dat:
- 1. er uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 2. maximaal twee trekkershutten met een oppervlakte van maximaal 30 m2 per trekkershut, een goothoogte van maximaal 3 en een minimale dakhelling van 18;
- 3. tevens een theeschenkerij in de bestaande gebouwen kan worden toegestaan;
- 4. de landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting voldoende is gewaarborgd;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 7. er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische, landschappelijke of monumentale waarden;
- 8. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
- 9. er tevens wordt voldaan aan de overige voorwaarden uit de Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018 of indien deze beleidsnota wijzigt het op dat moment van toepassing zijnde verblijfsrecreatieve beleid;
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemde archeologische rapport, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 5.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 5.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
- gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1‘.
- b. De in lid 5.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De in lid 5.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
- d. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in lid 5.4 sub a genoemde werkzaamheden is verstoord.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2‘ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar een kampeerterrein voor klein kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
- h. het gebruik en laten gebruiken van bouwwerken voor kamerverhuur.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Overige zone - essen
Ter plaatse van de aanduiding 'essen' dienen de karakteristieke openheid, bodemkwaliteit en reliëf van de essen en steilranden met bijbehorende beplanting te worden hersteld, behouden en ontwikkeld. De beperkingen die aan het bouwen en het gebruik van de essen zijn verbonden, zijn opgenomen in de bestemmingsregels.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
- 1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 4. de hoogte van een mast, inclusief antenne, ten hoogste 40 m zal bedragen;
- 5. is aangetoond dat er geen ontoelaatbare verstoring van de radarsystemen van de Koninklijke Luchtmacht plaatsvindt; dit radarverstoringsonderzoek moet worden uitgevoerd indien de mast hoger is dan 85 m ten opzichte van N.A.P.;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
- 7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in artikel 4 voor het bouwen van gebouwtjes ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor kleinschalig kamperen, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande water- en groenvoorzieningen, alsmede aanpassing van bestaande wegvoorzieningen, mits deze kleinschalig zijn, niet samenhangen met een nieuwe planmatige uitbreiding en mits het karakter van de bestaande voorziening c.q. weg niet verandert;
- e. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor openbare (nuts)voorzieningen, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, alsmede voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en natuurbeheer met een maximum oppervlakte van 75 m2, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
- 2. geen sprake is van onevenredige aantasting of afbreuk van natuur en landschap;
- 3. naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Aanvullende werking welstandcriteria
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
10.2 Natuurtoets
Bij toepassing van de bevoegdheid middels een omgevingsvergunning af te wijken en van wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
- een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
- een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Glanerbrugstraat 47- 49 Glane'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Glanerbrugstraat 47-49 te Glane (gemeente Losser) is een voormalig melkveebedrijf gelegen. De initiatiefnemers zijn onlangs eigenaar geworden van het agrarisch bedrijf en zijn voornemens de agrarische activiteiten voort te zetten in de vorm van een voedselbos met een voedselbos kwekerij en de daarbij horende nevenactiviteiten, waaronder de verwerking van eigen geteelde producten en een kwekerij.
De bijbehorende gronden rondom het erf (circa 17 hectare) worden ingericht als voedselbos, passend bij de landschappelijke en bodemkundige kenmerken en het erf wordt gebruikt voor de verwerking en verkoop van de producten afkomstig uit het voedselbos. Op die manier worden de agrarische activiteiten op het erf voortgezet, maar dan in een andere vorm dan voorheen. Daarnaast is op circa 1 kilometer van het erf een veldkavel (circa 8 hectare) gelegen, welke ook onderdeel uitmaakt van de 17 hectare. Deze veldkavel is gelegen in de gemeente Enschede en maakt derhalve geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Op 21 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser een positief principebesluit genomen ten aanzien van het, door de initiatiefnemers, ingediende principeverzoek. De realisatie van het voedselbos, inclusief bijbehorende activiteiten, wordt mogelijk gemaakt middels voorliggend bestemmingsplan.
1.2 Locatie Plangebied
Het plangebied is gelegen in Glane, net buiten Glanerbrug tussen Enschede en Losser. Het totale plan omvat de herontwikkeling van het erf en bijbehorende gronden aan de Glanerbrugstraat 47-49 en de veldkavel aan de Lonnekerweg in de gemeente Enschede. Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in de voorgenomen ontwikkeling aan de Glanerbrugstraat 47-49. Het plangebied binnen de gemeente Losser bedraagt circa 17 hectare en is gelegen aan de Glanerbrugstraat, welke Losser met Enschede verbindt. Het plangebied grenst daarnaast aan de Glanerbeek, welke tevens de grens met Duitsland vormt. Afbeelding 1 geeft de ligging van het totale plan weer. Afbeelding 2 laat het erf en de omliggende gronden aan de Glanerbrugstraat zien.
Afbeelding 1: Overzicht totale plan Voedselbos Glanerbeek.
Afbeelding 2: Luchtfoto met het plangebied aan de Glanerbrugstraat 47-49 binnen het witte kader.
Het erf binnen het plangebied bestaat uit een tweetal bedrijfswoningen, een ligboxenstal, een jongveestal en een werktuigenberging. Daarnaast zijn op het erf diverse kuilplaten en sleufsilo's aanwezig. Onderstaande afbeelding laat de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen en sleufsilo's zien.
Afbeelding 3: Aanwezige bedrijfsgebouwen aan de Glanerbrugstraat 47-49.
1.3 Huidig Planologisch Regime
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Losser, welke is vastgesteld op 19 maart 2013 door de gemeenteraad. Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch - 2'. Daarnaast kent het zuidoostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Verder kent het perceel aan de noordzijde de gebiedsaanduiding 'essen' en is over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' van toepassing. Een uitsnede van het bestemmingsplan is weergegeven in afbeelding 4.
Afbeelding 4: Uitsnede Bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening Glanerbrugstraat 47- 49 Glane' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0168.bp008vzp20ph03-0301) en een renvooi;
- regels;
- toelichting;
- Bijlagen behorende bij de regels en toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Beschrijving plangebied
Het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de gemeente Losser, aan de rand van Glane tegen Glanerbrug (Gemeente Enschede) aan. Het plangebied wordt begrenst door de Glanerbeek, welke aan de zuidoostzijde van het plangebied loopt, en de Glanerbrugstraat, welke de kern Losser met Glanerbrug verbind.
Het plangebied bestaat uit het erf van een voormalig melkveebedrijf en de daarbij horende gronden. In totaal beslaat het plangebied circa 17 hectare. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het erf en de omliggende huiskavel weer.
Afbeelding 5: Impressie van het erf aan de Glanerbrugstraat 47-49.
Afbeelding 6: Impressie de gronden rondom het erf.
2.1.2 Historie
Op historische kaarten is de ontwikkeling van het huidige landschap goed zichtbaar. De Glanerbeek, met de daarbij horende groenstructuur is op de kaart van 1900 duidelijk zichtbaar. Op de historische kaart van 1900 is de kleinschaligheid en de aanwezigheid van diverse landschapselementen van het oude hoevenlandschap, langs de meanderende beek weergegeven. Percelen werden afgebakend met houtwallen om het vee te kunnen weiden. Op de hoger gelegen koppen de essen en kampen die voornamelijk voor graanteelt gebruikt werden. De historische kaart van 1900 geeft ook duidelijk de verschillende hoogteverschillen tussen de essen en de omliggende percelen weer.
Op de kaart van 1935 is goed te zien dat de heide en ook de moerassen zijn verdwenen. In die periode werden in heel Nederland deze woeste gronden ontgonnen en werden wegen aangelegd. Het karakter veranderde doordat houtwallen verdwenen en akkers deels werden omgezet naar grasland, omzoomd door prikkeldraad.
Afbeelding 7: Historische kaarten ter plaatse van het plangebied.
Na de tweede wereldoorlog vestigde zich steeds meer bewoners langs de Glanerbrugstraat en vanaf de jaren 60 is goed te zien dat boerenbedrijven groter werden en in het landschap diverse erven ontstonden. In de jaren 60 vestigde een melkveehouder zich op het erf aan de Glanerbrugstraat 47-49, deze is op de kaart van 1966 nog niet zichtbaar. De toename van grasland is echter wel zichtbaar op bovenstaande kaart.
2.1.3 Landschap
Het plangebied is gelegen op een helling met als laagste punt de Glanerbeek. Onderstaande hoogtekaart geeft duidelijk de ligging op de helling weer. De ligging aan het Dinkeldal, in de flank van de stuwwal Enschede-Oldenzaal is bepalend voor de natuurlijke ondergrond. De stuwwal is gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (370.000 tot 130.000 jaar geleden). Landijs voerde toen sediment mee uit Scandinavië, dat vermengd werd met lokaal materiaal en zich afzette als keileemlaag, of grondmorene. Deze keileem bestaat uit sterk zandige tot siltige klei, met daarin grind, stenen, blokken en keien. De bovenste laag is vaak zandiger dan de onderlaag, door verwering en uitspoeling van de kleideeltjes.
In de laatste ijstijd, het Weichselien, 120.000 tot 15.000 jaar geleden, was het klimaat in Nederland koud en droog. Er was weinig begroeiing en de wind had vrij spel. Grote hoeveelheden zand uit drooggevallen rivier- en beekbeddingen werden verstoven en als dekzand over het gebied afgezet, zoals langs de randen van de stuwwallen. Dit dekzand bestaat voornamelijk uit fijn, kalkloos zand. In de laatste 10.000 jaar, het Holoceen, ontstond een landschap van dicht begroeide zandruggen en –koppen met daaromheen vochtige, laaggelegen delen waar beken doorheen stroomden.
Afbeelding 8: Hoogtekaart plangebied (bron: AHN, bewerking door initiatiefnemers).
Essen
Aan de noordzijde van het plangebied (zie afbeelding 9) is een es gelegen, welke door hoge groene randen wordt omsloten. Deze es is sterk aangetast, doordat de es door de jaren heen is afgevlakt en een watergang door de es is gegraven. Vanwege de aanwezigheid van een watergang door de es en het ontbreken van kenmerkende stijlranden is de es ruimtelijk gezien niet als es te herkennen. De initiatiefnemers willen de huidige essenstructuur in overeenstemming brengen met de daadwerkelijke situatie. Dit willen zij doen door de es op de juiste plek aan te duiden. De daadwerkelijke plek van de essen is gelegen langs de Glanerbeek. Dit is ook zo opgenomen in de beleidskaarten van Provincie Overijssel. Hierdoor is de huidige gebiedsaanduiding 'Overige zone - essen' niet juist. Aangezien de es elders is gelegen ten opzichte van de huidige gebiedsaanduiding verleggen de initiatiefnemers de gebiedsaanduiding naar de daadwerkelijke es, langs de Glanerbeek. De es langs de Glanerbeek fungeert tevens als kapstok voor het landschappelijk raamwerk (2.2.2). In de presentatie van Van Pardion x De Groot, welke als Bijlage 2 is bijgevoegd is dit voornemen landschappelijk en ruimtelijk weergegeven.
Afbeelding 9: Foto van de diepe sloot welke de es (conform bestemmingsplan) aan de noordzijde doorsnijdt (bron: initiatiefnemers).
Glanerbeek
Langs de Glanerbeek zijn de hoogteverschillen (bolling) nog wel goed te herkennen en te ervaren. Wel zijn de essen langs de Glanerbeek door de jaren heen afgevlakt en zijn de stijlranden ook hier verdwenen. Echter, in tegenstelling tot de es aan de noordzijde is de es langs de beek ruimtelijk nog wel te herkennen.
De gronden langs de Glanerbeek behoren tot de oudere landbouwgronden. Langs de Glanerbeek is tevens nog een klein stuk beekbos aanwezig, maar een groot deel is onbegroeid tot aan de beek. Aan de Duitse zijde van de Glanerbeek staan oude eikenbosjes aan de beek, waardoor een stevige, hoge wand aan deze langgerekte ruimte staat. De combinatie van de welvingen in het landschap met de lange zichtlijnen en doorkijkjes levert een bijzonder fraai landschap op.
Afbeelding 10: Foto van de es (conform provinciaal beleid) langs de Glanerbeek, waarbij de bolling zichtbaar is (bron: VPxDG).
2.2 Toekomstige Situatie
De intiatiefnemers zijn voornemens het huidige melkveebedrijf te transformeren naar een voedselbos met een voedselbos kwekerij, waarbij een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van een toekomstbestendige, regeneratieve, landbouw. Hiermee komt de functie van de intensieve veehouderij te vervallen. Het doel van de transformatie is om de agrarische activiteiten voort te zetten, maar dan in de vorm van een voedselbos. De initiatiefnemers willen een florerend en natuurvriendelijk agrarisch bedrijf opbouwen met een productief en duurzaam toekomstbestendig voedselbos.
Naast de ontwikkeling en productie van het voedselbos wil de initiatiefnemer andere mensen ook kennis laten maken met het voedselbos en de producten die daar vanaf komen. Daarom wordt op het erf ook ruimte geboden om producten te proeven en te kopen.
Verder zijn de initiatiefnemers voornemens op grote schaal te experimenteren met deze nieuwe manier van landbouw en daarmee ook andere te inspireren om zelf aan de slag te gaan met voedselbosconcept. Daarom worden er cursussen gegeven en naast het voedselbos ook een voedselboskwekerij opgestart waarbij voedselbosplantgoed wordt gekweekt.
Afbeelding 11: Overzicht huidige situatie (bron: initiatiefnemers).
2.2.1 Het voedselbos
In een voedselbos wordt een ecosysteem nagebootst, waarin een ecologisch evenwicht ontstaat die de bodemkwaliteit verbetert en de biodiversiteit verhoogt. Het systeem maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare energie van de zon doordat het is opgebouwd uit verschillende lagen. Wanneer het ecosysteem gevestigd is, houdt het voedselbos zichzelf in pincipe in stand en zal de oogst elk jaar groter worden, zonder dat daarvoor mest of intensieve bewerkingen nodig zijn. De soorten die toegepast worden in een voedselbos vervullen voedselproducerende functies of eco-systeem-diensten, specifiek om de bodem te voeden, insecten en andere dieren aan te trekken of om beschutting te bieden.
Voor het voorgenomen voedselbos is nog geen concreet beplantingsplan van soorten en ontwerp gemaakt. Afhankelijk van diverse onderzoeken, zoals bodemonderzoeken, grondwaterstanden en dergelijke, de lokale behoefte en eventuele samenwerkingen met andere toekomstboeren zal een concreet plan worden gemaakt voor de beplanting van het voedselbos. Aangezien het telen- en oogsten in de vorm van een voedselbos passend is binnen de agrarische bestemming en een voedselbos een eigen gewascode kent bij de Rijksdiens voor Ondernemend Nederland (RVO) is er geen noodzaak om een concreet beplantingsplan te hebben om de voorgenomen partiële herziening mogelijk te maken. Vanuit het principeverzoek geldt wel een voorwaarde om het erf landschappelijk in te passen. Voor het erf wordt wel een beplantingsplan opgesteld, voor het voedselbos is dit niet noodzakelijk.
Tevens zal bij de provincie Overijssel een ontheffing worden aangevraagd voor de herplantverplichting. Dit maakt dat de houtopstanden ten behoeve van het voedselbos te allen tijde verwijderd en gewijzigd kunnen worden, zoals dit bij gangbare gewasproductie ook mogelijk is.
2.2.2 Inrichtingsplan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan (vlekkenplan) opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierna volgt een beknopte beschrijving van de beoogde inrichting van het erf en omgeving aan de Glanerbrugstraat 47. Afbeelding 12 laat een schetsontwerp van het beoogde eindbeeld zien.
Afbeelding 12: Beoogde planonderdelen van het voedselbos en de voedselboskwekerij (bron: initiatiefnemers).
De inrichting van het voedselbos is erop gericht om de bestaande landschappelijke elementen te versterken en toekomstbestendig te maken. In het uiteindelijke beplantingsplan voor het voedselbos worden de verschillen in hoogtes, grondsoorten en waterstanden en de kamers met verschillende ruimtelijke- en cultuurhistorische kwaliteiten meegenomen in de keuzes voor bijvoorbeeld specifieke teelten. Daar waar op het vlekkenplan voedselbos is gesitueerd is het de bedoeling om een aantrekkelijk landbouwsysteem te realiseren. De uitstraling moet hierbij uitnodigend zijn voor voorbijgangers.
Landschappelijk raamwerk
Een uitgebreide analyse naar historie en ondergrond van het plangebied is gemaakt vanuit een besef dat de plek de absolute basis moet zijn van het voedselbos. Het landschap is de onderlegger voor het logisch situeren van de verschillende functies, een duurzaam raamwerk voor agrarische ontwikkeling. Daarbij is herstel van de landschappelijke eenheden en logica het uitgangspunt. Zoals eerder in de toelichting al aangeven is geconstateerd dat de noordelijke es niet langer als es herkenbaar is. Het essencomplex aan de beek is ook vergraven, maar hier is de bolling nog wel waarneembaar en ook het kleine esje ten zuiden van het erf heeft wel nog een typische bolling. Door de nieuwe functies zorgvuldig te positioneren kunnen deze essen weer herkenbaar worden. De volgende onderdelen geven concreet vorm aan deze ambitie.
Afbeelding 13. Weergave landschappelijk raamwerk (bron: initiatiefnemers).
Houtwal
De bestaande houtwallen tussen de verschillende percelen worden opgeknapt. In het verlengde van de bestaande houtwal worden ook nieuwe houtwallen gerealiseerd. Zo wordt circa 200 meter aan houtwal aangelegd op de percelen van het voedselbos.
Beekdal
Ander onderdeel in de onderlegger is het terugbrengen van een zone met bomen aan de beek. De Glanerbeek komt dan in de schaduw te liggen, wat voor de flora en fauna in de beek zeer gunstig is.
Erven in het bos
De verschillende erven met woningen, agrarische gebouwen en tuinen worden aan elkaar geregen tot één ruimtelijk herkenbaar geheel. Rondom de gebouwen zijn natuurlijk al veel grote eiken. Door hier veel bomen van eerste grootte eetbare bomen, zoals kastanje en walnoot, aan te planten vullen de nieuwe bomen de bestaande grote eiken aan.
Laan
Een beetje landgoedallure wordt toegevoegd aan het agrarisch perceel door een brede notenlaan als nieuwe entree naar het erf aan te leggen. Zie hiervoor tevens het kopje hieronder 'nieuwe entree'.
Nieuwe entree
Ten behoeve van de nieuwe bedrijfsvoering zal vanaf de Glanerbrugstraat een nieuwe entree worden aangelegd. De huidige entree loopt over het erf van de buren op nummer 45, via het erf van de initiatiefnemer, naar nummer 41 en 43. Met de nieuwe bedrijfsvoering is dat niet wenselijk. Door een nieuwe entree aan te leggen hebben de buren op nummer 45 geen last meer van (vracht)verkeer van en naar het voedselbos. Met de nieuwe inrit wordt tevens een aparte afslag gemaakt richting nummer 41 en 43. In de nieuwe situatie hoeven de bewoners van 41 en 43 niet meer over het erf van de initiatiefnemers om bij de woningen te komen. Vanuit de gemeente (projectgroep Glanerbrugstraat) is aangegeven welk punt voor de nieuwe entree aan de Glanerbrugstraat verkeerskundig wenselijk is, waarna de route naar het erf zo veel mogelijk wordt aangesloten op de landschappelijk kenmerken.
De nieuwe ontsluiting zorgt er daarnaast voor dat bezoekers via het voedselbos richting het erf rijden, waardoor de aandacht gelijk op de bebouwing van het erf wordt getrokken. Zo is het voor bezoekers duidelijk waar zij terecht kunnen voor o.a. producten uit het voedselbos.
Het erf
Naast de inrichting van de agrarische percelen wordt het erf aan de Glanerbrugstraat 47-49 ook heringericht. Ten behoeve van de voedselbos kwekerij wordt bij nummer 49 een nieuwe kas en nieuwe werkschuur gerealiseerd. Om de kas met bijbehorende werkschuur te realiseren, wordt de begrenzing van het bouwvlak verlegd om ruimte creëren. Per saldo blijft de oppervlakte van het bouwvlak hierbij gelijk. Daarnaast zijn de initiatiefnemers voornemens om het essencomplex langs de Glanerbeek te herstellen. Het huidige bouwvlak ligt over het essencomplex (conform de typering van Provincie Overijsel) langs de Glanerbeek. In de beoogde situatie, waarbij het essencomplex wordt beschermd middels een gebiedsaanduiding, is het niet mogelijk om de kas binnen het bestaande bouwvlak te realiseren, aangezien bebouwing op de flank van de es gebouwd dient te worden. Zie hiervoor tevens de onderbouwing, welke met de gemeente Losser is besproken in Bijlage3. Het verleggen van de grenzen van het bouwvlak maakt het tevens mogelijk dat het essencomplex weer open kan worden gemaakt. Hierdoor kunnen de bestaande sleufsilo's voor kuilvoeropslag en bijbehorende erfverharding worden verwijderd en kan de inpassing ten behoeve van het essencomplex plaatsvinden.
Afbeelding 14. Herindeling bestaand erf (bron: initiatiefnemers).
Afbeelding 15. Aanpassing grenzen bouwvlak (bron: initiatiefnemers).
Nieuwe functies op een bestaand erf
Op het erf van het voedselbos (nummer 47) worden tevens een aantal bedrijfsgebouwen opgeknapt om in gebruik te kunnen worden genomen voor het voedselbos. Onderstaande afbeelding geeft de voorgenomen landschappelijke inrichting van het nieuwe erf weer.
Afbeelding 16. Erfinrichting aan de Glanerbrugstraat 47-49 (bron: Initiatiefnemers).
Voorerf
Op het voorerf wordt een open ruimte gerealiseerd. Alle boerenerven in Nederland kenden oorspronkelijk een sierdeel aan de voorzijde en een werk-deel aan de achterkant. Op het achtererf vinden ook meer de bedrijfsactiviteiten plaats. Rondom het erf is er meer nadruk op de beleving, aangezien daar het proeflokaal is, de winkel en de verwerking van de oogst.
Proeflokaal
In één van de bestaande bedrijfsgebouwen wordt een proeflokaal en theeschenkerij gerealiseerd, waar producten uit het voedselbos verwerkt worden. Hier worden tevens cursussen en workshops gehouden.
Winkel
In de voorzijde van de ligboxenstal wordt een kleine (boerderij)winkel gerealiseerd voor de verkoop van streekeigen producten afkomstig uit o.a. het voedselbos. De winkel betreft een nevenfunctie van het voedselbos.
Afbeelding 17: Referentie lokale (boerderij)winkel (bron: Initiatiefnemers).
Kwekerij
De kwekerij is gesitueerd naast de tweede bedrijfswoning. De opkweek van plantmateriaal zal plaatsvinden in de volle grond. Voor de opslag van materialen en het beschut kunnen werken met stekken en enten is een bedrijfsgebouw noodzakelijk. Ook is voor de allereerste fase van de kweek een kas noodzakelijk. De kas moet duidelijk zichtbaar en aantrekkelijk zijn én daarnaast moet het goed bereikbaar zijn vanaf de entreelaan, omdat deze tevens dient voor de informatie over en verkoop van plantmateriaal. Daarnaast zal plantgoed gekweekt worden rondom de kas in de volle grond. De kas en omliggende kweekbedden worden landschappelijk ingepast in het landschappelijk raamwerk, zodat de uitstraling van de kwekerij netjes en aantrekkelijk blijft.
Plattelandskamers
Op het erf aan de Glanerbrugstraat 47 worden in de voormalige jongveestal een vijftal plattelandskamers gerealiseerd . Deze plattekamers zijn als nevenactiviteit een integraal onderdeel van het voedselbos, waarbij bezoekers van het erf optimaal het voedselbos en de daarbij horende activiteiten, waaronder de verwerking van eigen geteelde gewassen, kunnen beleven.
Landschappelijke versterking van het erf
Binnen het landschappelijk raamwerk krijgt het erf aan de Glanerbrugstraat 47-49 ook een versterking. Zo worden aan weerszijde van de entreelaan notenbomen aangeplant en worden op het erf nieuwe erfbomen aangeplant. Deze nieuwe aanplant moet de groene zone rondom het erf verbinden met de verschillende elementen van het voedselbos. Zie hiervoor tevens Bijlage 1
Afbeelding 18. Erfinrichting met bijbehorende aanplant aan de Glanerburgstraat 47-49 (bron: Initiatiefnemers).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- Afwentelen wordt voorkomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling en omschakeling van een melkveebedrijf naar een agrarisch bedrijf waarbij een voedselbos met voedselbos kwekerij wordt gerealiseerd. Met de transformatie van de agrarische activiteiten komt een intensieve veehouderijfunctie, nabij het Natuurnetwerk Nederland en het Natura 2000-gebied Dinkelland te vervallen. De omschakeling naar een extensievere vorm van agrarisch grondgebruik heeft geen negatieve effecten op nationale belangen. Met het voorgenomen plan wordt voldaan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Daarbij worden binnen het plangebied diverse functies gecombineerd, welke allen gekoppeld zijn aan het voedselbos. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de NOVI.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS/NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (bij besluit van 21 april 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een agrarisch erf, waarbij de intensieve functie komt te vervallen en de agrarische activiteiten worden voortgezet in de vorm van een voedselbos. Er worden geen extra woningbouwkavels gerealiseerd met het voorgenomen plan. De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.
3.2.3 Conclusie Rijksbeleid
Vanuit de NOVI, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorliggend plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen het rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in meerdere visies, nota's en andere plannen. Voor deze ontwikkeling zijn de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Overijssel van belang.
3.3.1 Omgevingsvisie- en verordening Provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
- Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
- SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt de toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
- Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.3.2 Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Losser 2023-2040
Op 28 maart 2023 heeft de gemeenteraad van Losser de 'Omgevingsvisie 2023-2040' vastgesteld. Met de Omgevingsvisie wil de gemeente losser een toekomstbeeld voor haar gemeente schetsen, waarbij ingegaan wordt op de ambities en de leefomgeving in 2040. Hiervoor heeft de gemeente één centraal uitgangspunt geformuleerd: "Bij alle ambitities en speerpunten staan onze landschappelijke waarden en kwaliteiten centraal".
Als grensgemeente wil Losser zich de komende jaren focussen in het aanrekken van toeristen en ondernemers. Hiervoor heeft Losser een viertal overkoepelende ambities geformuleerd met daaraan gekoppeld doelen, keuzes en acties:
- 1. Een herkenbaar en gastvrij Losser.
- 2. Een leefbaar en gezond Losser.
- 3. Een toekomstgericht Losser.
- 4. Een innovatief en ondernemend Losser
Deze vier ambities garanderen bovendien dat de opgaven in de fysieke leefomgeving van Losser integraal worden benaderd en daarmee aansluiten bij de Omgevingswet.
Naast de overkoepelende ambities heeft de gemeente Losser ook per gebied eigen gebiedsgerichte keuzes. Dit doet de gemeente aan de hand van Geibedskompassen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plangebied is gelegen in het gebiedskompas 'In het dal van de Dinkel'. In dit gebied, dat in de kern kwetsbaar is vanwege natuurwaarden, komen verschillende functies samen. De weidegronden in het beekdal zijn van oudsher onderdeel van het kampenlandschap met de akkergronden en boerderijen op de flank van de stuwwal. Naast het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden van de Dinkel heeft het dal van de Dinkel ook een belangrijke recreatieve doelstelling, waaronder kansen voor fiets- en wandelmogelijkehden en andere meer kleinschalige vormen van (verblijfs)recreatie. Verder wil de gemeente inzetten op het behoud van de agrarische functie, waarbij ingezet wordt op verbreding en transitie naar kringlooplandbouw.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie met specifiek het gebiedskompas 'in het dal van de Dinkel'. Zo zorgt de voorgenomen tranisitie van het agrarische bedrijf voor het behoud van de agrarische functie, maar dan in de vorm van een voedselbos waarbij de intensieve agrarische functie komt te vervallen. Tevens zorgt de transitie van het erf ervoor dat op het erf ruimte ontstaat voor recreatie, waaronder kleinschalige (verblijfs)recreatie. Hiermee past de voorgenomen ontiwkkeling binnen de Omgevingsvisie.
3.4.2 Nota Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018
In samenwerking met de gemeenten Dinkelland, Oldenzaal en Tubbergen heeft de gemeente Losser de beleidsnota 'Verblijfsrecreatie Noordoost Twente' opgesteld. Het doel van de beleidsnota is om kaders weer te geven waarbinnen de verschillende vormen van verblijfsrecreatie zich in de toekomst, in de vier gemeente van Noordoost Twente, kunnen blijven ontwikkelen. Binnen de regio is de verblijfssector over het algemeen kleinschalig en traditioneel van karakter. Hierdoor valt te spreken van een verzadigde markt. Conform de beleidsnota is vernieuwing, differentiatie en innovatie nodig binnen de sector, waarbij vraag en aanbod beter aansluiten, om de sector vitaal te houden. Hierbij is de volgende visie geformuleerd:
Versterking van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod.
Voor toekomstige ontwikkelingen hanteert Noordoost Twente een aantal uitgangspunten voor verschillende verblijfsvormen. Zo ook voor plattelandkamers. Onder plattelandkamers wordt verstaan:
een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf. Hierbij wordt overnacht:
- In kamers waarin keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijk ruimte worden ondergebracht of
- In zelfstandige eenheden
al dan niet in combinatie met een dagverblijf.
Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.
Bij plannen voor verbreding, uitbreiding of nieuwvesting dient bij de afweging met een aantal aspecten rekening te worden gehouden. Zo dient de meerwaarde aangetoond te worden, dienen de plattelandkamers aan brandveiligheidseisen te voldoen, te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening (m.b.t. verkeer, milieu, ecologie en landschap).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Bij de voorgenomen ontwikkeling worden een tweetal plattelandkamers ontwikkeld ten behoeve van de beleving van het Voedselbos en de daarbij horende activiteiten. Hierbij wordt voldaan aan de richtlijnen uit de beleidsnota 'Verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018'. Zo worden de drie plattelandskamers in (voormalige) agrarische bebouwing gerealiseerd, hebben ze beide een maximale oppervlakte van 60 m2, vindt parkeren plaats op eigen erf en worden de plattelandskamers, als onderdeel van het erf, landschappelijke ingepast.
Met de realisatie wordt bijgedragen aan de diversificatie van het aanbod voor verblijfsrecreatie. Een combinatie van plattelandskamers op een agrarisch erf, waarbij de agrarische activiteiten bestaan uit een een voedselbos met de daarbij horende nevenactiviteiten is een nieuwe concept voor Noordoost-Twente. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidsnota Verblijfsrecreatie Noordoost-Twente.
3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
De ontwikkeling is in lijn met de doelen en ambities zoals beschreven in de 'Omgevingsvisie Losser 2023-2040' en in de 'Nota verblijfsrecreatie Noordoost Twente 2018'.
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op verschillende waarden beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.
4.2 Natuurwaarden
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is geborgd in de Wet Natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.
Door Eelerwoude is een natuurtoets uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in Bijlage 4 Voedselbos Glanerbeek Flora- en Fauna Quickscan behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven in deze paragraaf.
4.2.1 Soortenbescherming
Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime “andere soorten”. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen. Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn.
Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (circa van 1 maart tot 15 juli) uit te voeren.
De meeste werkzaamheden kunnen binnen het broedseizoen plaatsvinden omdat de omliggende beplantingen hierbij gespaard blijven. Wel dient met werkzaamheden in de schuren rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van in gebruik zijn de nesten. Met name witte kwikstaart en winterkoning gebruiken dergelijke schuren regelmatig om in te broeden.
Ongewervelden
Binnen het plangebied komt mogelijk kleine ijsvogelvlinder voor. Kleine ijsvogelvlinder plant zich mogelijk ook voort in de aanwezige wilde kamperfoelie. Zolang de houtwal met wilde kamperfoelie in zijn geheel gehandhaafd blijft is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Deze blijft gehandhaaft.
Algemene zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid dievoor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld door de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
4.2.2 Gebiedsbescherming
Niet stikstof-gerelateerde effecten
In de directe omgeving van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Dinkelland, de Glanerbeek langs het plangebied maakt hier onderdeel van uit. Dit Natura 2000-gebied ligt op enkele meters afstand van het gebied. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken echter dat de effecten uitsluitend tot het plangebied beperkt blijven. Hiernaast worden er geen veranderingen uitgevoerd binnen het plangebied welke het Natura 2000-gebied negatief beïnvloeden. Het extensiever gaan beheren van de gronden heeft mogelijk zelfs een positief effect doordat er minder uitspoeling van meststoffen plaatsvindt. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Stikstof-gerelateerde effecten
In het plangebied is sprake van een afname van de stikstofdepositie, aangezien een veehouderij komt te vervallen. Een voedselbos is een dusdanig extensieve vorm van agrarisch ondernemen dat het aannemelijk is dat er sprake zal zijn van een afname van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
4.2.3 Bescherming van houtopstanden
Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:
- alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Boswet. Mogelijk worden ruwe berken gekapt ten westen van de woningen. Dit betreft geen rijbeplanting van meer dan 20 bomen of een boselement, groter dan 10 are. Het uitvoeren van een nadere toetsing houtopstanden is hierom niet aan de orde.
4.2.4 Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van het NNN-gebied van de provincie Overijssel of de Zone Ondernemen met Natuur en Water. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied betreft de Glanerbeek. Van afname van areaal is hierom geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een uitgebreide toetsing wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.
4.3.1 Archeologie
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De gemeente Losser heeft haar archeologische waarden beschermd middels dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'(vastgesteld 19-03-2013). Voorliggend plangebied kent gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. De realisatie van de voorgenomen kas en werkschuur zijn niet binnen de dubbelbestemming gelegen. Daarnaast blijven geplande werkzaamheden (zoals bodem ingrepen) beperkt en beneden de grenswaarden. Daarmee wordt archeologisch onderzoek niet benodigd geacht. De archeologische dubbelbestemming blijft behouden om de archeologische waarden ook in de toekomst te beschermen.
Afbeelding 27. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied, met de agrarische dubbelbestemming uitgelicht (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
4.3.2 Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Er worden met het voorliggende plan geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten die worden gesloopt en/of aangetast. Ook worden andere cultuurhistorische waarden niet aangetast. Zo blijft de es aan de noordkant van het plangebied intact en beleefbaar.
4.4 Water
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.
Rijksbeleid
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
- Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
- We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
- Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.
Waterschap Vechtstromen
Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in een Watervisie 2050 en Waterbeheerprogramma 2022-2027. De drie belangrijkste opgaven voor waterschap Vechtstromen uit de Watervisie 2050 zijn de toenemende droogte en overlast als gevolg van klimaatverandering, de waterkwaliteit die onder druk staat en de transitie naar een duurzame ontwikkeling. Maar deze opgaven bieden ook kansen. De Watervisie van Vechtstromen benoemt zeven hoofdlijnen, maakt een doorkijk naar 2050, richt het denken en werken van de waterschapsorganisatie en biedt belanghebbenden duidelijkheid hoe we het gesprek over de leefomgeving insteken en we moeilijke keuzes niet willen ontwijken. Het Waterbeheerprogramma vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie en beschrijft hoe het waterschap in de periode van 2022-2027 werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
De Keur en Legger
Op de Leggerkaart, behorende bij de Keur waterschap Vechtstromen, is te zien dat er een drietal watergangen nabij het plangebied zijn gelegen. Dit zijn de Glanerbeek aan de oostzijde, de sloot aan de noordzijde bij de es en een watergang, welke langs en onder het erf doorloopt. In de Keur artikel 3.2 (Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones) staat vermeld dat het zonder vergunning verboden is om gebruik te maken van en handelingen te verrichten, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, met betrekking tot een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone.
Afbeelding 28. Uitsnede legger Waterschap Vechtstromen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een voedsbos op de agrarische percelen, waarbij de agrarische bestemming blijft behouden. Ter plaatse van het erf wordt overtollige verharding verwijderd en naast nummer 49 een nieuwe kas en werkschuur gerealiseerd. Deze ontwikkelingen hebben geen directe impact op de aanwezige watergangen. Werkzaamheden en handelingen vinden buiten de watergangen en de daarbijhorende beschermingszones plaats.
Digitale watertoets
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 5). Uit de digitale watertoets komt dat de 'normale procedure' gevolgd kan worden. De initiatiefnemers hebben de voorgenomen plannen afgestemd en hebben nauw contact met het waterschap. Het waterschap staat positief tegenover de ontwikkeling en verwachten ook positieve effecten met de komst van het voedselbos.
Hoofdstuk 5 Milieutoets
5.1 Inleiding
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
- bodem;
- geluid;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid;
- bedrijven en milieuzonering;
- vormvrije m.e.r.-beoordeling;
- verkeer en parkeren.
5.2 Bodem
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen ontwikkeling waarbij nieuwe woningen of andere milieugevoelige objecten worden toegevoegd. Voorliggend bestemmingsplan maakt een voedselbos met de daarbij horende activiteiten mogelijk en zorgt er daarnaast voor dat de intensieve functie komt te vervallen. De agrarische bestemming blijft behouden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden in de nieuwe situatie bestaande gebouwen, zoals de ligboxenstal, getransformeerd zodat deze passen bij de functie van het voedselbos en daarbij horende nevenactiviteiten, waaronder een winkelfunctie en proeflokaal. De bestaande jongevee stal wordt verbouwd tot plattelandskamers. De bestaande machine berging wordt binnen het erf verplaatst naar beter passende locatie.
Ten behoeve van de aankoop van de locatie aan de Glanerbrugstraat en de beoogde functiewijziging is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in Bijlage 6 behorende bij voorliggende toelichting bijgevoegd. De conclusie van dit onderzoek is dat er enkele verontreigingen zijn waargenomen. Echter overschrijden de gemeten gehalten de tussenwaarden niet, waardoor het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet aan de orde is. Vanuit milieukundig oogpunt was er geen bezwaar tegen de aankoop van het terrein, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
5.3 Geluid
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen industrie in de nabije omgeving gelegen is.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in het toevoegen van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen. De akoestische situatie blijft onveranderd. Een onderzoek voor het aspect geluid is hiermee niet aan de orde.
5.4 Luchtkwaliteit
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.
In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een voedselbos met daarbij horende activiteiten, zoals een proeflokaal en een winkel. Deze ontwikkeling is kleinschaliger dan het huidige melkveebedrijf en is dan ook niet vergelijkbaar met de omvang van de realisatie van 1.500 woningen. Tevens is het aantal verkeersbewegingen in de bouw- en gebruiksfase van het voedselbos en de voedselboskwekerij niet beduidend hoog dat deze een negatieve impact heeft op de luchtkwaliteit. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
- Transport risico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
- Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):
- In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
- Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Afbeelding 29. Uitsnede risicokaart Nederland, waarbij het plangebied binnen de rode cirkel is gelegen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Aan de hand van de risicokaart is de externe veiligheid van het plangebied getoetst. Deze is te zien op bovenstaande afbeelding. Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportassen (spoor, weg en water) of transportleidingen aanwezig zijn.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies (uitwaartse zonering);
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen (inwaartse zonering);
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft een transformatie van een melkveebedrijf naar een voedselbos met voedselbos kwekerij. Voor een voedselbos zijn geen specifieke richtafstanden opgenomen. Voor kassen en bedrijfsgebouwen behorende bij tuin- of akkerbouw zijn wel richtafstanden opgenomen. De grootste afstand is hierbij 30 meter voor het aspect geluid. De VNG-uitgave kent tevens geen richtafstand voor een proeflokaal. Voor het proeflokaal wordt een vergelijking gemaakt met 'Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding', waarbij de hoogste richtafstand 10 meter bedraagt. Deze richtafstanden zijn lager dan dat voor het houden melkvee (100 meter) en varkens (200 meter).
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling een positieve bijdrage heeft voor omliggende woningen en andere milieugevoelige objecten. Ook worden er geen bedrijven in de omgeving, met de voorgenomen verandering van bedrijfsvoering, belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het voorgenomen plan wordt voor het aspect 'bedrijven en milieuzonering' uitvoerbaar geacht.
5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Tevens kan de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangemerkt als een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.
5.8 Verkeer En Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeer behoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Ten behoeve van een goede ontsluiting wordt de huidige inrit verlegd, zodat er een betere ontsluiting ontstaat naar het erf en naar de woning van de naast gelegen buren (nummer 41 en 43). Op dit moment moeten de bewoners van nummer 41 en 43 langs het erf aan de Glanerbrugstraat 47 om bij hun woning te komen. De nieuwe inrit maakt dat zij een eigen aftakking krijgen, wat ten goede van de verkeersafwikkeling komt.
Parkeren
Parkeren gebeurt op eigen terrein. Op het terrein van het voedselbos is ruimte voor twaalf parkeerplaatsen achter de verplaatste wagenloods. Bij de nieuwe kas is tevens ruimte voor acht parkeerplaatsen. Bij incidentele piekmomenten is langs de entreelaan ruimte gereserveerd voor zestien extra parkeerplekken.
5.9 Conclusie Milieutoets
De verschillende aspecten van de milieutoets, zoals besproken in dit hoofdstuk, duiden niet op nadelige milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er kan geconcludeerd worden dat de milieuaspecten geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.
Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied' (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Losser.
6.2 Inleidende Regels
In Artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
InArtikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.
6.3 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
Voor de gronden binnen het plangebied die rondom het agrarisch bedrijf zijn gelegen is de bestemmming 'Agrarisch - 2' toegekend. Deze bestemming blijft hoofdzakelijk ongewijzigd ten opzicht van het vorige bestemmingsplan, is het nieuw dat de bestemming wordt voorzien van een specifieke functieaanduiding ten behoeve van het voedselbos.
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
De bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is toegekend aan het agrarisch bedrijf, waarbinnen de bebouwing en de verschillende nevenactiviteiten zijn toegestaan. Deze bestemming blijft in hoofdlijnen gelijk ten opzichte van het vorige bestemmingsplan, waarbij binnend deze bestemming een aantal nevenfuncties worden toegestaan.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden
6.4 Algemene Regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de vormen van strijdig gebruik voor gronden en bouwwerken genoemd.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Deze regels zijn de gebiedsaanduidingen in dit bestemmingsplan en regelen de bescherming van de karakteristieken van de essen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel worden de overige regels beschreven.
6.5 Overgangs- En Slotregels
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in
Artikel 11 Overgangsrecht
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Het laatste artikel is Artikel 12 Slotregel Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Overleg
Het Rijk
Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel
Waterschap Vechtstromen
Tevens is het plan middels de digitale watertoets afgestemd met waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Water. Daarnaast hebben de initiatiefnemers al contact gehad met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. Het waterschap staat positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling.
7.2.2 Participatie
De initiatiefnemer hechten veel waarde aan goede buurtschap en dus ook noaberschap. Om de plannen te introduceren hebben de initiatiefnemers een eigen website opgericht waar de ontwikkelingen te volgen zijn. Daarnaast hebben de initiatiefnemers met de buren gesproken over de beoogde plannen.
Zo heeft er op 8 maart 2022 een presentatie plaatsgevonden in het dorpshuis te Glane. In het vervolg hierop zijn directe buren op 3 oktober 2022 uitgenodigd voor een gesprek over de plannen, waarbij de plannen zijn toegelicht en de buren hun mening konden toelichten. De wensen vanuit de buurt zijn zo goed mogelijk verwerkt in de plannen.
7.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn heeft eenieder de kans om hun zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Indien er zienswijzen worden ingediend tegen de voorgenomen ontwikkeling worden deze in deze paragraaf verwerkt.
7.3 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatie plan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatie plan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatie plan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichting Voedselbos Glanerbeek
Bijlage 1 Landschappelijk inrichting Voedselbos Glanerbeek
Bijlage 1 Voedselbos Glanerbeek Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Voedselbos Glanerbeek Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 2 Voedselbos Glanerbeek Tussentijdse Presentatie Landschappelijke Onderbouwing
Bijlage 2 Voedselbos Glanerbeek tussentijdse presentatie landschappelijke onderbouwing
Bijlage 3 Voedselbos Glanerbeek Onderbouwing Landschap En Ontwerpproces
Bijlage 3 Voedselbos Glanerbeek onderbouwing landschap en ontwerpproces
Bijlage 4 Voedselbos Glanerbeek Flora- En Fauna Quickscan
Bijlage 4 Voedselbos Glanerbeek Flora- en Fauna Quickscan
Bijlage 5 Voedselbos Glanerbeek Samenvatting Watertoets
Bijlage 5 Voedselbos Glanerbeek Samenvatting watertoets
Bijlage 6 Voedselbos Glanerbeek Verkennend (Asbest)bodemonderzoek
Bijlage 6 Voedselbos Glanerbeek verkennend (asbest)bodemonderzoek