Landelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse
Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder
Vastgesteld op 29-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Landelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse met identificatienummer: NL.IMRO.0171.BO00613-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden bedrijf
de in Bijlage 2 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.6 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die een woning doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder de woning opnieuw te doorkruisen of in het erf achter de woning te komen;
1.8 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder de woning, uitgezonderd de grond onder de oorspronkelijke woning;
1.11 bebouwingspercentage
de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.23 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning. Gronden met de bestemming 'Groen – Erfsingel' worden niet tot het erf gerekend.
1.24 extensieve openluchtrecreatie
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes;
1.25 horeca
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf), waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, theehuizen, broodjeszaken en dergelijke;
1.26 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.27 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.28 voorkant
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied, aangegeven met de gevellijn op de verbeelding;
1.29 vrije beroep
beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied;
1.30 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
- a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel. - b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven / voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is. - c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren. - d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. - e. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. - f. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. - g. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m blijven buiten beschouwing.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Erfsingel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Erfsingel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opgaande afschermende beplanting;
- b. een bebouwingsvrije onderhoudsstrook;
- c. erfsloten;
met daaraan ondergeschikt:
- d. tuinen, erven en paden;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.
Artikel 4 Wonen - Extra Woningen Op Erven
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen - Extra woningen op erven” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
met daarbijbehorende:
- a. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. andere werken;
- d. tuinen, erven en paden;
- e. waterkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht Bouwwerken
8.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
8.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
9.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanLandelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse.
november 2018
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
In het voorliggende bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse' wordt vastgelegd op welke wijze de bestemming van het agrarische bouwvlak aan de Bomenweg 32 te Marknesse, gelegen in de gemeente Noordoostpolder, wordt omgezet naar een woonbestemming, zodat het gebruik van de huidige bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast is dit bestemmingsplan de planologische regeling die de splitsing van de bestaande woning in twee woonéénheden mogelijk maakt. De bestaande inrit die de ontsluiting van het perceel regelt blijft gehandhaafd en parkeren vindt op eigen terrein plaats.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse' bestaat uit de volgende stukken:
- een toelichting
- een set regels, waarin het gebuik van het perceel is vastgelegd
- een verbeelding, waarop het gebied is aangegeven dat betrokken is bij de voorgenomen functiewijziging.
In de toelichting is een planbeschrijving opgenomen, een beschrijving van het beleid en de resultaten van een aantal onderzoeken.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied omvat het perceel aan de Bomenweg 32 te Marknesse, gelegen in het buitengebied van de Noordoostpolder, ten zuidwesten van de kern Marknesse.
Op de navolgende afbeelding is de situering van het plangebied globaal aangegeven.
Afbeelding: globale ligging van het plangebied (rood omcirkeld)
1.4 Overzicht Vigerende Planologisch-juridische Regeling
Voor het perceel Bomenweg 32 is de Beheersverordening Landelijk Gebied van kracht. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016, met identificatienummer NL.IMRO.0171.BV00001-VS01. In deze beheersverordening is het destijds geldende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004 hernieuwd van toepassing verklaard. Een uitsnede van de verbeelding, behorende bij deze beheersverordening is hieronder opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede vigerende beheersverordening
Afbeelding: plangebied conform verbeelding 'Landelijk gebied 2004'
De beheersverordening 'Landelijk gebied' vormt het kader voor de ruimtelijke ordening voor het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder. Het heeft tot doel het gebruik en de inrichting van gronden en het oprichten van gebouwen en bouwwerken te regelen en te beheren. Dit met het oog op het bevorderen van een zo goed mogelijk gebruik van het landelijk gebied. De beheersverordening vormt een stuk gemeentelijke wetgeving: het bindt zowel de burger als de overheid.
In de beheersverordening is voor het betreffende perceel bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Hierin heeft het erf de bestemming 'Agrarisch gebied'. Naast een bij het bedrijf behorende bedrijfswoning zijn hier geen woonmogelijkheden toegestaan. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 28, lid 3) opgenomen om bij bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar 'Wonen'. Deze bevoegdheid is gekoppeld aan de voorwaarde dat het aantal woningen gelijk blijft. Aangezien er in de voorgenomen ontwikkeling woningsplitsing zal plaatsvinden kan er geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid, omdat de beheersverordening in werking is getreden.
Nu de situatie zich voordoet dat de gemeente medewerking wil verlenen aan een ontwikkeling die niet past binnen de regels van de beheersverordening, dan is dit, evenals bij een bestemmingsplan, mogelijk middels een separate planologische procedure. De beheersverordening zelf biedt geen basis voor nieuwe ontwikkelingen.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken. In Hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. In Hoofdstuk 3 volgt een overzicht van het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In Hoofdstuk 4 komt de procedure van het plan en de uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Het Plan
In de toekomstige situatie wordt de boerderij bewoond door twee huishoudens. Hiervoor zal er een interne verbouwing plaatsvinden. De woning wordt gesplitst, waardoor er een extra woning wordt toegevoegd en er zal een aparte huisnummering plaatsvinden.
In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' had het perceel Bomenweg 32 een agrarische bestemming. Deze bestemming is in de beheersverordening Landelijk Gebied daarmee ook van kracht voor dit perceel. De agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. De nieuwe eigenaar wenst geen agrarische activiteiten uit te voeren op het perceel. Teneinde bewoning voor twee huishoudens op het perceel mogelijk te maken dient er een wijziging van de bestemming plaats te vinden naar 'Wonen - Extra woningen op erven'.
Op 23 maart 2017 heeft de aanvrager daarom een principeverzoek voor een bestemmingsplanwijziging ingediend bij de gemeente Noordoostpolder. Met dit verzoek wil de aanvrager graag de bestemming van het perceel wijzigen. Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven planologische medewerking te willen verlenen aan het verzoek.
Het perceel Bomenweg 32 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Omdat de huidige eigenaar geen agrarische activiteiten wenst uit te voeren op het perceel, zal er een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Extra woningen op erven' worden doorgevoerd. De inrichting van het erf, waaronder de erfverhardingen en de beplanting zijn vrij in te delen, maar de erfsingel dient in stand gehouden te worden en waar nodig verbeterd en/of hersteld te worden. Wat betreft het aspect verkeer blijft de bestaande inrit behouden en zal er geen nieuwe inrit worden gerealiseerd. Parkeren vindt op eigen terrein plaats.
Op deze wijze wordt een in onbruik geraakt agrarisch erf doelmatig herbenut. Tegelijkertijd wordt er een kwaliteitsimpuls op het vrijkomende agrarische erf bewerkstelligd door het mogelijk maken van een reguliere woonfunctie in de oorspronkelijke karakteristieke bebouwing. De kwaliteitsimpuls bestaat dan uit het behoud van de oorspronkelijke en karakteristieken van het bedrijfsgebouw, zodat het erf met haar oorspronkelijke opzet behouden blijft voor de toekomst. Onderdeel van de kwaliteitsimpuls is tevens om de erfbeplanting in stand te houden en, waar nodig, te herstellen.
Met deze elementen wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap van de Noordoostpolder.
2.2 Kader
De kader en voorwaarden waaraan dit voornemen dient te voldoen wordt beschreven in paragraaf 3.4 nieuw beleid 'Extra woning op erven'. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het perceel planologisch vastgelegd zal worden.
Zoals in paragraaf 1.4 al is beschreven valt het plangebied onder de vigeur van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied'. De bestemmingen die in deze beheersverordeningen van toepassing worden verklaard zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'. De enkelbestemming 'Wonen - Extra woningen op erven' uit dit bestemmingsplan zal als basis dienen voor de bestemming van het perceel Bomenweg 32, echter zullen er specifieke maatwerkregels worden toegevoegd. Deze maatwerkregels hebben voornamelijk betrekking op de woningsplitsing en de erfsingel. Voor nevenfuncties wordt dezelfde ruimte geboden als bij reguliere woonbestemmingen onder bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.
Hoofdstuk 3 Beleidskader En Onderzoek
3.1 Algemeen
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
- Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 2 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
- Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In paragraaf 3.7 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
- Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het voornemen is om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Extra woningen op erven ', waarbij de bestaande agrarische bedrijfswoning op het perceel wordt uitgebreid. Om te beoordelen of de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is, moet vastgesteld worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat de woning gesplitst zal worden naar twee woonéénheden, wordt er een woning toegevoegd. Volgens jurisprudentie wordt het toevoegen van één woning echter niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Het voornemen behoeft derhalve niet nader getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.3 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Flevoland Straks
De Omgevingsvisie Flevoland Straks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
- Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
- Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
- Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
- Duurzame Energie
- Regionale Kracht
- Circulaire Economie
- Landbouw: Meerdere Smaken
De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks. Er wordt namelijk een nieuwe invulling gegeven aan een voormalige agrarisch terrein, wat kan worden aangemerkt als een duurzame ontwikkeling. De bedrijfswoning komt namelijk niet leeg te staan wat verloedering van het pand en de omgeving voorkomt. Verder maakt de ontwikkeling op het perceel Bomenweg 32 onderdeel uit van een breder kader. Hierop wordt verder in deze paragraaf ingegaan. Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie Flevoland Straks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.
Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt in het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Bomenweg 32 maakt onderdeel uit van een breder kader. Dit kader wordt nader uitgelegd in de paragraaf gemeentelijk beleid. De mogelijkheid om een extra woning op een vrijkomend agrarisch erf toe te voegen is strijdig met het Omgevingsplan Flevoland 2006. De gemeente Noordoostpolder heeft bij het college van Gedeputeerde Staten van Flevoland het verzoek ingediend om in te stemmen met haar nieuwe beleid voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven.
Het primaat van het nieuwe beleid is gelegen in de herontwikkeling, naar een woonfunctie, waarbij bedrijfsbebouwing kan worden vervangen door woningen. De verwachting is dat als gevolg van schaalvergroting in de landbouw en maatschappelijke en/of demografische trends, vele agrarische bedrijven zullen verdwijnen. Onderzoeken van onder andere Alterra geven aan dat voor de provincie Flevoland deze ontwikkeling zich met name in de gemeente Noordoostpolder zal gaan manifesteren. De gemeente Noordoostpolder heeft het college van Gedeputeerde Staten verzocht om voor deze beleidsuitwerking af te wijken van het Omgevingsplan vanwege strijd met essentiële onderdelen van het Omgevingsplan (clustering van bebouwing in het landelijk gebied). Het Omgevingsplan biedt de mogelijkheid om op experimentele basis af te wijken van het Omgevingsplan.
Het college van Gedeputeerde Staten heeft besloten om onder voorwaarden een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek van de gemeente Noordoostpolder, en hiermee de bereidheid uit te spreken om door toepassing van het Experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland 2006 af te wijken van provinciale omgevingsbeleid, voor een maximaal aantal van 26 concrete verzoeken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de provinciale beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het gaat hierbij om de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen landelijk gebied' van provincie. Echter, de provincie Flevoland heeft de bereidheid getoond af te willen wijken van het vastgestelde beleid door toepassing van en Experimentenkader voor ten hoogste 26 concrete verzoeken. Op 7 februari 2017 hebben de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland het Experimentenkader vastgesteld. Dit bestemmingsplan past daarmee binnen het Experimentenkader van de provincie Flevoland.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Conclusie
Het provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De voorgenomen ontwikkeling past, met in acht name van het gestelde over de toepassing van het Experimentenkader, binnen dit beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten. Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Boomweg 32 is van ondergeschikte aard en is op geen enkele manier strijdig met de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.
Nieuw beleid 'Extra woningen op erven'
Het nieuwe beleid 'Extra woningen op erven' geeft ruimte om met een (postzegel)bestemmingsplan van de beheersverordening af te wijken wanneer het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het beleid 'Extra woningen op erven'.
Het beleid 'Extra woningen op erven' vloeit voort uit Structuurvisie Noordoostpolder 2025. In december 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin biedt de gemeente onder een aantal voorwaarden meer mogelijkheden voor het wonen op vrijkomende erven. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de beleidsuitwerking. Het college heeft hiermee op 3 november 2015 ingestemd. Inmiddels heeft de provincie haar beleid hierop aan laten sluiten met het 'Experimentenkader Extra woningen op erven'.
Met dit beleid beoogt de gemeente een kwaliteitsimpuls op vrijkomende agrarische erven te bewerkstelligen, waarbij de woonfunctie op erven wordt toegestaan. Hierna vindt een opsomming plaats van de hieraan gestelde voorwaarden, alsmede per voorwaarde een toetsing op de voorgenomen ontwikkeling:
- 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
De voorgenomen ontwikkeling van de intiatiefnemer richt zich uitsluitend op het oorspronkelijke agrarische erf. Er is momenteel geen sprake van gerealiseerde schuren buiten het erf. Derhalve zal er geen sloop plaatsvinden.
- 2. De erfsingel wordt behouden, of wel opnieuw aangeplant;
Het erf is momenteel omringd door een erfsingel en voldoet daarmee in de huidige situatie aan de eis.
- 3. In totaal zijn maximaal vier woningen per erf toegestaan, in maximaal drie bouwvolumes. Dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen). In de beleidsuitwerking is deze voorwaarde nader uitgewerkt ten aanzien van wonen in de huidige bebouwing:
- a. Streven naar behoud van de oorspronkelijke erven met hun oorspronkelijke bebouwing, waar in deze oorspronkelijke bebouwing een tweede of derde woning mogelijk is. Ook sloop en nieuwbouw van de oorspronkelijke woning en/of (schokbeton)schuur is mogelijk. Hiervoor zal maatwerk worden geboden. De bedrijfswoning die zich momenteel op het perceel bevindt, zal een reguliere woonfunctie krijgen. Daarnaast zal de woning worden gesplitst in twee woonéénheden. De woning zal tot maximaal 1200 m3 worden vergroot. Hiervoor zal er aangesloten worden bij de bestaande en oorspronkelijke karakteristieke bebouwing.
- 4. Het woonmilieu/woningtype mag niet concurreren met woningen in dorpen;
Kavels met de omvang van het perceel Bomenweg 32 zijn niet gelegen in omringende dorpen. De voorgenomen ontwikkeling vormt hierom geen concurrentie voor de omringende dorpen.
- 5. Er mogen geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Het aspect 'milieuzonering' wordt besproken in hoofdstuk 3.7.3. Hierin wordt toegelicht waarom de functiewijziging en woningsplitsing geen belemmering opleveren voor omliggende bedrijven.
Conclusie
Door het mogelijk maken van een extra woning in de (uit te breiden) bedrijfswoning wordt bijgedragen aan het behoud en versterken van de leefbaarheid in het landelijk gebied en de landschappelijke kwaliteit van het landschap. Er wordt voldaan aan alle gestelde voorwaarden van het nieuwe beleid 'Extra wonen op erven'.
Woonvisie Noordoostpolder 2.0
De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat de leefstijlen en de woningbehoefte is veranderd. Bewoners wensen meer variatie in woonmilieus: groen, ruimte en recreatie of juist meer stedelijk wonen. Het voorliggende plan voorziet in een aanvulling op de verschillende woonmilieus en past daarmee binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.
Welstandsnota gemeente Noordoostpolder
In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
- De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing.
- De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.
De bestaande boerderij met Zeeuwse kenmerken op het perceel Bomenweg 32 zal in stand worden gehouden. Wel zal er een vergroting van de woning plaatsvinden naar maximaal 1200 m3. Echter zal hierbij worden aangesloten bij de oorspronkelijke karakteristieken van het bestaande gebouw. Bij de ontwikkeling van het plan zal daarom zorggedragen worden voor het behoud en de versterking van de kwaliteit.
3.5 Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.
Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.
De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie 'De watertoets toegepast in Flevoland' (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).
In het Waterbeheerplan 2016-2021 is het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland weergegeven. De gemeente Noordoostpolder en het Waterschap Zuiderzeeland beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).
Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.
3.6 Waterparagraaf
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Watertoets d.d. 19 juni 2017
Voor dit voornemen is op 19 juni 2017 de digitale watertoets doorlopen. Voor het plangebied is het Waterschap Zuiderzeeland het bevoegd gezag. Op basis van deze toets volgt de conclusie dat de procedure 'geen waterschapsbelang' gevolgd kan worden. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
Het waterschap heeft in het kader van het vooroverleg gezien de specifieke situatie, aanvullend op de digitale watertoets, enkele aandachtspunten aangaande het beleidsthema 'Schoon water' meegeven. Dit thema is hier verder uitgewerkt.
Schoon water
In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. Het is niet toegestaan het afvalwater aan te sluiten op de septictank van de bestaande woning, omdat de capaciteit van deze septictank niet toereikend is.
De initiatiefnemer heeft daarom contact gezocht met het Waterschap Zuiderzeeland. Er is afgesproken dat er een extra septictank type 6m³ IBA classe 1 wordt geplaatst ten behoeve van de nieuwe woning. De bestaande septictank mag middels een ontheffing gebruikt blijven worden voor de bestaande woning.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.
3.7 Milieuaspecten
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen, met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:
- bodem;
- geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
- hinder in de relatie bedrijven/woningen;
- luchtkwaliteit.
Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten vrij beperkt gebleven.
3.7.1 Bodem
Volgens artikel 2.11 van het Activiteitenbesluit moet bij elke activiteit binnen een inrichting die als bodembedreigend wordt beschouwd, de kwaliteit van de bodem worden onderzocht.
Door Eco Reest BV is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Bomenweg 32 te Marknesse. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek heeft dit onderzoek beoordeelt en uit de beoordeling blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering is voor het wijzigen van de bestemming.
Aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsgebouw naar een woning ter plaatse van het onderzoeksterrein.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
Vooronderzoek
De locatie heeft een oppervlakte van ca. 5000 m2 en bestaat uit een boerderij met bijbehorende schuur en erf. De te onderzoeken locatie is in het verleden in gebruik geweest als agrarisch bedrijf met woning. Op de locatie hebben in het verleden een bestrijdingsmiddelen opslag en een 5.000 liter bovengrondse dieseltank gestaan.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak zandig klei tot 2 m-mv, zwak kleiig veen tot 3,2 m-mv gevolgd door matig fijn, matig siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,60 en 1,65 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn plaatselijk zeer zwakke tot zwakke bijmengingen met homogeen baksteen waargenomen. Verder zijn er geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond
In het grondmonster bij de bovengrondse dieselolietank zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In de bovengrond van het overige terrein zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten gemeten aan kwik, drins, DDD en DDE.
Grondwater
In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte aan barium gemeten. Op basis van het sterk verhoogde gehalte is een herbemonstering en analyse voor barium uitgevoerd. Het sterk verhoogde gehalte aan barium is hierbij niet bevestigd (streefwaarde overschrijding).
Aanbevelingen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een overschrijding van de interventiewaarde aan barium uit de Wet bodembescherming is aangetoond. Het sterk verhoogde gehalte is bij heranalyse niet bevestigd. Verder zijn in de bovengrond van het overige terrein overschrijdingen van de achtergrondwaarden aan kwik, drins, DDD en DDE uit de Wet bodembescherming aangetoond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank (deellocatie A), wordt gelet op het niet aantonen van verhogingen aan de verdachte parameters ter plaatse verworpen.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van het overige terrein (deellocatie B), wordt gelet op de gemeten verhoogde gehalten in de bovengrond bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect bodem levert vooralsnog geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
3.7.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Industrielawaai en/of spoorweglawaai is in deze situatie niet relevant.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Op de locatie is reeds een bedrijfswoning aanwezig. Slechts de agrarische activiteiten ter plaatse zullen in de voorgenomen ontwikkeling worden stopgezet. Het perceel wordt ontsloten door de (reeds bestaande) Bomenweg. Daarnaast wordt de bestaande woning gesplitst in twee woonéénheden, waardoor een extra geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd. Daarom is door de gemeente Noordoostpolder een indicatieve berekening voor Bomenweg 32 uitgevoerd. Deze komt uit op een geluidsbelasting van Lden44dB op de voorgevel van de woning inclusief aftrek Wgh. De berekening is gedaan op 31 meter vanaf de wegas (verkeer beide richtingen), op 4 meter hoogte (ontvangerpunt) en doorgerekend naar het jaar 2028. Een nauwkeuriger berekening leidt op grond van ervaring hooguit tot 0,5-1dB verschil met de nu berekende waarde. Een akoestisch onderzoek naar de eventuele overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van Lden48dB kan dus achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geluid levert vooralsnog geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.
3.7.3 Milieuzonering
Met de voorbereiding van het onderhavige plan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Doelstelling van het plan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals (agrarische) bedrijven) en gevoelige functies, zoals woningen, worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het mogelijk gemaakt om een woning binnen aanvaardbare voorwaarden te realiseren.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
Het perceel Bomenweg 31 (tegenover het perceel Bomenweg 32) is voorzien van een agrarische bestemming met een mogelijkheid voor het vestigen van een intensieve veehouderij, als tweede bedrijfstak. Dit betekent dat hier in principe alle agrarische activiteiten uitgeoefend kunnen worden die toegelaten worden op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Aan deze functie is op grond van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een richtafstand van 200 meter toegekend. Van deze richtafstanden kan in gemengd gebied echter gemotiveerd afgeweken worden. De omgeving van de Bomenweg is aan te merken als gemengd gebied.
Ook moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.
Analyse
Op het perceel Bomenweg 31 (tegenover Bomenweg 32) is een agrarisch bedrijf gevestigd. Als tweede bedrijfstak kan hier eveneens een intensieve veehouderij worden gevestigd.
Een mogelijk agrarisch gebruik van het perceel Bomenweg 31 is echter een tamelijk theoretische benadering, omdat de oppervlaktemaat van 2500 m2 voor een intensieve veetak als een niet-levensvatbare bedrijfsomvang is te betitelen. Het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming op Bomenweg 32 die verder van dit akkerbouwbedrijf ligt levert om die reden geen probleem op.
Andere agrarische bedrijven zijn op ruim 190 meter van het perceel Bomenweg 32 gelegen, waarbij er andere reeds bestaande en als zodanig bestemde woningen dichter bij deze agrarische bedrijven zijn gelegen dan het onderhavige perceel. Gezien deze grote afstand is en het feit dat andere woningen een sterkere invloed hebben, is nader onderzoek naar de invloed van deze planontwikkeling op de agrarische bedrijfsvoering niet opportuun omdat voldaan kan worden aan de minimale afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij.
Conclusie
Gelet op de toegestane, geringe oppervlaktemaat van 2500 m2, is de vestiging van een intensieve veehouderij op het perceel Bomenweg 31 geen realistische benadering. Er bestaat daarom geen belemmering voor de bestemmingswijziging van agrarisch naar wonen. Aan de afstandseisen ingevolge de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Wet geurhinder en veehouderij, in relatie tot de verder weg gelegen agrarische bedrijven, kan worden voldaan.
3.7.4 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet slechts in een functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Extra woningen op erven'. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren bij realisatie van dit voornemen. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk.
3.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.
Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.
Door Eco Reest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Bomenweg 32 te Marknesse. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 .
Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen uitbreiding van het achterhuis van de woonboerderij binnen de onderzoekslocatie.
Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De onderzoekslocatie is gelegen in het buitengebied bij Marknesse en bestaat uit het achterhuis van de boerderij aan de Bomenweg 32. De boerderij is gesitueerd ter plaatse van een voormalige kwekerij. Het terrein rond de bebouwing bestaat uit straatwerk.
Soortenbescherming
Binnen de onderzoekslocatie zijn geen (jaarrond) beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest– of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De verwachte diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten noorden van het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer, ten noordwesten van het Natura 2000-gebied Zwarte Meer en ten westen van het Natura 2000- gebied De Wieden (zie figuur 2.6). De afstand tussen de onderzoekslocatie en deze Natura 2000- gebieden bedraagt circa acht kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect ecologie geen belemmeringen bij de voorgenomen ontwikkeling. Een onderzoek in het kader van de soortenbescherming is dan ook niet benodigd.
3.9 Cultuurhistorie/archeologie
Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. In het voorliggende plan wordt de karakteristieke Zeeuwse boerderij behouden.
Archeologie
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart
Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie verder geen belemmering voor het voorliggende plan.
3.10 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- 1. inrichtingen.
- 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
- 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
- of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee risicovolle inrichtingen aan de Bomenweg 29 en 30. Inrichtingen met gevaarlijke stoffen zijn ingedeeld in categorieën, conform het Registratiebesluit Risicosituaties Gevaarlijke stoffen. De desbetreffende inrichtingen vallen onder de categorie 'overig'. De risicocontouren geven aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.
Afbeelding: uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied
Conclusie
Zoals uit bovenstaande afbeelding blijkt bevinden de risicocontouren zich op geruime afstand (ca. 390 meter) van het plangebied. Hiermee hoeft in het kader van externe veiligheid geen nadere rekening gehouden te worden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar heeft. Het plangebied vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.
Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van het perceel aanwezig die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
Het perceel Bomenweg 32 is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.
Conclusie
In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
3.11 Besluit Milieueffectrapportage
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
- a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn.
- b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten.
- c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Toets MER-plicht
De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Zwarte meer' bedraagt circa 8 kilometer. Aangezien het voorliggende plan slechts voorziet in een functiewijziging van de huidige bestemming naar 'Wonen', is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden. Er is, gezien de aard en omvang van het plan geen sprake van een planMER-plicht.
Conclusie
Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Bomenweg 32 te Marknesse' is op de in de gemeente gebruikelijke wijze ter inzage gelegd en is aan de vooroverleg instanties aangeboden. De resultaten hiervan zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht. Er zijn echter geen zienswijzen ingediend.
4.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De voorgenomen ontwikkeling op het perceel Bomenweg 32 betreft een particulier initiatief. Alle kosten worden gedragen door de particulier, zodat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.
november 2018
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten