KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 5 Sport - Golfbaan
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Woongebied - Uit Te Werken
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Beleidskader En Onderzoek
2.1 Algemeen
2.2 Historische Ontwikkeling
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Milieuhygiënische Aspecten
2.7 Project-mer
2.8 Waterparagraaf
2.9 Ecologie
2.10 Archeologie
2.11 Externe Veiligheid
2.12 Verkeer
2.13 Handhaving
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Algemeen
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.3 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Regels
4.1 Algemeen
4.2 De Regels
4.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Algemeen
5.2 Inspraak
5.3 Overleg
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Experimentenkader
Bijlage 2 Verslag Inspraakbijeenkomst Wellerwaard
Bijlage 3 Reactie En -Antwoordnota Wellerwaard
Bijlage 4 Milieueffectrapport Juni 2010
Bijlage 5 Aanvulling Milieueffectraport December 2010
Bijlage 6 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Landschappelijk Kader December 2010
Bijlage 7 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Ontwerp Ontwikkelingsvisie Corridor Emmeloord Kuinderbos Januari 2000
Bijlage 8 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Visualisaties Ter Onderbouwing Van Het Landschappelijk Kader December 2010
Bijlage 9 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Stedenbouwkundige Visie September 2010
Bijlage 10 Addendum Mer Wellerwaard 9 Mei 2011
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek April 2010
Bijlage 12 Archeologische Rapporten Augustus 2009
Bijlage 13 Geuronderzoek Wellerwaard September 2009
Bijlage 14 Historisch Bodemonderzoek September 2009
Bijlage 15 Hydrologische Verkenning Effecten Realisatie Burghtplas December 2009
Bijlage 16 Luchtkwaliteitonderzoek Wellerwaard April 2010
Bijlage 17 Natuurtoets Wellerwaard April 2010
Bijlage 18 Quickscan Externe Veiligheid April 2010
Bijlage 19 Verkeersproductie Wellerwaard Emmeloord April 2010
Bijlage 20 Waterparagraaf Wellerwaard Maart 2010

Wellerwaard

Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder

Vastgesteld op 30-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplanWellerwaard van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00479-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens

grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijk of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.21 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.22 extensieve (dag)recreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

1.23 extensieve openluchtrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 gestapelde woning:

een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.26 hoofdgebouw:

het gebouw op een perceel dat gelet op de bestemming als meest belangrijk is aan te merken;

1.27 horeca:

'horeca I':
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca II':
een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca III':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 landelijk karakter:

eigenschappen die refereren aan de rust en het landschap van het platteland en aan de typische verkavelingstructuur van de polder;

1.29 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.30 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van gronden, waaronder begrepen handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.31 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.32 peil:

zie wijze van meten;

1.33 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.34 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.35 sportkantine:

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.36 steiger:

houten constructie langs of dwars op een oever, als aanlegplaats voor schepen;

1.37 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 uitwerkingsplan

een plan, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening;

1.39 verbeelding:

  1. a. de anologe verbeelding van het bestemmingsplan "Wellerwaard" bestaande uit de kaart met het tekeningnummer NL.IMRO.0171.BP00479-VS01;
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan "Wellerwaard'.

1.40 vlonder:

civielkundige constructie, zoals een houten plank, die doorgang verschaft naar water;

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.42 vrijstaande woning:

een woning met een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.43 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 het bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden:

2.6 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  4. d. het door of namens burgemeester en wethouders te bepalen peil.

2.7 toepassing:

Bij de toepassing van deze planregels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsvlakken met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, met inbegrip van bosschages en opgaand groen;
  2. b. paden en verhardingen;
  3. c. wegen en straten ten behoeve van het doorgaande verkeer;
  4. d. watergangen;
  5. e. extensieve openluchtrecreatie;
  6. f. speelvoorzieningen;

en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere-werken, schouwpaden, (ecologische) oeverstroken, waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, parkeer-, nuts- en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Recreatie - Dagrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensieve (dag)recreatie;
  2. b. extensieve openluchtrecreatie;
  3. c. horeca in categorie I;
  4. d. wonen ten dienste van horeca, uitsluitend inpandig;
  5. e. water ter grootte van minimaal 70% van het bestemmingsvlak.

met daarbijhorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, paden, ontsluitingen, parkeer-, waterhuishoudkundige en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Sport - Golfbaan

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Golfbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport- en speelvoorzieningen ten behoeve van een golfbaan;

met daarbijbehorende gebouwen, zoals een sportkantine, een bedrijfswoning daaronder niet begrepen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere-werken, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. geluidwerende voorzieningen;
  5. e. watergangen;
  6. f. openbaar vervoer-voorzieningen;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, schouwpaden, waterhuishoudkundige, groen- en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging en waterlopen;
  2. b. waterhuishouding.

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, steigers, aanlegplaatsen, beschoeiingen, (ecologische) oeverstroken, schouwpaden, groen- en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder een strijdig gebruik, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden ten behoeve van steigers en vlonders.

Artikel 8 Woongebied - Uit Te Werken

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 8.1 bedoelde bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. er wordt gestreefd naar een rustig woon- en recreatiegebied met een landelijk karakter;
  2. b. de bebouwing wordt verspreid gebouwd;
  3. c. de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde, mag niet worden overschreden;
  4. d. een bodemonderzoek moet zijn verricht en/of bodemsanering moet hebben plaatsgevonden;
  5. e. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan mogelijke archeologische waarden;
  6. f. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de waterhuishouding, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

8.3 Bouwregels

8.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.3.5 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van wonen op of in de gronden, indien het bouwplan in overeenstemming is met een ontwerp uitwerkingsplan danwel een vastgesteld, maar nog niet rechtsgeldig uitwerkingsplan.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik, zoals bedoeld in art. 2.1, lid 1 onder c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een seksinirchting;
  2. b. gronden als staanplaats voor onderkomens, tenzij anders bepaald;
  3. c. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten.

10.2 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van:

  1. a. kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of vrijstelling vereist is en deze is verleend;
  2. b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en/of de datacommunicatie, met uitzondering van:
      • aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
      • transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3- categorie met een diameter van meer dan 4";
      • hoogspanningsleidingen;
      • buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, percentages met dien verstande dat deze bevoegdheid niet geldt voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de afstand tussen een bebouwingsgrens en de weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
      • plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
      • gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
      • ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden, en erkers over maximaal de halve gevelbreedte, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden;
  5. e. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1 m.

11.2 Afwegingskader

Een in lid 11.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeerssituatie;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de externe veiligheid.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 eerste sublid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. lid 13.1 eerste sublid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. 1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 eerste sublid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. 3. indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2 eerste sublid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. 4. lid 13.2 eerste sublid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanWellerwaard.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van <datum>.

De voorzitter, De griffier,

....... ........

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De gemeente Noordoostpolder wil de Corridor, het gebied tussen de kern Emmeloord en het Kuinderbos, ontwikkelen als een recreatief uitloopgebied.


Het voorgenomen project Wellerwaard maakt deel uit van de toekomstige Corridor. Omgeven door water, natuur en agrarisch gebied worden hier circa 165 woningen ontwikkeld. Daarnaast is in de Corridor een aantal andere plannen ontwikkeld. Deze concentreren zich hoofdzakelijk rondom de Burchttocht, De Terp (golfbaan) en de Casteleynsplas. Diverse ecologische en recreatieve voorzieningen zijn reeds gerealiseerd of nog in aanleg. Het project is een natuurontwikkelingsproject mede gericht op dagrecreatie, waarbinnen ruiter-, fiets- en wandelpaden worden aangelegd. Het project behelst daarnaast de aanleg van water met ondermeer een waterbergingsfunctie. De Terp, de voormalige vuilstort, is niet meer als zodanig in gebruik en is afgedekt. Op de voormalige vuilstortlocatie is een 6-holes golfbaan aangelegd. De bestaande naastliggende oefenbaan heeft 3 holes. Tezamen is hiermee een nieuwe 9-holes golfbaan gerealiseerd.

De ligging van het plangebied Wellerwaard is aangegeven in figuur 1.1.


Planologische situatie

Het project Wellerwaard inclusief de uitbreiding van de golfbaan is, gelet op de omvang en inrichting van het recreatiegebied en de ligging in Belvedèregebied, m.e.r.-plichtig (m.e.r. = milieueffectrapportage, zie uitleg §1.2 ). De m.e.r. is noodzakelijk voor de besluitvorming over dit nieuwe bestemmingsplan. De m.e.r.-procedure is erop gericht het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in het plan- en besluitvormingsproces te betrekken. Met het MER kan gezocht worden naar de meest geschikte of wenselijke inrichting van het plangebied. In 2005 is een start gemaakt met de m.e.r.-procedure door een startnotitie op te stellen. Deze notitie heeft ter inzage gelegen en de commissie voor de milieueffectrapportage heeft haar richtlijnen opgesteld (18 oktober 2007).


De uitbreiding van de golfbaan past binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. De uitbreiding valt binnen de bestemming 'recreatie' van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', het overige deel van de golfbaan is in strijd met het bestemmingsplan. Daarom is een procedure ex artikel 19 lid 1 WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening) gevoerd. Deze procedure is gevolgd door een besluit-MER waarbij het effect van de gehele 9-holes golfbaan is onderzocht. Hiermee is de uitbreiding planologisch geregeld.


De voorgenomen bouw van de circa 165 woningen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. De bestemming is 'Agrarisch gebied' waar onder andere agrarische bedrijvigheid in de vorm van grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen toegestaan zijn, inclusief de bij een agrarisch bedrijf behorende bebouwing. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan, met uitzondering van boerderijen behorend bij het agrarisch bedrijf. Derhalve is een wijziging van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' noodzakelijk. Tegelijkertijd sluit het plan Wellerwaard op voorhand niet aan op vigerend provinciaal beleid (Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006, zie ook § 2.4). Alvorens te starten met een project-MER en dit nieuwe bestemmingsplan is daarom een Nota Experimentenkader opgesteld (zie Bijlage 1). De Nota Experimentenkader vormt de inhoudelijke onderbouwing die aangeeft op welke wijze de ontwikkeling Wellerwaard planologisch geregeld kan worden, ondanks de strijdigheid met het provinciaal beleid. Het doel van deze Nota is inzicht geven in de wijze waarop het project Wellerwaard een kwaliteitsimpuls geeft aan het gebied tussen Emmeloord en het Kuinderbos. In de Nota Experimentenkader wordt onder andere ingegaan op de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied en op de wijze waarop wordt omgegaan met waarden, zoals natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Het resultaat is een kwalitatieve beschrijving die de inhoudelijke bouwstenen voor de onderbouwing en aanvulling van het plan binnen het Experimentenkader geeft. Om in aanmerking te komen voor toepassing van het Experimentenkader moet een plan aan meer formele en materiële vereisten voldoen dan het geval is bij een 'gewone' goedkeuring. Provinciale Staten (PS) hebben aangegeven planologische medewerking te willen verlenen middels het experimentenkader.


Hiermee is voldaan aan de planologische vereisten van het Provinciaal Omgevingsplan 2006. Dit vormt het startpunt voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische regeling op basis waarvan getoetst en gehandhaafd kan worden.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Wellerwaard' is vervat in een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting.


Verbeelding

Op de verbeelding zijn onder meer de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De kaart is getekend op schaal 1:2000 en bestaat uit 1 kaartblad.


Planregels

De planregels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels. Het eerste hoofdstuk bevat onder andere definities van de gebruikte begrippen en regels omtrent de wijze van meten. Het tweede hoofdstuk bevat bestemmingsregels, het gebruik van de gronden en de toelaatbaarheid van bebouwing. Het derde hoofdstuk bevat onder meer planregels met betrekking tot de algemene afwijkingsbevoegdheid en de algemene gebruiksregels. Het vierde hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.


Toelichting

In de toelichting wordt het plan inhoudelijk beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Tevens wordt er verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.


MER

In het kader van het bestemmingsplan is een project-m.e.r. gevoerd. Zowel m.e.r. als MER staat voor milieueffectrapportage, waarbij m.e.r. refereert aan de procedure en MER aan het product c.q. het rapport. De m.e.r.-procedure is erop gericht het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in het plan- en besluitvormingsproces te betrekken. Dit geschiedt door een aantal producten en een aantal procedurele stappen. Eén van die producten is het MER (het milieueffectrapport). Met het MER kan gezocht worden naar de meest geschikte of wenselijke inrichting van het plangebied. De onafhankelijke toets van het onderzoek en de m.e.r.-procedure is gekoppeld aan het eerste ruimtelijk besluit dat concreet de realisatie van de m.e.r.-plichtige activiteit, in dit geval de realisatie de Wellerwaard, mogelijk maakt.

In juni 2010 is het MER Wellerwaard afgerond. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in november 2010 geconcludeerd dat zij van mening is dat de essentiële informatie voor de besluitvorming niet aanwezig is en zij heeft geadviseerd specifieke zaken verder uit te werken en aan te vullen in een zogenaamde aanvulling. Deze Aanvulling MER is in december 2010 voorgelegd aan de Commissie. Op 27 januari 2011 is deze aanvulling besproken met de Commissie en hierbij heeft zij aangegeven van oordeel te zijn dat in het MER en de aanvulling tezamen nog altijd essentiële informatie ontbreekt om het milieubelang voldoende te kunnen meewegen in de besluitvorming. Dit betreft vooral:

  • de samenhang tussen de Wellerwaard en andere onderdelen van de Corridor en de (cumulatieve) gevolgen van het plan als geheel;
  • effecten op landschap;
  • alternatieven.

De Commissie adviseert om de door haar aangegeven punten voorafgaand aan de besluitvorming verder uit te werken. In de Reactie en -antwoordnota Wellerwaard (Bijlage 3) wordt hieraan gevolg gegeven.

Het MER, inclusief aanvulling en bijlagen, ligt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage.

1.3 Situering Van Het Plangebied

De Wellerwaard is het gebied ten noorden van Emmeloord dat globaal begrensd wordt door de Burchtweg, de Casteleynsplas, de Casteleynstocht en de Kuinderweg (zie figuur 1.1). Het plangebied is circa 110 ha groot en bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden en de oude vuilstort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

Hoofdstuk 2 Beleidskader En Onderzoek

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de historische ontwikkeling van Noordoostpolder. Vervolgens wordt voor zover relevant het beleidskader toegelicht waarbinnen onderhavig bestemmingsplan moet passen. Daarna wordt nader bekeken welke gevolgen de planontwikkeling heeft op de milieu- en andere aspecten in het plangebied en de omgeving. Het betreft de (milieu)aspecten bodem, lucht, geluid, milieuhinder en bedrijvigheid, geurhinder, verkeer, archeologie, ecologie, water (de waterparagraaf) en externe veiligheid. Tot slot wordt aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan.

2.2 Historische Ontwikkeling

Landschap en cultuurhistorie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Noordoostpolder dat gekenmerkt kan worden als 'typisch Nederlands landschap', waarin de openheid en het omgaan met water sterk bepalend zijn. Typerend zijn de ruime maatvoering, de strakke functionele belijning en de op regionale schaal doorgevoerde scheiding van functies.


De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère (zie ook paragraaf 2.3) gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

- de groene lijsten: Boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;

- de ringen: IJsselmeerdijk, de voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;

- de radialen: Het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;

- de hiërarchische en concentrische opbouw;

- de verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300 meter x 800 meter);

- de bodemopbouw.


De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van theorieën van onder andere de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsen theorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen (zie figuur 2.1). Van 1937 tot 1942 werd de Noordoostpolder (met daarin de eilanden Urk en Schokland) met een omvang van circa 48.000 hectare ingepolderd. De ontwikkeling van de polder (zowel de ontwatering als de inrichting) is geheel door de rijksoverheid tot stand gekomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0002.jpg"

Figuur 2.1: Hiërarchisch model


Bij de ontwikkeling van de Noordoostpolder is gestreefd naar een optimaal op de landbouw afgestemde inrichting. Zoveel mogelijk grond was bestemd voor de landbouw, wat resulteerde in smalle weg- en slootprofielen. Alleen de voor de landbouw weinig geschikte gronden werden gebruikt om bos in te planten, wat heeft geresulteerd in het Voorster-, Kuinder- en Urkerbos.


Daarnaast gold bij de inrichting het uitgangspunt dat de voorzieningen voor de agrarische bevolking op fietsafstand moesten liggen. Het resultaat is de voor de Noordoostpolder kenmerkende hoofdstructuur in de vorm van een "assenkruis", met Emmeloord als middelpunt en daaromheen een ring van dorpen. Het assenkruis bestaat uit een combinatie van hoofdwegen, vaarten en begeleidende beplanting. De beplanting van het assenkruis is alleen in het gedeelte tussen Emmeloord en Lemmer zodanig ontwikkeld dat deze structuur goed tot zijn recht komt.


Binnen de dorpenring bevindt zich, in vergelijking met de gebieden buiten de ring, een relatief grootschalig open middengebied. Door latere ontwikkelingen is deze openheid min of meer vervaagd. Buiten de dorpenring ligt een gordel waarin het landschap meer besloten is, aan de westzijde door een fijnmazig net van lineaire beplantingselementen langs de wegen, aan de oostkant door een aantal grotere massa-elementen zoals het Kuinder- en Voorsterbos, het glastuinbouwgebied bij Luttelgeest en een fruitteeltgebied. Aansluitend aan de dijk, op de grens met het oude land is het gebied weer opener.


Voor de bebouwing is conform de structuur van een assenkruis uitgegaan van het idee van een hoofdkern omgeven door dorpen. De hoofdkern (Emmeloord) diende zich door centrale ligging en omvang duidelijk van de dorpen te onderscheiden. Deze centrale ligging wordt nog eens benadrukt door de poldertoren, welke boven de bebouwing van Emmeloord uitsteekt en in de wijde omgeving goed zichtbaar is. Met uitzondering van Nagele, vertonen Emmeloord en de overige dorpen sterk de invloed van de 'Delftse School', waarin bij het ontwerp op traditionele stedenbouwkundige principes en oplossingen werd teruggegrepen. De dorpen in de Noordoostpolder zijn gescheiden van het omliggende land door groensingels (qua idee gelijk aan de door boomsingels begrensde boerenerven) en hebben elk een dorpsbos. Ten aanzien van de huidige behoefte aan recreatievoorzieningen in de nabijheid van de woonomgeving, worden deze bossen als te klein ervaren.


Kenmerkend voor de Noordoostpolder is verder een zevental boerderijtypen, rondom voorzien van erfbeplanting en daartussen groepjes voormalige arbeiderswoningen die bedoeld waren voor de arbeiders op de boerderijen. Deze typering komt ook voor in onderhavig plangebied. De aanwezigheid van deze boerderijen maakt de Noordoostpolder tevens tot het enige gebied binnen de provincie waar buiten de bestaande stedelijke gebieden wordt gewoond (dus niet gebonden aan agrarische bedrijfsvoering).


Archeologie en aardkundige monumenten

In de Noordoostpolder zijn diverse archeologisch waardevolle gebieden aanwezig. De provincie maakt daarvoor een onderscheid in Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. In het plangebied voor de Wellerwaard zijn geen van deze gebieden en/of locaties gesitueerd. Archeologie legt geen belemmering op aan het stedenbouwkundig ontwerp. In paragraaf 3.4 wordt dit nader toegelicht.


Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van de Noordoostpolder ook sporen van vroegere landschappen. Uit deze aardkundige monumenten is de ontstaansgeschiedenis van de ondergrond af te lezen. De provincie Flevoland heeft binnen het plangebied geen aardkundige waarden geïnventariseerd en begrensd.

2.3 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Het kabinet heeft zijn visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd in de "Nota Ruimte". De Nota Ruimte bevat hét ruimtelijk beleid van het kabinet en wordt zo veel meer een integraal product. Het kabinet heeft deel 3 van de planologische kernbeslissing (PKB) Nota Ruimte (het kabinetsstandpunt) - na overleg met de medeoverheden en andere relevante partijen - in april 2004 vastgesteld en de Vaste Commissie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) van de Tweede Kamer heeft de Nota Ruimte onder meer op 17 januari 2005 behandeld. De Eerste Kamer ging akkoord op 17 januari 2006.


Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De nota kent daarnaast vier algemene doelen:


- versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten);

- krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);

- waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);

- veiligheid van de burgers (voorkoming van rampen).


Het kabinet hanteert als motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. In de Nota Ruimte geeft het kabinet aan welke waarden overal ten minste gegarandeerd worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze Ruimtelijke Hoofdstructuur ligt een aantal belangrijke structuren (stedelijke netwerken, Ecologische Hoofdstructuur), projecten (Zuiderzeelijn, Schiphol) en gebieden (nationale landschappen) die het rijk van nationaal belang acht. Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid. De Casteleynsplas behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur.

Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. Steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas biedt de Nota Ruimte iedere gemeente ook voldoende ruimte voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het is voor het rijk belangrijk dat betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad en dat recreatieve landschappen ontstaan en/of behouden blijven.

Het beoogde project Wellerwaard draagt bij aan een economisch vitaal platteland. Daarnaast ligt in het ontwerp de nadruk op het waarborgen van de aanwezige natuurwaarden. Hiermee wordt aangesloten op de geformuleerde doelen in de Nota Ruimte.


Belvedère

In de zomer van 1999 is op initiatief van de ministeries van OC&W, LNV, VROM en V&W de beleidsnota Belvedère uitgebracht. Hiermee wilde men een omslag in het denken over cultuurhistorie tot stand brengen. Behoud door ontwikkeling is hierbij het credo. In deze nota staat centraal de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van cultuurhistorische identiteit van een gebied of stad door een betere benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij ruimtelijke aanpassingen. Om dit te bereiken wordt een ontwikkelingsgerichte benadering voorgestaan die bestaande kwaliteiten als vertrekpunt hanteert en deze combineert met een beschrijving van de recente cultuurgeschiedenis, dynamiek en ontwikkelingspotenties van een gebied of stad. Bij cultuurhistorische identiteit van een gebied of stad kan worden gedacht aan zaken als archeologische resten, historische cultuurlandschappen en gebouwde monumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0003.jpg"

De Noordoostpolder is aangewezen als Belvedère gebied. Belvedère is bovenal een zienswijze op het landschap en de vertaling daarvan in het stedenbouwkundig ontwerp en inrichting van het plangebied, waarbij rekening wordt gehouden met de artefacten uit het verleden.

2.4 Provinciaal Beleid

Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006

In het omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 vastgelegd. In deze planperiode zal een aantal speerpuntgebieden de bijzondere aandacht hebben van de provincie. De speerpuntgebieden zijn weergegeven in figuur 2.2. De zeven gebieden dekken het grootste deel van het provinciale grondgebied, maar in elk afzonderlijk speerpuntgebied zal de aandacht van de provincie zich richten op specifieke onderdelen. Het plangebied valt binnen het speerpunt Noordelijk Flevoland. Per gebied zal de provincie het voortouw nemen om, in overleg met alle betrokken partijen, de visie op de gewenste ontwikkeling van het gebied te concretiseren. De speerpunten worden projectmatig aangepakt en hebben daarom per definitie een tijdelijk karakter. De rol en betrokkenheid van de provincie kan per fase verschillen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.2: speerpuntengebieden

Voor de omgeving van Emmeloord wordt een corridor Emmeloord-Kuinderbos als één van de oplossingsrichtingen genoemd binnen het speerpunt Noordelijk Flevoland.


"In Noordelijk Flevoland wordt de corridor Emmeloord-Kuinderbos een nieuw uitloopgebied. Nabij Emmeloord is ruimte voor intensieve vormen van recreatie en toerisme. Bij het Kuinderbos en het Voorsterbos ligt de nadruk op extensievere functies, zoals natuur, verblijfsrecreatie, landbouw en landgoederen. Aan de westzijde en noordzijde van Emmeloord markeert een groenzone de overgang naar het open gebied. Deze groenzone dient tevens als uitloopgebied. Ten zuiden van Emmeloord zijn er kansen om de relatie met Schokland te versterken."


Deze ontwikkelingen zijn ook opgenomen in de Ontwikkelingsvisie 2030 in het Omgevingsplan (zie figuur 2.3 voor een uitsnede uit de Ontwikkelingsvisie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Ontwikkelingsvisie 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0007.png"

Beleids- en Actieplan Recreatie en Toerisme (BART)


Het Beleids- en Actieplan Recreatie en Toerisme (kortweg BART) is vastgesteld door Provinciale Staten op 8 mei 2003. Het BART verwoordt het beleid van de Provincie Flevoland voor de sector recreatie en toerisme voor 5 tot 10 jaar (2008 respectievelijk 2013). Tevens presenteert het BART een globaal, op de korte én middellange termijn gericht Actieprogramma. Op basis hiervan zal jaarlijks een uitvoeringsplan worden gemaakt. Vele partijen zijn intensief bij de opstelling van het BART betrokken.


De doelstelling van BART is het bevorderen van een toeristisch-recreatief product dat:

  • voldoet aan de marktvraag;
  • gebruik maakt van de beeldbepalende karakteristieken van het gebied;
  • goed bereikbaar is, zo mogelijk met openbaar vervoer;
  • op een verantwoorde manier is ingepast in het natuurlijk milieu;
  • een bijdrage levert aan de werkgelegenheid met een groei van gemiddeld 5% per jaar.


De vernieuwing en versterking van de werkgelegenheid in de recreatief-toeristische sector is als het centrale thema van BART te beschouwen. Dit houdt in nieuwe attracties, logiesaccommodatie, evenementen, verblijfsmogelijkheden en vermaak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0009.png"

Met het oranje kader is de tekst aangegeven waarin expliciet de Corridor genoemd wordt. De ontwikkeling Wellerwaard past hiermee binnen het Beleids- en Actieplan Recreatie en Toerisme.

2.5 Gemeentelijk Beleid

Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030 'ruimte voor kwaliteit'

De door de gemeenteraad in 2002 vastgestelde Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030, ruimte voor kwaliteit, geeft uitwerking aan de toekomstbeelden in de vorm van kwaliteitskaarten en een verkenning van de bandbreedte aan mogelijke ontwikkelingen.

In de visie worden drie toekomstbeelden beschreven:

  • "De zelfstandige polder"

De Noordoostpolder blijft vooral zichzelf: een oase van rust en ruimte, waarin landbouw heer en meester is. Dynamiek en groei worden bewust buiten de deur gehouden. Behoud van het oorspronkelijke polderconcept vormt de basis. Het voorzieningenniveau blijft zoals het is en de samenleving vergrijst gestaag. Wel gaat de polder vanwege haar unieke eigen kwaliteit en ligging open voor de dagrecreant.

  • "De wervende polder"

De potenties van de polder als "lusthof" en "tuin" worden ontdekt. Liefhebbers van ruimte en horizon strijken in groter getale neer. De polder krijgt naam en faam als een aantrekkelijke en gevarieerde leefomgeving. De groene kwaliteit van de polder wordt door de overheid sterk verbeterd en voor het overige doet de markt haar werk.

  • "De aangesloten polder"

De polder kiest voor optimale aansluiting op de rest van Nederland. De stedelijke druk van elders wordt gehonoreerd en ingezet om de kwaliteit van de polder als woon- en werkmilieu te verbeteren. De Intercity-halte Emmeloord aan de Zuiderzeespoorlijn en de aansluiting op de A6 en de A50 zijn de motoren achter dit toekomstbeeld. (Opgemerkt wordt dat op het moment van schrijven de Zuiderzeespoorlijn niet meer in beeld is. De ruimtelijke reservering blijft wel bestaan.) De transformatie van een deel van de polder tot een stadslandschap is onvermijdelijk.

De nieuwe koers is gebaseerd op 'de wervende polder', maar heeft een eigen consistentie en past aantrekkelijke elementen uit de andere beelden in. De toekomstvisie moet worden beschouwd als richtinggevend kader voor toekomstige ontwikkelingen, zo ook voor plan Wellerwaard.

Ambitiedocument Structuurvisie Noordoostpolder

Het ambitiedocument is op 14 juli 2009 door het College van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarmee is het ambitiedocument gereed voor de behandeling in de Commissie Woonomgeving en het overleg met externe partijen.

Het ambitiedocument geeft het inhoudelijke fundament voor de structuurvisie weer. Met daarin:

1. De Basis: een kernachtige samenvatting in woord en beeld van de door de gemeenteraad vastgestelde uitgangspunten voor de structuurvisie, ook wel te noemen: de 10 stellingen. De uitgangspunten zijn het resultaat van evaluatie van de toekomstvisie 2030;

2. De Ambities: de ambtelijke en bestuurlijke bezinning op de uit de 10 stellingen (de basis) voortvloeiende ambities, in woord en beeld samengevat;

3. Het Perspectief: de eerste schetsen voor een ruimtelijk-functioneel perspectief voor de Noordoostpolder.

De gemeente Noordoostpolder is eind 2009 gestart met het opstellen van de structuurvisie. Hierin wordt de Corridor, waaronder de Wellerwaard, aangegeven als locatie waar recreatie verder kan ontwikkelen.

Structuurvisie Noordoostpolder (Behoud door ruimte voor ontwikkeling)

Tijdens het opstellen van het onderliggende bestemmingsplan wordt tevens de structuurvisie geactualiseerd. In de structuurvisie voor Noordoostpolder wordt de visie van de gemeente op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden geschetst.

De structuurvisie bouwt voort op de Toekomstvisie 2030, maar legt nieuwe accenten. Deze nieuwe accenten komen enerzijds voort uit trends en ontwikkelingen die op de gemeente afkomen en anderzijds de opgaven en kansen die deze met zich meebrengen. Daarnaast is de Toekomstvisie 2030 begin 2009 geëvalueerd. Deze evaluatie heeft er toe geleid dat de 10 stellingen die de basis vormden van de Toekomstvisie 2030 zijn gewijzigd door de Raad.

Het eerste deel van de structuurvisie is gereed en vormt de ruimtelijke vertaling van de aangepaste stellingen. Het vormt de basis voor het bestemmingsplan Buitengebied dat parallel aan deze visie is opgesteld en komt tegemoet aan nieuwe ruimtelijke kansen en ontwikkelingen die zich ongetwijfeld de komende jaren zullen voordoen in Noordoostpolder. De structuurvisie wordt in delen vastgesteld. Allereerst wordt de Raad gevraagd haar oordeel te geven over de visie en de globale uitwerking in deelgebieden.

Vervolgens zal de visie verder worden uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, die ervoor moet zorgen dat het niet bij mooie woorden blijft. Zodra dit Uitvoeringsprogramma is vastgesteld door de Raad is sprake van een structuurvisie die voldoet aan de nieuwe Wet ruimtelijke ordening: een visiedocument dat zelfbindend is voor de gemeente.

De tien stellingen zijn:

  1. 1. Noordoostpolder creëert echte ruimte voor ontwikkeling.
  2. 2. De gemeente stimuleert, faciliteert en regisseert ontwikkelingen.
  3. 3. De essenties van het unieke ontwerp van de gemeente worden bij ontwikkelingen gerespecteerd.
  4. 4. Noordoostpolder blijft primair een open agrarisch gebied en geeft ruimte aan duurzame en innovatieve initiatieven.
  5. 5. De schaalgrootte van Noordoostpolder biedt de mogelijkheid tot zonering om de juiste functies op de juiste plaats te situeren.
  6. 6. ‘Nieuw water’ is zowel noodzaak als kans.
  7. 7. Noordoostpolder streeft naar een hoogwaardig woon-, werk- en leefklimaat voor al haar inwoners.
  8. 8. Interessante met elkaar verweven combinaties van wonen, recreëren en werken leiden tot differentiatie en een aantrekkelijk ruimtelijk contrast.
  9. 9. Noordoostpolder kiest voor leefbare dorpen en wijken met een eigen karakter en voorzieningenniveau.
  10. 10. Dorpen en wijken worden geherstructureerd met behoud van de authentieke kwaliteiten.

Woonvisie

In de woonvisie heeft het college de ambitie vastgelegd om meer aandacht voor de doelgroepen in het topsegment te hebben. Naast huisvesting van de lage inkomensgroepen ontplooit de gemeente ook initiatieven in het topsegment voor mensen met hoge inkomens. Voorbeeld van een toevoeging in het topsegment is het project Wellerwaard met grote kavels van gemiddeld circa 1000 m2.


In dit topsegment (het allerduurste koopsegment) worden de kavels grotendeels particulier uitgegeven en is er relatief weinig sprake van projectbouw. De uitgifte van kavels aan particulieren past binnen de trends van individualisering en consumentgericht bouwen.

Om dit voor meerdere particulieren mogelijk te maken wordt ook Collectief Particulier Opdrachtgeversschap (CPO) mogelijk gemaakt. Dit houdt in dat een groep particulieren gezamenlijk woningen gaat bouwen. Hiermee wordt een kostenvoordeel gecreëerd, het biedt meer variatie in typologie en architectuur en er is meer aandacht voor ecologische en sociale duurzaamheid. Ook zorgt het voor een stimulans voor doorstroming op de woningmarkt.(VROM, 2005, Verslag IPSV Kennisgroep Collectief Particulier Opdrachtgeverschap).


Daarnaast gaat het gemeentelijk woonbeleid uit van normaliseren en verbijzonderen. Alleen al door de kavelgroottes is er sprake van het toevoegen van een ontbrekende schakel op de bestaande woningmarkt.


De bijzondere woonvormen in de Wellerwaard onderscheiden zich verder door de volgende kenmerken van de reguliere woningbouw in de traditionele nieuwbouwwijken:

  • een hoge natuurwaarde: uniek is dat wonen en natuur met elkaar in verbinding worden gebracht;
  • een deel van de woningen grenst aan openbaar gebied;
  • wonen, omgeven door water, natuur en agrarisch gebied;
  • het rekening houden met individuele wensen ten aanzien van kavelgrootte, vorm, kleurstelling, situering en prijs van het huis;
  • het bedienen van een doelgroep, welke geen plaats heeft kunnen vinden in de uitbreidingsplannen van Emmeloord en de dorpen;
  • het plaats bieden aan mensen in topsegment in kavel en woning op een hoogwaardige bouwlocatie;
  • het ontbreken van een mix van diverse woningsegmenten: in Wellerwaard worden louter vrijstaande woningen en (eventueel) topappartementen gebouwd;
  • de natuur en recreatieve functie nemen een belangrijke plaats in: water, bos en open gebieden wisselen elkaar af.


Omdat het gaat om de huisvesting van een bijzondere doelgroep in het topsegment wordt, om woningmarkttechnische redenen, een relatief bescheiden bouwtempo voorgestaan. Ingevolge de nieuwbouwplanning, behorende bij de woonvisie van de gemeente, wordt daarbij gedacht aan de bouw van gemiddeld 12 à 14 woningen per jaar, te beginnen vanaf 2011.


Concept Milieuplan 2009-2013

Momenteel werkt Noordoostpolder aan het gemeentelijk milieuplan 2009-2013. In het concept van dit plan vormen energiebesparing en opwekking van duurzame energie de speerpunten voor het gemeentelijk milieubeleid van de komende jaren. In het voorjaar van 2010 is het ontwerp-milieuplan gereed om bestuurlijk vastgesteld te worden.


Duurzaam bouwen

Met betrekking tot woningbouw is in het concept-milieuplan de volgende doelstelling opgenomen:


Opwekking van duurzame energie en energiebesparing vormt integraal onderdeel van het plan- en bouwproces. Aanvullende maatregelen worden alleen gestimuleerd, wanneer investering en opbrengst in evenwicht zijn.


Deze doelstelling is bereikt wanneer de volgende resultaten zijn bereikt:

Resultaat
Nieuwbouwwoningen minstens 10% energiezuiniger zijn dan het Bouwbesluit voorschrijft.
Toekomstige uitbreidingsplannen rekening houden met zongerichte verkaveling.
Toepassing van aardwarmte en koude/warmte opslag is gestimuleerd.
Ambities voor zowel nieuw- als bestaande bouw aan de hand van een integraal waarderingssysteem, zoals GPR gebouw, zijn vastgelegd.
Particulieren gestimuleerd zijn duurzaam te bouwen.

Om de doelstellingen en bijhorende resultaten ook daadwerkelijk te bereiken moeten acties uitgevoerd worden. Jaarlijks stelt de gemeente daarvoor het milieuprogramma op. In dat programma worden concrete actiepunten beschreven. Ook wordt het bijbehorend budget vermeld en wie de actie gaat uitvoeren en wanneer. Bij nadere uitwerking van de beoogde ontwikkeling dienen de vastgestelde doelstellingen meegenomen te worden.

2.6 Milieuhygiënische Aspecten

In het kader van het MER en dit bestemmingsplan zijn onderzoeken naar de volgende milieuhygiënische aspecten uitgevoerd:

  1. 1. bodem;
  2. 2. geluid;
  3. 3. luchtkwaliteit;
  4. 4. geurhinder.

Als uitgangspunt voor de verschillende onderzoeken is de stedenbouwkundige schets van begin 2010 gebruikt. Het uiteindelijke bestemmingsplan is globaler om enige flexibiliteit mogelijk te maken. Bij nadere uitwerking gelden wel de gestelde uitgangspunten voor de milieuhygiënische aspecten.

2.6.1 Bodem

Er is een historisch onderzoek uitgevoerd betreffende het terrein Wellerwaard (Historisch onderzoek MER/bestemmingsplan Wellerwaard, projectnr. 11743-155758, revisie 01, september 2009, Oranjewoud). Het historisch onderzoek is gebaseerd op de richtlijnen van de NVN 5725 (Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek, NNI, oktober 1999).


In het historisch onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd om meer inzicht te krijgen in mogelijke bodemverontreinigingen op de locatie. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • De voormalige stortlocatie 'Het Friese Pad' is een bron van verontreiniging, maar hier voor zijn in een nazorgplan maatregelen opgenomen om verspreiding van verontreinigingen te controleren en te beheersen. Voor het uit te voeren verkennend bodemonderzoek hoeft derhalve geen extra onderzoeksinspanning te worden verricht nabij het voormalig stort.
  • De locatie Burchttocht is in 2007 reeds verkennend onderzocht. Hierbij zijn geen verontreinigingen van betekenis aangetoond. Indien in het plangebied echter veranderingen worden aangebracht door bijvoorbeeld de realisatie van de project, wordt geadviseerd om specifiek voor deze locaties een extra bodemonderzoek op basis van de NEN-5740 uit te voeren of het reeds verrichte onderzoek uit te breiden tot het niveau van een NEN-5740 norm voor kleinschalige locaties. Hiermee kan worden bepaald wat de bodemopbouw ter plaatse is en wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is. Met deze gegevens kunnen conclusies worden getrokken over de (her)gebruiksmogelijkheden en/of verwerking van eventueel vrijkomende grond. Het reeds verrichte onderzoek geeft daarvoor te weinig informatie omdat in het kader van het grootschalige onderzoek minder boringen op perceelsniveau zijn uitgevoerd en het grondwater niet is onderzocht.
  • Op de verschillende boerderijen in het onderzoeksgebied hebben in het verleden ondergrondse tanks gelegen. Er is niet van alle locaties bekend of er verontreiniging op de locatie is ontstaan door de aanwezigheid van de tanks. De tanklocaties binnen het onderzoeksterrein dienen derhalve te worden onderzocht als verdachte locaties. De tanklocaties buiten het te onderzoeken terrein hebben zeer waarschijnlijk niet geleid tot verontreiniging binnen het te onderzoeken gebied. Deze locaties kunnen daarom vooralsnog buiten beschouwing worden gelaten.
  • Er zijn in het onderzoeksgebied en de omgeving daarvan diverse milieukundige bodemonderzoeken verricht. De onderzoeken zijn vrijwel allemaal uitgevoerd in het kader van bouwaanvragen. Uit deze onderzoeken blijkt in het algemeen dat er geen sprake is van een verontreiniging van betekenis. In afwijking op het algemene beeld is ter plaatse van Casteleynsweg 6 wel een verontreiniging aangetoond. De hier vastgestelde verontreinigingen zijn echter in 2000 ontgraven en afgevoerd.
  • Bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd ter plaatse van de percelen tussen Burchttocht en de voormalige stort en ter plaatse van de percelen tussen de Muntweg en de voormalige stort. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de aanwezige kavelsloten en de sloten rondom de boerderijen, deze dienen volgens de richtlijnen van de NVN 5720 te worden onderzocht.
  • Naar verwachting hebben de activiteiten op de omliggende percelen de bodemkwaliteit op het onderzoeksterrein niet beïnvloed. Er zijn geen aanwijzingen dat er op de locatie sprake is van een verontreiniging met asbest.

Conclusie

Bij de uiteindelijke uitwerking van het voorgenomen plan dient op verschillende locaties nader onderzoek plaats te vinden. Het gaat hierbij om de locaties nabij agrarische bedrijven waarbij een ondergrondse tank aanwezig is en ter plaatse van de percelen gelegen tussen de Burchttocht en de voormalige stortplaats.

2.6.2 Geluid

Ten behoeve van het MER en het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek, Wellerwaard,projectnr. 11743-155758, revisie 04, april 2010, Oranjewoud). Het doel van het onderzoek is om de effecten ten gevolge van het plan voor de geluidbelasting op omgeving inzichtelijk te maken. De beoordeling van het plan heeft plaatsgevonden met betrekking tot twee toetsingskaders, het m.e.r. en het bestemmingsplan. De resultaten van het akoestisch onderzoek worden in dit rapport beschreven. Hieronder staan de resultaten met betrekking tot het bestemmingsplan.


Verkeerslawaai

Voor het wegverkeerslawaai is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB. De berekeningsresultaten zijn middels een geluidcontourenkaart inzichtelijk gemaakt.


Voor het verkeerslawaai zijn de A6, het Friesepad, de Burchtweg en de Kuinderweg maatgevend. Op de berekende geluidbelasting is een correctie toegepast van 2dB aftrek ex artikel 110g Wgh.

A6

Alle woningen binnen de invloedssfeer van de A6 liggen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Friesepad

Alle woningen binnen de invloedssfeer van het Friesepad liggen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Mogelijke te nemen maatregelen zijn:

  • verkeersmaatregelen (snelheidsverlaging, doodlopende weg e.d.)
  • dove gevel(s)
  • veranderen van de ligging van deze woningen


Burchtweg

De geluidbelasting op de woningen die binnen de invloed van de Burchtweg liggen, is lager dan 48 dB (de voorkeursgrenswaarde).


Kuinderweg
Van de woningen binnen de invloedssfeer van de Kuinderweg liggen er enkele boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ongeveer een kwart van de oppervlakte (4 woningen) van de meest oostelijk gelegen burcht ligt in de 48-53 dB contour (incl. aftrek ex artikel 110g Wgh) bij een ontwerpplan volgens "Beeldkwaliteitplan Wellerwaard Emmeloord 19 maart 2009". Voor deze woningen dient in deze situatie een hogere waarde te worden verleend van 53 dB.

De uitgangspositie voor dit onderzoek is het ontwerpplan van maart 2010 (zie figuur 2.10, paragraaf 2.8). Indien in een later stadium na vaststelling van het bestemmingsplan afgeweken wordt van de uitgangspunten dient er een nieuwe juridisch-planologische regeling te worden opgesteld om de veranderingen vast te leggen.


Industrielawaai

De nieuwbouw van de "burchten" (woningen) vormen geen belemmering voor de bestaande bedrijven (uitgaande van de met de gemeente afgesproken methode waarbij kentallen per milieucategorie zijn gebruikt).

2.6.3 Luchtkwaliteit

Ten behoeve van de luchtkwaliteit is er onderzoek uitgevoerd (Luchtkwaliteitonderzoek Wellerwaard, Rapportage in het kader van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, projectnr. 155758, revisie 02 april 2010, Oranjewoud). Doel was om de effecten van de ontwikkeling van de Wellerwaard op de luchtkwaliteit in kaart te brengen. Hierbij is gebruik gemaakt van Pluim Snelweg 1.4 (2009).

De conclusies zijn als volgt:

  • Jaargemiddelde stikstofdioxideconcentratie: de grenswaarde van 40 µg/m3voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide wordt in zowel de autonome situatie als de plansituatie in de berekende zichtjaren niet overschreden.
  • Uurgemiddelde stikstofdioxideconcentraties: Overschrijding van het maximum toegestane aantal overschrijdingen van de uurnorm komt in de berekende scenario's niet voor.
  • Jaargemiddelde fijn stofconcentratie: de grenswaarde van 40 µg/ m3 voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof wordt in zowel de autonome situatie als de plansituatie in de berekende zichtjaren niet overschreden.
  • Daggemiddelde fijn stofconcentratie: de maximaal toegestane daggemiddelde concentratie (50 µg/ m3) wordt op alle voor dit onderzoek relevante wegen in de berekende scenario's niet vaker dan het maximaal aantal toegestane overschrijdingen (35 keer) overschreden.


De ontwikkeling van de Wellerwaard heeft geen overschrijding van de grenswaarden, zoals gesteld in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer, tot gevolg. Er wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, artikel 5.16, lid 1 onder a. De luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van de Wellerwaard.

2.6.4 Geurhinder

In verband met eventuele geurhinder is een geuronderzoek uitgevoerd (Geuronderzoek Wellerwaard, Onderzoek naar de geurbelasting van agrarische inrichtingen op de Wellerwaard te Emmeloord- Kuinderbos, projectnr. 11743-155758, revisie 02, september 2009, Oranjewoud). De conclusie luidt als volgt.


Gezien de nabijheid van agrarische inrichtingen rond het plangebied is het voor de onderbouwing van de ruimtelijke procedure van belang om in te gaan op de mogelijke geurinvloed vanwege deze inrichtingen. Daarom is onderzoek gedaan naar de geurbelasting op het plangebied vanwege nabijgelegen agrarische inrichtingen.


Het plangebied Wellerwaard is gelegen in een niet concentratiegebied. De norm die gesteld is in de Wvg, is voor inrichtingen binnen de bebouwde kom in een niet concentratiegebied 2 odour/ m3 lucht. Voor inrichtingen buiten de bebouwde kom in een niet concentratiegebied geldt een norm van 8 odour/ m3 lucht.

Uit de resultaten blijkt dat de inrichting aan de Oosterringweg 45-47 invloed kan hebben ten aanzien van het aspect geurhinder op het plangebied.


Er zijn meerdere oplossingen mogelijk om met de berekende situatie om te gaan. Zo kan er op detailniveau (aanpassen parameters) nauwkeuriger bekeken worden wat de invloed van geur is op het plangebied.

Er zijn voldoende mogelijkheden om bij het inrichten van het plangebied rekening te houden met de geurcontouren. Het plaatsen van geurgevoelige objecten dient buiten de geurcirkel plaats te vinden.

2.7 Project-mer

Gelet op de beoogde omvang (20 ha of meer in een gevoelig gebied) en inrichting van het nieuwe recreatiegebied en de ligging in Belvedèregebied is dit voornemen m.e.r.-plichtig conform het Besluit milieueffectrapportage 1994, gewijzigd 2008. De milieueffectrapportage is noodzakelijk voor de besluitvorming over dit bestemmingsplan. Er is daarom in 2005 een start gemaakt met de m.e.r.-procedure door het opstellen van een startnotitie. Deze startnotitie heeft ter inzage gelegen en de commissie voor de milieueffectrapportage heeft haar advies voor richtlijnen opgesteld (18 oktober 2007). De voorgenomen ontwikkeling, zoals deze beschreven staat in de startnotitie, is echter op diverse onderdelen aangepast. De commissie heeft hiervoor aangepaste richtlijnen opgesteld (14 augustus 2009). Deze richtlijnen zijn grotendeels gebaseerd op het advies dat de commissie m.e.r. eind 2007 heeft uitgebracht. Wel is op basis van voortschrijdend inzicht, en met name het toetsingsadvies van de commissie m.e.r. over het MER Golfbaan Emmeloord, een aantal wijzigingen doorgevoerd. Hieronder volgt een samenvatting van het aangepaste MER.

Bij de uitwerking van het ontwerp is het milieubelang al vroegtijdig en volwaardig meegenomen. Hierdoor is in een 'milieuvriendelijk' ontwerpproces een inrichtingsontwerp ontstaan dat integraal gezien kan worden als het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). In het MER is een overzicht opgenomen van mogelijke mitigerende maatregelen voor het MMA. Voor geluid bijvoorbeeld zijn de volgende 2 maatregelen mogelijk:

  1. 1. afspraken met omgeving over tijdstip werkzaamheden;
  2. 2. maatwerk bij de keuze voor geluidwerende maatregelen: geluidarm asfalt, geluidafschermende bebouwing.


Uitvoering van deze maatregelen kan ertoe leiden dat voor het ene milieuaspect misschien het effect kleiner wordt, maar dat tegelijkertijd voor een ander milieuaspect het effect groter wordt. Zo is het, in het kader van geluid, landschappelijk niet altijd gewenst om geluidschermen te plaatsen.


Potenties voor ontwikkeling van recreatief-economische kwaliteiten

De groene inrichting van het gebied en een doorgaand fietspad richting Kuinderbos biedt potenties toeristen naar de regio Emmeloord te trekken. De Wellerwaard is een aanvulling op bestaande recreatieve voorzieningen in de omgeving en versterkt de bereikbaarheid ervan. Bovendien draagt deze bij aan de ontwikkeling van de lokale en regionale recreatie-economie. Daarnaast creëert de Wellerwaard ook zelf arbeidsplaatsen.


Potenties voor ontwikkeling van ecologische kwaliteiten

De corridor biedt mogelijkheden voor versterking van ecologische kwaliteiten. De gevarieerde opbouw met open en gesloten delen en waterpartijen biedt mogelijkheid voor biotoopontwikkeling voor diverse soorten. Daarnaast kan de Wellerwaard fungeren als stepping-stone tussen het Voorsterbos en het Kuinderbos. De Wellerwaard leidt tot een vermindering van de belasting op de bodem- en grondwaterkwaliteit, doordat het beheer veel minder intensief is dan in het huidige landbouwgebruik.

Beperkte negatieve effecten

De negatieve aspecten van de Wellerwaard zijn beperkt. Het voornaamste effect betreft de aantasting van de karakteristieke landschappelijke waarden die verbonden zijn aan de ontstaansgeschiedenis van de Noordoostpolder. De aanleg van de Wellerwaard leidt tot een wezenlijke verandering van de landschapsstructuur in het plangebied. Het oorspronkelijke open regelmatig verkavelde agrarische gebied maakt plaats voor een meer gesloten recreatie- , natuur en woongebied. Echter, in de inrichting is zo veel mogelijk rekening gehouden met landschappelijke kwaliteiten van het gebied én in de huidige situatie is ook al sprake van een aantasting van de karakteristieke landschapstructuur door het bos rond de Casteleynsplas, de huidige golfbaan en de hoge voormalige stortplaats De Terp. Daarmee is de verandering van het landschap al begonnen.

Er zijn geen negatieve effecten op bodem en archeologie.


De Wellerwaard wordt hydrologisch zo aangelegd dat het geen negatief (verdrogend) effect op de omgeving. De afwatering op de omgeving blijft gehandhaafd. Het effect van verdamping vanuit de waterpartijen is beperkt.

Het verlies aan natuurwaarden is beperkt gezien de actueel lage natuurwaarden en het uiteindelijk effect is positief door de mogelijkheden die de Wellerwaard biedt voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Wel is voor het inrichten van het gebied een ontheffing ex. art 75 Flora- en faunawet voor de rugstreeppad noodzakelijk.


De verkeersaantrekkende werking van de corridor leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De toename is echter niet zo groot dat de wegenstructuur het niet aankan. De verkeersgerelateerde hinder, geluid en luchtverontreiniging, nemen beperkt toe. Er worden geen normen overschreden.

Er gaat landbouwgrond verloren, maar een aantal bedrijven stopt en de resterende grond wordt herverdeeld. De Wellerwaard conflicteert naar verwachting niet met de ontwikkeling van de veehouderijen in de omgeving.


De Wellerwaard heeft wezenlijke sociale effecten in de vorm van veranderde beleving van het landschap, nieuwe woningen en werkgelegenheid.


De volgende tabel geeft een samenvattend overzicht van de effecten en beoordelingen.


Tabel 2.1: Totaalbeoordeling milieu-effecten Wellerwaard

Aspect Beoordeling t.o.v. autonome situatie
Landschap, cultuurhistorie en archeologie -/- -
Bodem en water 0/+
Natuur +
Verkeer 0/-
Geluid 0/-
Lucht 0/-
Licht 0/-
Externe veiligheid 0
Landbouw -/- -
Recreatie ++
Sociale aspecten +/++

Geconcludeerd kan worden dat realisatie van de Wellerwaard een bijdrage levert aan de invulling van de vraag naar recreatiebehoefte in (noordelijk) Flevoland, potenties biedt voor (verdere) ontwikkeling van de recreatieve en ecologische kwaliteit van de omgeving en relatief weinig negatieve effecten heeft.

Het MER Wellerwaard is afgerond in juni 2010. Vervolgens kon een ieder vanaf 16 september 2010 voor een periode van 6 weken reageren op dit MER en het voorontwerp bestemmingsplan "Wellerwaard". De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in november 2010 geconcludeerd dat zij van mening is dat in het MER de essentiële informatie voor de besluitvorming niet aanwezig is en adviseert specifieke delen verder uit te werken en aan te vullen in een "aanvulling". Op 11 november 2010 heeft de gemeente toegezegd de aanvulling op te stellen, wat heeft geresulteerd in het aanvullend rapport "Wellerwaard, Aanvulling Milieueffectrapport" met datum 17 december 2010. Tijdens het overleg op 27 januari 2011 stelt de Commissie dat ondanks deze informatie nog essentiële informatie ontbreekt om het milieubelang voldoende te kunnen meewegen in de besluitvorming. Dit betreft vooral:

  • de samenhang tussen de Wellerwaard en andere onderdelen van de Corridor en de (cumulatieve) gevolgen van het plan als geheel;
  • effecten op landschap;
  • alternatieven.

De Commissie heeft geadviseerd om de door haar aangegeven punten voorafgaand aan de besluitvorming verder uit te werken. In de Reactie en -antwoordnota Wellerwaard (Bijlage 3) wordt hieraan gevolg gegeven. Tevens is een addendum opgesteld, getiteld "Addendum, Milieu-effectrapport Wellerwaard" (9 mei 2011, Projectgroep 'Wellerwaard', gemeente Noordoostpolder) dat is opgenomen als Bijlage 10.

2.8 Waterparagraaf

2.8.1 Algemeen

In november 2003 is de Watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening. De Watertoets is daarmee verplicht geworden voor tal van ruimtelijke plannen, waaronder m.e.r.-procedures en bestemmingsplannen. Omdat beide procedures gelijktijdig doorlopen worden, wordt gekozen voor een gezamenlijke aanpak. Dat houdt in dat zowel in het MER, als in het bestemmingsplan, dezelfde Waterparagraaf zal worden opgenomen. In dit kader is een aparte notitie opgesteld "Waterparagraaf Wellerwaard" (projectnr. 155758, april 2010, Oranjewoud).

2.8.2 Waterrelevant beleid

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals 'een veilige leefbare Delta, nu en in de toekomst', 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in Nationaal Waterplan (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland), het Waterbeheersplan (Waterschap Zuiderzeeland) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).


Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar een goed ecologische toestand van wateren in 2015. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand still (géén verdere achteruitgang in de huidige (het jaar 2000 is het referentiejaar) chemische en ecologische waterkwaliteit).


Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren)
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren)

Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).


Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan Wellerwaard, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water' (thema's uit het waterbeheerplan Waterschap 2007-2011).

2.8.3 Overleg met het waterschap

Overeenkomstig de doelstelling en het proces van de Watertoets, zijn in de initiatieffase,
in 2007, de plannen de Corridor Emmeloord-Kuinderbos kenbaar gemaakt aan het waterschap Zuiderzeeland. Waterschap Zuiderzeeland is voor het plangebied verantwoordelijk voor zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit. De Wellerwaard maakt deel uit van de Corridor. De huidige plannen zijn gevormd uit besprekingen in 2007 en de diverse overleggen die sindsdien hebben plaatsgevonden (waarbij het waterschap Zuiderzeeland aanwezig was). Een hernieuwd overleg heeft om deze reden vooralsnog niet plaatsgevonden. In juli 2007 heeft het waterschap Zuiderzeeland informatie aangeleverd en gereageerd op de concept plannen en de actuele plannen voor de uitbreiding van de golfbaan (eind 2008). In 2009 hebben 2 overleggen plaatsgevonden met het waterschap. Op 12 juni over de technische uitwerking van de Wellerwaard en op 18 juni over de concept waterparagraaf van het voorgaande ontwerp. De reacties hierop en verslag hiervan zijn opgenomen in de notitie "Waterparagraaf Wellerwaard" Aanvullende heeft ten behoeve van het hydrologische onderzoek op 23 oktober en 4 december 2009 overleg plaatsgevonden. In de voorliggende waterparagraaf is de inhoudelijke input verwerkt van deze overleggen. Ten slotte geeft het waterschap de conceptversie van deze waterparagraaf ingezien en heeft zij aangegeven te kunnen instemmen met hetgeen beschreven in de waterparagraaf. De laatste opmerkingen zijn verwerkt in de hieronder beschreven waterparagraaf.

2.8.4 Huidige situatie

Topografie
Het plangebied van Wellerwaard is gelegen tussen de Burchtweg, N351, Casteleynsweg
en het Friesepad. Het gebied wordt doorsneden door de Burchttocht, een watergang van het waterschap. Ten zuiden hiervan zijn de golfbaan en de stortplaats gesitueerd. Aan de westzijde bevindt zich de Casteleynsplas. Het gebied waarop deze Waterparagraaf betrekking heeft is op figuur 2.4 aangegeven met rode omlijning. De Burchttocht is aangegeven met de blauwe lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0010.jpg"

Figuur 2.4: Ligging plangebied waterparagraaf en ligging Burchttocht (Bron: Google Earth)


Gebiedsomschrijving

Het plangebied is momenteel een open landbouwgebied. De voornaamste vorm van landbouw is akkerbouw. Naast landbouwgebied met bijbehorende boerderijen en huizen ligt er een gebied met een andere functie. Dit is de Burchttocht welke recent is ingericht als een 200 meter brede verbinding voor waterberging, natuur(ontwikkeling) en recreatie (project Burchttocht). Op de luchtfoto is de "oude situatie" van de Burchttocht vóór haar ontwikkeling aangegeven met een blauwe lijn.


Hoogteligging

De Grontmij (Geohydrologisch onderzoek Burchttocht, 7 september 2005, 193820) heeft een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het project de Burchttocht. Onderstaande informatie is (deels) afkomstig uit dit onderzoek. Het zuidelijke deel van de Corridor (gebied Corridor is blauw geblokt weergegeven) loopt af in zuidwestelijke richting. Op basis van de Algemene Hoogtekaart Nederland (figuur 2.5) is ingeschat dat het huidige maaiveld in het plangebied Wellerwaard (zwarte omlijning) varieert van circa N.A.P.- 4,1 tot -3,4 meter. In het gebied wordt weinig tot geen bodemdaling verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0011.jpg"

Figuur 2.5: Hoogteligging plangebied Wellerwaard en Corridor (Bron: waterschap Zuiderzeeland)

Grondwater en bodemopbouw

Op grond van gegevens over de bodemopbouw (rapport Grontmij) is een geohydrologische schematisatie gemaakt (tabel 2.2).


Tabel 2.2: Geohydrologische schematisatie

Laag M - maaiveld Dikte (m) Grondsoort Doorlaatvermogen (m2/dag) of hydraulische weerstand (dagen)
Deklaag 0,3-0,9 0,3-0,9 Matig vaste kleilaag 50 -60 dagen
Eerste watervoerende pakket 0,3/0,9-11/15 10-14 Fijne tot matig fijne, licht grijze tot bruine, zandafzettingen. 200 - 400 m2/dag
Eerste scheidende laag 11/15-18 3-7 Kleilaag 1000 - 1500 dagen
Tweede watervoerende pakket 18-270 250 Matig fijn tot zeer grof zandpakket 7500 -8000 m2/dag


De onderzijde van het tweede watervoerende pakket wordt begrensd door een slecht
doorlatende laag. Deze laag kan als hydrologische basis worden beschouwd. Figuur 2.6 geeft de bodemkaart van het plangebied en omgeving weer. Uit deze kaart blijkt ook dat de bodem in het plangebied grotendeels bestaat uit klei op zandgronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0012.jpg"

Figuur 2.6: Bodemkaart (Bron: waterschap Zuiderzeeland)


De grondwaterstand bevindt zich vrijwel altijd onder de deklaag, zo wordt geconcludeerd op grond van gegevens van TNO-peilbuizen. Figuur 2.7 toont de kwel- en infiltratiekaart voor het plangebied en omgeving. Hieruit valt op te maken dat het plangebied met name een kwelgebied is met op sommige plaatsen een meer intermediaire situatie. Dit betekent onder andere dat het plangebied in eerste instantie ongeschikt is voor infiltratie van hemelwater.


Voor het gebied is in het Omgevingsplan Flevoland 2006 het volgende doel opgenomen: 'het rekening houden met kwetsbaar ondiep grondwater'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0013.jpg"

Figuur 2.7: Kwelkaart plangebied (Bron: waterschap Zuiderzeeland)

Oppervlaktewater

Onderstaande informatie over oppervlaktewater is (deels) afkomstig uit eerder genoemd onderzoek van Grontmij. Het watersysteem in het plangebied maakt deel uit van de 'lage afdeling' van de Noordoostpolder. Het waterpeil in dit gebied bedraagt NAP -5,70/-5,70 (zomer-/winterpeil). Het watersysteem is weergegeven op de figuren 2.8 en 2.9. De Burchttocht staat in open verbinding met de Lemstervaart. De tocht gaat via twee duikers onder het Friesepad en de A6 door.


Het gebied tussen de Burchtweg en de Casteleynsweg watert door middel van kavelsloten af op de Burchttocht. De bodemhoogte van de kavelsloten ligt hoger dan het waterpeil van de Burchttocht. De kavelsloten zijn daarom alleen watervoerend in een periode met hoge grondwaterstanden en na een periode van neerslag. De percelen tussen de kavelsloten zijn gedraineerd.


Het gebied ten noorden van de Burchtweg watert door middel van kavelsloten af op de Kuindervaart. De Kuindervaart is geen onderdeel van 'de lage afdeling' en heeft een hoger peil van NAP -4,85 / -5,26. Het gebied ten zuiden van de Casteleynsweg watert via kavelsloten af op de Casteleynstocht. Het gebied ten oosten van de Kuinderweg watert via kavelsloten af op de Kuindertocht. Zowel de Kuindertocht als de Casteleynstocht is onderdeel van 'de lage afdeling'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0014.jpg"

Figuren 2.8 en 2.9: Waterhuishouding plangebied


Ontwikkeling Burchttocht

Momenteel wordt de Burchttocht door het waterschap ingericht als een 200 meter brede verbinding voor waterberging, natuur(ontwikkeling) en recreatie. Hiermee ontstaat er een driedeling in het watersysteem (waterberging Burchttocht, de noordelijke ringsloot rondom de voorgenomen woningbouw en de zuidelijke te realiseren waterplas).


De waterbergingsfunctie is gericht op het vasthouden van het water in de verlaagde gedeelten van het project de Burchttocht. Vanuit de noordelijke ringsloot en de Burchttocht zal bij peilstijgingen water via duikers met terugslagkleppen het verlaagde gebied binnenstromen. Terugslagkleppen voorkomen dat het water kan terugstromen. Middels een stuwtje zal het water uit het verlaagde gebied gedoseerd afgelaten worden op de ringsloot/Burchttocht. Het peil in de ringsloot en de Burchttocht fluctueert met het polderpeil, waardoor de situatie t.a.v. de aangrenzende kavels onveranderd blijft. De te realiseren waterplas in het zuidelijk deel van het plangebied (onderdeel van de Wellerwaard) staat op zichzelf; gestreefd wordt hier een goede waterkwaliteit te verkrijgen (zwemwater).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0015.jpg"

Figuur 2.10: Stedenbouwkundig schetsontwerp

Op basis van het stedenbouwkundig schetsontwerp (zie figuur 2.10) is de verdeling van het toekomstige oppervlak voor het deelgebied Wellerwaard bepaald. Deze schets is als uitgangspunt genomen voor de waterparagraaf. Het uiteindelijke bestemmingsplan is globaler om enige flexibiliteit mogelijk te maken. Bij nadere uitwerking gelden wel de gestelde uitgangspunten in deze waterparagraaf.

In het stedenbouwkundig schetsontwerp is een driedeling gemaakt in het gebied:

  • I. Boswonen, Burchten en Benten aan de noordzijde van de bergingszone Burchttocht.
  • II. De bergingszone Burchttocht.
  • III. De Burchtplas aan de zuidzijde.


De oppervlakteverdeling voor de gebieden I en III staat in de volgende tabellen 2.3 en 2.4.


Tabel 2.3: Overzicht oppervlak Wellerwaard - gebied I

Totalen per type Oppervlak (ha)
Oppervlaktewater (ringsloot rondom woningbouw, uitbreiding Burchttocht naar binnen plangebied) 4,2
Daken en particulier
(aanname 35% van de kavels, ca. 275 m2 per woning)
2,7
Wegverharding 1,4
Totaal deelgebied I 8,3

Tabel 2.4: Overzicht oppervlak Wellerwaard - gebied III

Totalen per type Oppervlak (ha)
Oppervlaktewater 12,1
Daken en particulier
(aanname 35% van de kavels, ca. 275 m2 per woning)
2,0
Wegverharding 1,0
Horeca en parkeren 1,1
Totaal deelgebied III 16,2

Zoals te zien is in figuur 2.5 ligt het huidige plangebied redelijk vlak. Voor het gebied Wellerwaard is het voornemen van de gemeente delen ervan te accentueren door ophoging. Aangenomen is dat het toekomstige maaiveld ter plaatse van de 'burchten' en de horeca 1 tot 2 m hoger komt. In de overige delen van het plangebied wordt aangesloten bij de huidige situatie.

Voor het maaiveld in bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging van 1,00 m als uitgangspunt gehanteerd. De minimale maaiveldhoogte is, hiervan uitgaande, N.A.P.-4,70 m. Op het moment van het opstellen van het MER en het bestemmingsplan zal voor een deel van de ontwikkeling in de gebieden de invulling concreet zijn en voor een deel globaal. Er is sprake van een fasering in tijd waardoor op het moment van opstellen nog niet alle onderdelen van het plan uitgewerkt (kunnen) zijn. In onderstaande tekst wordt de ontwikkeling per gebied besproken. Hierin zal duidelijk worden hoe de fasering is en wat de concrete en globale ontwikkelingen zijn. Aan de hand hiervan zal per deelgebied per thema een wateradvies worden gegeven. Het waterschap benadrukt dat het noodzakelijk is dat het watersysteem in alle fasen goed functioneert.

Voor de aanleg van water en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in de beschermingszones van water dient een Keurontheffing te worden aangevraagd bij het waterschap Zuiderzeeland. Het kan zijn dat bij de voorgenomen ontwikkeling in het kader van een ontgrondingsvergunning het ter zijner tijd noodzakelijk is om geohydrologisch onderzoek uit te voeren.

Gebied 1

De ontwikkeling van gebied 1 zal aansluiting vinden op de ontwikkeling van de Burchttocht. Het is de bedoeling dat het gebied mee meandert met de ontwikkeling van de Burchttocht, zodat integratie tussen het woonlandschap en het waterhuishoudkundige project (ten behoeve van o.a. waterberging) kan plaatsvinden. Hierbij zal ontwikkeling plaatsvinden van natuur, water en woonmogelijkheden. Deze zijn onderverdeeld in Boswonen, Benten en Burchten. Daarnaast is aan aantal nieuwe waterpartijen en watergangen in het ontwerp opgenomen.

Boswonen; deelgebied van de Wellerwaard

Binnen het woongebied Boswonen worden enkele bijzondere woningen aan een kleien waterplas gerealiseerd omringd door een bossingel.

Benten; deelgebied van de Wellerwaard

Woongebied de Benten bestaat uit drie ruime gezamenlijke landschappelijke kavels met vrijstaande woningen binnen vastgestelde bouwvlakken waarbij de ruimte rondom die vlakken openbaar gebied blijft. De woningen worden gebouwd zonder erf of tuin.

De woningen bevinden zich in een parkachtig landschap. Het terrein zal lichtglooiend worden aangelegd met grote stukken bloemrijk grasland, solitaire bomen en struweel. Aan de zijde van de Burchttocht zal ontwikkeling plaatsvinden van oppervlaktewater en zal er sprake zijn van waterplantenvegetatie. Op de overgang van water en land zullen riet-, gras- en biezenvegetaties voorkomen.

Het gebied in de Benten ten zuiden (en mogelijk ook het noordelijke gebied) van de weg zal aangesloten worden op de bergingszone van het waterschap. De inrichting zal aansluiten op de inrichting zoals het waterschap dit aangelegd heeft. De woningen die hier komen te staan dus in een waterbergingsgebied. Het waterpeil in dit gebied ligt normaal gesproken op N.A.P. -5,70 m, gelijk aan de noordelijke ringsloot en de Burchttocht. Bij peilstijgingen in de noordelijke ringsloot en de Burchttocht loopt het bergingsgebied vol d.m.v. duikers met terugslagkleppen. In het ontwerp is rekening gehouden met een maximale waterstand van N.A.P. -4,80 m. Dit water zal zodra de waterpeilen weer zakken d.m.v. een stuw gedoseerd en op een later tijdstip weer terugstromen in de noordelijke ringsloot en de Burchttocht. Bij het bepalen van de bouwpeilen van deze woningen zal hiermee rekening gehouden worden.

Burchten; deelgebied van de Wellerwaard

Woongebied de Burchten bestaat uit drie gebieden, welke elk rondom is afgeschermd met boombeplanting. Als centrum binnen elk gebied een moderne burcht waarin een tiental woningen c.q. appartementen kunnen worden gerealiseerd. Het betreft een samengesteld volume waarbij in de drie verschillende burchtgebieden een wisselende compositie zal worden gevormd met dezelfde elementen. Woningen zijn vrijstaand, de appartementengebouwen zullen projectmatig worden gerealiseerd.

Waterberging

Ten opzichte van de huidige situatie inclusief autonome ontwikkeling (waterberging en recreatieve zone) is er door het realiseren van de Burchten, Benten en Boswonen inclusief toegangswegen en parkeerplaatsen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Uitgangspunt van het waterschap bij een toename van het verhard oppervlak is een compensatie van 7,25 m3 berging per 100 m2 verhard oppervlak. Dit volume kan gerealiseerd worden in de vorm van berging.

Conform het beleid van het waterschap wordt daarom gezocht naar mogelijkheden voor waterberging grenzend aan het project de Burchttocht. Hierbij kan gedacht worden om het extra te realiseren oppervlaktewater (afscheidingssloten of uitbreiding van bergingsgebied) te benutten. De berging dient gelijktijdig met de realisatie van het verhard oppervlak plaats te vinden. Voor deelgebied 1 is bij het voorgaande ontwerp berekend dat dit neerkomt op 3004 m3. In het bijbehorende voorgenomen oppervlaktewater (ringsloot en uitbreiding van Burchttocht naar binnen het deelgebied) zorgt dit voor een theoretische peilstijging van 7 cm. In het nieuwe ontwerp zijn de toename aan verharding en voorgenomen oppervlaktewater overeenkomstig. Verwacht wordt dat de hoeveelheid benodigde berging en theoretische peilstijging vergelijkbaar zijn aan deze berekeningen (qua ordergrootte). Door de aanleg van oppervlaktewater bij de ontwikkeling (ringsloot en uitbreiding van Burchttocht naar binnen het deelgebied) is er naar verwachting voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewater (naar verwachting zelfs meer dan circa 4,2 ha van een eerder ontwerp), om het eigen water te verwerken (bergen).

Het hemelwater zal zoveel mogelijk bovengronds worden afgevoerd naar het aangrenzende/ onderliggende oppervlaktewater. De meeste kavels grenzen aan oppervlaktewater en kunnen het regenwater dat op het perceel valt rechtstreeks lozen op het aanliggende water. De nadere uitwerking van het realiseren van de benodigde berging vindt plaats in overleg met het waterschap. De ontwikkeling mag geenszins de functie van de Burchttocht (in waterberging) beperken. Het minimale profiel van de noordelijke ringsloot is een waterdiepte van 1,5 m (ten opzichte van streefpeil).

Riolering en afkoppelen regenwater

Bij de aanleg van de Burchten is de aanleg van een 'zuiverend' gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. Er wordt uitgegaan van het zoveel mogelijk afkoppelen van verhard oppervlak. Specifiek voor het deelgebied 'Burchten' is gekeken naar de mogelijkheden voor de afvoer van het hemelwater. Uitgangspunt is dat het water binnen het plangebied dient te worden opgevangen. De meeste kavels grenzen aan oppervlaktewater en kunnen het regenwater dat op het perceel valt rechtstreeks lozen op het aanliggende water. Schoon regenwater is: regenwater van verhardingen met een verkeersintensiteit <1000 voertuigen/dag, regenwater vanaf parkeerplaatsen met <50 plaatsen en regenwater van daken/woningen waarbij geen uitlogende materialen zijn gebruikt. Verharde oppervlakken die niet schoon zijn of waar de kans op vervuiling groot is, worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. In de huidige situatie is er geen rioolstelsel aanwezig. Het afgekoppelde water mag geen verslechterende invloed hebben op de te ontwikkelen natuurdoelen in de Burchtsloot.

De details van de riolering en regenwaterafvoer zijn reeds uitgewerkt in het afvalwaterplan van de Corridor/ Wellerwaard-Burchttocht.

Waterkwaliteit & ecologie

De oevers van watergangen worden duurzaam en natuurvriendelijk ingericht (passend bij omringende natuur) en afgestemd op de te behalen natuurdoelen. Mocht blijken dat een versteviging van het talud noodzakelijk is dan zal in overleg met het waterschap hiervoor een geëigende duurzame constructie worden toegepast.

Grondwater

Voor het ontwerp van de ontwatering dienen de normen volgens tabel 2.5 (Waterkader Zuiderzeeland) aangehouden te worden, rekening houdend met de toekomstig fluctuerende waterpeilen in het gebied.

Met ontwatering wordt bedoeld de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand. Het maaiveld kan een tuin zijn, maar ook een vloer van bebouwing of verharding van een weg. Aanvullende eis is dat het bouwpeil van bouwwerken minimaal boven het straatpeil moet liggen.


Tabel 2.5: Overzicht ontwateringseisen

Bestemming Ontwatering (m-maaiveld)
Primaire wegen 1,20
Secundaire wegen en erf ontsluiting 0,80
Bouwwerken 0,50 (bij vloerpeil > 0,20 m boven maaiveld)
Groen 0,25

Hiervan uitgaande zal het minimale wegpeil circa N.A.P.-4,70 m bedragen. Daarnaast zullen de navolgende hoogtes worden aangehouden:

  • Natuur / bos-gebied rond de Burchtplas wordt gemiddeld (glooiend) 1 m opgehoogd;
  • Burchten: ongeveer 1 meter ophoging;
  • Benten: verlaging van ongeveer 1 á 2 meter (glooiend);
  • De overige gebieden sluiten ongeveer aan bij de huidige maaiveldhoogten.

Beheer

Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met het uit te voeren onderhoud van het open water. Dit dient goed onderhoudbaar te zijn, minimaal vanaf één zijde bereikbaar voor maaien en baggeren. Ook dient er worden gekeken naar de mogelijkheden voor het creëren van opslag voor toekomstige bagger. Het beheer van de Burchttocht (niet van de Wellerwaard) wordt nu nog door het waterschap uitgevoerd. Het voornemen is om een commissie op te stellen voor het beheer en onderhoud, vanuit waar zal worden bepaald hoe het beheer en onderhoud zal worden uitgevoerd.


Gebied 2

Burchttocht

De waterbergingsfunctie is gericht op het vasthouden van het water in de verlaagde gedeelten van het project de Burchttocht. Vanuit de noordelijke ringsloot en de Burchttocht zal bij peilstijgingen water via duikers met terugslagkleppen het verlaagde gebied binnenstromen. Terugslagkleppen voorkomen dat het water kan terugstromen. Middels een stuwtje zal het water uit het verlaagde gebied gedoseerd afgelaten worden op de ringsloot/Burchttocht. Het peil in de ringsloot en de Burchttocht fluctueert met het polderpeil, waardoor de situatie ten aanzien van de aangrenzende kavels onveranderd blijft.

Voor de ontwikkeling van het project de Burchttocht is de benodigde ruimtelijke procedure (artikel 19 WRO) voor de ontwikkeling van de waterstructuur en de waterbergingsfunctie van dit gebied reeds afgerond. De verdere uitwerking valt dan ook buiten deze waterparagraaf.


Gebied 3

Waterberging

Bij eventuele aanleg van recreatieve voorzieningen is sprake van een toename van het verhard oppervlak. Uitgangspunt van het waterschap bij een toename van het verhard oppervlak is een compensatie van 7,25 m3 berging per 100 m2 verhard oppervlak. Dit volume kan gerealiseerd worden in de vorm van berging. Voor deelgebied III van de Wellerwaard komt dit bij het voorgaande ontwerp neer op 2972 m2. In het bijbehorende voorgenomen oppervlaktewater (Burchtplas en watergangen binnen het deelgebied) zorgt dit voor een theoretische peilstijging van 2 cm. In het nieuwe ontwerp zijn de toename aan verharding en voorgenomen oppervlaktewater overeenkomstig. Verwacht wordt dat de hoeveelheid benodigde berging en theoretische peilstijging vergelijkbaar zijn aan deze berekeningen (qua ordergrootte). Door de aanleg van oppervlaktewater bij de ontwikkeling (Burchtplas en watergangen binnen het deelgebied) is er naar verwachting voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewater (naar verwachting zelfs meer dan circa 12,1 ha van een eerder ontwerp), om het eigen water te verwerken (bergen).

Het hemelwater zal zoveel mogelijk bovengronds worden afgevoerd naar het aangrenzende/ onderliggende oppervlaktewater. De meeste kavels grenzen aan oppervlaktewater en kunnen het regenwater dat op het perceel valt rechtstreeks lozen op het aanliggende water. De berging dient gelijktijdig met de realisatie van het extra verhard oppervlak plaats te vinden. De nadere uitwerking van het realiseren van de benodigde berging vindt plaats in overleg met het waterschap.

Riolering en afkoppelen regenwater

De details van de riolering en regenwaterafvoer zijn uitgewerkt in het afvalwaterplan van de Corridor/ Wellerwaard-Burchttocht. Dit rapport is tot stand gekomen in nauw overleg met het waterschap en de gemeente. Naast inhoudelijke uitgangspunten vanuit het waterkader van het waterschap, is gekeken naar de praktische en financiële haalbaarheid van meerdere (alle) mogelijke oplossingsvarianten voor het opvangen en afvoeren van hemelwater en vuilwater in dit gebied en de nabije omgeving. In figuur 2.11 op de volgende pagina staat het scenario dat daar als voorkeur is uitgekomen, schematisch weergegeven, en zal in de verdere planuitwerking als uitgangspunt worden gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0016.jpg"

Figuur 2.11 Oplossingsvariant voor het opvangen en afvoeren van hemelwater en vuilwater in dit gebied en de nabije omgeving (op basis van voorgaand ontwerp)

Schiereiland

In het midden van de Burchtplas wordt een schiereiland aangelegd. Hier worden de functies horeca, strand, terras en parkeren gerealiseerd. Een gedeelte van het eiland zal worden voorzien van natuurvriendelijke oevers (oeverplanten en structuur voor macrofauna en vis), welke ook nutriënten kunnen verwerken. Dat leidt weliswaar tot een kleine vermindering van het waterbergingoppervlak, maar zal bovenal een positieve werking hebben op de waterkwaliteit door het vastleggen en/of verwerken van nutriënten.

Waterkwaliteit

Eutrofiëring kan leiden tot vertroebeling van het oppervlaktewater en de omslag van het ecosysteem met een dominantie van waterplanten naar een systeem met hoge algenconcentraties of gesloten kroosdek. Inherent aan deze situatie is een verslechtering van de zuurstof- en lichtcondities en verlies aan biodiversiteit in het water.

Er zijn diverse maatregelen die getroffen kunnen worden om de toekomstige waterkwaliteit zoveel mogelijk te optimaliseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gezond watersysteem met weinig maar wel voldoende voedingsstoffen, helder water en een evenwichtige samenstelling van de algenpopulatie.

De te verwachten waterkwaliteit zonder maatregelen zal niet voldoen aan de gestelde normen. Indien wordt gestreefd naar zwemwater bij het ontwerp, zal intensieve bewaking en onderhoud noodzakelijk zijn om de zwemwaterkwaliteit te waarborgen (zie intermezzo).

Om duidelijkheid te verkrijgen over de status van het oppervlaktewater bij de toekomstige ontwikkeling van de Burchtplas, dat past binnen de mogelijkheden van het grond- en oppervlaktewatersysteem, dat voorziet in een ecologisch gezond en duurzaam watersysteem en dat recht doet aan de aanwezige functies, heeft een hydrologisch onderzoek plaatsgevonden. Meer concreet wordt op basis van hydrologisch onderzoek geadviseerd over de mogelijkheden van het al dan niet toekennen van de functie zwemwater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0017.png"
Bij de inrichting van de overige waterpartijen wordt rekening gehouden met algemene inrichtingsprincipes als voldoende doorstroming- en overstortmogelijkheden. Op die manier wordt gewaarborgd dat de gewenste inrichting wordt afgestemd op de gewenste waterkwaliteit.

Hydrologisch onderzoek

Uit het hydrologisch onderzoek (waarbij het waterschap nauw is betrokken) is gebleken dat om de risico's voor de gezondheid, ecologische gezondheid van het watersysteem, veiligheid en beleving in het toekomstige watersysteem zoveel mogelijk te beperken een aantal maatregelen en/of inrichtingselementen dient te worden meegenomen bij de ontwikkeling. Deze maatregelen zijn met name gericht op de reductie van de hoeveelheid nutriënten in het oppervlaktewater. De voornaamste maatregelen zijn de isolatie, de benodigde gedeeltelijke verdieping én verondieping (inclusief ondergedoken vegetatie) van de plas ten behoeve van neerslaan en vastleggen van nutriënten en verbeteren van de te verwachten waterkwaliteit. Alleen indien aan de voorgestelde maatregelen wordt voldaan is het hoogstwaarschijnlijk realistisch om een goede waterkwaliteit in de Burchtplas te verkrijgen.

Voor de toekomstige Burchtplas wordt gezien de kenmerken van het huidige watersysteem en de toekomstige functie (recreatie + wonen) de navolgende inrichting voorgesteld. Een op zichzelf staande plas met een noodoverloop naar de Burchttocht (alleen bij extreme langdurige buien). Het peil zal naar verwachting overeenkomstig zijn met het grondwater en hiermee samen fluctueren. Hierbij wordt de bovenzijde van de overlaat van de stuw op een vaste hoogte ingesteld, zodat alleen bij extreme buien water naar de Burchttocht wordt afgevoerd. De afvoer wordt begrensd tot de gestelde norm van maximaal 1,5 l/s/ha.

Voor een zo optimaal mogelijke waterkwaliteit vanuit het oogpunt van de voorgenomen ontwikkeling te realiseren wordt voorgesteld om een gedeelte (30 tot 50%) van de plas te verdiepen tot 6 à 8 m, maar ook verondiepingen (geringe waterdiepte) ten behoeve van ondergedoken vegetatie aan te brengen. Ook zijn hierbij natuurlijk ingerichte oevers met begroeiing voorzien. Aanbrengen van natuurvriendelijke oevers (oeverplanten en structuur voor macrofauna en vis), welke ook nutriënten kunnen verwerken. Hiervoor dient wel ten minste 2-5 % van het gehele oppervlak van de plas van oevervegetatie te worden voorzien om een merkbaar effect te hebben. In verband met de te verwachten gehalten aan nutriënten wordt aanbevolen om het oppervlak voorzien van oevervegetatie te vergroten (>5% van gehele oppervlakte plas). Het waterschap heeft aangegeven dat volgens de KRW typeringen van de landelijk geldende KRW maatlatten uitgegaan dient te worden van 40-60% zachte oevers (oever zonder enige oeververdediging) voor dit type kunstmatige plassen. Deze oevers dienen te worden voorzien van een natuurlijke inrichting met begroeiing (minimaal talud 1:4, en tot 2 meter waterdiepte oevervegetatie).

De nadere uitwerking van het realiseren van de Burchtplas vindt plaats in overleg met het waterschap. Hierbij dienen bij de inrichting de overwegingen ten aanzien van de waterkwaliteit voortkomend uit het hydrologisch onderzoek te worden meegenomen.

Peilbeheer

Het peilbeheer van de nieuwe waterpartijen dient goed te worden afgestemd met de omliggende functies. Dit houdt in dat het peilbeheer niet mag leiden tot (grond)wateroverlast in de omringende gebieden. Bij het ontwerp zal worden voorkomen dat mogelijke opstuwing bij zuidwesten wind hinder veroorzaakt bij de omwonenden (bijvoorbeeld in de zuidelijke ringsloot rondom de Burchttocht en voorgenomen woningbouw). Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke (grond)wateroverlast in de omringende gebieden als gevolg van opstuwing van water door wind, kan de te verwachten hoeveelheid opstuwing inzichtelijk worden gemaakt. Eventuele peilwijzigingen zullen middels een te nemen peilbesluit(en) volgens de gangbare procedure worden genomen en vastgelegd. Vooralsnog zijn er geen concrete peilveranderingen voorzien.

Waterafvoer vanaf Kuinderbos

De gemeente heeft de wens om de afvoer van het gebied ten noorden van het plangebied te laten lopen via de noordelijke ringsloot. Als dat daadwerkelijk zo zal zijn, dan heeft dat consequenties voor de afmetingen van de geplande sloten en duikers. Deze wijzigingen zullen op dat moment doorgesproken worden met het waterschap voor de precieze dimensionering.

2.9 Ecologie

In het kader van het MER en dit bestemmingsplan is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Natuurtoets Wellerwaard, projectnr. 172707, revisie 01, april 2010, Oranjewoud). De conclusies luiden als volgt.


Wettelijk kader

Flora en Faunawet

Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat zich in het plangebied zuidelijk van de Burchttocht geen strikt beschermde dier- of plantensoorten bevinden die de voorgenomen activiteit wezenlijk kunnen beïnvloeden. In het kader van de m.e.r.-procedure zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor het ontwikkelen van de Wellerwaard.


Voor het inrichten van het gebied is een ontheffing ex. art. 75 Flora- en faunawet voor de rugstreeppad noodzakelijk zolang het Managementplan Rugstreeppad niet formeel voorziet in een vrijstelling voor deze soort. Aanbevolen wordt om een aanvulling op de reeds verkregen ontheffing (voor werkzaamheden aan de ecologische verbinding) aan te vragen bij het bevoegde gezag.


Sinds de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit geldt voor de groep van algemene soorten een vrijstelling van de ontheffingsplicht. De aangetroffen en verwachte soorten in het plangebied die effecten ondervinden van de voorgenomen ingreep vallen onder deze groep van algemene soorten. Er hoeft dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora-en faunawet te worden aangevraagd voor uitvoering van de werkzaamheden.


Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Door de werkzaamheden nabij de Casteleynsplas (EHS) worden de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied niet significant aangetast. Ten opzichte van autonome ontwikkeling neemt het geluidbelast gebied nauwelijks toe. De verlichting van de wegen en horecavoorziening kan zo gekozen worden dat de uitstraling naar de omgeving minimaal is.


Natuurbeschermingswet

Op basis van het hydrologisch model is geen eco(hydro)logische relatie met het plangebied vastgesteld. Een externe werking van de ingreep op beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied wordt uitgesloten. Er zijn zeker geen negatieve (significante) effecten van de voorgenomen ingreep op de kwalificerende natuurwaarden van het Natura 2000-gebieden Weerribben en Wieden (kortste afstand bedraagt circa 7 kilometer). Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is niet noodzakelijk.


Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.


Werken buiten kwetsbare periode

De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, d e periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden, als bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.


Werken in kwetsbare periode

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen, dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.

Tot slot

De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op beperkte inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek.


Eenmalig onderzoek kan niet geheel uitsluiten dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, beschermde soorten worden aangetroffen. Gezien het gebruik van het terrein en de marginale natuurwaarden zijn de risico's op verstoring van beschermde soorten minimaal. Eventueel aangetroffen soorten dienen verplaatst te worden naar geschikt leefgebied in de omgeving.

Momenteel is het 'Managementplan Rugstreeppad' nog niet officieel in werking en geen van de partijen heeft het nog ondertekend. Een ontheffing ex. art. 75 Flora- en faunawet is dus (nog) noodzakelijk, ook wanneer er gewerkt wordt conform het plan.

2.10 Archeologie

Ten aanzien van het aspect archeologie is bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/66, Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, in het herinrichtingsgebied Wellerwaard nabij Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, projectnr. 155758, revisie 01, augustus 2009, Oranjewoud).

Conclusies

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek kunnen de volgende antwoorden op de onderzoeksvragen worden geformuleerd:

1. Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?

Globaal gezien bestaat de bodemopbouw binnen het plangebied uit een kleipakket, waaronder zich het Pleistocene dekzand bevindt. Zowel het Holocene kleidek als de Pleistocene dekzandondergrond is bijna overal verstoord.

2. Waar is de bodem verstoord en tot hoe diep?

Het bodemprofiel binnen het plangebied is binnen het gehele plangebied verstoord tot op een diepte variërend van 50 tot 110 cm - mv (circa 4,3 à 4,90 - NAP). Over het algemeen kan worden gesteld dat de verstoring tot in het onderliggende dekzand reikt. Deze verstoring is voornamelijk het gevolg van menselijk ingrijpen zoals diepploegen en/of omwoelen. Tevens is (mogelijk) sprake van afgravingen. Daarnaast is sprake van verstoring als gevolg van erosie van het dekzand waarbij de oorspronkelijk aanwezige veenlaag alsmede de E- en B-horizont zijn verdwenen. Ook is niet uit te sluiten dat dergelijke horizonten nooit aanwezig zijn geweest, alhoewel plaatselijk wel resten van een E-horizont zijn aangetroffen. Vermoedelijk gaat het echter om spoelzand; een indicatie voor erosie door golfslag.

3. Op welke diepte bevindt zich de Pleistocene dekzandondergrond? En is deze nog intact?

De Pleistocene dekzandondergrond bevindt zich op een diepte variërend van 45 tot 110 cm - mv (4,25 à 4,90 - NAP). Gesteld kan worden dat de top hiervan niet intact is: nergens zijn (intacte) A-, E- of B-horizonten aangetroffen, wat het resultaat is van diepploegen en/of woelen alsmede natuurlijke erosie. De kans op de aanwezigheid van intacte archeologische resten is derhalve laag. Vaak sprake is van een scherpe overgang tussen de Holocene en Pleistocene afzettingen, wat tevens op erosie kan duiden. Door erosie van de zee is het oorspronkelijk aanwezige veen weggespoeld, waarbij ook een deel van het onderliggende dekzand is verspoeld. Ook de aanwezigheid van spoelzand wijst op erosie.

Daarnaast zijn in veel boringen in het Holocene kleipakket zand-, veen- en kleibrokken aangetroffen en is het onderliggende dekzand gevlekt en zijn hierin resten van de oorspronkelijk aanwezige bodemhorizonten nog waarneembaar. Vaak is echter sprake van een brokkelige waterharde laag, of zijn in de top van het dekzand klei- en veenbrokken aanwezig. Dergelijke verstoringen zijn het resultaat van diepploegen en mengwoelen, waarbij de bodem letterlijk gekeerd wordt. Dit komt goed overeen met de verwachting dat het plangebied (deels) is afgegraven en gediepploegd. Soms was ook aan het oppervlak dekzand aanwezig.


Geconcludeerd kan worden dat het bodemprofiel binnen het plangebied en de aangetroffen dekzandopduikingen zwaar zijn verstoord. Ook de flanken ervan zijn door diepploegen en/of omwoelen aangetast. De top van het dekzand is over het algemeen zeer heterogeen van kleur en textuur kleur en in de Holocene afzettingen zijn resten van opgeploegde bodemhorizonten aangetroffen. De erosie van het dekzand kan voor het grootste gedeelte worden toegeschreven aan diepploegen en mengwoelen, maar ook voor een deel aan natuurlijke erosie. Gesteld kan dan ook worden dat in deze verstoorde Pleistocene en Holocene afzettingen geen (intacte) archeologische resten meer verwacht worden.


4. Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats?

Er zijn binnen het plangebied aan het oppervlak meerdere archeologische indicatoren aangetroffen; vooral aardewerk. In combinatie met de eerder genoemde waarnemingen en vondstmeldingen uit ARCHIS, kan in die zin gesproken worden van een vindplaats. Echter, er lijkt een kleine correlatie te zijn met een zone van opgebrachte grond. Daarnaast is het bodemprofiel ter plaatse verstoord en zijn nergens archeologische waarden in de ondergrond aanwezig. Vermoedelijk is het materiaal van elders afkomstig (opgebracht) of is het materiaal afkomstig van schepen die in de omgeving zijn gezonken. Indien hier wel een nederzettingsterrein uit de Late Middeleeuwen aanwezig is geweest, is deze verdwenen. Er zijn hier echter geen aanwijzingen voor.

5. Indien archeologische indicatoren zijn aangetroffen; wat is de aard, locatie, omvang, conserveringstoestand en datering ervan?

Het aardewerk dateert voor het grootste gedeelte uit de Late Middeleeuwen B (vanaf 1300). Daarnaast zijn enkele scherven aangetroffen die dateren uit de Vroege Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Eén fragment aardewerk kan worden gedateerd in de periode Bronstijd - Ijzertijd. Het grootste gedeelte van de vondsten werd aangetroffen binnen Kavel M23, waar tevens veel waarnemingen uit ARCHIS zijn gedaan (uit dezelfde periodes). Het materiaal is echter (veelal) sterk verweerd/afgesleten en sterk
gefragmenteerd (kleine fragmenten).


6. In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?

Op basis van het bureauonderzoek luidde de verwachting dat zich binnen het plangebied mogelijk (intacte) archeologische waarden zouden kunnen bevinden uit de periode Laat Paleolithicum - Midden Neolithicum (in het Pleistocene dekzand), de (Late) Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (in de bovengrond). Vondsten uit de (Late) Middeleeuwen zouden vooral losse vondsten betreffen en niet wijzen op de aanwezigheid van een nederzettingsterrein. Daarnaast komt uit het bureauonderzoek naar voren dat de bodem tot in de natuurlijke dekzandondergrond zou kunnen zijn verstoord door het type landgebruik o.a. diepploegen en een archeologisch onderzoek in het gebied grenzend aan het plangebied. Maar het onderzoek geeft ook aan dat plaatselijk nog een (deels) intact bodemprofiel aanwezig zou kunnen zijn.


Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de bodem binnen het plangebied grotendeels is verstoord tot in de Pleistocene ondergrond. Het gebied blijkt inderdaad te zijn gediepploegd, waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden uit de ondergrond (daterend uit de periode Laat Paleolithicum - Midden Neolithicum) zullen zijn verstoord dan wel verdwenen. Er werden ook geen archeologische waarden uit deze periode in de ondergrond of aan het oppervlak aangetroffen. Wel zijn er aan het oppervlak, en met name in perceel M23, een aantal vondsten aangetroffen die vooral dateren uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, met een enkele uitschieter naar de Bronstijd-Ijzertijd en de Vroege Middeleeuwen. De verspreiding van het materiaal komt overeen met reeds bekende vondstmeldingen en waarnemingen die in ARCHIS zijn opgenomen. Er werden geen vondsten in de ondergrond aangetroffen. Op basis van de bodemverstoring, het feit dat ter plaatse plaatselijk sprake is van opgebrachte grond, het feit dat in de ondergrond geen vondsten zijn aangetroffen en de verspreiding van de vondsten, kan worden aangenomen dat het aangetroffen materiaal niet de reflectie is van een nederzettingsterrein. In ieder geval niet van een nederzettingsterrein binnen het plangebied. Vermoedelijk is het materiaal afkomstig van elders en lijkt deels te zijn aangevoerd. Een andere mogelijkheid is dat het materiaal afkomstig is van enkele schepen die in de omgeving zijn gezonken; het is bekend dat bij scheepsrampen het materiaal aan boord over een grote afstand verspreid kan worden. Misschien is dat ook hier het geval.


In ieder geval zijn er geen redenen om aan te nemen dat zich binnen het plangebied een
intacte archeologische vindplaats, zoals een nederzettingsterrein uit de Late Middeleeuwen, bevindt. Dientengevolge wordt de kans hierop dan ook laag ingeschat en kan de verwachtingswaarde van het plangebied naar beneden toe worden bijgesteld.


7. Wat zijn de aanbevelingen? Is nader onderzoek noodzakelijk? En zo ja, waaruit kan deze bestaan?

Zie Waardering en selectieadvies.


Waardering en selectieadvies

Op basis van het inventariserend (verkennend) veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische waarden binnen het plangebied laag is. De aanwezigheid van vrij veel archeologisch vondstmateriaal binnen perceel M23 kan prima worden verklaard (zie hierboven). Het selectieadvies luidt daarom als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0018.jpg"

De implementatie van de bovenstaande aanbeveling (het selectiebesluit) is afhankelijk
van het oordeel van het bevoegd gezag, in deze de gemeente Noordoostpolder. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHISmeldpunt, telefoon 033-4227682). Een
vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

2.11 Externe Veiligheid

Ten behoeve van de externe veiligheid is een quick scan gedaan (Quickscan externe veiligheid, Ontwikkeling Wellerwaard bij Emmeloord en het Kuinderbos, projectnr. 155758, revisie 02, april 2010, Oranjewoud). Hieruit blijkt het volgende.


In de omgeving van het plangebied Wellerwaard liggen geen risicobronnen die belemmeringen vormen voor de ontwikkeling van de Wellerwaard. Langs het Friesepad ligt een aardgasleiding. De dichtst bij liggende bebouwing in het plangebied ligt echter buiten het invloedsgebied van deze leiding.

Op het gebied van de externe veiligheid zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van de Wellerwaard. Nader onderzoek is niet nodig.

2.12 Verkeer

In het kader van het MER en dit bestemmingsplan is een verkeerstudie uitgevoerd (Verkeersproductie Wellerwaard Emmeloord, projectnr. 155758, revisie 02, april 2010, Oranjewoud). In het onderzoeksrapport is de verkeersproductie van de Wellerwaard berekend en zijn de effecten op het omliggende wegennet beschreven. De resultaten en conclusie zijn hieronder weergegeven.

In onderstaande tabel is de totale verkeersproductie van de woningen en het recreatiestrand in het plangebied weergegeven.

Tabel 2.6: Verkeersproductie Wellerwaard

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0019.jpg"

Hierbij kan worden opgemerkt dat de verkeersproductie van het recreatiestrand niet dagelijks voorkomt, maar een meer incidenteel, seizoens- en weersafhankelijk karakter heeft.


In tabel 2.7 is voor de verschillende wegen rond het plangebied de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkelingen in de Wellerwaard weergegeven. Deze toename is inclusief de verkeersproductie van het recreatiestrand. Gelet op het incidentele karakter van de verkeersproductie van het recreatiestrand zal de toename van de verkeersintensiteit op de verschillende wegen gemiddeld iets lager zijn.


Tabel 2.7: Effecten op verkeersintensiteiten omliggend wegennet bij ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0020.jpg"


De grootste toename van de verkeersintensiteit wordt verwacht op de Kuinderweg tussen
de aansluiting van de Wellerwaard en de Muntweg. Per etmaal wordt hier een toename van ongeveer 810 tot 890 motorvoertuigen verwacht. De verkeersintensiteit op de Burchtweg zal niet toenemen. Het verkeer vanuit het plangebied wordt namelijk over een nieuwe ontsluitingsweg door het plangebied afgewikkeld.


In tabel 2.8 zijn de verwachte etmaalintensiteiten in 2020 na voltooiing van de ontwikkeling van de Wellerwaard weergegeven. Dit is inclusief de verkeersproductie van het recreatiestrand. Gemiddeld zullen de verkeersintensiteiten iets lager zijn vanwege het incidentele karakter van verkeer van en naar de recreatieplas.


Tabel 2.8: Verkeersintensiteiten 2020, afgerond op tientallen op grond van autonome ontwikkelingen én de ontwikkeling van Wellerwaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0021.jpg"

De conclusie luidt als volgt. Ten opzichte van de hoeveelheid verkeer die in de autonome situatie al op de diverse wegen aanwezig is, is de toename van de etmaalintensiteiten als gevolg van de ontwikkeling van Wellerwaard relatief gering. Op het Friesepad en de Casteleynsweg is de toename van de etmaalintensiteiten relatief groter. Gelet op de functie van deze wegen als erftoegangsweg is de in 2020 optredende verkeersintensiteit wél acceptabel.

2.13 Handhaving

Handhaving betekent volgens het woordenboek "in stand houden". Het woordenboek geeft daarbij als voorbeeld "de orde handhaven". De overheid handhaaft echter ook wetten, regels en beleidsnota's. Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Zo ook op het gebied van de naleving van de ruimtelijke wet- en regelgeving. In de "Kaderstellende nota Integrale handhavingsbeleid" (vastgesteld door de raad op 27-01-2005) stelt de gemeente Noordoostpolder zich tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de handhaving op een hoger niveau te brengen. Deze doelstelling maakt ook onderdeel uit van de prioriteiten van burgemeester en wethouders, zoals deze zijn verwoord in het Collegeprogramma 2002-2006. Om de handhaving efficiënter en effectiever te laten verlopen in de Noordoostpolder is hiervoor met ingang van 1 juni 2005 een Cluster Handhaving ingesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Ten aanzien van ruimtelijke plannen wordt in de nota vermeld dat de handhaving van de gebruiksregels (strijd met de toegelaten activiteiten) prioriteit krijgt.

Hoofdstuk 3 Het Plan

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt stil gestaan bij de beoogde ontwikkeling van het plangebied. Daarbij komen de ruimtelijke en functionele structuur en de beeldkwaliteit aan de orde.

3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de lijn van Emmeloord naar het Kuinderbos. In onderstaande figuur (3.1) is deze corridor afgebeeld. De nummers 1 en 2 geven het plangebied Wellerwaard aan. Ten zuiden van nummer 2 ligt de golfbaan. De bestaande karakteristiek vormt het vertrekpunt voor de inrichting van de corridor en de Wellerwaard. De openheid en water zijn sterk bepalend. Typerend zijn de ruime maatvoering, de strakke functionele belijning en de op regionale schaal doorgevoerde scheiding van functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0022.jpg"

Figuur 3.1-A: Corridor Emmeloord-Kuinderbos (bron: Experimentenkader)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0023.jpg"

Figuur 3.1-B: Legenda en ontwerpprincipes

Bij de keuze van het plangebied is rekening gehouden met de typische verkavelingstructuur in de Noordoostpolder en met gebieden met water(berging)mogelijkheden. Uiteindelijk is ervoor gekozen het plangebied te plaatsen in de hoekverdraaiing van de verkavelde akkerbouwpercelen ten zuiden van de Burchtweg.


Bijzondere elementen in (de omgeving) van het plangebied zijn het Friesepad, de Casteleynsplas en de voormalige vuilstort De Terp. De Kuinderweg is de enige hoofdweg die geen onderdeel uitmaakt van het assenstelsel of van de Ring. Het Kuinderbos heeft in tegenstelling tot andere bossen in de omgeving een rafelige bosrand. Daarnaast is opvallend dat de ontsluitingswegen in het plan niet volgens een strak ordeningsprincipe zijn geprojecteerd. Het ruimtelijk beeld is aan de ene zijde van de weg overwegend anders dan aan de andere zijde. Het verkavelingspatroon is in de corridor afwijkend ten opzichte van het gebruikelijke patroon.


Met het project Wellerwaard is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij deze bijzondere kenmerken van de corridor. Ook is de Wellerwaard de eerste autonome stedenbouwkundige ontwikkeling voor wonen in binnendijks gebied. Kortom, op meerdere vlakken is het project uniek te noemen.

Een nadere onderbouwing van het project Wellerwaard (in zijn omgeving) is te vinden in het addendum op het MER van 9 mei 2011. Dit addendum heeft betrekking op de volgende onderdelen:

  1. 3. Het ontbreken van een totaalbeeld van de ontwikkeling van de Corridor.
  2. 4. Een onvoldoende effectbeschrijving voor het aspect landschap.
  3. 5. Het gebrek aan (locatie)alternatieven voor woningbouw met minder landschappelijke gevolgen.

Het addendum is opgenomen als Bijlage 10.

Het plangebied is onderverdeeld in 3 deelgebieden: een noordelijk deel (2 en 3) en zuidelijk deel (1). De begrenzing van de deelgebieden komt overeen met de oorspronkelijke kavelbreedte van 300 m. Om en om is gekozen voor open en dichte gebieden. Enerzijds benadrukt dit de polderstructuur en maakt het zichtbaar en beleefbaar; anderzijds maakt het de vertaalslag naar een toeristisch-recratieve verbinding tussen Emmeloord en Kuinderbos. Met het stedenbouwkundig ontwerp is zoveel mogelijk ingespeeld op de belevingskwaliteit van natuur en water in het plangebied zelf en in de directe omgeving. Elk deelgebied heeft zijn eigen sfeer, wat tot uitdrukking wordt gebracht in de inrichting van het openbaar gebied en de architectuur van de bebouwing.


De Wellerwaard steunt op 3 pijlers:

1. recreatieve voorzieningen - de Wellerwaard biedt een golfpark, een zwemplas, wandel- en fietsroutes, e.d.;

2. natuurlijke waarden - de Wellerwaard vormt een verbindende ecologische schakel tussen het Kuinderbos en de Casteleynsplas en Lemstervaart;

3. woonbebouwing - langs de Burchtplas en bebouwing ontstaat een route die uitnodigt voor een wandeling of fietstocht en die rust uitstraalt.


In figuur 3.2 is het plangebied afgebeeld waarbij onder andere verbindingen, ontsluitingen en zichtlijnen zijn geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0024.jpg"

Figuur 3.2: plangebied Wellerwaard

Groen en waterstructuur

Groen en water zijn de belangrijkste planaspecten; het wonen is secundair. Het 42 ha grote waterbuffergebied is een brede strook nieuw natuurlijk gebied welke is uitgewerkt en wordt aangelegd door het waterschap. Dit gebied zorgt voor een buffer bij extreme regen of langdurige regenperiodes. Het gebied is zodanig vormgegeven dat de waterlijnen door de vele niveauverschillen behoorlijk kunnen wijzigen. In het ontwerp is veel aandacht besteed aan de toekomstige groenstructuur. Deze sluit aan bij de landschappelijke waarden in de huidige situatie.


Burchtplas

De Burchtplas wordt een recreatieplas waar recreatieve mogelijkheden voor alle doelgroepen en leeftijden aanwezig zijn. Naast zonnen en zwemmen zijn er vele vormen van dagrecreatie mogelijk. Watersporten als kanoën en waterfietsen behoren tot de mogelijkheden. Er zal een horecavoorziening worden gecreëerd met voldoende parkeervoorzieningen, zodat de aantrekkelijkheid van de Burchtplas en het (zwem)strand wordt verhoogd.


Recreatie/recreatieroutes

In het provinciaal Omgevingsplan Flevoland is de corridor als recreatief uitloopgebied aangemerkt. Het uitloopgebied kenmerkt zich door extensieve en intensieve recreatie-functies en biedt ruimte aan: groen/blauwe structuren, gebruiksnatuur en kleinschalig wonen. Het uitloopgebied heeft vooral een functie voor de eigen inwoners, maar er kunnen ook bovenregionale functies in geplaatst worden. Het gebied moet voor fietsers en wandelaars goed bereikbaar zijn en aantrekkelijk en afwisselend zijn ingericht. De provincie richt zich op een werkgelegenheidsgroei voor de sector recreatie en toerisme van 5% per jaar.


De gemeente ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in de corridor te versterken. De laatste jaren zijn tal van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen verspreid in de gemeente tot stand gekomen, zoals: een belevingscentrum voor de brandnetelteelt, vlindervallei, lavendelkwekerij, tulpenpluktuin, boerenshops, nostalgisch akkerbouwbedrijf. Het gemeentelijk beleid is gericht op stimulering en bundeling van nieuwe initiatieven in vooral de gebiedsontwikkeling Corridor.


Door de kern Emmeloord door middel van een recreatieve corridor te verbinden met het Kuinderbos, worden de recreatieve uitloopmogelijkheden voor met name de bewoners uit deze kern vergroot. Omdat de route Emmeloord-Kuinderbos vrij lang is, is het van belang attractieve elementen en toeristische vestigingen langs de route te ontwikkelen. De realisatie van een recreatief toeristische route tussen Emmeloord en het Kuinderbos is dan ook het centrale element uit de gebiedsvisie. Langs de route dienen belangrijke belevingselementen of toeristische vestigingen gelegen te zijn. De structuur van de gebiedsvisie is te verbeelden als een snoer met parels (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0025.jpg"

Figuur 3.3: Gebiedsvisie Corridor

In de gebiedsvisie corridor ligt nabij Emmeloord het accent op intensievere vormen van recreatie en toerisme. Bij het Kuinderbos op extensievere vormen: natuur, verblijfsrecreatie, landgoederen.


Verkeersontsluiting en parkeren

De hoofdontsluiting door het gebied is een route welke zich door het plangebied slingert en de verschillende gebiedstypen koppelt. Er is gekozen voor een dergelijke losse ontsluitingsstructuur als reactie op de rigide aanwezige ontsluitingsstructuur en het natuurlijke karakter van het gebied. Gemotoriseerd verkeer wordt geconcentreerd tot de beperkte verkeersaders. Speelplekken-/ruimten bevinden zich op veilige afstand van de verkeerssystemen.


Woningen binnen het plangebied hebben een opstelplaats voor minimaal twee auto's op eigen erf. In het openbare gebied zal voldoende ruimte worden gerealiseerd voor het incidenteel parkeren ten behoeve van de functie wonen. Binnen het recreatiegebied rondom de zwemplas worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Er wordt beoogd de parkeerdruk te spreiden door op meerdere locaties parkeergelegenheid te bieden. Dit faciliteert tevens het parkeren dat specifiek bedoeld is voor bestemmingsverkeer (wandelen, fietsen, etc.).

Essentie stedenbouwkundig plan

De essentie van het stedenbouwkundig plan is gelegen in de onderverdeling van het plangebied in deelgebieden met een eigen sfeer. Het onderscheid in sferen tussen de deelgebieden moet zowel door de inrichting van het openbaar gebied, als door de architectonische expressie van de bebouwing worden versterkt. Alle woningen profiteren optimaal van een ligging aan het water en/of een ligging met zicht op het polderlandschap. In totaal gaat het om maximaal 165 woningen. Deze zijn als volgt verdeeld over het plangebied.


Deelgebieden

De Wellerwaard kent drie deelgebieden:

  • zuidelijk plangebied 1 (maximaal 75 woningen);
  • noordelijk plangebied 2 (maximaal 30 woningen per cluster);
  • noordelijk plangebied 3 (maximaal 12 woningen per cluster).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00479-VS01_0026.jpg"


Figuur 3.4 geeft de ligging van de deelgebieden aan.

Zuidelijk plangebied 1

Naast de voorgestelde woningbouw moet het zuidelijk plandeel ook voorzien in een zwemplas van bijna 6 ha. met strand, horeca (inclusief beheerderswoning) en terras.

Het volledige plangebied kent een openbare ruimte die bijna volledig ten dienste staat van het landschap en de recreatieve beleving. Dit laatste komt tot uitdrukking in de routestructuren voor wandelen, fietsen en paardrijden. Het water biedt ruimte voor spelevaren, vissen en kanoën. Het landschap geeft bovendien aanleiding voor plukfruit en natuur- en cultuureducatie.

Noordelijk plangebied 2

Dit woongebied bestaat uit vier gebieden. Elk gebied is rondom afgeschermd met boombeplanting. Het betreft een samengesteld volume waarbij in de vier verschillende gebieden een wisselende compositie zal worden gevormd met dezelfde elementen. De gebieden kennen geen specifieke voor- of achtergevel maar zijn alzijdig. Woningen zijn vrijstaand, de eventuele appartementengebouwen kunnen projectmatig worden gerealiseerd. Deze gebieden kennen eventueel een hoogte-accent. Hier worden hoge architectonische eisen gesteld aan de uitwerking van de woningen.

Noordelijk plangebied 3

Dit woongebied bestaat uit drie ruime gezamenlijke landschappelijke kavels met vrijstaande woningen waarbij de ruimte rondom openbaar gebied blijft. De woningen bevinden zich in een parkachtig landschap. Het terrein zal lichtglooiend worden aangelegd met grote stukken bloemrijk grasland, solitaire bomen en struweel. Delen binnen dit gebied kunnen als gazon worden uitgemaaid. Aan de waterbufferzijde zal er sprake zijn van waterplantenvegetatie. Op de overgang van water en land zullen riet-, gras- en biezenvegetaties voorkomen.

3.3 Beeldkwaliteit

In het stedenbouwkundig ontwerp is zoveel mogelijk aangesloten bij de algemene inrichtingsprincipes van de polder. Het plangebied is in een aantal nader omschreven deelgebieden verdeeld. De begrenzing van de deelgebieden komt overeen met de oorspronkelijke kavelbreedte van 300 m. Om en om is gekozen voor 'open' en 'dichte' deelgebieden. Dit resulteert in het ritme dat enerzijds de polderstructuur benadrukt, zichtbaar en beleefbaar maakt en anderzijds de vertaalslag maakt naar een toeristisch-recreatieve verbinding tussen Emmeloord en het Kuinderbos.


De 'dichte' deelgebieden zijn begrensd door een windsingel, een subtiele verwijzing naar de agrarische erven met singel. De plek van de drie deelgebieden is bovendien zo gekozen dat deze in het verlengde liggen van de bestaande agrarische erven aan de Burchtweg. Op deze manier blijft de openheid in de tussenliggende gebieden behouden. De 'dichte' deelgebieden hebben intern, qua indeling en verhouding, bovendien een vleug van de polderverkaveling.


Met het ontwerp is zoveel mogelijk ingespeeld op de belevingskwaliteit van natuur en water in het gebied in de directe omgeving, alsmede op de waterhuishoudkundige situatie. De kwaliteit van het gebied, met name de openheid, de vlakheid en de natuurwaarden, is daarom manifest gemaakt.


De deelgebieden (zie figuur 3.4) met woningen zijn zodanig in het landschap gesitueerd, dat het landschap zoveel mogelijk zijn ruimtelijke continuïteit behoudt. De deelgebieden zijn verschillend van vorm, uitstraling en stedelijkheid. Het plangebied heeft een stedenbouwkundige losse en informele structuur. De kavels binnen de deelgebieden zijn gemiddeld genomen zeer ruim. De deelgebieden zijn los van elkaar gesitueerd, zodat er verschillende zichtlijnen vanaf de centrale ontsluitingweg naar het noordelijk van het plangebied gelegen agrarisch gebied en het zuidelijk gelegen waterbergingsgebied, aanwezig blijven.

De essentie van het stedenbouwkundig plan is gelegen in de onderverdeling van het plangebied in deelgebieden met een eigen sfeer. Het onderscheid in sferen tussen de deelgebieden moet zowel door de inrichting van het openbaar gebied, als door de architectonische expressie van de bebouwing worden versterkt.

Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Regels

4.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.


In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

4.2 De Regels

Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

  • Begrippen

In dit eerste artikel is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities teneinde misverstanden te voorkomen.

  • Wijze van meten

Het tweede artikel regelt hoe gemeten wordt.


Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:

  • bestemmingsomschrijving (in ieder geval);
  • uitwerkingsregels (indien van toepassing) ;
  • bouwregels (in ieder geval);
  • afwijken van de bouwregels (indien van toepassing);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing).


Algemene regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

  • Anti-dubbeltelregel

Hierdoor wordt bepaald dat gronden niet tweemaal voor een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking kunnen komen.

  • Algemene gebruiksregels

Enkele gebruiksregels gelden voor alle bestemmingen en zijn daarom in het hoofdstuk algemene regels opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om grond te gebruiken als stort- of opslagplaats of ten behoeve van prostitutie. Ook is geoorloofd gebruik opgenomen.

  • Algemene afwijkingsregels

Hierin wordt onder andere geregeld dat met een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van bepaalde hoogten, percentages en afstandseisen, dat bouw- en bestemmingsgrenzen worden overschreden en dat enkele bouwhoogten worden vergroot. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.

  • Overige regels

Deze bevat twee regels:

  • Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Dit artikel bepaalt dat, indien verwezen wordt naar wettelijke regelingen (bijvoorbeeld de Monumentenwet), het gaat om de regelingen, zoals die gelden op het tijdstip waarop dit bestemmingsplan wordt vastgesteld.

  • Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de relatie tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan.


Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:

  • Overgangsrecht

Het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bouwwerken en gebruik die niet (geheel) passen in dit nieuwe bestemmingsplan.

  • Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden (titel van het bestemmingsplan).

4.3 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen

In deze paragraaf wordt uitleg gegeven over de bestemmingsregels die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Groen

Binnen de bestemming groen zijn naast groenvoorzieningen (met inbegrip van bosschages en opgaande beplanting) ook paden, wegen en straten ten behoeve van het doorgaande verkeer, verhardingen, extensieve openluchtrecreatie en watergangen toegestaan. Ook hierbij horende speel-, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Binnen de bestemming groen zijn geen gebouwen toegestaan. Alleen andere-bouwwerken, zoals speeltoestellen en lichtmasten, zijn toegestaan. Hiervoor zijn maximale bouwhoogten gegeven.

Recreatie-dagrecreatie
Deze bestemming laat extensieve (dag)recreatie, extensieve openluchtrecreatie en horeca (incl. een bovenwoning) toe. Ook is water toegestaan dat minimaal 75% van het bestemmingsvlak moet beslaan. Voor het gebouw ten behoeve van horeca en voor andere-bouwwerken zijn bouwregels gegeven. Om de kwaliteit van de bestemming recreatie-dagrecreatie te kunnen waarborgen is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel) opgenomen. Dit houdt in dat niet zomaar bomen gerooid of geplant en sloten gegraven of gedempt mogen worden. Eerst moet duidelijk zijn dat de landschappelijke waarden niet onevenredig kunnen worden geschaad. In dat kader dient een landschapsdeskundige geraadpleegd te worden.

Sport-Golfbaan
Ten behoeve van de golfbaan is de bestemming Sport-Golfbaan opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alleen een golfbaan en de daarbij horende voorzieningen, zoals een sportkantine, toegestaan. De sportkantine is alleen binnen het bouwvlak mogelijk met een bepaald bebouwingspercentage, goot- en bouwhoogte. Buiten het bouwvlak zijn ook enkele kleinere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.

Verkeer

Binnen de bestemming verkeer zijn wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, watergangen en openbaar-vervoervoorzieningen mogelijk. Binnen de bestemming verkeer mogen andere-bouwwerken geplaatst worden met een maximale bouwhoogte van 9 m.


Water

De bestemming water is bedoeld voor waterberging, waterlopen en de waterhuishouding. Er mogen uitsluitend andere-bouwwerken geplaatst worden met een maximale bouwhoogte van 7 m. In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat er geen steigers en vlonders toegestaan zijn.

Woongebied - Uit te werken

Binnen deze bestemming zijn meerdere functies toegestaan, te weten: wonen, wegen, paden, ontsluitingen, groen en water en de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 1 is (uitbreiding van) de golfbaan mogelijk. Bij de woonfunctie is op voorwaarden de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mogelijk.

Voor deze bestemming geldt een aantal uitwerkingsregels. Zo wordt er gestreefd naar een rustig woon- en recreatiegebied met een landelijk karakter en wordt er verspreid gebouwd. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan waarden, zoals archeologische en landschappelijke waarden. Daarnaast geldt een aantal bouwregels. In het algemeen geldt dat er niet meer dan 165 woningen gebouwd mogen worden. Daarnaast zijn er drie typen bouwaanduidingsvlakken waarvoor elk andere bouwregels gelden ten aanzien van het maximum aantal woningen, de bouwhoogte, het type woning, het percentage groen en water en in één geval ook de onderlinge afstand tussen woningen. Ook is er een voorlopig bouwverbod ingesteld voor de gebouwen ten behoeve van wonen. Eerst dient een en ander uitgewerkt te worden in een uitwerkingsplan waarbij voldaan moet worden aan de uitwerkingsregels. Hiervan kan echter worden afgeweken. De andere functies, zoals water, wegen en groen mogen al wel aangelegd worden.

Tot slot is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen om de kwaliteit van de bestemming te kunnen waarborgen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het beoogde plan in de Noordoostpolder. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke uitvoerbaarheid (§ 5.2 en § 5.3) en economische uitvoerbaarheid (§ 5.4).

5.2 Inspraak

De gemeente Noordoostpolder is bezig het gebied in de corridor voor recreatie en bewoning mogelijk te maken. Er wordt een nieuw planologisch en juridisch kader geschapen die deze ontwikkeling ruimtelijk mogelijk maakt. In het kader van deze ontwikkeling heeft het voorontwerp bestemmingsplan ‘Wellerwaard’ in de periode van 16 september 2010 tot en met 27 oktober 2010 6 weken ter inzage gelegen. Tevens heeft op 27 september 2010 een inloop/inspraakbijeenkomst plaatsgevonden. Het verslag van deze bijeenkomst is opgenomen als Bijlage 2.

Een ieder heeft de mogelijkheid gekregen een inspraakreactie in te dienen. Binnen deze termijn zijn verschillende inspraakreacties ontvangen. In een nota zijn alle ontvangen vragen en opmerkingen gebundeld en gerubriceerd. Per vraag/opmerking geeft de gemeente een reactie hoe hiermee in het vervolg van het bestemmingsplan en de bestemmingsplanprocedure mee wordt omgegaan.

Er zijn vier inspraakreacties ontvangen. Deze hebben geleid tot enkele aanpassingen van het plan. Hun inspraakreactie en de reactie van de gemeente hierop is samengevoegd in Reactie en -antwoordnotaWellerwaard (Bijlage 3) behorend bij dit bestemmingsplan.

5.3 Overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan 'Wellerwaard’ gestuurd naar de overlegpartners om een reactie. De verschillende overlegpartners hebben vanaf 16 september 2010 zes weken de tijd gekregen om te reageren op het plan. Door een aantal overlegpartners is hiervan gebruik gemaakt.

De volgende overlegpartners hebben gereageerd op het plan:

  1. 1. VROM-inspectie;
  2. 2. Provincie Flevoland;
  3. 3. Waterschap Zuiderzeeland;
  4. 4. Het Flevolandschap.

De overlegreacties hebben niet geleid tot aanpassingen van het plan. Hun overlegreactie en de reactie van de gemeente hierop is samengevoegd in Reactie en -antwoordnota Wellerwaard (Bijlage 3) behorend bij dit bestemmingsplan.

5.4 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente heeft financiële middelen gereserveerd om dit project te bekostigen. Hiertoe heeft de gemeente een grondexploitatie opgesteld. De gemeente ontvangt subsidiegelden van de provincie voor de aanleg van de openbare ruimte. Tot slot ontvangt de gemeente geld uit de verkoop van de woningen. Per saldo is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Bijlage 1 Nota Experimentenkader

Bijlage 1 Nota Experimentenkader

Bijlage 2 Verslag Inspraakbijeenkomst Wellerwaard

Bijlage 2 Verslag inspraakbijeenkomst Wellerwaard

Bijlage 3 Reactie En -Antwoordnota Wellerwaard

Bijlage 3 Reactie en -antwoordnota Wellerwaard

Bijlage 4 Milieueffectrapport Juni 2010

Bijlage 4 Milieueffectrapport juni 2010

Bijlage 5 Aanvulling Milieueffectraport December 2010

Bijlage 5 Aanvulling Milieueffectraport december 2010

Bijlage 6 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Landschappelijk Kader December 2010

Bijlage 6 Aanvulling Milieueffectraport - bijlage Landschappelijk kader december 2010

Bijlage 7 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Ontwerp Ontwikkelingsvisie Corridor Emmeloord Kuinderbos Januari 2000

Bijlage 7 Aanvulling Milieueffectraport - bijlage ontwerp ontwikkelingsvisie Corridor Emmeloord Kuinderbos januari 2000

Bijlage 8 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Visualisaties Ter Onderbouwing Van Het Landschappelijk Kader December 2010

Bijlage 8 Aanvulling Milieueffectraport - bijlage visualisaties ter onderbouwing van het landschappelijk kader december 2010

Bijlage 9 Aanvulling Milieueffectraport - Bijlage Stedenbouwkundige Visie September 2010

Bijlage 9 Aanvulling Milieueffectraport - bijlage stedenbouwkundige visie september 2010

Bijlage 10 Addendum Mer Wellerwaard 9 Mei 2011

Bijlage 10 Addendum MER Wellerwaard 9 mei 2011

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoek April 2010

Bijlage 11 Akoestisch onderzoek april 2010

Bijlage 12 Archeologische Rapporten Augustus 2009

Bijlage 12 Archeologische rapporten augustus 2009

Bijlage 13 Geuronderzoek Wellerwaard September 2009

Bijlage 13 Geuronderzoek Wellerwaard september 2009

Bijlage 14 Historisch Bodemonderzoek September 2009

Bijlage 14 Historisch bodemonderzoek september 2009

Bijlage 15 Hydrologische Verkenning Effecten Realisatie Burghtplas December 2009

Bijlage 15 Hydrologische verkenning effecten realisatie Burghtplas december 2009

Bijlage 16 Luchtkwaliteitonderzoek Wellerwaard April 2010

Bijlage 16 Luchtkwaliteitonderzoek Wellerwaard april 2010

Bijlage 17 Natuurtoets Wellerwaard April 2010

Bijlage 17 Natuurtoets Wellerwaard april 2010

Bijlage 18 Quickscan Externe Veiligheid April 2010

Bijlage 18 Quickscan externe veiligheid april 2010

Bijlage 19 Verkeersproductie Wellerwaard Emmeloord April 2010

Bijlage 19 Verkeersproductie Wellerwaard Emmeloord april 2010

Bijlage 20 Waterparagraaf Wellerwaard Maart 2010

Bijlage 20 Waterparagraaf Wellerwaard maart 2010