Emmeloord, de Erven
Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder
Vastgesteld op 10-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Emmeloord, de Erven van de gemeente Noordoostpolder;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00508-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis verbonden bedrijf
de in Bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.6 aan huis verbonden beroep
de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererfgebied
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.26 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 detailhandel in weggebondenartikelen
detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;
1.29 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.30 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.31 discotheek
een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;
1.32 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.33 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;
1.34 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.35 extensieve openluchtrecreatie
vormen van recreatief medegebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden;
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 geschakelde bouw
bouw waarbij de zijgevel van een woonhuis (gedeeltelijk) aan bijbehorende bouwwerken van een ander woonhuis grenzen;
1.38 gestapelde woning
een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;
1.39 groepswonen
Een woning waar meerdere gezinnen of personen samenleven, daaronder begrepen tijdelijke werknemers, en waar zich privévertrekken en zelfbestuurde gemeenschappelijke vertrekken bevinden.
1.40 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 horeca
'horeca I':
een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
'horeca II':
een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
'horeca III':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.42 horizontale diepte
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel, dan wel de lengte van een bouwperceel, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;
1.43 kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan;
1.44 kantoor
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.45 kwekerij
het telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten en niet zijnde detailhandel;
1.46 landhoofd
een bouwwerk dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een brug of een viaduct;
1.47 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en / of geestelijke volksgezondheid, daaronder begrepen aan zorg gerelateerde woonvormen voor bewoners en begeleiders;
1.48 natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.49 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.50 nutsvoorziening
een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;
1.51 omgevingsvergunning
vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.52 ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.53 onderkomens
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
1.54 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.55 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.56 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.57 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.59 tuincentrum
detailhandel met een al dan niet geheel overdekt winkelvloeroppervlak waar bedrijfsmatig boomkwekerijproducten, planten en bloemen, materialen voor de aanleg, verfraaiing en het onderhoud van tuinen en tuinmeubelen ten verkoop worden aangeboden, alsmede (seizoensgebonden) kerstdecoratie-artikelen;
1.60 verbeelding
a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;
b. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart);
1.61 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.62 vuurwerkbedrijf
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.63 wadi
een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren;
1.64 Wgh-inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
1.65 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen zorgwoningen;
1.66 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.67 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
1.68 zolder
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.8 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen, niet zijnde gasdrukregel- en meetstations,
met daarbijbehorende:
- b. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere-werken.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfsingel, met de daarbij behorende erfsloot, aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bestemmingsvlak, zoals bepaald in artikel 6 Detailhandel respectievelijk artikel 12 Wonen.
4.2 Bouwregels
Ten behoeve van deze bestemming mag niet worden gebouwd.
Artikel 5 Centrum
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende al dan niet gecombineerde doeleinden:
- a. detailhandel;
- b. zakelijke dienstverlening al dan niet met een baliefunctie;
- c. dienstverlenende bedrijven en instellingen;
- d. sociale, maatschappelijke en medische doeleinden;
- e. horeca I, tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m² per vestiging;
- f. kunstwerken;
- g. evenementen;
met daarbijbehorende:
- h. gebouwen;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. andere-werken;
- k. tuinen en erven;
- l. verblijfsgebieden;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 6 Detailhandel
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel in de vorm van een tuincentrum;
- b. een kwekerij in directe relatie met de onder a genoemde doeleinden;
met daarbijbehorende:
- c. gebouwen, één bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar mede onder begrepen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere-werken;
- f. tuinen en erven;
- g. verblijfsgebieden;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. kunstwerken;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. evenementen;
- e. speelvoorzieningen, tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m² per bestemmingsvlak;
met daarbijbehorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landhoofden daar onder begrepen;
- g. andere-werken;
- h. parkeerplaatsen;
- i. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en wadi's;
- j. voet- en fietspaden;
- k. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen met als ondergeschikte functie de daarbij behorende horeca;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek', tevens een dierenkliniek;
- d. kunstwerken;
- e. evenementen;
met daarbijbehorende:
- f. gebouwen;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. andere-werken;
- i. terreinen;
- j. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. parkeervoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. parkeervoorzieningen op opritten voor garages behorende bij het op het perceel gelegen hoofdgebouw;
met daarbijbehorende:
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere-werken;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. kunstwerken;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. evenementen;
met daarbijbehorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bruggen, viaducten en landhoofden daar onder begrepen;
- g. andere-werken;
- h. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterberging;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische waarden;
- c. waterwegen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. kunstwerken;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. evenementen;
met daarbijbehorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kades, dammen, duikers, bruggen, stuwen, steigers en landhoofden daar onder begrepen;
- i. andere-werken;
- j. recreatieve voorzieningen;
- k. oevers en groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 12 Wonen
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garage', uitsluitend garageboxen ten dienste van het wonen;
met daarbijbehorende:
- c. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere-werken;
- f. tuinen, erven en paden;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Gematigd
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;
met daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. andere-werken;
- d. voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 15 Algemene Bouwregels
15.1 Bestaande maten
Op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan bestaande bebouwing, welke rechtmatig aanwezig is, met afwijkingen in maten, afmetingen en/of afstanden mag gehandhaafd worden.
Artikel 16 Algemene Gebruiksregels
16.1 Gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning.
16.2 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
- 1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- 2. gebouwen ten behoeve van groepswonen;
- 3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
- 4. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in kleinschaliger wonen dan wel onzelfstandige woonruimte;
- 5. gronden als staanplaats voor onderkomens;
- 6. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
- c. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
- 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 18 Algemene Procedureregels
18.1 Nadere eis
Voor een besluit tot verlening van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
20.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
20.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Emmeloord, de Erven.
Vastgesteld door de raad van de gemeente Noordoostpolder in de vergadering van 10 november 2011.
voorzitter,
griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "Emmeloord, de Erven" regelt het gebruik van de gronden en opstallen van de woonwijk de Erven in Emmeloord. Het opstellen van dit plan past binnen de wens van de gemeente Noordoostpolder om op korte termijn te beschikken over een overkoepelend bestemmingsplan voor de wijk de Erven te Emmeloord. Op dit moment gelden voor de Erven in totaal 17 bestemmingsplannen (zie bijlage 1). De diverse bestemmingsplannen zijn, mede door de verschillende tijdvakken waarin zij zijn opgesteld, ook in methodisch opzicht niet voldoende op elkaar afgestemd. Met het oog op de rechtsgelijkheid en eenduidigheid, maar ook in verband met de beheersaspecten, is dit ongewenst en ondoelmatig. Ook is het problematisch dat verouderde bestemmingsplannen sommige ontwikkelingen uitsluiten die in de huidige ruimtelijke visie passend (kunnen) worden geacht.
Gelet op de gedateerdheid van de bestaande plannen is een actualisering van het juridisch-planologische kader dan ook gewenst. Behalve de wens voor actuele plannen bestaat er ook een grote behoefte aan standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Noordoostpolder. Hierin dienen keuzes gemaakt te worden. Dit dient niet alleen het gemak en hanteerbaarheid van de plannen aan de zijde van de overheid, maar geeft ook duidelijkheid voor burgers en ondernemers/bedrijven.
Een actueel plan
Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologische juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.
De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op de vastlegging van en aanpassing aan de feitelijke situatie en anderzijds de aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en gewijzigde juridische kaders. Dit betekent voor dit bestemmingsplan een minder gedetailleerde opzet. Het plan biedt meer flexibiliteit dan in de oude situatie het geval was.
Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Emmeloord, de Erven" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00508-VS01 met legenda;
- regels.
Voor de analoge verbeelding is de ondergrond van 7 mei 2010 gebruikt.
Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.
1.3 Situering Van Het Plangebied
De Erven is een woonwijk in het noordwesten van Emmeloord. Het betreft een uitbreidingswijk die voor het overgrote deel in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in drie fasen is gebouwd. Het plangebied omvat de hele wijk, inclusief de meest recente uitbreiding aan de zuidoostzijde van het plangebied (nieuwbouwlocatie De Es, aan de Espelerlaan). Tevens vallen de voormalige agrarische erven aan de zuidzijde van de Espelerweg binnen het plangebied. Op afbeelding 1.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1. Situering en begrenzing van het plangebied.
1.4 Planregeling
De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden en soms is met een aanduiding een afwijkende gebruiksmogelijkheid vastgelegd.
Afhankelijk van de bestemming is de ene keer sprake van ruime gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld 'Centrum' en 'Maatschappelijk') en de andere keer gericht toegesneden gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld 'Wonen').
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven.
Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.
Hoofdstuk 2 Beleidskader En Onderzoek
2.1 Algemeen
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid, dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
2.2 Ruimtelijke Ontstaansgeschiedenis
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.286 inwoners per 1 oktober 2010 (bron: CBS).
Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:
- groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
- ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
- radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
- hiërarchische en concentrische opbouw;
- verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300m x 800m).
Afbeelding 2.1. Weergave assenkruis en dorpenring oorspronkelijke ontwerp.
Historie
Emmeloord ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders: de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen.
De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.
Emmeloord ontleent zijn naam aan het dorpje op de noordpunt van het voormalige eiland Schokland. Dit eiland lag in de Zuiderzee. Het dorpje heette vroeger (1478) Emelwerth. Eem, het eerste deel van Emel-, komt van het Germaanse ami, een algemene aanduiding voor een natuurlijk waterverloop. Werth betekent terp. Vanaf 1650 zien we echter dat de naam omgezet is naar Emeloirt. Oirt (door de i achter de o spreek je het uit als oort) betekent punt, net als in Dinteloort en IJoort (later IJdoorn). De overgang van werth naar oort heeft waarschijnlijk te maken met de afbrokkeling van het eiland Schokland. Daardoor was Emelwerth steeds minder een terp (heuvel in het land) maar kwam steeds meer op de punt (oirt) van het eiland te liggen.
2.3 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Het kabinet heeft zijn visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd in de Nota Ruimte. Deze Nota is in april 2004 vastgesteld. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland te verbeteren, waarbij speciaal aandacht wordt geschonken aan het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie. De Nota kent daarnaast vier algemene doelen:
- 1. versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland (wegnemen van ruimtelijke knelpunten);
- 2. krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
- 3. borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
- 4. borging van veiligheid (voorkoming van rampen).
Het kabinet hanteert als motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". In de Nota Ruimte wordt aangegeven welke waarden overal gegarandeerd moeten worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze Ruimtelijke Hoofdstructuur liggen belangrijke structuren (stedelijke netwerken, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), projecten (Schiphol) en gebieden (nationale landschappen)), die het rijk van nationaal belang acht. Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid. De Noordoostpolder behoort niet tot de Ruimtelijke Hoofdstructuur.
Het kabinet streeft buiten de stedelijke netwerken naar basiskwaliteit en bereikbaarheid voor steden en dorpen. Steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund.
Het rijk beperkt zich tot het aangeven van kaders en normen. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Dat geldt ook voor meer landelijke gebieden. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas biedt de Nota Ruimte iedere gemeente ook voldoende ruimte voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Het is de bedoeling dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt. Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden (waaronder soms ook bedrijfsverplaatsing) is cruciaal om de ruimtelijke doelen van het kabinet te halen. Het rijk stimuleert herstructurering en transformatie van zowel (verouderde) wijken als bedrijventerreinen. Het is voor het rijk belangrijk dat betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad en dat recreatieve landschappen ontstaan en/of behouden blijven.
AMvB Ruimte
Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening naar de huidige Wro aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking. De concrete beleidsbeslissingen in streekplannen en PKB's behouden in het kader van het overgangsrecht hun werking wel. Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen wordt op rijksniveau een AMvB Ruimte opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte. Daarnaast kunnen provincies er toe overgaan om de provinciale belangen vast te leggen in een provinciale verordening. Zowel deze provinciale verordeningen als de AMvB Ruimte kunnen bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of projectbesluiten. De ontwerp-AMvB is naar de Eerste en Tweede Kamer gezonden en via de Staatscourant en de website van VROM bekend gemaakt. Tot 1 september 2009 kon iedereen zijn visie op het ontwerp kenbaar maken. Het ontwerpbesluit wordt voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State. De datum van in werkingtreding is niet bekend. De AMvB Ruimte zal tevens onderdelen bevatten die nader dienen te worden geregeld in provinciale verordeningen. Het meer recente Rijksbeleid wordt opgenomen in een volgende fase van de AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte bevat geen bepalingen die van belang zijn voor het onderhavige bestemmingsplan.
Nota Belvedere 1999
Het in deze nota verwoorde beleid beoogt de alom aanwezige cultuurhistorische waarden en identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Daarmee kan het aanzien van Nederland winnen en tegelijkertijd kunnen de cultuurhistorische waarden op het terrein van archeologie, gebouwde monumenten en het historische landschap in onderlinge samenhang worden versterkt. Het beleid richt zich op:
- het betrekken van cultuurhistorie bij de vormgeving van Nederland als inspiratiebron;
- het behoud en verbeteren van bestaande met name grote cultuurhistorische structuren.
Doel is het betrekken van cultuurhistorie als een vast onderdeel van de planvorming en de uitvoering. Dit is een taak voor een ieder die in het proces van de ruimtelijke ordening actief is: zowel overheden als private partijen. De nota geeft een visie van de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten en identiteit kan worden omgegaan en welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorische kwaliteiten kunnen daarbij groot- of kleinschalig zijn, gebouwd of niet gebouwd zijn en zich boven of onder de grond bevinden. Het feit dat er een cultuurhistorisch gegeven is, betekent niet dat dat dan ook moet worden behouden. Maar het moet wel goed worden meegewogen in de ruimtelijke planvorming. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Belvederegebied Noordoostpolder-Urk. Dit gebied is tevens door Nederland op de voorlopige lijst Werelderfgoed geplaatst.
De Noordoostpolder is een gebied van uitzonderlijke, universele betekenis. Het is een duidelijk voorbeeld van een rationeel landschap uit de 20e eeuw (rond 1940 drooggelegd), waarin de twee voormalige eilanden Urk en Schokland als zelfstandige elementen zijn opgenomen. Dit rationeel vormgegeven landschap is niet alleen ontworpen vanuit het oogpunt van optimale landbouwkundige productie, maar ook als wetenschappelijke, esthetische en intellectuele uitdaging.
Afbeelding 2.2. Belvedere gebieden Nederland met uitsnede Noordoostpolder
Conclusie
Uitgangspunt van het beleid van het Rijk is zuinig ruimtegebruik, zodat open ruimte tussen dorpen en steden behouden blijft. Dit bestemmingsplan geeft uitvoering aan dit beleid. Voor zover het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt, zijn deze in bestand bebouwd gebied gelegen.
2.4 Provinciaal Beleid
2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)
In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een nieuw Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:
- 1. het streekplan;
- 2. het milieubeleidsplan;
- 3. het waterhuishoudingsplan;
- 4. het verkeer- en vervoerplan
Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.
Relevante beleidsuitgangspunten uit het Omgevingsplan zijn verder:
- Infrastructuur: Om infrastructuuruitbreidingen mogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen;
- Wonen: Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten;
- Natuur: In het plangebied liggen enkele onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier onder meer het Kuinderbos, Voorsterbos, het Urkerbos, de Casteleynsplas, Schokland en Schokkerbos. Daarnaast zijn de volgende watergangen aangewezen als Ecologische verbindingszone: de Urkervaart, Lemstervaart en Zwolse Vaart;
- Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde: De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten;
- Waterhuishouding: Voor gebieden met een watertekort of wateroverschot worden maatregelen genomen om tot een duurzame oplossing te komen. In overleg met gemeenten en het waterschap wil de provincie afspraken maken over de waarborging van de waterkwaliteit. Voor kwetsbare wateren bestaan afwijkende voorschriften voor het toestaan van het lozen van afvalwater op het ontvangende oppervlaktewater of in de bodem.
- Milieu: als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In de beleidsregel 'windmolens 2008' wordt hier nader bij stilgestaan.
2.4.2 Locatiebeleid stedelijk gebied 2008
Op 1 juli 2008 is het provinciaal Locatiebeleid stedelijk gebied 2008 in werking getreden. Dit beleid is een nadere invulling van het locatiebeleid, zoals geformuleerd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 en de Nota Ruimte. Hiermee wordt inzicht verschaft in het beleid dat wordt gehanteerd bij de vestigingsmogelijkheden van bedrijven, kantoren en voorzieningen. Hierbij wordt uitgegaan van een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland, zoals Luttelgeest, voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte.
Er zijn 7 provinciale locatietypen, die in de volgende categorieën zijn te onderscheiden: centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. De Erven kan worden aangemerkt als gemengd woonwerkmilieu. De woonfunctie is hier overheersend. Hier is de (nieuw)vestiging van bedrijvigheid niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bedrijven (tuincentrum / dierenpension) en ondergeschikte beroepen en bedrijven aan huis.
De locatietype en de bestaande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en de Strategische Visie op Werklocaties Flevoland. Zie ook het gemeentelijk vestigingsbeleid (paragraaf 2.5).
2.4.3 Verordening voor de fysieke leefomgeving (2009)
In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera. Voor het plangebied zijn enkele van deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.
2.5 Gemeentelijk Beleid
Structuurplan
In het "Structuurplan" (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. Daarnaast is vergroting van de ontsluiting van de gemeente een beleidsuitgangspunt. Wat betreft de bevolkingsontwikkeling richt het beleid zich op de bevolkingsgroei, de bevolkingssamenstelling en op de bevolkingsspreiding. Het versterken van de woonfunctie wordt gerealiseerd door een verhoging van de kwaliteit van het woningaanbod en het aanbod van aantrekkelijke en schone woonmilieu's. Wat betreft de verzorgingsstructuur wordt gestreefd naar handhaving en versterking van een zo hoog mogelijk verzorgingsniveau. Om de werkgelegenheid te bevorderen wordt onder meer gestreefd naar het tijdig realiseren en aanbieden van gunstig gelegen bedrijventerreinen. Tot slot is de vergroting van de omvang van het aanbod en de diversiteit van de recreatieve voorzieningen, alsmede het opwaarderen van bestaande voorzieningen beleidsuitgangspunt.
Visie Noordoostpolder 2030
De gemeenteraad van Noordoostpolder heeft de "Visie Noordoostpolder 2030" vastgesteld in zijn vergadering van 24 oktober 2002. Achterliggend idee was dat het goed gaat met de gemeente Noordoostpolder in die zin dat de polder een gebied is geworden waar het prettig wonen is en waar met name de agrarische sector een belangrijke rol speelt. Na een periode van opbouwen moeten er plannen komen voor de toekomst en om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen moeten keuzes worden gemaakt.
Woonvisie Noordoostpolder
Op 12 november 2009 is de Woonvisie door de gemeenteraad vastgesteld. De aanleiding voor deze woonvisie is dat de vorige beleidsnota over wonen uit 2001 stamt en alle acties uit deze nota uitgevoerd zijn. Het is tijd voor een herijking van deze notitie.
In 2008 heeft het college besloten dat de focus van de gemeente op 'wonen' naast 'werken' komt te liggen. Dat wil zeggen dat Noordoostpolder zich ook gaat presenteren en profileren als woongemeente. De kwaliteiten die deze gemeente heeft en waarmee zij zich kan onderscheiden van de Randstad liggen op het gebied van wonen. De gemeente biedt namelijk de kwaliteiten ruimte, rust en groen. 'Echte ruimte voor ontwikkeling' wordt het leidend principe in de strategische maatschappelijke en ruimtelijke keuzes. De denkrichting in deze identiteit, wordt nog verder uitgewerkt. De uitwerking kan worden gebouwd op de pijlers:
- puur energiek, de kenmerken van onze bevolking;
- betrokken samenwerken, de kenmerken van onze samenleving;
- respect voor het unieke ontwerp, dit is wat ons beroemd en onderscheidend heeft gemaakt;
- ontwikkelingsgericht, van oorsprong zijn we allemaal nieuwkomers gericht op nieuwe ontwikkelingen en mensen die denken in kansen en mogelijkheden.
De gemeente is hierbij trots op wat is bereikt maar kijkt ook naar de kansen voor de toekomst als 'nieuwste polder'. Inzet is om te versterken wat sterk is en daarvoor ruimte te bieden.
Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor nieuwe initiatieven en dat wordt gezocht naar niches in de markt. Hiermee wil de gemeente ook mensen van buiten de Noordoostpolder verleiden om naar de Noordoostpolder te verhuizen. Een kans om nieuwe woonvormen binnen de gemeente gestalte te geven zijn de vrijkomende agrarische erven. Andere voorbeelden van nieuwe woonvormen zijn: wonen op het water, pakhuiswoningen, wonen bij je paard, collectief particulier opdrachtgeverschap en beton ballon.
De visie op het wonen in Noordoostpolder is vertaald naar acht ambities. Dit laat duidelijk zien wat de komende jaren belangrijk is op het gebied van wonen in de gemeente Noordoostpolder. De ambities zijn:
- 1. Noordoostpolder weer op de kaart als aantrekkelijke woongemeente;
- 2. Meer vermenging van koop en huur in dorpen in Noordoostpolder, met name op herstructureringslocaties;
- 3. Nieuwbouw naast herstructurering in dorpen, ook in de niet zorgclusterdorpen, met behoud van de bijzondere architectonische kwaliteiten (Delftse school en Nieuwe Bouwen);
- 4. Flexibel inspelen op trends in de woningmarkt;
- 5. Meer aandacht voor doelgroepen, zoals starters, betaalbaarheid van woningen, senioren, buitenlandse werknemers en het topsegment;
- 6. De woningmarkt monitoren;
- 7. Inzetten op duurzaam bouwen;
- 8. Goede samenwerking met alle woningmarktpartijen.
Milieubeleid
In het "Milieubeleidsplan 2005-2008" zijn duurzame stedenbouw en duurzame bedrijventerreinen belangrijke onderwerpen. In dat plan is vervat dat de gemeente haar beleid voor bedrijven zal blijven richten op duurzame economische ontwikkeling waarin economische groei gecombineerd wordt met een relatieve vermindering in de toename van de milieudruk. Algemeen uitgangspunten zijn derhalve :
- behoud en versterking van de huidige relatief gunstige milieukwaliteit;
- minimaal het behouden van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied en waar nodig, dan wel gewenst, verbeteren.
Milieubeleid dat uitgaat van duurzaamheid verhoogt de kwaliteit van de omgeving. Dit kwaliteitsbeleid past in de ontwikkeling van de toekomstvisie "Ruimte voor kwaliteit". De gemeente Noordoostpolder kiest in de toekomstvisie duidelijk voor kwaliteit. Ruimte, rust en schone lucht zijn de kernkwaliteiten van de Noordoostpolder. Wonen, werken en verkeer moeten op voldoende afstand van elkaar plaatsvinden.
De gemeente Noordoostpolder heeft zich tot doel gesteld de relatief gunstige milieukwaliteit in de polder te behouden en te versterken. Eén van de middelen die zij daartoe inzet is duurzaam bouwen. Dit is een manier van bouwen waarbij negatieve effecten voor milieu en gezondheid ten gevolge van het bouwen en de gebouwde omgeving tot een minimum worden beperkt. Zo is de volgende doelstelling opgenomen in het gemeentelijk milieubeleidsplan en het meerjaren milieu-uitvoeringsprogramma 2005-2008 (MMUP): 'De gemeente Noordoostpolder stimuleert duurzaam bouwen als een vanzelfsprekend onderdeel van de totstandkoming, vernieuwing en het gebruik van de bebouwde omgeving. In uitbreidingsplannen voor woningbouw wordt uitvoering gegeven aan het "plan van aanpak duurzaam bouwen". Ook is in het MMUP opgenomen dat "Het duurzaam gebruiken en onderhouden van woningen (duurzaam wonen) wordt gestimuleerd". Tenslotte wordt in het kader van het gemeentelijk klimaatbeleid gestreefd naar woningen die 5 tot 10 % energiezuiniger zijn dan het bouwbesluit voorschrijft.
Inmiddels is de startnotitie Milieuplan 2009-2013 door burgemeester en wethouders vatsgesteld. Met behulp van deze startnotitie wil het college inventariseren welke milieuonderwerpen inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties van Noordoostpolder belangrijk vinden. Ook wil zij ideeën en wensen in kaart brengen die straks mogelijk een plek krijgen in het Milieubeleidsplan.
In de startnotitie staan de woorden flexibel en ambitie centraal. Flexibel in die zin dat het plan de mogelijkheid biedt de uitvoering van beleid tussentijds aan te passen. Het plan kan zo bijvoorbeeld inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Ambitie staat voor het feit dat de gemeente een stap extra wil zetten dan het wettelijk minimumniveau.
In de startnotitie wordt voorgesteld het milieubeleid gebiedsgericht te formuleren. Per gebied worden dan milieuthema's benoemd, die het beste passen bij dat gebied. Per thema is vervolgens een ambitieniveau aangegeven. Het is de bedoeling om de thema's uit te werken binnen de volgende vijf gebieden:
- 1. Wonen en werken - (ambitie: afval, energie en klimaat en duurzaam bouwen).
- 2. Grootschalige landbouw - (ambitie: energie en klimaat en natuur en landschap).
- 3. Natuur en Recreatie - (ambitie: afval, geluid, geur, water, natuur en landschap).
- 4. Cultuurhistorie - (ambitie op bodem, geluid, water, natuur en landschap).
- 5. Glastuinbouw - (ambitie op afval, energie en klimaat, water).
Groenbeleidsplan 2010-2014
In het Groenbeleidsplan 2010-2014 staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.
Het Groenbeleidsplan bevat beleid voor de inrichting, het beheer en het gebruik van groenvoorzieningen in de Noordoostpolder. Een deel van dat beleid is relevant bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Dat geldt in het bijzonder voor de volgende ambities:
- In iedere kern minimaal 75m2 openbaar groen per woning realiseren en behouden;
- In iedere straat minimaal 10m2 groen/voortuin per woning realiseren en behouden;
- De bestaande hoeveelheid van 92m2 per inwoner aan bossen en parken behouden;
- Groen is een integraal onderdeel van de gehele (openbare) ruimte. Bij planvorming, inrichting en beheer horen elementen zoals woningen, wegen, voortuinen, straatverlichting en groenvoorziening in hun onderlinge samenhang te worden bekeken;
- Groen mag geen afbreuk doen aan de (sociale en verkeers)veiligheid, maar moet deze waar mogelijk juist versterken;
- Behoud van de erfsingels, de dorpsbossen, de wegbeplantingen en de centrale brinkachtige groene ruimtes in de dorpen;
- Behoud van bijzondere bomen (nadere gedefinieerd in de Beleidsregel gemeentelijke bomen, vastgesteld op 21 december 2010);
- Bij aanleg van nieuwe wijken, bij voorkeur een combinatie maken van oppervlaktewater en groenvoorziening;
- Bij aanleg van nieuwe bosstroken, streven naar een breedte van ten minste 100 meter;
- Openbaar groen beheergericht aanleggen. Dit betekent:
- 1. groen bij voorkeur centreren in de wijk en voldoende ruimte voor de beplanting reserveren (met name voor bomen);
- 2. logische grenzen tussen gemeentelijk groen en particuliere tuinen;
- 3. zo min mogelijk obstakels en lastige vormen in de plantvakken.
Het Groenbeleidsplan 2010-2014 is op 7 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder.
Situatie plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. De doelstelling is om de bestaande groenstructuren te behouden en waar mogelijk te versterken. In het bestemmingsplan gebeurt dit door de groenstructuren de bestemming Groen te geven. Aan de erfsingels rondom voormalige agrarische bedrijven is de bestemming Bos toegekend. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan het groenbeleidsplan.
Duurzame gemeente
De gemeentelijke organisatie wil zelf het goede voorbeeld geven op het gebied van milieu en duurzaamheid. Zij wil zorgen voor een goed bedrijfsintern milieuzorgsysteem, diensten en producten zoveel mogelijk duurzaam inkopen, energiegebruik van gemeentelijke gebouwen verminderen en energie gebruiken die duurzaam is opgewekt.
De provincie Flevoland en de gezamenlijke Flevolandse gemeenten, verenigd in het Netwerk Duurzaam Bouwen Flevoland, hebben het manifest "Nieuw Flevolands Peil" opgesteld. Op 10 juni 2005 hebben de opstellers, partijen uit de bouwwereld, energie- en waterleidingbedrijven en de vereniging Natuur en Milieu Flevoland het manifest ondertekend. De ondertekening van het manifest vormt het startsein om te komen tot regionale afspraken die leiden tot woningen en een woningomgeving waar het prettig, gezond en comfortabel wonen is. Het manifest en de te maken afspraken richten zich zowel op nieuwbouw als op bestaande bouw.
Welstand
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota "Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid" vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
- De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
- De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.
Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:
- 1. De kernen en beeldbepalende gebieden van Emmeloord;
- 2. De dorpskernen en beeldbepalende gebieden van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel, Tollebeek, Kraggenburg en Rutten;
- 3. Nagele en Schokland in zijn geheel;
- 4. Het Landelijk Gebied.
In de gebieden 1 en 2 gelden slechts welstandscriteria voor de voor- en zijkant van hoofdgebouwen. Achterkantsituaties zijn hier welstandsvrij. De overige gebieden in de gemeente zijn volledig welstandsvrij. Deze gebieden bestaan voor het merendeel uit woonwijken van na de 50-er jaren van de vorige eeuw en bedrijventerreinen. De bebouwing in deze gebieden heeft een meer neutrale kwaliteit en draagt in veel mindere mate bij aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Soms is een beeldkwaliteitplan van kracht. Dan gelden uiteraard wel eisen van welstand. Bij nieuwe ontwikkelingen kan een afweging worden gemaakt of een dergelijk plan wordt opgesteld. Voor zover in de welstandsvrije gebieden monumenten of reclameobjecten liggen zijn deze niet welstandsvrij.
de Erven
Met uitzondering van de voormalige agrarische erven aan de Espelerweg 5-1 en de Wierde 1 en 3 is de bebouwing in het plangebied vrijgesteld van welstandstoezicht.
Archeologie
Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de archeologische basis- en beleidsadvieskaart inclusief bijbehorende rapportage vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. Op de archeologische beleidsadvieskaart is aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn. In paragraaf 2.10 wordt ingegaan op de verwachtingswaarde voor het plangebied.
Economisch beleid
De "Nota Economisch Beleid" (2002) geeft het beleidskader van de gemeente Noordoostpolder op economisch gebied in de komende jaren weer en kan gezien worden als toetsingskader voor (nieuwe) ontwikkelingen op economisch gebied in de gemeente. Doelstelling van het economisch beleid is het voortzetten van de positieve economische ontwikkeling en het bevorderen van duurzame werkgelegenheid. Dat wil zeggen kiezen voor kwaliteit en een economische ontwikkeling in harmonie met andere beleidsontwikkelingen zoals ruimtelijke ordening, milieu en sociale veiligheid. In dit kader is onder andere van belang het onderdeel werken aan huis, waarover in de nota wordt gesteld dat ingespeeld moet worden op de trends van flexibele werktijden en thuiswerken.
Gemeentelijk vestigingsbeleid
Op 9 oktober 2008 heeft de gemeenteraad de "Gemeentelijke Vestigingsvisie" (GVV)" vastgesteld. In de GVV wordt een analyse gemaakt van de sociaal economische ontwikkelingen binnen de gemeente Noordoostpolder op basis van een aantal toekomstscenario's. Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande werklocaties binnen de gemeente. De provincie onderscheidt binnen werklocaties detailhandel, kantoren, gemengde locaties wonen/werken en werken/wonen, bedrijventerreinen en terreinen voor zware industrie. Vervolgens is gekeken naar de ontwikkelingswensen, visie van de gemeente waaronder de Toekomstvisie 2030, het economische beleidsplan, het milieubeleidsplan en het meest recente collegeprogramma. Op grond van de visie en de berekende scenario's zijn vervolgens doorzichten gemaakt naar de planning van de verschillende typen werklocaties. Voorts heeft een confrontatie plaatsgevonden van de geprognostiseerde vraag en het aanbod aan werklocaties dat in planning is.
Situatie plangebied
Het plangebied valt onder het locatietype 'gemengde woonwerkmilieus'. In gemengde woonwerkmilieus wordt de mogelijkheid geboden om werk/bedrijfsfuncties aan huis te hebben. Daarbij worden de volgende randvoorwaarden gesteld:
Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en 60% van de bijgebouwen met een gezamenlijk maximum van 75m2 per perceel voor gebruik ten behoeve van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten, mits:
- De uitstraling als woning in tact blijft.
- Het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu.
- Het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename veroorzaakt van de parkeerbehoefte.
- Geen detailhandel wordt uitgeoefend.
- Het bedrijf door de bewoner wordt uitgeoefend.
2.6 Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- Een goede toestand van het grondwater;
- Een duurzaam gebruik van water;
- Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
- Wet op de waterhuishouding;
- Wet op de waterkering;
- Grondwaterwet;
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
- Wet verontreiniging zeewater;
- Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
- Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
- Waterstaatswet 1900;
- Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen.Bij de ontwikkeling van locaties binnen de bebouwde kom wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Beleid gemeente en Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterbeheersplan 2007-2011 representeert het actuele beleid van het Waterschap.
De gemeente NOP en het Waterschap beschikken gezamenlijk over het Stedelijk Waterplan Noordoostpolder. Het waterplan is bedoeld om het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening te verbeteren en het kan dienen als ondersteuning bij de watertoets. De gemeente hanteert het waterplan om invulling te kunnen geven aan de waterparagraaf, terwijl het waterschap ditzelfde document gebruikt voor het opstellen van een wateradvies.
De uitgangspunten uit het waterplan zijn vastgelegd op waterplankaarten. Aan de hand van opgestelde waterplankaarten (watersysteem, waterkwaliteit, riolering, drooglegging) worden de huidige situatie en toekomstige streefbeelden toegelicht.
Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.
2.7 Waterparagraaf
Inleiding
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in de bestaande woonkern van de Erven. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:
- 5. Veiligheid;
- 6. Voldoende water;
- 7. Schoon water.
Waterrelevant beleid
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), de Handreiking Watertoets (VROM) en het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland).
Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Ontwerp Waterbeheerplan 2007-2011. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau zijn het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijke Rioleringsplan van belang.
Op Europees, nationaal en stroomgebiedniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en standstil (geen verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieen:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren);
- Beide strategieen zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan, hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan Veiligheid, Voldoende en Schoon Water.
Proces van de watertoets
Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) kan voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen worden gevolgd.
Beschrijving van het watersysteem
- 1. Veiligheid/Waterkeringen
Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
- 2. Voldoende Water
Wateroverlast
Herziening van het bestemmingsplan “Emmeloord, De Erven” heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te moeten treffen in het kader van het principe “waterneutraal bouwen” om piekafvoeren te kunnen opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm van stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.
Goed functionerend watersysteem
Het huidige maaiveldniveau in het plangebied varieert aan de oostzijde van -3.60 m NAP tot -4.20 m NAP aan de noordzijde van het plangebied. Het bestemmingsplan “Emmeloord De Erven” bevindt zich in het beheergebied van de Lage Afdeling. Het streefpeil voor zowel de zomer- als de winterperiode van het omliggende oppervlaktewatersysteem wordt gehandhaafd op -5.70 m NAP.
In De Erven is sprake van een gestuwd peilvak. Het stuwpeil is hoger (-5.20 m NAP) dan het aangrenzende waterpeil. Ten gevolge van weersomstandigheden kan dit waterpeil tijdelijk fluctueren tussen 0,20 m boven en 0,20 m onder het stuwpeil. De Erven kan bij watertekort of een slechte waterkwaliteit doorspoeld worden met water uit de Espelervaart. Er wordt water ingelaten vanaf de Espelervaart middels twee inlaten (pompvoorzieningen) en er wordt water uitgelaten op de Espelervaart middels twee stuwen.
In het plangebied is op een aantal lokaties een te geringe drooglegging aanwezig, rekeninghoudend met het hiervoor gehanteerde Normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil). Er kan aan de hand van aanleghoogten niet voldaan worden aan de drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 meter. De toetsing aan het N.W.-normpeil vindt plaats ter plaatse van de laagste wegashoogtes (puthoogtes) voor secundaire wegen. Een peilvak met het grondgebruik bebouwing dient een drooglegging ten opzichte van het N.W.-normpeil te hebben van 1,0 m ten opzichte van de aanwezige wegashoogten. In dat geval wordt aangenomen dat het gebied nog voldoende kan ontwateren, waardoor grondwateroverlast wordt voorkomen. De afwijking ten opzichte van de droogleggingsnorm is zeer gering (0,04 m) en er zijn geen klachten bekend betreffende wateroverlast in dit peilvak. Daarnaast kan er vanuit worden gegaan dat het vloerpeil van de woningen zich minimaal 0,20 m boven de wegashoogte bevindt. Met dit uitgangspunt kan voldoende voldaan worden aan de droogleggingsnorm voor bebouwing van 1,20 meter, waardoor geen structureel nadelige gevolgen te verwachten zijn voor en door (grond)water in de omgeving.
- 3. Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Zorg aan een goede oppervlaktewaterkwaliteit is besteed door het instellen van een gestuwd peilvak. Door het hanteren van een hoger peil ten opzichte van het omliggende polderpeil, kan de aanwezige negatieve kwel worden onderdrukt. De aangelegde stedelijke waterpartijen staan met elkaar in verbinding, waardoor in het plangebied door het in- en aflaten van water uit en naar de Espelervaart een gestuurde circulatie aanwezig is ter bevordering van de waterkwaliteit.
Goed omgaan met afvalwater
In het plangebied is een verbeterd gemengd rioleringsstelsel aanwezig. In dit rioleringsstelsel zijn een drietal externe riooloverstorten opgenomen. Twee noodoverstorten zijn gesitueerd ter hoogte van Lijmers-Land van Heusden en Land van Altena-Baarle Nassaupad en staan in verbinding met de Espelervaart. De hoofdoverstort bevindt zich in het verlengde van de Hannie Schaftweg naar de Espelervaart. Voor het bewerkstelligen van een milieutechnische verbetering is voor deze overstort een bergbezinkbassin met een inhoud van circa 525 m3 aangelegd. Bij hevige regenval, waarbij het totale gemengde rioleringsstelsel overbelast raakt, dringt het bergbezinkbassin bij incidentele overstortingen de vuiluitworp op het oppervlaktewater van de Espelervaart met circa 50% terug.
In de laatst aangelegde fase van de Erven is op plaatsen waar dit eenvoudig uitvoerbaar was, het in te zamelen regenwater buiten de afvalwaterstroom gehouden. De percelen direct grenzend aan waterpartijen worden bovengronds via een molgoot of ondergronds door middel van een drainkoffer of leiding afgevoerd naar het aanwezig stedelijke oppervlaktewater.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.
2.8 Milieuaspecten
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of er milieuaspecten zijn (in of nabij het plangebied) die een belemmering (kunnen) vormen voor de in het plangebied opgenomen functies (met name wonen). In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:
- a. bodem;
- b. geluid (Wet geluidhinder);
- c. hinder in de relatie bedrijven en gevoelige functies;
- d. luchtkwaliteit.
2.8.1 Bodem
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.
Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.
2.8.2 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van de Wgh dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer en het bedrijventerrein. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestische toetsing plaats te vinden.
Industrielawaai
De bedrijven op het bedrijventerrein zijn gehouden aan de geluidsnormen van de milieuvergunning of het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
2.8.3 Hinder
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.
Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.
Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie | grootste richtafstand |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden, indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:
- bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
- verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
- productiewijze.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet Milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar kunnen volstaan met een zogenaamde melding. Voor deze inrichting gelden algemene voorschriften uit het Aktiviteitenbesluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd. De verhouding tussen de Wabo en het Aktiviteitenbesluit is als volgt geregeld:
- De melding moet gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gedaan, indien voor een project zowel deze meldingsplicht als een vergunningplicht op grond van de Wabo geldt. Deze melding moet dan worden gedaan bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend. Deze verplichting geldt overigens niet indien de melding al voor het tijdstip van indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan.
- Het doen van een melding is één van de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning. Als er sprake is van samenloop (bouwen van een gebouw en oprichten van een milieu-inrichting) zal de aanvraag om omgevingsvergunning buiten behandeling moeten worden gelaten indien niet gelijktijdig is gemeld. Dit bevordert de naleving van de meldingsverplichting.
- Voor verzoeken om (maatwerk)voorschriften zijn de procedures van de omgevingsvergunning van toepassing (reguliere procedure van 8 weken, waarbij overigens vanwege de potentiële milieuconsequenties de lex silencio positivo niet zal gelden).
- De (maatwerk)voorschriften die kunnen worden gesteld met betrekking tot de algemene regels, worden afgestemd op de voorschriften van de omgevingsvergunning.
- De beslissingen op aanvragen als bedoeld in artikel 8.40a om andere gelijkwaardige maatregelen te kunnen treffen, worden afgestemd op de betrokken omgevingsvergunning.
- Door het van toepassing zijn van de procedure van de Wabo wordt ook voor het stellen van maatwerkvoorschriften en de beslissingen op aanvragen om andere gelijkwaardige maatregelen, het beroep in twee instanties ingevoerd.
Inventarisatie / huidige situatie plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe hinderveroorzakende functies mogelijk, maar legt het bestaande gebruik vast. Het overige grote deel van de bebouwing binnen het plangebied heeft een woonfunctie, met in enkele gevallen hieraan ondergeschikte vormen van bedrijvigheid (beroep en/of bedrijf aan huis). Aan de randen van het plangebied bevinden zich ook enkele bedrijven en/of maatschappelijke functies.Voorbeelden hiervan zijn: Intratuin (Espelerweg), dierenkliniek Emmeloord (Espelerlaan) en de openbare Jenaplanschool "De Zevensprong" (Ellertsveld). Voorts is in midden van het plangebied een kleinschalig winkelcentrum gelegen, met onder meer een supermarkt en (afhaal)restaurants. Een overzicht van de in het plangebied aanwezige functies is opgenomen in bijlage2Inventarisatie behorende bij de toelichting. Bij de ontwikkeling van de Erven is het principe van zonering toegepast. Het resultaat hiervan is dat hinderveroorzakende en hindergevoelige functies (woningen) op voldoende afstand van elkaar zijn gelegen. Benadrukt moet worden dat de mogelijkheid voor bedrijvigheid tevens in het kader van de milieuregelgeving wordt beoordeeld. Voor de bestaande bedrijven geldt dat de vigerende milieuvergunningen, dan wel de algemene regels uit het Activiteitenbesluiten, afdoende moeten worden geacht.
Conclusie
Het thema hinder vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
2.8.4 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
2.9 Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.
Het plangebied ligt niet binnen of in de nabijheid van een speciale beschermingszone, waardoor nader onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk is.
Soortbescherming
De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in beginsel conserverend van aard is en geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk maakt, hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader ecologisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt ook voor de streng beschermde rugstreepppad, die in de gehele Noordoostpolder voorkomt. De gemeente Noordoostpolder heeft zich via een convenant gecommiteerd aan een Rugstreeppaddenmanagementplan. Doel van dat managementplan is om de rugstreeppadpopulatie in de Noordoostpolder in stand te houden. De rugstreeppad is een beschermde diersoort die niet verstoord mag worden (flora- en faunawet). Het rugstreeppaddenmanagementplan gaat uit van compensatie en instandhouding van de leefgebieden voor de rugstreeppad. Voor ruimtelijke planvorming betekent dit dat er nieuw leefgebied gerealiseerd wordt, wanneer bestaand leefgebied door de ruimtelijke ontwikkeling verloren gaat. Daarbij worden de volgende ruimtelijke ontwikkelingen specifiek bedoeld; bouwprojecten, infrastructurele projecten, herinrichtingen van het watersysteem en natuurontwikkelingsprojecten Bij de actualisatie van het 'bestemmingsplan Rutten' is compensatie van rugstreeppaddenleefgebied niet aan de orde. Het nieuwe plan is een conserverend bestemmingsplan. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden of mogelijk worden waarbij bestaand leefgebied van de rugstreeppad verloren gaat.
2.10 Archeologie
Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK). Hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven.
Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart (afbeelding 2.3) is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.
De door de gemeenteraad vastgestelde ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en wanneer dit achterwege kan blijven. Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft, met uitzondering van een zeer kleine zone in het noordoosten van het plangebied. Aan deze zone wordt op de plankaart / verbeelding een dubbelbestemming toegekend met hieraan gekoppeld een omgevingsvergunningstelsel. Concreet betekent dit dat bij bouwontwikkelingen groter dan 100 m2 en bij aanlegwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 5.000 m2 er onderzoek gedaan moet worden.
Afbeelding 2.3. Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder.
Conclusie
Met uitzondering van een zeer kleine zone in de noordoosthoek heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor het overgrote deel van het plangebied geldt derhalve dat bij toekomstige ontwikkelingen geen onderzoek nodig is. Aan het deel van het plangebied met een gematigde verwachtingswaarde is een dubbelbestemming toegekend. Onder omstandigheden moet hier wel onderzoek worden uitgevoerd (plannen groter dan 100 m2 (bouwen) / 5.000 m2 (aanlegwerkzaamheden)).
2.11 Externe Veiligheid
Beleidskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. VROM coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- 1. inrichtingen;
- 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Evenals in het Bevi dient voor gasleidingen de PR en GR contour te worden berekend. Indien er sprake is van een toename van het groepsrisico moet hierover verantwoording worden afgelegd.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI.
Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het trainsport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).
Situatie
Inrichtingen
In de omgeving van het bestemmingsplan de Erven is een aantal inrichtingen aanwezig, welke onder de werking van het Bevi vallen. Aan het Hooiveld 1 is het LPG-tankstation Emmeloord-Noord gelegen op ruim 1.200 meter van het bestemmingsplan en aan de Urkerweg 12 LPG-tankstation Klaassens op ongeveer 1.400 meter van het bestemmingsplan. De plaatsgebonden risicocontour van beide inrichtingen bedraagt 110 meter en het invloedsgebied 150 meter. Dit betekent dat geen beperkingen worden opgelegd aan het bestemmingsplan door deze inrichtingen. Ongeveer 1.000 meter ten westen van het bestemmingsplan, aan de Espelerweg 24, bevindt zich een propaantank. Omdat de inhoud van de propaantanks kleiner is dan 13 m3 (8 m3) valt ze niet onder de werking van het Bevi. Conform het Activiteitenbesluit geldt een maximale veiligheidsafstand van 25 meter vanaf de propaantanks tot aan objecten binnen het bestemmingsplan. De propaantank is dus geen relevante risicobron.
Buisleidingen
Binnen het bestemmingsplan zijn geen hogedruk aardgasleidingen gelegen. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen legt derhalve geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Binnen het plangebied is de N351 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat hierbij alleen om transporten van brandbare vloeistoffen. De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportas leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan.
Omdat geen ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bestemmingsplan, leidt de procedure niet tot een toename van het groepsrisico. Voorts is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan, gezien de lage personendichtheden in het gebied en de beperkte transporten over de weg. De invulling van de verantwoordingsplicht is conform de RNVGS derhalve niet noodzakelijk.
Ook uit het ontwerp van het Basisnet Weg blijkt dat zowel geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het bestemmingsplan gelegen wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. heeft. Emmeloord vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.
Uit het ontwerp van het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van Emmeloord zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.
Emmeloord is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
2.12 Verkeer En Parkeren
Het betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Ten aanzien van de bestaande infrastructuur treden geen veranderingen op.s
In het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) worden beleidskaders voor wat betreft het verkeer en vervoer voor de gehele gemeente in brede zin behandeld.
2.13 Handhaving
Handhaving betekent eigenlijk "in stand houden". Het woordenboek geeft daarbij als voorbeeld "de orde handhaven". De overheid handhaaft echter ook wetten, regels en beleidsnota's.
In de "Kaderstellende nota Integrale handhavingsbeleid" (vastgesteld door de raad op 27-01-2005) stelt de gemeente Noordoostpolder zich tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de handhaving op een hoger niveau te brengen.
Om de handhaving efficiënter en effectiever te laten verlopen in de Noordoostpolder is hiervoor met ingang van 1 juni 2005 een Cluster Handhaving ingesteld.
De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Ten aanzien van ruimtelijke plannen wordt in de nota vermeld dat de handhaving van de gebruiksregels (strijd met de toegelaten activiteiten) prioriteit krijgt.
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Algemeen
Het bestemmingsplan legt de bestaande toestand vast en laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.
In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige gebruik van gronden en gebouwen de basis heeft gevormd voor het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de aanwezige ruimtelijke situatie. Daarnaast wordt met dit plan beoogd voor de thans bestaande situatie kaders te bieden voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.
3.2 Gebiedsbeschrijving
Structuur
Woonwijk de Erven is voor het overgrote deel gebouwd in de tachtiger en negentiger jaren. Het plangebied kent geen sterke architectonische samenhang. Op een lager schaalniveau (op het niveau van clusters) is deze samenhang er wel. Dit is het gevolg van de projectmatige (fasegewijze) bouw die hier toegepast is. Kenmerkend voor de wijk is de ruime opzet, met veel blauw- en groenstructuren.
In stedenbouwkundig opzicht is de wijk afgerond met de realisatie van de uitvoering van het nieuwbouwplan De Es aan de Espelerlaan. Dit zogenaamde inbreidingsplan omvat een kerkgebouw en een tweetal appartementengebouwen aan de Espelerlaan en diverse (vrijstaande) woningen in het daarachter gelegen gebied. De bebouwing is uitgevoerd in jaren dertig architectuur.
Afbeelding 3.1. Impressie van de blauw- en groenstructuur binnen het plangebied.
Bebouwing
De wijk is opgebouwd uit vrijstaande, twee-onder-één-kap, rij- en geschakelde woningen. Daarnaast zijn er enkele appartementengebouwen in het plangebied gelegen. Het betreft zowel projectmatige woningbouw als bouw in de vrije sector. Langs de Espelerweg zijn enkele voormalige agrarische erven gelegen. Op enkele erven is de oorspronkelijke (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing nog aanwezig, bestaande uit een woning met schuur (één bouwmassa) en vrijstaande schuren/bijgebouwen. Ten slotte bevindt zich langs de Espelerweg een tuincentrum met de daarbij behorende bebouwing bestaande uit winkelruimte, kassen en een bedrijfswoning.
Afbeelding 3.2. Impressie van de bebouwing binnen het plangebied.
Functies
Het overgrote deel van de bebouwing binnen het plangebied heeft een woonfunctie, dan wel een functie die daaraan gerelateerd is. Daarbij moet worden gedacht aan maatschappelijke voorzieningen (school, gymzaal, kerk, wijkgebouw) en winkels en horeca. In het plangebied bevinden zich géén sportvelden en bedrijven. Wel is het toegestaan om passend bij de woonfunctie een bedrijf en/of beroep aan huis uit te oefenen. Aan de randen van het plangebied bevinden zich een tweetal van de woonfunctie afwijkende functies, respectievelijk dierenkliniek Emmeloord (hoek Espelerweg / Espelerlaan) en voornoemd tuincentrum (Espelerweg).
Afbeelding 3.3. Impressie van de verschillende functies binnen het plangebied met linksboven: Intratuin, rechtsboven/onder: het winkelcentrum en linksonder: de Jenaplanschool.
3.3 Bestemmingsplan En De Veranderingen
De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.
Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming tot in detail inzicht wordt gegeven in de gebruiks-en bouwmogelijkheden. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd.
3.4 Bestemmingen En Aanduidingen
De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:
- Bedrijf-Nutsvoorziening
- Bos
- Centrum
- Detailhandel
- Groen
- Maatschappelijk
- Tuin
- Verkeer
- Water
- Wonen
- Waarde - Archeologie verwachtingswaarde gematigd
Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.
Hoofdstuk 4 De Regels
4.1 Algemeen
De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.
4.2 De Regels
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.
Bij het opstellen van de planregels is rekening gehouden met de Wabo, (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels, zodat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.
Ingevolge die wet zal ook een amvb (algemene maatregel van bestuur) worden uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. Die Amvb (Besluit omgevingsrecht) kan worden gezien als een opvolger van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
In dit bestemmingsplan is ingespeeld op bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen (onder andere achtererfgebied) en regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik.
Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen (voorheen: ontheffingsbepalingen) opgenomen.
De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient het betreffende bevoegd gezag bij afwijkingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
4.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Bedrijf- Nutsvoorziening
De grotere aanwezige nutsgebouwen en -voorzieningen binnen het plangebied zijn specifiek bestemd tot nutsvoorzieningen. De bouwhoogte mag maximaal 4 m bedragen.
Bos / Groen
De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen de bestemming Groen zijn onder meer voet- en fietspaden, sport- en speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. De regels laten ruimte voor de realisering van een (bovenwijkse) sport- en speelvoorziening. De bestemming Bos is toegekend aan de erfsingels rondom de voormalige agrarische erven langs de Espelerweg. Binnen deze bestemming mag ingevolge de regels niet worden gebouwd. In verband met het beeldbepalende karakter van de erfsingels wordt ingezet op behoud en waar mogelijk herstel.
Centrum
De bestemming Centrum is toegekend aan winkel- en wijkvoorzieningen in het midden van het plangebied. Voor het verbeteren dan wel het creëren van een vriendelijk vestigingsklimaat wordt het van belang geacht dat een onderlinge uitwisseling van functies mogelijk is. De bestemmingsomschrijving geeft daarom een breed scala aan mogelijkheden met betrekking tot de toegestane functies binnen deze bestemming (horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening).
Ten aanzien van horecabedrijven geldt uit een oogpunt van beperking van overlast een indeling (zie begripsbepaling). Categorie I is binnen deze bestemming toelaatbaar.
Detailhandel
Het tuincentrum aan de Espelerweg is voorzien van de bestemming Detailhandel. Bebouwing ten dienste van deze bestemming moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Op de verbeelding (plankaart) is daarnaast de maximaal toelaatbare bouwhoogte aangegeven. De groene buffer tussen het tuincentrum en de woonbebouwing is bestemd als Bos.
Maatschappelijk
Deze bestemming geldt voor de gronden die thans in gebruik zijn voor maatschappelijke doeleinden zoals scholen, kerken en dergelijke. Er is in beginsel ruimte voor activiteiten die van educatief, cultureel, religieus, medisch en/of van algemeen maatschappelijk belang zijn. Dierenkliniek Emmeloord is voorzien van een aanduiding (dierenkliniek). De bestaande bedrijfswoning is aangeven middels een aanduiding (bedrijfswoning).
Tuin
De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming Tuin gekregen. Uitgangspunt is dat daar geen gebouwen worden opgericht, doch met afwijking kan worden toegestaan dat bouwwerken als erkers en entreepartijen worden gebouwd.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.
Water
Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten.
Wonen
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen, en dat kan in woonhuizen of (indien aangeduid) in woongebouwen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten, daaronder begrepen zorgwoningen.
In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.
Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven. Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (de met garage aangeduide gebouwen tellen niet mee) zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal vierkante meter (m2). De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied. Voor de voomalige agrarische erven aan de Espelerweg geldt een ruimere bebouwigsmogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken. Op deze percelen mag maximaal 400 m2 aan erfbebouwing gerealiseerd worden (in plaats van 200 m2). Voor deze ruimere norm is gekozen, omdat deze percelen aanzienlijk groter zijn (6.000 m2). De binnen het plangebied voorkomende garageboxen zijn als zodanig aangeduid (wonen-garage)
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen.
Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft (gemeentelijke beleidsnotitie "werken in de woonomgeving" (2001)). Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.
Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt een lijst op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering”. Het betreft geselecteerde licht-milieubelastende bedrijven als genoemd in categorie 1, dan wel bedrijven die naar hun aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn.
Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend.
Waarde - Archeologie verwachtingswaarde gematigd
Om de te verwachten archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen. Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veilig worden gesteld die niet of onvoldoende met de basisbestemmingen kunnen worden gewaarborgd. De met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen. In het gebied met een gematigde verwachting is sprake van een middelhoge concentratie archeologische vindplaatsen. Hiervoor geldt dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming met een nader aangegeven oppervlakte een omgevingsvergunning nodig is. Voor nader genoemde werken en werkzaamheden met een nader aangegeven oppervlakte is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden nodig.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen, indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels
In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Hoofdstuk 5 Voorbereiding Plan En Uitvoerbaarheid
5.1 Voorbereiding
5.1.1 Maatschappelijke betrokkenheid
In de toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving zijn neergelegd van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. De gemeente Noordooostpolder heeft ervoor gekozen om bij de actualisatie van al haar bestemmingsplannen inspraak te verlenen. In dat kader heeft het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 28 april 2011 gedurende zes weken ter visie gelegen. In deze periode is aan een ieder de mogelijkheide geboden een inspraakreactie in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Tevens is op 17 mei 2011 een inspraakbijeenkomst gehouden in het gemeentehuis in Emmeloord. Deze bijeenkomst is echter niet bezocht door bewoners of andere belanghebbenden bij het bestemmingsplan.
Omdat er tijdens de inspraakperiode geen reacties zijn ingediend is er geen aanleiding om het voorontwerp aan te passen.
5.1.2 Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze voor vooroverleg aangeboden aan de provinciale diensten, de VROM-inspectie en het Waterschap. Door genoemde instanties is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, dan wel is geen reactie ontvangen.
Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze hebben betrekking op het volgende:
Toelichting:
- 1. paragraaf 2.3 (Rijksbeleid) is geactualiseerd . Het tekstgedeelte over de flora en faunawet is verwijderd;
- 2. paragraaf 2.4 (Provinciaal beleid) is geactualiseerd . De paragraaf over het rugstreeppaddenmanagementplan is verwijderd. Over dit onderwerp is een tekstgedeelte opgenomen in paragraaf 2.9 (Ecologie). Hiervoor in de plaats is een paragraaf opgenomen over het locatiebeleid. De paragraaf over het locatiebeleid is opgenomen, omdat de provincie hier om had verzocht bij de actualisatie van een ander bestemmingsplan (Luttelgeest);
- 3. Paragraaf 2.5 (Gemeentelijk beleid) is geactualiseerd naar aanleiding van recente ontwikkelingen rondom de structuurvisie.
Regels:
- 1. het begrip horeca is aangepast. Onder horeca I wordt tevens een hotelbedrijf verstaan. Hiermee wordt aangesloten op de standaardregels van de gemeente.
Verbeelding:
- 1. het bebouwingspercentage van het kerkgebouw aan het Reestdal 25 is verhoogd van 50% naar 60%. Hiermee zijn eventuele uitbreidingen in de toekomst mogelijk. Overigens is in het vigerende bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 80% opgenomen. Dit percentage wordt te hoog geacht, in aanmerking genomen dat voldoende ruimte voor parkeren aanwezig moet zijn. In de huidige situatie is de parkeersituatie al krap;
- 2. Het bebouwingspercentage van de school aan Het Ellertsveld 15 is verhoogd tot 60%. Hiermee heeft de school beperkte uitbreidingsmogelijkheden. In het vigerende bestemmingsplan is een bebouwingspercentage van 60% opgenomen;
- 3. De aanduiding van de hoogte van de gymzaal aan de Espelerlaan 71 is gewijzigd van goothoogte in bouwhoogte. Dit sluit aan op het vigerende bestemmingsplan.
5.1.3 Ontwerp
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht. Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 16 juli 2011 gedurende een termijn van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Omdat er ook geen ambtshalve wijzigingen zijn, heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.
5.2 Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6. van het Bro geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. In het onderhavige geval is sprake van een consoliderend plan. Er is geen sprake van een kostenverhaal dat verzekerd moet zijn. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Lijst Van Aan Huis Verbonden Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Vigerende Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Vigerende bestemmingsplannen