Bedrijventerrein Nagelerweg - A6
Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nagelerweg-A6 van de gemeente Noordoostpolder;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00509-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.6 agrarisch bedrijf
een bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten, niet zijnde (bio)gas of elektriciteit, door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een paardenpension, manege en intensieve veehouderij;
1.7 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.10 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.11 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.12 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte
het totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bevi-inrichting
inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.26 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.27 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 detailhandel in weggebonden artikelen
detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;
1.30 dienstverlening
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.31 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.32 ecologische verbindingszone
langgerekt gebied of zone waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;
1.33 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.34 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;
1.35 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.37 gevellijn
de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een erf of ingeval van een bestemmingsvlak niet zijnde een agrarisch erf de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw;
1.38 glastuinbouw
een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
1.39 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.40 horeca-toeleveringsbedrijf
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het leveren en installeren van horeca-inrichtingsartikelen;
1.41 horizontale diepte
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel, dan wel de lengte van een bouwperceel, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;
1.42 kampeermiddel
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan;
1.43 kantoor
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.44 kringloopwinkel
detailhandel in de vorm van verkoop van herbruikbare, gerecyclede goederen en geproduceerde goederen;
1.45 landhoofd
een bouwwerk dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een brug of een viaduct;
1.46 ligplaats
de ruimte, die door een woonschip wordt ingenomen;
1.47 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs, sport- en gymnastieklokalen, cultuur, lichamelijke en / of geestelijke volksgezondheid, alsmede zorginstellingen en aan zorg gerelateerde woonvormen voor bewoners en begeleiders;
1.48 natuur(wetenschappe)lijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.49 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.50 nutsvoorziening
een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;
1.51 ondergeschikte functie
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.52 ondergeschikte horeca
horeca vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen horeca zijn en waarvan de horecafunctie aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;
1.53 onderkomens
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;
1.54 perifere detailhandel
detailhandel in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in auto's, boten, caravans, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
- c. detailhandel in volumineuze goederen, zoals motoren, fietsen, tenten, keukens, bruin- en witgoed, sanitair /badkamers en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- d. tuincentra;
- e. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- f. bouwmarkten.
1.55 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.56 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.57 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.58 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.59 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.60 verbeelding
a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;
b. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart);
1.61 volumineuze goederen
goederen die vanwege de omvang en aard een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;
1.62 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.63 vuurwerkbedrijf
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is;
1.64 Wgh-inrichting
een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
1.65 woning
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.66 woonschip of woonark:
- a. elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dagen/ of nachtverblijf van één of meer personen;
- b. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder 1. in aanbouw;
- c. een casco dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1. kan worden opgebouwd;
- d. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1. tot en met 3. dat is ingegraven, aangeaard, op de wal getrokken of door andere oorzaak niet onmiddellijk kan varen of drijven;
- e. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder a. tot en met d.
1.67 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
1.68 zolder
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt, en wordt de omloop van een woonschip buiten beschouwing gelaten, mits deze de toegestane breedte met niet meer dan 0,80 meter overschrijdt;
2.9 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasontvangststation
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Gasontvangststation'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangststation;
- b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
met daarbij behorende:
- c. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- d. lichtvoorzieningen;
- e. erf- en terreinafscheidingen;
- f. groen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. nutsvoorzieningen, niet zijnde gasdrukregel- en meetstations,
met daarbij behorende:
- b. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere-werken.
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 5 Bedrijventerrein - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens ondergeschikte horeca in de vorm van het verstrekken van etenswaren en dranken;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer', tevens perifere detailhandel zoals bedoeld in artikel 1.54, onder c t/m f;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dagbladdrukkerij', tevens een drukkerij van dagbladen en/ of een drukkerij in categorie 3.1 met SBI-code 1811 respectievelijk 1812 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen en detailhandel in weggebonden artikelen;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- i. andere-werken;
- j. ontsluitingswegen en paden;
- k. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. nutsvoorzieningen;
- n. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
- o. bedrijfskantoren zijn toegestaan tot een vloeroppervlakte van niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfspand;
- p. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie;
- 2. perifere detailhandel, mits het gaat om de categorieën a en b uit de begripsomschrijving perifere detailhandel';
- 3. kringloopwinkels;
- q. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
- r. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- s. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- t. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage niet zijn toegestaan.
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. bewoning van bedrijfsruimten;
- b. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, tenzij dit noodzakelijk is in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden en gebouwen;
- c. het gebruik van bedrijfsgebouwen als zelfstandige kantoren.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Bedrijventerrein - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - koudbandwalserij', tevens een koudbandwalserij in categorie 4.1 met SBI-code 243, nr 1, van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer', tevens perifere detailhandel zoals bedoeld in artikel 1.54, onder c t/m f;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen en detailhandel in weggebonden artikelen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg en detailhandel in weggebonden artikelen;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', tevens glastuinbouw;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'recreatie', tevens een indoorkartbaan en andere vormen van dagrecreatie;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalscheidingsinstallatie', tevens een afvalscheidingsinstallatie in categorie 4.2 met SBI-code 383202 van Bijlage1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag bestrijdingsmiddelen 1' , tevens opslag van gevaarlijke stoffen , inclusief bestrijdingsmiddelen, in emballage of gasflessen in beperkte hoeveelheden (< 150 ton) met een hoog beschermingsniveau;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag bestrijdingsmiddelen 2', tevens opslag van gevaarlijke stoffen, inclusief bestrijdingsmiddelen, in emballage of gasflessen in beperkte hoeveelheden (> 500 ton);
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - kookstudio', tevens een kookstudio;
met daarbij behorende:
- m. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
- n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, daaronder begrepen één antennemast ten behoeve van mobiele telefonie;
- o. andere-werken;
- p. ontsluitingswegen en paden;
- q. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- r. groenvoorzieningen;
- s. nutsvoorzieningen;
- t. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
- u. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte ten hoogste 30% bedraagt van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfspand;
- v. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie;
- 2. perifere detailhandel, mits het gaat om de categorieën a en b uit de begripsomschrijving 'perifere detailhandel';
- 3. kringloopwinkels;
- w. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
- x. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- y. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- z. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage niet zijn toegestaan.
6.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. bewoning van bedrijfsruimten;
- b. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, tenzij dit noodzakelijk is in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden en gebouwen;
- c. het gebruik van bedrijfsgebouwen als zelfstandige kantoren.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Bedrijventerrein - Bedrijvenpark
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - Bedrijvenpark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens een wegrestaurant;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - reclamemast', tevens één reclamemast;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - koudbandwalserij', tevens een koudbandwalserij in categorie 4.1 en SBI-code 243, nr 1, van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens een zelfstandig kantoor;
met daarbij behorende:
- f. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- h. andere-werken;
- i. ontsluitingswegen en paden;
- j. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat:
- n. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte ten hoogste 50% bedraagt van het bruto vloeroppervlak van het bedrijfspand;
- o. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
- 1. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie;
- 2. perifere detailhandel, mits het gaat om de categorieën a en b uit de begripsomschrijving perifere detailhandel';
- 3. kringloopwinkels;
- p. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
- q. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
- r. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
- s. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage niet zijn toegestaan.
7.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voorzover die worden gebouwd op of, binnen een afstand van 30 m tot gebieden die op de verbeelding zijn bestemd als 'Waarde -Archeologische waarde', zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. bewoning van bedrijfsruimten;
- b. het gebruik van gronden als staanplaats voor onderkomens en als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, tenzij dit noodzakelijk is in verband met de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid of het normale beheer en onderhoud van de gronden en gebouwen;
- c. het gebruik van bedrijfsgebouwen als zelfstandige kantoren.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Bos
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. (hoog)opgaande afschermende beplanting;
- c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarde;
- e. ontsluitingswegen;
- f. voet-, rijwiel- en ruiterpaden;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. evenementen;
met daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- k. andere-werken;
- l. voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. kunstwerken;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. evenementen;
- e. speelvoorzieningen, tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m² per bestemmingsvlak;
met daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landhoofden daar onder begrepen;
- g. andere-werken;
- h. parkeerplaatsen;
- i. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en wadi's;
- j. voet- en fietspaden;
- k. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen.
9.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - school', uitsluitend een school;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - netwerkvereniging', uitsluitend een netwerkvereniging voor maatschappelijke doeleinden;
met daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere-werken;
- f. terreinen;
- g. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. kunstwerken;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. evenementen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - weegbrug', een weegbrug;
met daarbij behorende:
- g. gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bruggen, viaducten en landhoofden daar onder begrepen;
- i. andere-werken;
- j. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterberging;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische waarden;
- c. waterwegen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. kunstwerken;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. evenementen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats', tevens ligplaatsen van woonschepen;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone', tevens een ecologische verbindingszone;
met daarbij behorende:
- j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kades, dammen, duikers, bruggen, stuwen, steigers en landhoofden daar onder begrepen;
- k. andere-werken;
- l. recreatieve voorzieningen;
- m. oevers en groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden voor meer ligplaatsen dan is aangegeven.
Artikel 13 Leiding - Gas
13.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
- b. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
13.2 Bouwregels
Op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit het oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 13.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Hoog
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;
met daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. andere-werken;
- d. voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Waarde - Archeologische Waarde
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;
met daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. andere-werken;
- d. voorzieningen.
15.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Archeologische waarde' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Bestaande maten
Op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan bestaande bebouwing met afwijkingen in maten. afmetingen en/of afstanden mag gehandhaafd worden.
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 wro-zone - ontheffingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1, onder f, ten behoeve van gebouwen met een grotere bouwhoogte dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. de bestaande bebouwing met een afwijkende bouwhoogte (hoger dan 12 m) naar een evenredig deel dient te zijn gesloopt, dan wel dient te zijn overeengekomen dat de bebouwing binnen afzienbare tijd na afgifte van de omgevingsvergunning wordt gesloopt;
- b. de maximale bouwhoogte waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 24 m;
- c. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing met een bouwhoogte zoals genoemd onder b mag niet meer dan 600 m2 bedragen;
- d. er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen onevenredige bezwaren bestaan.
18.2 veiligheidszone - lpg
18.3 veiligheidszone - bevi
18.4 geluidzone - industrie
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
19.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
- a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
- b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
- c. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in kleinschaliger wonen dan wel onzelfstandige woonruimte;
- d. gronden als staanplaats voor onderkomens;
- e. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden;
- f. gronden en bouwwerken ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers, c.q. arbeidsmigranten.
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
- c. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
- 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 21 Algemene Procedureregels
21.1 Nadere eis
Voor een besluit tot verlening van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 22 Overige Regels
22.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
23.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
23.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 23.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
23.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 23.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
23.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 23.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nagelerweg-A6".
Vastgesteld door de raad van de gemeente Noordoostpolder in de vergadering van 27 juni 2013.
A. van der Werff R. Wassink
voorzitter griffier
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Nagelerweg-A6' regelt het gebruik van de gronden en opstallen binnen de bedrijventerreinen Zuidervaart, Nagelerweg en bedrijventerrein A6. Voor het plangebied gelden momenteel drie bestemmingsplannen. Deze worden door middel van het voorliggende bestemmingsplan herzien. Een overzicht van de geldende bestemmingsplannen is opgenomen in Bijlage 1.
Actualisatie van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerrein is om meerdere redenen gewenst:
- 1. Op de eerste plaatst schrijft de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) voor dat bestemmingsplannen eenmaal in de 10 jaar herzien moeten worden. Alle drie de bestemmingsplannen zijn ouder van 10 jaar;
- 2. Op de tweede plaats schrijft de Wro voor dat bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar moeten zijn. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan dit vereiste. Het is digitaal raadpleegbaar via de website ruimtelijkeplannen.nl;
- 3. Ten slotte streeft de gemeente Noordoospolder naar uniformering van de regels. De bouw- en gebruiksregels binnen de diverse bestemmingen worden zoveel mogelijk gelijkgetrokken. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid voor burgers vergroot. Uiteraard wordt daarbij wel rekening gehouden met verschillen tussen gebieden.
Functie en karakter bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologische juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.
Het bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een conserverend karakter. Hiermee wordt bedoeld dat het bestemmingsplan de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden vastlegt. Daarnaast is zorgvuldig gekeken naar het feitelijk gebruik. Bij afwijkingen van het geldende bestemmingsplan is per geval beoordeeld of het wenselijk en mogelijk is de feitelijke situatie te bestemmen . Ten slotte maakt het bestemmingsplan een beperkt aantal ontwikkelingen mogelijk. Zo biedt het bestemmingsplan een kleine uitbreidingsmogelijkheid voor het perceel Productieweg 15 en is de bouwhoogte in delen van het plangebied verruimd.
Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen
In de Wro is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nagelerweg-A6" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00509-VS01 met legenda;
- regels.
Voor de analoge verbeelding is de ondergrond van 17 november 2011 gebruikt.
Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Emmeloord en omvat de bedrijventerrein Zuidervaart, Nagelerweg en bedrijvenpark A6. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Urkervaart in het noorden, de Nagelerweg in het oosten, de A6 in het zuiden en de Hannie Schaftweg en de Zuidervaart aan de westzijde. Op afbeelding 1.1. is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1. Ligging en begrenzing van het plangebied.
1.4 Planregeling
De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de in het plangebied aanwezige functies. Van de algemene regeling afwijkende bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn aangeduid op de verbeelding. Dit geldt onder meer voor bedrijfswoningen, zelfstandige kantoren en afwijkende, hogere, bedrijfscategorieën.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken, de ligging en begrenzing van het plangebied en het karakter van het plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het Rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Er wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele situatie en de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de uitkomsten van onderzoek. Daarna wordt in hoodfdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de opzet van de (juridisch bindende) regels. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid, dat van het Rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
2.2 Ruimtelijke Ontstaansgeschiedenis
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.328 inwoners per 1 april 2011(bron:CBS).
Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door tien dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Marknesse telt 3.900 inwoners en is na Emmeloord de grootste plaats in de Noordoostpolder. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:
- groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
- ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
- radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
- hiërarchische en concentrische opbouw;
- verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300m x 800m).
Afbeelding 2.1. Weergave assenkruis en dorpenring oorspronkelijke ontwerp
Opbouw
De Noordoostpolder ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. De drooglegging van de Zuiderzee was een ambitieus Nederlands waterstaatkundig project uit het begin van de twintigste eeuw. Tussen 1927 en 1932 vond de afsluiting van de voormalige Zuiderzee plaats en begon de overheid met de aanleg van drie IJsselmeerpolders:de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land, kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen.
De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap is de Noordoostpolder in de Nota 'Erfgoed en Ruimte (zie paragraaf 2.3.3) aangewezen als te beschermen 'wederopbouwgebied'.
2.3 Rijksbeleid
2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (14 juni 2011)
Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) door de Tweede Kamer aangenomen. De SVIR vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' wordt naar verwachting eind 2011 vastgesteld. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de bestaande bedrijventerreinen Zuidervaart, Nagelerweg en bedrijvenpark A6.
Omdat een flexibele bebouwingsregeling is opgenomen, biedt het bestemmingsplan voldoende mogelijkheden voor herinrichting van bestaande bedrijfskavels. Hiermee kan invulling worden gegeven aan de eerste stap van de SER-ladder: voldoen aan de toenemende ruimtebehoefte door herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied. Op deze manier kan verder ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen.
2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoeder van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte (paragraaf 2.3.3) worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden. Voor dit bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen, aangezien het een bestaand bedrijventerrein betreft.
2.3.3 Visie Erfgoed en Ruimte
In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
- 1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
- 2. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
- 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave:focus op groei en krimp
- 4. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
- 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.
Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie afbeelding 2.2). Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming.. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als te beschermen wederopbouwgebied:
- 1. grootschalige droogmakerij met verspreide, rationeel geordende agrarische bebouwing en erven;
- 2. ring van dorpen rond de hoofdkern Emmeloord;
- 3. functioneel patroon van wegen en waterwegen met bijbehorende beplantingsprofielen.
Afbeelding 2.2.uitsnede kaartbeeld wederopbouwgebieden. Bron: Visie Erfgoed en Ruimte.
2.3.4 Conclusie
Het Rijksbeleid is gericht op zuinig ruimtegebruik. Open ruimte moet zoveel mogelijk behouden blijven. Voor de Noordoostpolder als geheel geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de status van het gebied als wederopbouwgebied. Het voorliggende bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar legt een bestaand bedrijventerrein opnieuw vast. Het nieuwe bestemmingsplan is dermate flexibel ingericht dat herontwikkeling en herstructurering binnen het bestaande bedrijventerrein mogelijk is. Het plan voldoet hiermee aan het rijksbeleid.
2.4 Provinciaal Beleid
2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)
In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:
- 1. het streekplan;
- 2. het milieubeleidsplan;
- 3. het waterhuishoudingsplan;
- 4. het verkeer- en vervoerplan
Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.
Relevante beleidsuitgangspunten uit het Omgevingsplan zijn verder:
- Infrastructuur: Om infrastructuuruitbreidingen mogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen;
- Wonen: Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten;
- Natuur: In het plangebied liggen enkele onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier onder meer het Kuinderbos, Voorsterbos, het Urkerbos, de Casteleynsplas, Schokland en Schokkerbos. Daarnaast zijn de volgende watergangen aangewezen als Ecologische verbindingszone: de Urkervaart, Lemstervaart en Zwolse Vaart;
- Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde: De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten;
- Waterhuishouding: Voor gebieden met een watertekort of wateroverschot worden maatregelen genomen om tot een duurzame oplossing te komen. In overleg met gemeenten en het waterschap wil de provincie afspraken maken over de waarborging van de waterkwaliteit. Voor kwetsbare wateren bestaan afwijkende voorschriften voor het toestaan van het lozen van afvalwater op het ontvangende oppervlaktewater of in de bodem.
- Milieu: als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In de beleidsregel 'windmolens 2008' wordt hier nader bij stilgestaan.
2.4.2 Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011
Het beleid structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is aanvullend beleid op het boven genoemd Provinciaal Omgevingsplan. In dit aanvullende beleid stelt Provincie Flevoland rekening te houden met het vastomlijnde kader van de Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties, waarbij wordt gekeken naar de geplande omvang van het bedrijventerrein en waarbij de SER-ladder wordt toegepast om overschot of een te kort aan bedrijventerrein te voorkomen.
SER-ladder
In de SER-ladder vraagt de Provincie Flevoland aandacht voor de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerrein en worden de te ontwikkelen werklocaties afgezet tegen de marktvraag. In de SER-ladder is het uitgangspunt eerst intensiveren en herstructureren en dan pas nieuwe locaties ontwikkelen. Op het huidige bedrijventerrein is geen sprake van uitbreiding, intensivering of herstructurering in het dorp. Het betreft hier slechts het actualisering van het bestaande bedrijventerrein.
2.4.3 Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
2.4.4 Rugstreeppaddenmanagementplan (2008)
In het kader van het soortenbeleid is door de provincie Flevoland en het Ministerie van LNV een pilot opgestart om na te gaan of werkwijzen mogelijk zijn waarmee bepaalde activiteiten en ontwikkelingen relatief gemakkelijk doorgang kunnen vinden zonder dat de duurzame instandhouding van streng beschermde soorten in gevaar komt. Een nieuw instrument hiervoor kan zijn het ontwikkelen van managementplannen voor streng beschermde soorten met een breed verspreidingsgebied.
Het managementplan dient te worden gezien als een handelingsprotocol dat invulling geeft aan de algemene zorgplicht. Bovendien bevat het plan aanvullende activiteiten en een uitvoeringsprogramma waarin betrokken partijen voor de Rugstreeppad in de Noordoostpolder afspraken maken over bestaande en nieuwe werkwijzen die een duurzaam voortbestaan van de populatie (de zogenaamde gunstige staat van instandhouding) van deze soort garanderen. Daarmee worden uitgebreide ecologische onderzoeken, aanvragen tot afwijking bij een omgevingsvergunning en het stil laten leggen van projecten voorkomen. Daarnaast beoogt het plan extra leefgebied te creëren, waarmee de populatie naar een gunstige staat van instandhouding wordt geleid.
2.4.5 Verordening voor de fysieke leefomgeving (2009)
In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera. Voor het plangebied zijn enkele van deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurplan
In het "Structuurplan" (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. Daarnaast is vergroting van de ontsluiting van de gemeente een beleidsuitgangspunt. Wat betreft de bevolkingsontwikkeling richt het beleid zich op de bevolkingsgroei, de bevolkingssamenstelling en op de bevolkingsspreiding. Het versterken van de woonfunctie wordt gerealiseerd door een verhoging van de kwaliteit van het woningaanbod en het aanbod van aantrekkelijke en schone woonmilieus. Wat betreft de verzorgingsstructuur wordt gestreefd naar handhaving en versterking van een zo hoog mogelijk verzorgingsniveau. Om de werkgelegenheid te bevorderen wordt onder meer gestreefd naar het tijdig realiseren en aanbieden van gunstig gelegen bedrijventerreinen. Tot slot is de vergroting van de omvang van het aanbod en de diversiteit van de recreatieve voorzieningen, alsmede het opwaarderen van bestaande voorzieningen beleidsuitgangspunt.
2.5.2 Milieubeleid
In het "Milieubeleidsplan 2005-2008" zijn duurzame stedenbouw en duurzame bedrijventerreinen belangrijke onderwerpen. In dat plan is vervat dat de gemeente haar beleid voor bedrijven zal blijven richten op duurzame economische ontwikkeling waarin economische groei gecombineerd wordt met een relatieve vermindering in de toename van de milieudruk. Algemene uitgangspunten zijn derhalve:
- behoud en versterking van de huidige relatief gunstige milieukwaliteit;
- minimaal het behouden van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied en waar nodig, dan wel gewenst, verbeteren.
Milieubeleid dat uitgaat van duurzaamheid verhoogt de kwaliteit van de omgeving. Dit kwaliteitsbeleid past in de ontwikkeling van de toekomstvisie "Ruimte voor kwaliteit". De gemeente Noordoostpolder kiest in de toekomstvisie duidelijk voor kwaliteit. Ruimte, rust en schone lucht zijn de kernkwaliteiten van de Noordoostpolder. Wonen, werken en verkeer moeten op voldoende afstand van elkaar plaatsvinden.
De gemeente Noordoostpolder heeft zich tot doel gesteld de relatief gunstige milieukwaliteit in de polder te behouden en te versterken. Eén van de middelen die zij daartoe inzet is duurzaam bouwen. Dit is een manier van bouwen waarbij negatieve effecten voor milieu en gezondheid ten gevolge van het bouwen en de gebouwde omgeving tot een minimum worden beperkt. Zo is de volgende doelstelling opgenomen in het gemeentelijk milieubeleidsplan en het meerjaren milieu-uitvoeringsprogramma 2005-2008 (MMUP): 'De gemeente Noordoostpolder stimuleert duurzaam bouwen als een vanzelfsprekend onderdeel van de totstandkoming, vernieuwing en het gebruik van de bebouwde omgeving. In uitbreidingsplannen voor woningbouw wordt uitvoering gegeven aan het "plan van aanpak duurzaam bouwen". Ook is in het MMUP opgenomen dat "Het duurzaam gebruiken en onderhouden van woningen (duurzaam wonen) wordt gestimuleerd". Tenslotte wordt in het kader van het gemeentelijk klimaatbeleid gestreefd naar woningen die 5 tot 10 % energiezuiniger zijn dan het bouwbesluit voorschrijft.
Inmiddels is de startnotitie Milieuplan 2009-2013 door burgemeester en wethouders vastgesteld. Met behulp van deze startnotitie wil het college inventariseren welke milieuonderwerpen inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties van Noordoostpolder belangrijk vinden. Ook wil zij ideeën en wensen in kaart brengen die straks mogelijk een plek krijgen in het Milieubeleidsplan.
In de startnotitie staan de woorden flexibel en ambitie centraal. Flexibel in die zin dat het plan de mogelijkheid biedt de uitvoering van beleid tussentijds aan te passen. Het plan kan zo bijvoorbeeld inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Ambitie staat voor het feit dat de gemeente een stap extra wil zetten dan het wettelijk minimumniveau.
In de startnotitie wordt voorgesteld het milieubeleid gebiedsgericht te formuleren. Per gebied worden dan milieuthema's benoemd, die het beste passen bij dat gebied. Per thema is vervolgens een ambitieniveau aangegeven. Het is de bedoeling om de thema's uit te werken binnen de volgende vijf gebieden:
- 1. Wonen en werken - (ambitie: afval, energie en klimaat en duurzaam bouwen).
- 2. Grootschalige landbouw - (ambitie: energie en klimaat en natuur en landschap).
- 3. Natuur en Recreatie - (ambitie: afval, geluid, geur, water, natuur en landschap).
- 4. Cultuurhistorie - (ambitie op bodem, geluid, water, natuur en landschap).
- 5. Glastuinbouw - (ambitie op afval, energie en klimaat, water).
2.5.3 Groenbeleidsplan 2010-2014
In het Groenbeleidsplan 2010-2014 staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.
Het Groenbeleidsplan bevat beleid voor de inrichting, het beheer en het gebruik van groenvoorzieningen in de Noordoostpolder. Een deel van dat beleid is relevant bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Dat geldt in het bijzonder voor de volgende ambities:
- In iedere kern minimaal 75m2 openbaar groen per woning realiseren en behouden;
- In iedere straat minimaal 10m2 groen/voortuin per woning realiseren en behouden;
- De bestaande hoeveelheid van 92m2 per inwoner aan bossen en parken behouden;
- Groen is een integraal onderdeel van de gehele (openbare) ruimte. Bij planvorming, inrichting en beheer horen elementen zoals woningen, wegen, voortuinen, straatverlichting en groenvoorziening in hun onderlinge samenhang te worden bekeken;
- Groen mag geen afbreuk doen aan de (sociale en verkeers)veiligheid, maar moet deze waar mogelijk juist versterken;
- Behoud van de erfsingels, de dorpsbossen, de wegbeplantingen en de centrale brinkachtige groene ruimtes in de dorpen;
- Behoud van bijzondere bomen (nadere gedefinieerd in de Beleidsregel gemeentelijke bomen, vastgesteld op 21 december 2010);
- Bij aanleg van nieuwe wijken, bij voorkeur een combinatie maken van oppervlaktewater en groenvoorziening;
- Bij aanleg van nieuwe bosstroken, streven naar een breedte van ten minste 100 meter;
- Openbaar groen beheergericht aanleggen. Dit betekent:
- 1. groen bij voorkeur centreren in de wijk en voldoende ruimte voor de beplanting reserveren (met name voor bomen);
- 2. logische grenzen tussen gemeentelijk groen en particuliere tuinen;
- 3. zo min mogelijk obstakels en lastige vormen in de plantvakken.
Het Groenbeleidsplan 2010-2014 is op 7 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder. In het onderhavige bestemmingsplan is met het groenbeleidsplan rekening gehouden door bestaand groen- en bosstructuren als zodanig te bestemmen.
2.5.4 Duurzame gemeente
De gemeentelijke organisatie wil zelf het goede voorbeeld geven op het gebied van milieu en duurzaamheid. Zij wil zorgen voor een goed bedrijfsintern milieuzorgsysteem, diensten en producten zoveel mogelijk duurzaam inkopen, energiegebruik van gemeentelijke gebouwen verminderen en energie gebruiken die duurzaam is opgewekt.
De provincie Flevoland en de gezamenlijke Flevolandse gemeenten, verenigd in het Netwerk Duurzaam Bouwen Flevoland, hebben het manifest "Nieuw Flevolands Peil" opgesteld. Op 10 juni 2005 hebben de opstellers, partijen uit de bouwwereld, energie- en waterleidingbedrijven en de vereniging Natuur en Milieu Flevoland het manifest ondertekend. De ondertekening van het manifest vormt het startsein om te komen tot regionale afspraken die leiden tot woningen en een woningomgeving waar het prettig, gezond en comfortabel wonen is. Het manifest en de te maken afspraken richten zich zowel op nieuwbouw als op bestaande bouw.
2.5.5 Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
- De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
- De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.
Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:
- 1. De kernen en beeldbepalende gebieden van Emmeloord;
- 2. De dorpskernen en beeldbepalende gebieden van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel, Tollebeek, Kraggenburg en Rutten;
- 3. Nagele en Schokland in zijn geheel;
- 4. Het Landelijk Gebied.
Het plangebied valt niet onder één van de hiervoor genoemde gebieden. Formeel geldt er derhalve geen welstandsbeleid. Besloten is echter om voor het zuidelijke deel van het plangebied, grenzend aan de A6, wel beeldkwaliteitseisen te stellen, die in de welstandsnota zullen worden opgenomen. De belangrijkste argumenten hiervoor zijn dat: a) het plangebied is gelegen aan de A6, een zichtlocatie en b) op het zuidelijk deel nog enkele vrije kavels aanwezig zijn. Het is gewenst dat de bebouwing op deze kavels een hoge beeldkwaliteit heeft. De praktijk heeft uitgewezen, en het provinciaal beleid eist dit ook, dat in dat geval welstandsbeleid wordt gevoerd.
Conclusie
Met uitzondering van het zuidelijk deel is het plangebied welstandsvrij.
2.5.6 Archeologie
Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB), inclusief bijbehorende rapportage, vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. Op de archeologische beleidsadvieskaart is duidelijk aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de (verwachtings)waarde voor het plangebied.
2.5.7 Economisch beleid
De "Nota Economisch Beleid" (2002) geeft het beleidskader van de gemeente Noordoostpolder op economisch gebied in de komende jaren weer en kan gezien worden als toetsingskader voor (nieuwe) ontwikkelingen op economisch gebied in de gemeente. Doelstelling van het economisch beleid is het voortzetten van de positieve economische ontwikkeling en het bevorderen van duurzame werkgelegenheid. Dat wil zeggen kiezen voor kwaliteit en een economische ontwikkeling in harmonie met andere beleidsontwikkelingen zoals ruimtelijke ordening, milieu en sociale veiligheid. In dit kader is onder andere van belang het onderdeel werken aan huis, waarover in de nota wordt gesteld dat ingespeeld moet worden op de trends van flexibele werktijden en thuiswerken.
2.5.8 Gemeentelijke vestigingsvisie
Op 9 oktober 2008 heeft de gemeenteraad de 'Gemeentelijke Vestigingsvisie' (GVV) vastgesteld. In de GVV wordt een analyse gemaakt van de sociaal economische ontwikkelingen binnen de gemeente Noordoostpolder op basis van een aantal toekomstscenario's. Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande werklocaties binnen de gemeente. De provincie onderscheidt binnen werklocaties detailhandel, kantoren, gemengde locaties wonen/werken en werken/wonen, bedrijventerreinen en terreinen voor zware industrie. Vervolgens is gekeken naar de ontwikkelingswensen, visie van de gemeente waaronder de Toekomstvisie 2030, het economische beleidsplan, het milieubeleidsplan en het meest recente collegeprogramma. Op grond van de visie en de berekende scenario's zijn vervolgens doorzichten gemaakt naar de planning van de verschillende typen werklocaties. Voorts heeft een confrontatie plaatsgevonden van de geprognostiseerde vraag en het aanbod aan werklocaties dat in planning is.
Het plangebied is in de GVV aangemerkt als regulier bedrijventerrein. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat met vrijstelling 'industrie' is toegestaan, dat wil zeggen bedrijven in categorie 4. Daarnaast zijn delen van het plangebied in gebruik voor perifere detailhandel (pdv). Verspreid over het plangebied bevinden zich enkele perifere detailhandelsvestigingen. Op de hoek van de Nagelerweg en de Energieweg is een cluster van perifere detailhandelsvestigingen aanwezig.
In het GVV worden de volgende conclusies getrokken voor het plangebied:
- 1. detailhandel: er is op dit moment circa 22.000 m2 PDV aanwezig. Perifere detailhandel kan nog enigszins groeien op de PDV-locatie langs de Nagelerweg;
- 2. kantoren: zelfstandige kantoren zijn in beginsel niet toegestaan binnen het plangebied. Er zijn drie locaties aangewezen die bestemd en geschikt zijn voor zelfstandige kantoren: Ecopark, de Munt II, Bouwerskamp/Nijverheidsstraat en centrum Emmeloord rondom de Deel.
- 3. bouwhoogte bedrijventerrein: in veel bestemmingsplannen is een bouwhoogte van 12 m opgenomen. Dit wordt als te knellend ervaren. De gemeente staat positief tegenover verzoeken om hiervan af te wijken, mits de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
- 4. duurzaamheid: het behouden en waar mogelijk vergroten van de aantrekkelijkheid van het bedrijventerrein. Een mogelijke maatregel is het invoeren van parkmanagement.
2.6 Waterbeleid
2.6.1 Europese Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- Een goede toestand van het grondwater;
- Een duurzaam gebruik van water;
- Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
2.6.2 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
- Wet op de waterhuishouding;
- Wet op de waterkering;
- Grondwaterwet;
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
- Wet verontreiniging zeewater;
- Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
- Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
- Waterstaatswet 1900;
- Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
2.6.3 Nationaal Waterplan
Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties binnen de bebouwde kom wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.
2.6.4 Nationaal Bestuursakkoord Water
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
2.6.5 Beleid gemeente en Waterschap Zuiderzeeland
Op grond van de Waterwet is er voor gemeenten een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater en de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Al voordat Waterwet in werking is getreden, is het op een alternatieve manier verzamelen en transporteren van regenwater meer centraal komen te staan. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) van de gemeente Noordoostpolder 2008-2011 is vastgesteld, dat in zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater gaat plaatsvinden. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Het ontvlechten van regenwater zoals deze in de bestaande situatie veelal is aangesloten op de aanwezige gemengde rioleringstelsels, moet zowel op grond van financiële als milieutechnische overwegingen voldoende verdedigbaar zijn om deze van het bestaande stelsel los te koppelen.
In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).
2.7 Waterparagraaf
2.7.1 Inleiding
In de Nota Ruimte (2006) zijn de drietrapsstrategieën vastgelegd voor:
- Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
- Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen binnen het plangebied van het bedrijventerrein Nagelerweg en A6 te Emmeloord. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:
- 1. Veiligheid;
- 2. Voldoende water;
- 3. Schoon water.
Proces van de watertoets
Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) kan voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen worden gevolgd.
2.7.2 Beschrijving van het watersysteem
- 1. Veiligheid/Waterkeringen
Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
Er wordt in het plan geen gebruik gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.
- 2. Voldoende Water
Wateroverlast
Herziening van het bestemmingsplan Nagelerweg/A6 heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te treffen in het kader van het principe “waterneutraal bouwen” om piekafvoeren te kunnen opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm van stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.
Goed functionerend watersysteem
Het huidige maaiveldniveau in het plangebied varieert langs de Nagelerweg van -3.45 m NAP tot -4.00 m NAP ter plaatse van het bedrijventerrein A6. Het bestemmingsplan Nagelerweg en A6 bevindt zicht in het beheergebied van de Lage Afdeling. Het streefpeil voor zowel de zomer- als de winterperiode van het omliggende oppervlaktewatersysteem wordt gehandhaafd op -5.70 m NAP.
Ter plaatse van het bedrijventerrein A6 is sprake van een tweetal peilvakken. Het stuwvak ten noorden van de Verlengde Gildenweg/Titaniumweg heeft een stuwpeil van -5.50 m NAP. Het peilvak begrensd door de Titaniumweg-Verlengde Gildenweg-Gildenweg, Nagelerweg, A6 en Hannie Schaftweg bevindt zich in het stuwvak van -5.30 m NAP. De twee gebieden doorsneden door de Zuidervaart staan met elkaar in verbinding door middel van een aangelegde sifon onder de vaart. Een stuw zorgt voor de afwatering vanaf het bedrijventerrein naar de Zuidervaart. Bij watertekort in het watersysteem zorgt een opvoergemaal voor het inlaten van water uit de Zuidervaart.
De bestaande bedrijven en woningen in het plangebied voor zowel de Nagelerweg als het bedrijventerrein A6 voldoen aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebied van 1,20 meter, rekeninghoudend met het hiervoor gehanteerd Normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil). Er zijn geen structureel nadelige gevolgen aanwezig voor en door (grond)water in de omgeving.
4. Schoon water
Goede structuur diversiteit
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Goed omgaan met afvalwater
Het bedrijventerrein Nagelerweg ten noorden van de Randweg heeft een gemengd rioleringsstelsel, een stelsel dat eveneens onderdeel uitmaakt van de woonwijk De Zuidert. In dit deel van het bedrijventerrein Nagelerweg wordt het regenwater in zoverre daarvoor mogelijkheden en voorzieningen aanwezig zijn, afgevangen door directe afvoer naar de vaart, de aanwezige havens of via een regenwaterriolering naar omringende oppervlaktewateren. Het overige ingezamelde afval- en regenwater afkomstig van zowel de woonwijk De Zuidert als het totale bedrijventerrein Nagelerweg/A6 wordt via het hoofdgemaal Fabrieksweg 10, afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie te Tollebeek. In het gemengde rioleringsstelsel op het bedrijventerrein bevinden zich twee riooloverstorten in directe verbinding met de “Eerste Haven” aan de Landbouwkade en ter plaatse van de Zuidervaart aan de Randweg. Tijdens hevige buien, waarbij de volledige berging van het gemengde rioleringsstelsel wordt overschreden, treden deze noodoverstorten in werking. Naast deze twee riooloverstorten, bevinden zich in het gecombineerde gemengde rioleringstelsel van de Nagelerweg en de woonwijk De Zuidert een viertal interne overstorten. Bij overcapaciteit in het stelsel van het af te voeren afvalwater komt het overtollige afvalwater tot overstort in een regenwaterriool en vindt vervolgens “verdund” zijn weg naar het ontvangende oppervlaktewater van zowel de Urker- als de Zuidervaart.
Ten zuiden van de Randweg bevindt zich een volledig gescheiden rioleringstelsel, waarop ook een deel van het gemengde rioleringsstelsel van De Zuidert en het verbeterd gescheiden stelsel van het bedrijventerrein A6 onder vrijverval is aangesloten. Bij het verbeterd gescheiden stelsel wordt de eerste zogenoemde “first flush” van het vuile ingezamelde regenwater door middel van een pompgemaal ter hoogte van de Gildenweg-Zuidervaart verpompt naar de droogweerafvoer. Het overige schone regenwater kan vervolgens direct overstorten naar oppervlaktewater. Het ingezamelde afvalwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het hoofdgemaal Fabrieksweg 10.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Met name bij het meest recent aangelegde bedrijventerrein A6 is in het plangebied voldoende ruimte gereserveerd voor de aanleg van water. Voor het creëren van een betere waterkwaliteit voor dit oppervlaktewater, is gekozen voor een gestuwd peilvak. Door het hanteren van een hoger peil ten opzichte van het omliggende polderpeil, kan de aanwezige negatieve kwel worden onderdrukt. Het overtollige water kan worden afgelaten naar de Zuidervaart en bij watertekort kan water uit dezelfde vaart worden ingelaten.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planvorming.
2.8 Handhaving
Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.
Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.
In 2005 heeft de gemeenteraad een de kaderstellende nota 'intergale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.
Hoofdstuk 3 Het Plan
In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten beschreven die ten grondslag liggen aan dit plan. Er wordt verantwoording afgelegd van de wijze waarop het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid in dit bestemmingsplan is vertaald. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
3.1 Ruimtelijke Structuur
3.1.1 Huidige inrichting
Het bedrijventerrein Nagelerweg - A6 is gefaseerd aangelegd. Dit is terug te zien in de ruimtelijke structuur en inrichting. Het meest noordelijk gelegen deel van het bedrijventerrein - Zuidervaart - is het oudst. Bepalend voor de ruimtelijke structuur van Zuidervaart is de ligging aan de Urkervaart en de twee insteekhavens die in dit deelgebied aanwezig zijn. Deelgebied Zuidervaart is bereikbaar via de Nagelerweg. Aan de zijde van de Nagelerweg heeft de openbare ruimte een ruime maat, met veel groen. Dit deel van het plangebied wordt gebruikt voor maatschappelijke functies, zoals het Zuyderzeecollege en een vereniging. In het zuidoostelijk deel van Zuidervaart bevinden zich een aantal grootschalige detailhandelsvestigingen, zoals meubelwinkels, beddenwinkels en bouwmarkten. Deze bebouwing is eind jaren negentig van de vorige eeuw opgericht. Deelgebied Zuidervaart wordt globaal begrensd door de Urkervaart in het noorden, de Nagelerweg in het oosten, de Randweg in het zuiden en de Zuidervaart in het westen.
Ten zuiden van de Randweg begint deelgebied Nagelerweg. Dit deel van het bedrijventerrein is aangelegd in de jaren zeventig en tachtig van vorige eeuw. De wegenstructuur is zodanig ontworpen dat zich bedrijven met verschillende grootte kunnen vestigen. Langs de hoofdwegen (Randweg, Assemblageweg, Transportweg, Gildeweg) bevinden zich de grotere bedrijfspercelen. In verband met de toegenomen vraag naar kleinere bedrijfspercelen zijn in de jaren tachtig een aantal extra wegen aangelegd: de Techniekweg en de Economieweg. Conform de geldende bestemmingsplannen heeft de bedrijfsbebouwing een hoogte van maximaal 12 m. De wegen in dit deelgebied worden aan beide zijden begeleid door een grasstrook van 5 m breed. Aan de zijde van de Nagelerweg is in de groenstrook daarnaast een dubbele bomenrij geplaatst. De bedrijfsbebouwing heeft een hoogte van circa 12
Het derde deelgebied dat kan worden onderscheiden is Bedrijvenpark A6. Dit gedeelte is het meest recent aangelegd en heeft een hoge beeldkwaliteit. In verband met de ligging aan de A6 en de Hannie Schaftweg heeft de openbare ruimte hier een ruimte maat, met veel groen en water. Aan de zijde van de A6 en de Hannie Schaftweg is bebouwing toegestaan met een hoogte van 15 m en incidenteel 18 m. Dit laatste om accenten aan de bebouwing toe te kennen en daarmee de beeldkwaliteit te verhogen. Op enkele kavels na is het Bedrijvenpark A6 geheel ontwikkeld.
3.1.2 Bereikbaarheid en ontsluiting
De hoofdontsluiting van het bedrijventerrein vindt plaats via twee aansluitingen op de Hannie Schaftweg aan de westzijde en een aansluiting op de Nagelerweg aan de oostzijde. deelgebied Nagelerweg sluit via de Randweg aan op de Hannie Schaftweg in het westen en de Nagelerweg in het oosten. Bedrijvenpark A6 is via de Verlengde Gildenweg / Titaniumweg aangesloten op de Hannie Schaftweg. Het bedrijventerrein is daarmee goed bereikbaar voor auto- en vrachtverkeer. Het plangebied is ook bereikbaar met openbaar vervoer (bus). Zowel aan de Nagelerweg als de Randweg zijn haltes aanwezig.
3.2 Functionele Structuur
Het plangebied wordt in hoofdzaak gebruik voor het uitoefenen van bedrijvigheid. Bedrijven zijn toegestaan in de categorieën 1, 2., 3.1. en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat langs de Nagelerweg uitsluitend bedrijven in categorie 1 en 2 zijn toegestaan, dit in verband met de ligging van een woonwijk aan de overzijde van de Nagelerweg. Verspreid over het plangebied bevinden zich enkele bedrijven met een hogere milieucategorie, waarvan enkele bedrijven tevens onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) vallen.
In het plangebied bevinden zich ook meerdere auto- en garagebedrijven, met name langs de Nagelerweg/Traktieweg. Op grond van het geldende bestemmingsplan is deze vorm van detailhandel rechtstreeks toegestaan. Dit geldt ook voor de verkoop van boten en caravans, brand- en explosiegevaarlijke stoffen, grove bouwmaterialen en productiegebonden detailhandel.
Op de hoek van de Nagelerweg en de Energieweg bevindt zich een concentratie van perifere detailhandelsvestigingen. Daarbij moet worden gedacht aan meubel- en beddenzaken en bouwmarkten. Verspreid over het plangebied bevinden zich ook nog enkele van dergelijke winkels. Op grond van de geldende bestemmingsplannen is deze vorm van detailhandel slechts toegestaan, nadat hiervoor vrijstelling was verleend.
Uit inventarisatie is gebleken dat er verspreid over het plangebied enkele zelfstandige kantoren voorkomen. Een voorbeeld hiervan is het kantoor aan de Randweg 25. Op grond van de geldende bestemmingsplannen zijn zelfstandige kantoren niet toegestaan, tenzij dit apart vermeld is. Dit geldt voor het kantoor aan de Randweg 25a. In bijlage 2 bij deze toelichting is de volledige inventarisatie van het plangebied opgenomen. Per adres wordt aangegeven wat het huidige gebruik, de geldende bestemming en de toekomstige bestemming is.
3.3 Uitgangspunten
In deze paragraaf worden een toelichting gegeven op de belangrijkste uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. Daarbij wordt tevens aangegeven op welke wijze het beleid van hogere overheden in dit bestemmingsplan is vertaald.
3.3.1 Handhaven bestaande zonering
Het bestemmingsplan laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan. Hiermee wordt bedoeld dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen als basis gelden. In aansluiting op dit algemene uitgangspunten is ervoor gekozen de bestaande zonering opnieuw over te nemen. Concreet betekent dit dat in de zone langs de Nagelerweg bedrijven met milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan; in het middengebied bedrijven in categorie 1, 2, 3.1 en 3.2. Percelen waar ingevolge het geldende bestemmingsplan een hogere milieu is toegestaan, zijn apart aangeduid. Daarnaast zijn verleende vrijstellingen/en ontheffingen in het plan verwerkt.
3.3.2 Bedrijfswoningen
Voor de gehele Noordoostpolder geldt dat geen medewerking wordt verleend aan de bouw van nieuwe bedrijfswoningen op bedrijventerreinen. Uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd. In het voorliggende bestemmingsplan is dit uitgangspunt overgenomen. Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn geen bedrijfswoningen toegestaan, tenzij dit op de verbeelding is aangegeven.
3.3.3 Perifere detailhandel
In de geldende bestemmingsplannen is binnen de bedrijfsbestemming geen detailhandel toegestaan, met uitzondering van:
- 1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen;
- 2. de uitoefening van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of gemonteerd;
- 3. detailhandel in volumineuze goederen (uitsluitend auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen).
Daarnaast is het college van B&W bevoegd vrijstelling te verlenen voor grootschalige detailhandelsbedrijven zoals bouwmarkten, meubelmaken, tuincentra, woninginrichting, mits:
- a. mits het verkoop vloeroppervlak minimaal 1.000 m2 bedraagt;
- b. mits voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd.
In het voorliggende bestemming is ervoor gekozen om perifere detailhandel in beperkte mate toe te staan. Daarmee sluit het nieuwe bestemmingsplan in hoofdlijnen aan op de nu geldende regeling, zoals hiervoor besproken. Onder perifere detailhandel wordt verstaan:
- a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
- b. detailhandel in auto's, boten, caravans, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
- c. detailhandel in volumineuze goederen, zoals motoren, fietsen, ,tenten, keukens, bruin- en witgoed, sanitair /badkamers en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- d. tuincentra;
- e. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- f. bouwmarkten.
De onder a en b genoemde vormen van perifere detailhandel zijn zonder meer toegestaan. Op meerdere plekken op het bedrijventerrein zijn de onder c t/m f genoemde vormen van detailhandel reeds aanwezig. Deze gevallen zijn aangeduid op de verbeelding en op deze manier positief bestemd (aanduiding 'detailhandel perifeer). Voor nieuwvestiging van de onder c t/m f genoemde vormen van detailhandel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien een nieuwe vestiging ten minste een verkoop vloeroppervlak heeft van 1.000 m2 en er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd. Uit het oogpunt van deregulering wordt het niet noodzakelijk geacht specifieke zones aan te wijzen waar deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast.
3.3.4 Kantoren
Op het bedrijventerrein komt een beperkt aantal zelfstandige kantoren voor. Concreet gaat het om de volgende adressen:
- 1. Assemblageweg 9
- 2. Gildenweg 2
- 3. Randweg 25
- 4. Randweg 25a
- 5. Platinaweg 4
Met uitzondering van Randweg 25a en Platinaweg 4 zijn deze kantoren niet positief bestemd in het voorliggende bestemmingsplan. Reden hiervoor is dat conform de gemeentelijke vestigingsvisie in beginsel geen zelfstandige kantoren op het bedrijventerrein zijn toegestaan. Het kantoor aan de Randweg 25a is wel positief bestemd, omdat het hier een bestaande legale situatie betreft. Voor het kantoor aan de Platinaweg 4 geldt dat het pand een belangrijke zichtlocatie langs de rijksweg A6 betreft en de uitstraling van een kantoorgebouw heeft. Daarom is gekozen om af te wijken van de geldende bestemming, ook om acute en langdurige leegstand op een prominente zichtlocatie te voorkomen.
3.3.5 Beperkte verruiming bouwhoogte
Een belangrijke doelstelling voor het bedrijventerrein is om het aantrekkelijk te houden voor bestaande en toekomstige gebruikers. Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan voldoende flexibel wordt ingericht. Indien ondernemers plannen hebben voor uitbreiding of herstructurering dient dit in beginsel mogelijk te zijn. Het is niet gewenst dat voor uitbreidingen of wijzigingen direct een procedure nodig is. In dat kader is besloten de bouwhoogte voor delen van het plangebied enigszins te verruimen. Met uitzondering van de zone langs de Nagelerweg en de Industrieweg (grenzend aan de Urkervaart) geldt een bouwhoogte van 15 m (in plaats van 12). Langs de Nagelerweg en de Industrieweg blijft de bouwhoogte gehandhaafd op 12 m. Hiervoor wordt geen verruiming toegestaan, omdat deze zones grenzen aan woongebieden. Ten slotte worden in het zuidelijk deel van het plangebied, in de zone langs de A6/Hannie Schaftweg, bouwaccenten toegestaan met een hoogte van 18 m. Deze bouwmogelijkheid werd overigens al in het geldende bestemmingsplan geboden.
3.4 Bestemmingen En Aanduidingen
De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.
De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:
- Bedrijf - Gasontvangststation
- Bedrijf - Nutsvoorziening
- Bedrijventerrein - 2
- Bedrijventerrein - 3
- Bedrijventerrein - Bedrijvenpark
- Bos
- Groen
- Maatschappelijk
- Verkeer
- Water
- Leiding - Gas
- Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog
- Waarde - Archeologische waarde
Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Gebiedsaspecten
4.1 Bodem
Regelgeving
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.
Onderzoek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.
Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.
Conclusie
Het bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan. Bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied blijven gehandhaafd en worden overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een functiewijziging in het plangebied en het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
Regelgeving
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en geïmplementeerd in de Monumentenwet. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Bij ruimtelijke ingrepen worden de archeologische belangen in een vroeg stadium in de planvorming betrokken. Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is behoud in de bodem ter plekke en planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Verder geldt het “veroorzakerprincipe”. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
Onderzoek
De gemeente Noordoostpolder beschikt over een archeologische basis- en beleidsadvieskaart (ABB). De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en wanneer dit achterwege kan blijven. Uit de kaart blijkt dat delen van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben, dan wel over vastelde archeologische waarden beschikken. Op afbeelding 4.1 is aangegeven welke delen het betreft. Ter bescherming van deze waarden wordt op de verbeelding van het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen, respectievelijk voor de zone met een hoge verwachtingswaarde en voor het gebied met archeologische waarden. In de regels wordt hieraan een beschermingsregime gekoppeld. Bouwen is niet toegestaan, tenzij uit archeologisch onderzoek blijkt dat er geen waarden zijn, dan wel deze niet worden aangetast.
Afbeelding 4.1. Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder.
Conclusie
De bescherming van archeologische rijksmonumenten vloeit rechtstreeks voort uit de Monumentenwet. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de archeologische waarden, zoals weergegeven op afbeelding 4.1, opgenomen op de verbeelding en verwerkt in de regels. Voor elk waardetype is een aparte dubbelbestemming opgenomen.
4.2.2 Cultuurhistorie
Regelgeving
Mede ingegeven door de modernisering van de Monumentenwet (MoMo) is de verwachting dat per 1 januari 2012 het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening in werking treedt, waarin het verplicht wordt een inventarisatie te doen naar cultuurhistorisch waardevolle elementen en hiervoor in het bestemmingsplan een passende regeling op te nemen. Om dit te kunnen doen, dienen alle waardevolle cultuurhistorische elementen in het plangebied te worden geïnventariseerd en in een lijst te worden weergegeven. Op basis van deze inventarisatie dient vervolgens het beleid te worden bepaald en een doorvertaling te worden gemaakt naar het bestemmingsplan. Rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de monumentenwet.
Resultaat
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven.
Conclusie
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven.
4.3 Akoestiek
4.3.1 Algemeen
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.
4.3.2 Regelgeving/ beleid
De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
- wegverkeerslawaai;
- spoorlawaai;
- industrielawaai;
- vliegtuiglawaai.
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Aangezien er in de Noordoostpolder geen spoorverbindingen aanwezig zijn, wordt hierop niet nader ingegaan. Dit geldt ook voor vliegtuiglawaai. In het plangebied liggen geen geluidszone van vliegtuiglawaai.
4.3.3 Onderzoek
Wegverkeerslawaai
Voor het wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder (Wgh) het wettelijke kader. In deze wet is onder ander vastgelegd welke geluidniveaus op de gevel van nieuwe woningen, ten gevolge van wegverkeer, maximaal toelaatbaar zijn. In beginsel geldt dat de geluidsbelasting op nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/ of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.
Industrielawaai
Aan de Produktieweg 15 zit de Dieselservice die het voornemen heeft het bedrijf uit te breiden met de realisatie van een bedrijfsgebouw. Dit bedrijfsgebouw komt dichter aan de Nagelerweg te liggen. Voor wat betreft het geluid ten opzichte van de tegenoverliggende woningen heeft deze uitbreiding geen consequenties.
Aan de Industrieweg 1 zit het bedrijf Agrifirm, dat voornemens is een wijziging in de bedrijfsvoering door te voeren. Binnen dit bedrijf worden granen, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen op- en overgeslagen. Een deel van de bestaande opstallen en activiteiten zal vervallen, waarmee het bedrijfsterrein wordt verkleind. Op het gehandhaafde deel zal een overkapping worden gerealiseerd voor het overdekt laden en lossen van goederen. Om inzichtelijk te maken wat het effect is van deze wijzigingen op woningen in de omgeving, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2.
Uit het onderzoek blijkt dat met inachtname van maatregelen om te kunnen voldoen aan het BBT-principe (best beschikbare technieken) voor de representatieve bedrijfssituatie, voldaan kan worden aan de richtwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Noordoostpolder. De geluidbelasting (LAR,LT) op de maatgevende woning "Pallasstraat 98" bedraagt ten hoogste 48, 49 en 42 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De maximale geluidniveaus (LAmax) bedragen ten hoogste 63, 56 en 56 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Tijdens incidentele bedrijfssituaties bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAR,LT) ter plaatse van geluidgevoelige objecten ten hoogste 48, 49 en 43 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De maximale geluidniveaus (LAmax) bedragen dan ten hoogste 63, 66 en 66 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
4.3.4 Conclusie
Bestemmingsplan Nagelerweg - A6 is een conserverend bestemmingsplan. In het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidsbronnen mogelijk gemaakt. Wel is sprake van een reorganisatie van de bedrijfsvoering van Agrifirm aan de Industrieweg. Om de gevolgen hiervan op akoestisch vlak in beeld te brengen, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de nieuwe bedrijfsvoering vanuit akoestisch oogpunt acceptabel is en voldoet aan het geluidbeleid van de gemeente. Het uitvoeren van verder akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk en de Wet geluidhinder/Wet milieubeheer staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
4.4.2 Regelgeving
De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.
4.4.3 Onderzoek
Wet milieubeheer (art. 5.16) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a);
- deze, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (art 5.16 lid 1 sub b);
- deze slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c);
- deze onderdeel is van regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d).
Het voorliggende plan is een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voegt geen nieuwe functies toe en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen wat inhoudt dat de luchtkwaliteit niet zal veranderen. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.4.4 Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.
Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2. Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve
Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.
De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
4.5.2 Regelgeving / beleid
Besluit externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtig risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hier geldt eveneens een grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico alsmede een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico voor het bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening. Voor de verantwoordingsplicht is een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden. Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Wijziging 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'
In de wijziging van de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (CRvgs), gepubliceerd op 21 december 2009 in de Staatscourant, is ingespeeld op de ontwikkelingen rondom basisnet Weg en basisnet Water. De ontwikkelingen rondom Basisnet Spoor zijn sinds de publicatie op 13-7-2012 ook doorgevoerd (Bijlage 4). Veranderingen die vanwege de ontwikkelingen omtrent Basisnet Weg en Water zijn doorgevoerd, betreffen de volgende:
- berekeningen van PR 10-6/jr.-contouren voor (rijks)wegen zijn niet meer nodig, aangezien veiligheidszones in bijlage 5 van de Circulaire Risiconormering vervoergevaarlijke stoffen zijn gegeven die als plaatsvervangend voor de PR 10-6/jr.-contouren gelden;
- bij vaarwegen is een onderscheid gemaakt tussen 'rode' en 'zwarte' vaarwegen afhankelijk van het type schip dat over deze vaarweg stoffen vervoert. In bijlage 6 is dit onderscheid gemaakt en tevens aangegeven welke transporthoeveelheden dienen te worden gehanteerd bij risicoberekeningen. Deze aantallen zijn zo gekozen dat ze geen PR 10-6/jr.-contour veroorzaken die buiten de vaarweg is gelegen. Vaarwegen die niet in de bijlage worden genoemd, hebben geen noemenswaardige risicocontouren;
- Bij de berekening van het groepsrisico voor zowel Weg als Water dienen de getallen uit respectievelijk bijlage 5 en 6 te worden gebruikt. In het geval van de Weg wordt alleen nog gebruik gemaakt van de hoeveelheden LPG.
4.5.3 Onderzoek
4.5.4 Verantwoording
Het Bevi schrijft voor dat indien een bestemmingsplan wordt vastgesteld, tevens verantwoording wordt afgelegd. Het verantwoordingstraject is gelijktijdig met het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan doorlopen. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 19 februari 2013 ingestemd met de verantwoordingsparagraaf, zoals opgenomen in het externe veiligheidsonderzoek voor Bedrijventerrein Nagelerweg - A6. Voor de inhoud hiervan wordt verwezen naar bijlage 3.
4.5.5 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.6.1 Algemeen
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
4.6.2 Regelgeving
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
4.6.3 Onderzoek
Voor de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst is gebaseerd op de uitgave van VNG 'bedrijven en milieuzonering'. Aanwezige bedrijfsactiviteiten worden in voorliggend bestemmingsplan ingeschaald volgens deze staat. Om milieuhinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijk spoor te voorkomen, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn alle bedrijven op het bedrijventerrein geïnventariseerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 2: inventarisatie. Per bedrijf is aangegeven tot welke milieucategorie het bedrijf behoort, welke categorie is toegestaan en welke bestemming is toegekend. Ten aanzien van de toegestane categorie zij opgemerkt dat aangesloten wordt op het voorheen geldende bestemmingsplan. Benadrukt moet worden dat de mogelijkheid voor bedrijvigheid tevens in het kader van de milieuregelgeving wordt beoordeeld. Voor de bedrijven op het bedrijventerrein geldt dat de vigerende milieuvergunningen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht.
4.6.4 Conclusie
Door de wijze van bestemmen van de in het plangebied aanwezige bedrijven, zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake van een goede afstemming met de omgeving.
4.7 Natuur
4.7.1 Regelgeving
Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Deze wet is een wijziging op de eerdere Natuurbeschermingswet 1998 waardoor ook internationale verplichtingen uit Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en diverse verdragen (bijvoorbeeld het Verdrag van Ramsar betreffende de bescherming van wetlands) in de nationale regelgeving zijn verankerd.
Het merendeel van de beschermde gebieden bestaat uit gebieden die zijn aangewezen of aangemeld voor de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, de “Natura 2000-gebieden”. Voor elk Natura 2000-gebied is een aanwijzingsbesluit opgesteld waarin is opgenomen voor welke soorten en/ of habitattypen het betreffende gebied van belang is. In deze aanwijzingsbesluiten zijn instandhoudingsdoelstellingen (IHD) gedefinieerd. Deze beschrijven per soort of habitattype wat de doelen zijn om de natuurwaarden in een “gunstige staat van instandhouding” te brengen of te behouden. In een Natura 2000-beheerplan moet vervolgens aangegeven worden hoe deze doelen in ruimte en tijd gerealiseerd worden en wat de beoogde resultaten in samenhang met het bestaande gebruik zijn.
Van nieuwe activiteiten in de vorm van projecten en/ of plannen die in of rondom een Natura 2000-gebied plaatsvinden, moet getoetst worden of deze mogelijk negatieve effecten hebben op de soorten en/ of habitattypen en daarmee ingaan tegen de IHD.
Flora- en faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.7.2 Onderzoek
Het plangebied ligt niet binnen of in de nabijheid van een speciale beschermingszone waardoor nader onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk is. Ook is het niet noodzakelijk onderzoek naar flora en fauna uit te voeren. Het plangebied maakt immers geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij het ontwikkelen van nog braakliggende gronden wordt de initiatiefnemer gewezen op de noodzaak van aanvullend onderzoek naar aanwezige natuurwaarden.
4.7.3 Conclusie
Gezien het voorgaande en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, wordt verwacht dat de voorschriften uit de Flora- en faunawet niet worden overtreden. Er is dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek. Indien in het plangebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient vooraf onderzoek plaats te vinden naar de effecten op beschermde soorten en indien nodig ontheffing aangevraagd te worden.
4.8 M.e.r.
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Onderhavig bestemmingsplan draagt hoofdzakelijk het karakter van een conserveringsplan. Conserveren betekent dat de bestaande, feitelijke dan wel planologische situatie in het nieuwe bestemmingsplan wordt vastgelegd. In verband is het niet de verwachting dat het bestemmingsplan nadelige milieueffecten zal veroorzaken.
4.9 Verkeer En Parkeren
Het voorliggende bestemmingsplan heeft in hoofdzaak een consoliderend plan karakter, gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Ten aanzien van de bestaande infrastructuur treden geen veranderingen op. Met het oog op het behouden van voldoende parkeergelegenheid in het plangebied, is in de bouwregels van de bestemmingen Bedrijventerrein - 2 / 3 en Bedrijventerrein - Bedrijvenpark opgenomen, dat indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden aangelegd.
Hoofdstuk 5 De Regels
5.1 Algemeen
De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.
5.2 De Regels
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de begrippen verklaard die in de regels worden gebruik. Het betreft begrippen die op meerdere wijze kunnen worden uitgelegd. Door de begrippen te verklaren, kunnen interpretatieverschillen worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
In hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
5.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Bedrijf - Gasontvangststation
Aan de Energieweg bevindt zich een gasontvangststation van de Gasunie. Aan dit perceel is de bestemming Bedrijf - Gasontvangststation toegekend. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
De grotere aanwezige nutsgebouwen en -voorzieningen binnen het plangebied zijn specifiek bestemd tot nutsvoorzieningen. De bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
Bedrijventerrein - 2
Deze bestemming is toegekend aan de zone langs de Nagelerweg. Binnen de bestemming Bedrijventerrein - 2 zijn bedrijven toelaatbaar t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Met aanduidingen zijn eventueel bijzondere dan wel zwaardere functies aangegeven. Dit geldt bijvoorbeeld voor de dagbladuitgeverij op de hoek van de Werktuigenweg en de Techniekweg.
In beginsel zijn detailhandelsbedrijven niet toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en perifere detailhandel.
Voor een nadere beoordeling over de toelaatbaarheid van de bedrijven is een Staat van Bedrijfsactiviteiten van belang. Naast een omschrijving van de soort/aard van toelaatbaar te achten bedrijven bevat deze Staat indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddeld te achten bedrijf in die sector.
Om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via afwijking kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, behalve de bestaande rechtmatig aanwezige bedrijfswoningen. Deze zijn expliciet in het plan aangeduid.
Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat de vestiging van Wgh-inrichtingen is uitgesloten. Deze bedrijven komen in het plangebied niet voor, noch zijn zij daar gewenst. Dit geldt ook voor Bevi-inrichtingen.
Bedrijventerrein - 3
Deze bestemming is toegekend aan de overige delen van het bedrijventerrein, met uitzondering van deelgebied Bedrijvenpark A6. In deze zone zijn bedrijven met een hogere categorie toegestaan (t/m 3.2). De voornaamste reden hiervoor is dat de afstand ten opzichte van de woonbebouwing voldoende groot is. De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal 15 meter bedragen, met uitzondering van de zone aan de Industrieweg (12 m). Voor het overige zijn de bouw- en gebruiksregels identiek. Wgh-inrichtingen, Bevi-inrichtingen en inrichtingen die vallen onder het Besluit-m.e.r. 1994 zijn uitgesloten.
Bedrijventerrein - Bedrijvenpark
Deze bestemming is toegekend aan het zuidelijk deel van het plangebied: het Bedrijvenpark A6. Er is voor gekozen dit deel van het plangebied van een afzonderlijke bestemming te voorzien, omdat er aanvullende voorwaarden gelden, bijvoorbeeld m.b.t. tot de minimale oppervlakte van nieuwe bouwpercelen, de omvang van horeca-toeleveringsbedrijven en de bouwhoogte. Evenals in de bestemming Bedrijventerrein-3 zijn hier bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Afwijkende categorieën zijn op de verbeelding aangegeven.
BosenGroen
De groenvoorzieningen en bos/beplantingsstroken die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, sport- en speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan.
Maatschappelijk
Deze bestemming is toegekend aan het Zuyderzeecollege en het vereniginsgebouw dat in het verlengde hiervan aanwezig is (Odd fellows). Om te voorkomen dat functies mogelijk worden gemaakt die niet passen bij het gebied , wordt alleen het huidige gebruik als school en verenigingsgebouw toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn afgestemd op de bestaande bebouwing.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.
Water
Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' zijn tevens woonschepenligplaatsen toegestaan. Het toegestane aantal woonschepen is op de verbeelding aangegeven.
Leiding - Gas
Aan de noordzijde van het plangebied loopt een gasleiding. Deze komt ter hoogte van de Energieweg het plangebied binnen. Ter bescherming van de gasleiding is een dubbelbestemming opgenomen. In principe mogen er binnen de dubbelbestemming geen bouw- en aanlegwerkzaamheden uitgevoerd worden, maar hiervan is afwijking mogelijk.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog/ Waarde - Archeologische waarde
Om de te verwachten archeologische waarden te beschermen zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veilig worden gesteld die niet of onvoldoende met de basisbestemmingen kunnen worden gewaarborgd. De met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen.
In het gebied met een hoge archeologische verwachting is sprake van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen. Hiervoor geldt dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming met een nader aangegeven oppervlakte een omgevingsvergunning nodig is. Voor nader genoemde werken en werkzaamheden met een nader aangegeven oppervlakte is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden nodig. Voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - archeologische waarde geldt dat de archeologische waarde is aangetoond. Die vrijstelling voor bouwplannen met een oppervlakte van 100 m2 is hier niet van toepassing.
Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen, respectievelijk:
- 1. veiligheidszone - bevi: de plaatsgebonden risicocontour rondom de opslagen van gevaarlijke stoffen van Agrifirm en Profyto zijn van deze aanduiding voorzien. Binnen de op de verbeelding aangegeven zones zijn geen nieuwe (beperkt) kwestbare objecten toegestaan, behoudens objecten die onderdeel uitmaken van de inrichting.
- 2. veiligheidszone - lpg: de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-vulpunt en de opslagtank aan de Randweg zijn van deze aanduiding voorzien. Ook hier geldt dat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan;
- 3. Wro-zone-ontheffingsgebied: deze aanduiding toegekend aan de zone ten noorden van de Industrieweg. Binnen het aangeduide gebied is bebouwing met een afwijkende hoogte (tot 24 m) toegestaan ten behoeve van een nieuwe installatie van Agrifirm. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien de bestaande bebouwing met een afwijkende hoogtemaat (hoger dan 12 m) wordt gesloopt, of voldoende zekerheid bestaat dat hiertoe binnen afzienbare termijn wordt overgegaan nadat de omgevingsvergunning is verleend.
Algemene gebruiksregels
In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Hoofdstuk 6 Voorbereiding Plan En Uitvoerbaarheid
6.1 Voorbereiding
6.1.1 Voorontwerp
Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Nagelerweg-A6' heeft in het kader van inspraak en vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vanaf 24 mei 2012 zes weken ter visie gelegen. Voorts is op 6 juni 2012 een inspraak- / informatiebijeenkomst georganiseerd. Tijdens de periode van tervisielegging zijn zes inspraakreacties en 3 vooroverlegreacties ontvangen . De samenvatting en beantwoording van de ingekomen reacties is opgenomen in bijlage 4.
Ambtshalve wijzigingen
Los van de ingekomen inspraak- en vooroverlegreacties is het plan op een aantal punten 'ambtshalve' aangepast. Een overzicht van de wijzigingen is opgenomen in bijlage 4.
6.1.2 Ontwerp
Op basis van de vooroverleg- en inspraakreacties is het ontwerpbestemmingsplan opgesteld.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat een ieder een zienswijze kan indienen op het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode van 28 februari 2013 tot en met 10 april 2013 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn vijf zienswijzen ingediend.
De ingediende zienswijzen leiden op een aantal punten tot aanpassing van het bestemmingsplan. De zienswijzen zijn in de Nota zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording, waarbij is aangegeven of en op welke wijze dit gevolgen heeft voor het bestemmingsplan. De Nota zienswijzen is opgenomen in bijlage 5.
6.2 Uitvoerbaarheid
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Bro geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. In het onderhavige geval is sprake van een consoliderend plan, waar geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Er is geen sprake van een kostenverhaal dat verzekerd moet zijn. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Geldende Bestemmingsplannen
Bijlage 1 Geldende bestemmingsplannen
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrieweg 1 (Agrifirm)
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Industrieweg 1 (Agrifirm)
Bijlage 3 Externe Veiligheidsonderzoek Inrichtingen, A6 En Urkervaart
Bijlage 3 Externe veiligheidsonderzoek inrichtingen, A6 en Urkervaart
Bijlage 4 Inspraak- En Overlegnota
Bijlage 4 Inspraak- en overlegnota