KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Planologisch Regime
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Water
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Verkeer En Parkeren
4.6 Bodem
4.7 Archeologie
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Ecologie
4.10 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
5.1 Het Juridische Systeem
5.2 Beschrijving Van De Bestemming
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Mogelijkheden Nieuwe Bedrijfsfuncties In Vrijkomende (Agrarische) Gebouwen
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Watertoets
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Historie Erfsingels
Bijlage 5 Vooroverlegreacties

Landelijk gebied, Wrakkenweg 14 te Rutten

Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder

Vastgesteld op 19-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Landelijk gebied, Wrakkenweg 14 te Rutten met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00601-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 bestaand:

  1. a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan;
  2. b. met betrekking tot gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel is hier geen horeca begrepen;

1.21 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 groothandel in machines en apparaten:

handel in machines en apparaten met uitzondering van machines en werktuigen voor de bouwnijverheid;

1.24 nevenactiviteit:

ondergeschikt bestanddeel van de totale omvang van een bedrijf;

1.25 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.26 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.27 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.28 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.29 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.30 vrij beroep:

beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied;

1.31 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.32 woning:

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van bebouwing met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 diepte van een erf:

  1. a. vanaf de aan de wegzijde gelegen erfgrens tot het hart van de erfsloot aan de achterzijde;
  2. b. bij een niet haakse situering van de kavelsloot en erfsloot ten opzichte van de naar de weg gekeerde erfgrens, wordt de diepte bepaald vanaf het middelpunt van de naar de weg gekeerde erfgrens;

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 inhoud van bebouwing:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 zijn aangeduid als categorie 1 en 2;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarische dienstverlening', tevens voor agrarische dienstverlening groothandel in machines en apparaten en verhuurbedrijven voor machines en werktuigen;
  3. c. daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, parkeerplaatsen en tuinen;
  4. d. kleinschalige agrarische activiteiten zoals het kweken van fruit, groente, (sier)heesters en het houden van dieren.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en tevens

bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in Bijlage 1 Mogelijkheden nieuwebedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen of die volgens Bijlage 1Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen van een hogere categorie zijn, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie, met dien verstande dat:

  1. a. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. b. Buitenopslag en detailhandel niet zijn toegestaan;
  3. c. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  4. d. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

Bestemmingsomschrijving

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Verkeer ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. nutsvoorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde functies is in strijd met de bestemming zonder de instandhouding van de landschappelijke inpassing, bestaande uit een bestaande erfsingel.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik

Het is verboden de gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

6.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken

of het laten gebruiken van:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  3. c. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zo ver niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden, tenzij dit noodzakelijk is in verband met de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid of het normale beheer en onderhoud van de gronden en gebouwen.

6.3 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval niet gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van:

  1. a. vrije beroepen;
  2. b. kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels

voor:

  1. a. de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt: het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing ten behoeve van nutsvoorzieningen, mits
  2. b. een afwijking van de grens of richting van paden en waterlopen en ligging van bouwgrenzen en grenzen van bouwvlakken en aanduidingen, mits wordt aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is voor de aanpassing van het plan aan de bij uit meting blijkende werkelijke toestand van het terrein; voorts geldt dat de afwijking niet meer mag bedragen dan 5 m ten opzichte van hetgeen is aangegeven;
  3. c. een afwijking van de bepalingen ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages; een en ander geldt niet met betrekking tot de inhoud van de bedrijfswoning en de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

8.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  2. b. Bij de afweging omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. lid 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. lid 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplanLandelijk gebied, Wrakkenweg 14 te Rutten

Behorend bij het besluit van 19 februari 2017.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan de Wrakkenweg 14 in Rutten ligt al enige tijd braak. Het voormalige palletbedrijf dat hier gevestigd was, is een aantal jaar geleden door brand volledig verwoest. De initiatiefnemer heeft het voornemen om op het perceel een loods met een bedrijfswoning te bouwen om van hieruit machines en werktuigen te verhuren ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. Ook wil de initiatiefnemer op dit perceel bemiddelen bij de handel in machines en werktuigen.

Deze bedrijfsmatige functies zijn niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling. Het perceel heeft momenteel al een bedrijfsbestemming, specifiek voor de vervaardiging en groothandel in pallets, op basis van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004. Omdat dit plan onder een beheersverordening valt kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van Rutten en ten noordoosten van Creil. Rondom het plangebied is sprake van landelijk gebied. Het plangebied ligt aan de Wrakkenweg 14, de verbindingsweg tussen Rutten en Creil. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00601-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (rood omlijnd)

1.3 Planologisch Regime

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Landelijk gebied' van de gemeente Noordoostpolder, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden bepaald dat het voormalige planologische regime geldt. In dit geval gaat het om het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van de gemeente Noordoostpolder. Op basis van dit bestemmingsplan was het plangebied bestemd als 'Bedrijf' met de specifieke aanduiding 'B53 Vervaardiging en groothandel in pallets', waardoor de gronden ter plaatse in gebruik mogen worden genomen om pallets te handelen en vervaardigen. Tevens is hier een bedrijfswoning toegestaan. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00601-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' (plangebied rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling en op de hiervoor opgestelde randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Huidige Situatie

In de huidige situatie is sprake van een braakliggend terrein. Het voormalige palletbedrijf is door brand verwoest. Hierop is de bebouwing verwijderd van het perceel. Er is slechts nog sprake van enkele verhardingen binnen het plangebied.

Het perceel is aan oost-, noord-, en westzijde omringd door bomen. Ten zuiden van het perceel is sprake van agrarische grond. Westelijk langs het perceel loopt de Ruttense Vaart. Op figuur 2.1 is de huidige situatie in het plangebied middels een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00601-VS01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Luchtfoto bestaande situatie

2.2 Toekomstige Situatie

In de toekomstige situatie wordt een agrarisch ondersteunend hulpbedrijf en een bedrijfswoning gerealiseerd binnen het plangebied. De bedrijfsvoering van het agrarisch hulpbedrijf bestaat uit het verhuren van machines en werktuigen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering en het handelen hierin.

De loods van het bedrijf wordt op het noordelijke deel van het perceel geplaatst. Hier was in de voorgaande situatie ook al sprake van bedrijfsbebouwing ten behoeve van het palletbedrijf. De nieuwe loods wordt met een zelfde nokrichting geplaatst als het voorgaande gebouw. De bedrijfswoning komt in het zuidoostelijke deel van het perceel te staan. Dit is ten opzichte van de voorgaande bedrijfswoning meer naar het oosten toe. De woning komt hiermee verder van de Wrakkenweg te liggen. De plattegrond van de beoogde situatie is weergegeven op figuur 2.2.

In het wijzigingsplan, zal het plangebied de nadere bestemming 'Dienstverlening t.b.v de landbouw' krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00601-VS01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Plattegronden beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het bestemmingsplan, deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de Minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.


Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het permanent vestigen van een bedrijf op een bestaand bedrijfsperceel. Aangezien het ruimtebeslag in het landelijk gebied en ook de bouwmogelijkheden niet toenemen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het gaat hierbij om de volgende rijksbelangen:

  1. 1. Rijksvaarwegen;
  2. 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  3. 3. Kustfundament;
  4. 4. Grote rivieren;
  5. 5. Waddenzee en waddengebied;
  6. 6. Defensie;
  7. 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  8. 8. Elektriciteitsvoorziening;
  9. 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  10. 10. Ecologische hoofdstructuur;
  11. 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  12. 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  13. 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  14. 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.


De dichtstbijzijnde rijksbelang is het IJsselmeergebied. De afstand van het plangebied tot aan dit gebied is circa 3,7 km. Gezien de afstand en het feit dat het hier hoofdzakelijk gaat om interne verbouwingen, kan worden geconcludeerd dat de beoogd ontwikkeling geen rijksbelangen raakt zoals deze zijn genoemd in het Barro.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland (vastgesteld door Provinciale Staten op 2 november 2006) is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een bundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP). Tot op heden is dit beleid niet vervangen.


De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Andere functies zijn toegestaan mits de landschappelijk en cultuurhistorische kernkwaliteiten niet worden aangetast.

In het voorgaande planologische kader was in het plangebied geen sprake van agrarisch gebruik door de aanwezigheid van een bedrijf in vervaardiging en groothandel van pallets. Met de realisatie van het agrarisch ondersteunend hulpbedrijf wordt een bedrijf gerealiseerd dat nauw verbonden is met de agrarische sector. De bedrijfsfunctie in combinatie met bedrijfswoning zijn al toegestaan binnen het plangebied, hier wordt geen afbreuk aan gedaan. De ontwikkeling vindt deels plaats op voorheen bebouwde gronden. Met de bouw van de loods en een bedrijfswoning wordt het bebouwingsbeeld van voor de brand in een zekere mate weer hersteld. Het omgevingsplan biedt ruimte voor deze ontwikkeling en levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie 'Noordoostpolder 2025'

Op 9 december 2013 is de structuurvisie 'Noordoostpolder 2025' vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten en kijkt daarbij vooruit naar 2025. De visie heeft als doel verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.

In de structuurvisie wordt ruimte geboden voor niet agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Het toestaan van kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid (zoals loonbedrijven, timmerbedrijven, recreatiebedrijven, horeca en detailhandel) op de vrijkomende agrarische erven (vab's) biedt kansen voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. De vestiging van dit soort bedrijven op de vab's worden binnen het bestaande erf onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • de erfsingel moet behouden blijven, dan wel opnieuw worden aangeplant;
  • erfuitbreiding is niet mogelijk; als de bedrijven te groot worden moeten ze verhuizen naar één van de bedrijventerreinen;
  • het is niet de bedoeling dat door concurrentie een leegloop ontstaat van de lokale bedrijventerreinen.

Op het perceel is de oorspronkelijke erfsingel aanwezig. Deze wordt behouden en dit zal worden vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Het plan heeft alleen betrekking op het bestaande perceel, binnen de huidige bestemming. De voorgenomen bedrijvigheid is gelieerd aan activiteiten in het buitengebied en past zodoende in het buitengebied.

Aan de voorwaarden van de structuurvisie wordt voldaan. Daarmee vormt de structuurvisie geen belemmering voor dit plan.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004

In de planologische regeling valt het plangebied onder de beheersverordening 'Landelijk Gebied', waarin wordt verwezen naar de regelgeving van het voorgaande bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'. Hierin heeft het perceel de bestemming 'Bedrijven' met de aanduiding B53 Vervaardiging en groothandel pallets'. In het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Bedrijven' naar 'ander soort bedrijf''. Daarvoor moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden;

  • het ander soort bedrijf moet vermeld staan in de bijlage 'Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen', bij de voorschriften van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004;
  • de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet worden belemmerd;
  • het ander soort bedrijf mag geen opslag van goederen in de open lucht houden of met zich meebrengen;
  • het ander soort bedrijf mag geen detailhandel betreffen;
  • er moet voorzien zijn of worden in een goede inpassing van een en ander in het landschap door middel van afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende sloot, waarbij de breedte van de erfbeplanting niet minder dan 6 meter mag bedragen.

Het beoogde bedrijf betreft een agrarisch dienstverlenend hulpbedrijf. Dit type bedrijf is opgenomen in de bijlage 'Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen', bij de voorschriften van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'; . De opslag van machines en werktuigen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering vindt plaats in de te realiseren loods. Hier is geen sprake van detailhandel. De bestaande erfbeplanting, die voldoet aan de voorwaarde als geschetst in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' blijft behouden en de aangrenzende agrarische functie wordt niet belemmerd.

Het voornemen is passend binnen de voorwaarden die in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004' zijn opgenomen om het bedrijf te wijzigen in een ander soort bedrijf. Omdat er echter een beheersverordening over het plan heen ligt, kan geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid en is dit bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van gevoelige functies, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het plangebied ligt in het buitengebied. In de omgeving van het plangebied zijn agrarische bedrijven aanwezig. Hierbij moet worden uitgegaan de maximale planologische mogelijkheden, in dit geval is dat een melkveebedrijf met als ondergeschikte nevenfunctie een intensieve veehouderij. . Een melkveebedrijf valt volgens de VNG-brochure onder 'fokken en houden van rundvee' waaraan de milieucategorie 3.2 is gekoppeld en een richtafstand is opgenomen van 100 meter tot gevoelige functies. Een intensieve veehouderij is gekoppeld aan milieucategorie 4.1, waarvoor een richtafstand van 200 meter tot gevoelige functies geldt. Het dichtstbijzijnde bedrijf staat op circa 300 meter vanaf de beoogde bedrijfswoning. Aan de richtafstanden wordt voldaan. De bedrijven worden daarom niet in uitbreidingsmogelijkheden beperkt en ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning is een goed woonklimaat gegarandeerd.

In de omgeving zijn ook enkele bedrijfsbestemmingen gelegen. Voor deze bestemmingen geldt dat zij op een dermate grote afstand liggen, minimaal 900 meter, dat de milieugevoelige functie in het plangebied geen hinder ondervindt van deze bedrijven.

Binnen het plangebied wordt een bedrijf toegestaan die aan agrarische dienstverlening, groothandel in machines en apparaten en verhuur voor machines en werktuigen doet. Deze bedrijven vallen binnen milieucategorie 3.1. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 50 meter. Binnen deze afstand bevinden zich geen gevoelige functies.


Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn daarom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Toetsing

Het plangebied ligt aan de Wrakkenweg, een weg met een maximaal toegestane snelheid van 80 km/uur. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoek of ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de grenswaarde.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de gezoneerde N712 (Wrakkenweg) sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief toegestane aftrek op basis van artikel 110 Wgh 50 dB voor de eerste en tweede verdieping van de bedrijfswoning. Op de begane grond kan worden voldaan aan de 48 dB voorkeursgrenswaarde. Eventuele maatregelen ter reductie van de geluidbelasting zijn niet mogelijk/doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren vanuit stedenbouwkundig/verkeerskundige en financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Een overzicht van de te verlenen hogere waarden is opgenomen in het akoestisch onderzoek, dat is opgenomen als bijlage 1.

Omdat een hogere waarde benodigd is voor de gevel welke haaks op de rijbaan staat, dient de geluidwering hier op aangepast te worden. Voor de overige geveldelen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Zodoende kan hier volstaan worden met de standaard geluidwering uit het Bouwbesluit.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Toetsing

Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen (d.d. 24 mei 2017, dossiercode 20170524-37-15339). Op basis van deze toets dient de normale procedure gevolgd te worden. Dit houdt in dat actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland noodzakelijk is. Als basis hierop is een uitgangspuntennotitie opgesteld.

De relevante voorwaarden voor het plan zijn in de uitkomst van de watertoets onder zeven streefbeelden gerangschikt op basis van drie waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. In het toetsresultaat zijn de belangrijkste voorwaarden met betrekking tot deze thema's weergegeven. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies op het gebied van deze drie thema's met betrekking tot dit plan uiteengezet.

Veiligheid

Onderhavig plangebied is niet buitendijks gelegen en ligt tevens niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Voldoende Water

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Netto gezien wordt er geen verhard oppervlak in het landelijk gebied toegevoegd. Hoewel het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5% van de toegenomen oppervlakte aan verharding gecompenseerd dient te worden, is daarom bij dit plan geen sprake van noodzaak tot watercompensatie. In het plan wordt geen gebruik gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.

Voor de planontwikkeling is grondwerk nodig. Het plangebied is gelegen in een gebied met een substantieel risico op opbarsten van de grond bij 100 cm ontgraving. Dit is echter indicatief. Voordat u overgaat tot het ontgraven van de grond adviseert het waterschap om gericht onderzoek te doen naar het opbarstrisico ter plaatse. Opbarsten of (bijna) aansnijden va het pleistocene zandpakket dient voorkomen te worden vanwege de kans op instabiliteit van de bodem.

Tot slot zal bij de planontwikkeling geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassing.

Schoon water

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

In het plan wordt langs de oever, aan de zuidoostzijde van het plangebied een gedeeltelijke singel aangebracht. Het waterschap geeft aan dat, in verband met mogelijke instabiliteit van/ schade aan het talud, het niet de voorkeur geniet om bomen direct langs het talud van de Ruttensevaart te planten. Indien dit toch gebeurd, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde geplant. Dit maakt voldoende lichtinval mogelijk. Gezien de breedte van de Ruttensevaart is lichtinval in deze situatie overigens sowieso geen probleem. Ten oosten en noordoosten is al sprake van een bestaande singel.

Voor wat betreft de beoogde rioleringssituatie wordt afvalwater op dezelfde wijze afgevoerd als de referentiesituatie; Schoon hemelwater wordt ter plaatse afgevoerd naar belendende watergangen.

Het plan raakt geen overige waterbelangen zoals (beschermingzones van) waterkeringen, watergangen, waterbergingsgebieden of grondwaterbeschermingsgebieden.

De huishoudelijke afwatering vindt plaats via aansluiting op een sceptic tank, klasse I IBA. Het afvalwater wordt middels deze IBA gezuiverd. Het gezuiverde afvalwater wordt ter plaatse afgevoerd naar belendende watergangen.

Het volledige resultaat van de digitale watertoets en de uitgangspuntennotitie zijn opgenomen in bijlage 2.

Vervolg voor initiatiefnemer

Het waterschap heeft op 27 november 2017 een mail met enige informatie voor de initiatiefnemer gestuurd. Hierin worden de navolgende uitgangspunten ten aanzien van de uitvoering van de plannen gegeven. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte gebracht.

Watervergunning keur

Er is een watervergunning nodig voor werkzaamheden grenzend aan het watersysteem, zoals de te planten singel binnen 5 meter van de boveninsteek van het talud van de Ruttensevaart, of in het watersysteem, zoals hemelwaterafvoerbuizen uitkomend in het talud van een watergang.

Voor informatie omtrent het aanvragen van een watervergunning of het indienen van een melding wordt verwezen naar de website van Waterschap Zuiderzeeland of het Omgevingsloket.


Bronnering

Mogelijk blijkt dat voor uitvoering van het grondwerk een bronnering nodig is. Indien het noodzakelijk is om grondwater te onttrekken, dan dient dit ten minste 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap te worden gemeld in het kader van de keur.


Melding activiteiten en lozingen

Ten aanzien van bedrijfsmatige activiteiten zijn regels op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De initiatiefnemer is verantwoordelijk om maatregelen te treffen teneinde nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken. Ten aanzien van de lozing van huishoudelijk afvalwater uit een bedrijfswoning zijn regels op grond van het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah) van toepassing.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. In het plangebied waren altijd al een bedrijf en bedrijfswoning aanwezig. Dit is ook planologisch mogelijk op basis van de huidige regeling. In de voorgenomen situatie wordt wederom een anders soort bedrijf, inclusief bedrijfswoning, in het plangebied gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen met betrekking tot de functies in het plangebied zijn naar verwachting gelijk te stellen met het aantal verkeersbewegingen in de voorgaande situatie. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruimschoots onder de 3%-grenswaarde voor 'niet in betekenende mate'. Dit is zelfs het geval wanneer er 1.000 extra verkeersbewegingen per etmaal bij zouden komen. Een dergelijke verkeerstoename is redelijkerwijs onrealistisch te noemen. Het plan draagt dus niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling op.

4.5 Verkeer En Parkeren

Verkeer

In de toekomstige situatie kan gebruik gemaakt worden van de bestaande ontsluiting. Deze ontsluiting levert namelijk een verkeersveilige situatie op. Er is voldoende vrij zicht op de Wrakkenweg. De Wrakkenweg betreft een provinciale weg met voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie met betrekking tot het plangebied op te vangen. Bovendien was ook al sprake van een aanvaardbare verkeerssituatie met betrekking tot het voorgaande bedrijf en bedrijfswoning.

Parkeren

De gemeente Noordoostpolder heeft een Nota Parkeernormen vastgesteld. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt conform deze nota een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. Voor het bedrijf geldt een parkeerbehoefte van 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het beoogde bedrijfsgebouw heeft een bvo van 450 m2. Op basis hiervan geldt een parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen.

De totale parkeerbehoefte van de functies in het plangebied komt neer op 8 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen worden op het perceel, waar ruim voldoende ruimte is, gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

4.6 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De beoogde woning in het plangebied komt ten oosten van de voorgaande woning in het plangebied te staan. Op het perceel is in het verleden voor een brand de bestaande bebouwing verloren gegaan. Bij een brand kunnen verontreinigende stoffen in de bodem terecht zijn gekomen. Zonder bodemonderzoek kan daarom niet worden gesteld dat de bodemkwaliteit toereikend is voor de beoogde ontwikkeling.

Naar aanleiding hiervan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in december 2016, ter plaatse van het plangebied. Dit verkennend bodemonderzoek is gecombineerd met een verkennend asbestonderzoek. Naar aanleiding van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek, waarbij plaatelijk in de bovengrond een sterke verontreiniging met nikkel is aangetoond, is een nader onderzoek uitgevoerd in maart 2017.

In dit nader onderzoek is in de noordoostelijke hoek van de onderzoekslocatie een sterke verontreiniging met nikkel aangetoond in de bovengrond in het traject van circa 0,0 tot 0,5 m - mv. Er is een maximaal gehalte van 140 mg/kg.d.s. aan nikkel gemeten. De sterke verontreiniging met nikkel is plaatselijk aanwezig over een oppervlakte van circa 150 m2. Bij een laagdikte van 0,5 m bedraagt het sterk verontreinigd bodemvolume dan circa 75 m3.

De verontreiniging is in de noordoostelijke hoek van het perceel aangetroffen, ter plaatse van onverhard terrein. De verontreiniging betreft vermoedelijk een historische verontreiniging. Voor historische verontreiniging geldt het omvangscriterium uit de Wet Bodembescherming ter bepaling van de ernst van de verontreiniging en de saneringsnoodzaak. In dit geval is sprake van een 'ernstig geval van verontreiniging' en dus van een saneringsnoodzaak. Aangezien de verontreiniging zich in de onverharde toplaag van de bodem bevindt is er tevens een mogelijkheid tot direct contact met de verontreiniging.

De verontreiniging met nikkel betreft een immobiele verontreiniging. De sanering kan bestaan uit het ontgraven van de verontreiniging of uit het aanbrengen van een duurzaam aaneengesloten afdeklaag (bebouwing of verharding). Als de locatie zal moeten worden opgehoogd is er een mogelijkheid tot het afdekken van de verontreiniging middels het aanbrengen van een schone leeflaag.

Er wordt een saneringsplan of BUS-melding ter goedkeuring ingediend bij de provincie. Er wordt nog onderzocht hoe de sanering vorm gaat krijgen. Het volledige verkennende bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 3.

In grond en in het grondwater ter plaatse van het overig deel van de onderzochte locatie zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond. Asbest is niet in de bodem aangetroffen. Bij de gemeten maximaal licht verhoogde gehalten zijn geen risico's voor milieu en volksgezondheid aanwezig en hoeven geen saneringsmaatregelen te worden genomen. Voor wat betreft de kwaliteit van de bodem van het perceel bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling op de locatie.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

De gemeente Noordoostpolder heeft Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) vastgesteld. Op basis van deze beleidsadvieskaart ligt het plangebied in de categorie 'Lage archeologische verwachting'. Hiervoor geldt dat geen onderzoek of vergunning nodig is met betrekking tot archeologische waarden in het gebied.

Het omgevingsaspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.


In 2013 heeft de gemeente Noordoostpolder de Erfgoednota opgesteld waarin karakteristieken die kenmerkend zijn voor de Noordoostpolder uiteen zijn gezet. Het perceel aan de Wrakkenweg en de directe omgeving kent een aantal van die karakteristieken die kenmerkend zijn voor de Noordoostpolder. Door die kenmerken, en de zichtbaarheid daarvan, draagt het perceel bij aan de herkenbaarheid van de Noordoostpolder en daarmee haar bijzondere identiteit.

Omdat de oorspronkelijk aanwezige bebouwing door een brand is verwijderd, kunnen deze karakteristieken niet behouden worden. Bij de inrichting van het perceel is rekening gehouden met de oorspronkelijke inrichting. Op die manier wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het voorgaande bebouwingspatroon.

Wat verder opvalt is de aanwezigheid van de volwassen erfsingel. Ook deze singel is een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het kent een vast maatvoering. Het type beplanting was deels afhankelijk van de ondergrond en kende van oorsprong een eigen beplantingsplan. Het doel was vooral om beschutting te creëren in het open vlakke polderland en een stukje menselijke maatvoering aan te brengen. De erfsingels zijn daarmee een belangrijk element op het schaalniveau van de polder als geheel. Samen met de omlijsting van de dorpen vormen het groene eilanden in een open agrarische bedrijfsruimte.

In de ontwikkeling wordt de erfsingel behouden. In de regels van dit plan is de borging van de singel als een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het ontwerp van de erfsingels is met de gemeente afgestemd. De erfsingels kennen hun oorsprong in de eerste vestiging in de polder. In bijlage 4 bij deze toelichting is meer informatie over de historie van de erfsingels opgenomen. Tevens is door de gemeente Noordoostpolder een inpassingsvoorstel van het groen op het perceel aangedragen. Dit voorstel wordt gevolgd in de uitwerking van het plan. Het voorstel is opgenomen als bijlage 2 bij de regels. Nader onderzoek naar het aspect cultuurhistorie is niet noodzakelijk.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Flevoland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het IJsselmeer. Dit gebied ligt op circa 3,7 km ten noordwesten van het projectgebied. Er is geen sprake van NNN-gebieden in de omgeving van het plangebied. Gezien de aard en omvang van het maatschappelijke gebruik dat mogelijk wordt gemaakt kan geconcludeerd worden dat de afstand dusdanig groot is dat geen negatieve effecten zullen optreden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Het voormalige bedrijfsgebouw en de bedrijfswoning in het plangebied zijn enige tijd geleden afgebrand en volledig verwijderd. Het nieuwe bedrijfspand zal op een deel van de locatie van het voormalige bedrijfspand komen te staan. De bedrijfswoning wordt iets ten westen van de voormalige woning geplaatst. Beide delen van het plangebied zijn reeds verhard.

Aangezien de bestaande panden enige tijd geleden zijn afgebrand en vervolgens zijn gesloopt kan ter plaatse van de bebouwing geen sprake zijn van de aanwezigheid van soorten. Het plangebied, zo blijkt uit figuur 2.1 van deze toelichting, betreft een deels met verharding afgewerkt terrein, zonder schuil- en/of nestelgelegenheden voor beschermde soorten.

De bosschages en bomen aan weerszijden van het plangebied en de waterkant aan de oostzijde van het plangebied zijn de enige mogelijke locaties voor schuil-, nestel, of foerageermogelijkheden voor beschermde soorten. Deze zones blijven bij de planontwikkeling echter ongewijzigd. De kans dat natuurwaarden en/of beschermde soorten worden aangetast is daarmee als nihil in te schatten.

Vanuit het omgevingsaspect ecologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen relevant. In voornoemde Besluiten en de circulaire is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.


Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00601-VS01_0005.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart


Op basis van de risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied meerdere propaantanken. Een uitsnede van de risicokaart is weergegeven op figuur 4.1. De dichtstbijzijnde propaantank staat op een afstand van circa 190 meter. De risicoafstand is gesteld op 20 meter. Hier wordt ruim aan voldaan. Dit geldt ook voor de overige propaantanks.

Vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving

5.1 Het Juridische Systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving Van De Bestemming

In dit bestemmingsplan is één bestemming opgenomen voor het plangebied, waarin alle aanwezige en beoogde functies zijn toegestaan.

Bedrijf

In de voorgenomen situatie komt een dienstverlenend bedrijf ten behoeve van landbouw in het plangebied. Om die reden is gekozen voor de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn een aantal bedrijven toegestaan, die zijn opgenomen in Bijlage 1 Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) bebouwing evenals één bedrijfswoning. Bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

De goothoogte en hoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan 8,5 en 11 meter.Voor bijbehorende bouwwerken geldt een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 6 meter.

De gronden binnen de bestemming zijn daarnaast bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting. Hiermee worden de aanwezige historische erfsingels beschermd door de regeling.

Verkeer

In het westen van het plangebied loopt de toegangsweg van het naburige perceel. Voor dit deel geldt de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden mogen niet bebouwd worden met gebouwen en dienen uitsluitend ingericht te worden als toegangsweg voor het naburige perceel. Voor de bestaande erfsingel binnen deze bestemming geldt een beschermende regeling.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is ter overleg aangeboden aan de provincie en het waterschap. Over het plan heeft vooroverleg plaatsgevonden. Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is het plan aangepast. De provincie gaf aan geen opmerkingen te hebben. De overlegreacties zijn opgenomen als bijlage 5.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 november 2017 tot en met 10 januari 2018, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Aan de gemeenteraad wordt voorgesteld het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Er is sprake van de ontwikkeling van en bedrijfspand en een bijbehorende bedrijfswoning. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het voornemen financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' grondexploitatieregeling aangemerkt. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

Bijlage 1 Mogelijkheden Nieuwe Bedrijfsfuncties In Vrijkomende (Agrarische) Gebouwen

Bijlage 1 Mogelijkheden nieuwe bedrijfsfuncties in vrijkomende (agrarische) gebouwen

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Historie Erfsingels

Bijlage 4 Historie erfsingels

Bijlage 5 Vooroverlegreacties

Bijlage 5 Vooroverlegreacties