KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Verkeer - Railverkeer
Artikel 8 Verkeer - Voet-/fietspad
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein
Bijlage 2 Staat Opslagen En Installaties
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Algemeen
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Huidige Situatie
3.3 Wet Geluidhinder (Wgh)
3.4 Wet Milieubeheer (Wm)
3.5 Bodem
3.6 Historisch Onderzoek Bodemgebruik En Oorlogsschade
3.7 Externe Veiligheid
3.8 Hoogspanningsleiding
3.9 Luchtkwaliteit
3.10 Verkeer
3.11 Ecologie
3.12 Archeologie
3.13 Water
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Algemeen
4.2 Planbeschrijving
4.3 Beeldkwaliteitsplan
4.4 Juridische Planopzet
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Overleg
6.2 Inspraak
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Berekening Buisleiding
Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan

bestemmingsplan Jufferbeek - Zuid 2010

Bestemmingsplan - Oldenzaal

Vastgesteld op 26-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Jufferbeek - Zuid 2010 van de gemeente Oldenzaal;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0173.BP14005-va01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.8 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid;

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder begrepen het via internet te koop aanbieden van goederen aan genoemde personen, welke goederen geleverd worden op of vanaf de betreffende locatie;

1.22 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties, met uitzondering van een discotheek;

1.26 kantoor

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.27 kwetsbaar object

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.28 landhoofd

een bouwwerk dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een brug of een viaduct;

1.29 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.30 natuurlijke waarde

een aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.31 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.32 nutsvoorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.33 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.34 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b , van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen en ander openbaar gebied, niet zijnde water, dat voor publiek algemeen toegankelijk is;

1.35 peil

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.36 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.37 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.38 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.39 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat die als Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.41 Staat Opslagen en installaties

de Staat die als Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.42 verbeelding/plankaart

a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;

b. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart);

1.43 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.44 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3', voor bedrijven tot en met categorieën 3.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 100 m;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', voor bedrijven tot en met categorieën 4.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 200 m;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', voor bedrijven tot en met categorieën 4.2 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand ingevolge de Bijlage 2 Staat Opslagen en installaties niet meer bedraagt dan 300 m;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit', bedrijven met een hoogwaardige uitstraling, hetgeen tot uitdrukking komt in de schaal van de bedrijven, de architectuur en de terreininrichting, waarbij de tuinarchitectuur gericht is op het verhogen van de esthetische kwaliteit van het representatieve deel van het gebouw, de ontsluiting en parkeervoorzieningen in het groenontwerp zijn geïntegreerd en de overige bebouwing, de stalling en de opslag worden gecamoufleerd;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beeldende kunstwerken daaronder begrepen;
  3. g. terreinen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen;
  7. k. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. l. detailhandel niet is toegestaan;
  2. m. horecabedrijfsactiviteiten anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve van het bedrijf niet zijn toegestaan;
  3. n. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. o. de verkoop van motorbrandstoffen niet is toegestaan;
  5. p. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. q. zelfstandige kantoren uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit';
  7. r. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de eisen die voortvloeien uit een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. een goede milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. paden en inritten;

met daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  3. f. voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en groenvoorzieningen;
  2. b. de waterhuishouding;
  3. c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. d. ontsluitingswegen voor calamiteiten;

met daarbijbehorende:

  1. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  3. g. voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over de weg;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. de waterhuishouding;

met daarbijbehorende:

  1. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen (on)gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  2. e. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, waaronder begrepen (on)gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  3. f. beeldende kunstwerken;
  4. g. faunapassages;
  5. h. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. het straatbeeld.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het vervoer over spoor;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen (on)gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  2. c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, waaronder begrepen (on)gelijkvloerse kruisingen met (spoor)wegen en water;
  3. d. voorzieningen;
  4. e. faunapassages;
  5. f. groenvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 8 Verkeer - Voet-/fietspad

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Voet-/Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voet- en fietspaden;

met daarbijbehorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  3. d. voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Voet-/Fietspad' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. (een) ondergrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van aardgas;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. (een) bovengrondse hoogspanningsverbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

10.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

Voor legale bouwwerken die afwijken van de in de regels gestelde afstandseisen, oppervlakte- en/of hoogtebepalingen en of overige bouwbepalingen gelden de bestaande maten voor zo ver die aanwezig waren op het tijdstip van het ter visie leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan en voor zo ver het legale bouwwerken zijn.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels

14.1 Afwijkingsbevoegdheid

14.2 Afwegingskader

Een in14.1genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

16.2 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Jufferbeek - Zuid 2010.

26 april 2011

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein

Bijlage 2 Staat Opslagen En Installaties

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Oldenzaal is voornemens het bedrijventerrein Jufferbeek Zuid, tussen de spoorlijn en de provinciale weg (N342) aan de zuidkant van Oldenzaal te ontwikkelen. In het verleden is in dit kader al een bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan dat is vastgesteld op 13 september 2008 door de raad van de gemeente Oldenzaal en op 6 mei 2008 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, regelt momenteel het gebruik van de gronden in het plangebied.

Vanwege voortschrijdende inzichten die invloed hebben op de ruimtelijke inpassing is een herziening van het vastgestelde plan noodzakelijk. Inhoudelijk wijkt het plan niet af van het bestemmingsplan uit 2008, de wijzigingen hebben betrekking op:

  • Wijzigingsbevoegdheden binnen het plan zijn eruit gehaald.
  • De bochten op het terrein zijn ruimer geworden voor vrachtwagens.
  • De parkeerkoffers aan de spoorzone zijn vervallen en langs de gehele weglengte komt een strook met langsparkeren.
  • De groenbestemming van de rotonde aan de Hazewinkelweg eraf gehaald.
  • Er komt een plaatselijke wegversmalling in de rechtstandige ontsluitingsweg evenwijdig gelegen aan de spoorbaan.
  • Tevens heeft er een plangrenscorrectie plaatsgevonden ter plaatse van de aansluiting A1 in verband met de geplande aanpassing van het kruispunt.

Omdat in onderhavig bestemmingsplan de reeds vastgelegde situatie opnieuw vastgelegd wordt is de aard van dit plan overwegend consoliderend.

Ter voorbereiding van het opstellen van het bestemmingsplan "Jufferbeek-Zuid"uit 2008 is een schets van ontwikkelingsmogelijkheden opgesteld. In het schetsontwerp is naast ruimte voor nieuwe bedrijven voorzien in het handhaven en ontwikkelen van een circa 75 meter brede groenstrook parallel aan de huidige loop van de Heideweg. Deze groenstrook zal dienen als ecologische zone. Het nieuwe bedrijventerrein zal aan beide zijden van de ecologische zone worden gerealiseerd. Deze schets is in de loop van het voorbereidingstraject op punten aangepast, waarbij de aanpassing van de ontsluitingsstructuur de meest essentiële aanpassing betreft.


afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP14005-va01_0001.png"

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Jufferbeek-Zuid 2010" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding , (NL.IMRO.0173.BP14005-va01);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn de regelingen en bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeksresultaten en beleidsmatige afwegingen zijn opgenomen.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied is circa 42 hectare groot en ligt ten noorden van de rijksweg A1. De noordwest- en zuidoostgrens worden bepaald door respectievelijk de provinciale weg N342 en de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal. In het noordoosten wordt het plangebied begrensd door de Hazewinkelweg. Het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein zal aansluiten bij het ten zuidoosten ervan gelegen bedrijventerrein Het Hazewinkel Noord-West. Op Bijlage 1 is de situering van het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende streekplannen. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Zo ook binnen de gemeente Oldenzaal. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is waarop een (kleinschalig) bestemmingsplan wordt opgesteld. In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het voor de beoogde ontwikkeling relevante beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In deze Nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling".

Met de Nota Ruimte komt het accent te liggen op de ruimtelijke ontwikkeling en de dynamiek en minder op de restricties. Het nieuwe beleid vraagt om initiatief van overheden, bedrijven en burgers, maar ook om waarborgen voor bijvoorbeeld natuur, landschap en cultuurhistorie.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat.

Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Met betrekking tot bedrijvigheid wordt in de nota een integraal locatiebeleid geïntroduceerd dat de volgende verschillende doeleinden dient:

  • economische ontwikkelingsmogelijkheden: het bieden van voldoende geschikte vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid en voorzieningen;
  • bereikbaarheid: het optimaal gebruik van alle vervoersmogelijkheden voor personen en goederen over de weg, het spoor en het water;
  • leefbaarheid: kwaliteit, variatie, architectonische vormgeving en landschappelijke inpassing van vestigingplaatsen voor alle stedelijke activiteiten, zorgvuldig ruimtegebruik, fijnmazige detailhandelsstructuur, functiemenging en kwaliteit van de leefomgeving (veiligheid, emissies en geluid).

Het rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen. Bundeling van verstedelijking en infrastructuur en organiseren in stedelijke netwerken zijn de beleidsstrategieën die het rijk hanteert voor economie, infrastructuur en verstedelijking.

Oldenzaal is gunstig gelegen ten opzichte van de oost-westverbinding langs de hoofdverbindingsassen A1 en de internationale spoorlijn Amsterdam-Berlijn. Daarnaast is de ligging van het plangebied aansluitend gesitueerd aan het bestaande bedrijventerrein Het Hazewinkel Noord-West en Zuid-West en het circa 200 hectare grote bedrijventerrein Eekte Hazewinkel.

In de Nota Ruimte zijn zes nationale stedelijk netwerken aangemerkt. Oldenzaal behoort tot het Nationaal stedelijk netwerk Twente. De netwerken zijn aangemerkt vanwege de omvang, dynamiek of positie in het stelsel van Europese hoofdinfrastructuur. Binnen het stedelijk netwerk wordt de stedelijkheid in de netwerksamenleving en het geschikt houden of maken van steden voor de netwerkeconomie bevorderd.

Het netwerkgebied Twente valt ongeveer samen met het economisch kerngebied. In de in de nota aangegeven economische kerngebieden bevinden zich de grootste concentraties van stuwende bedrijvigheid en werkgelegenheid en wordt de meeste toegevoegde productiewaarde gerealiseerd.

Samen met de hoofdverbindingsassen vormen de economische kerngebieden de ruimtelijk-economische hoofdstructuur van Nederland. De economische kerngebieden zijn onderdeel van of nauw verbonden met de nationale stedelijke netwerken.

Onderhavig plan past gelet op realisatie van nieuwe bedrijvigheid aansluitend op bestaande bebouwing en infrastructuur binnen het hiervoor beschreven rijksbeleid.

2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie

Sinds 1 juli wordt het ruimtelijk beleid beschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. Deze Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel bevatten het nieuwe provinciale beleid van de provincie Overijssel voor de fysieke leefomgeving. Omdat het bestemmingsplan "Jufferbeek-Zuid" uit 2008 is getoetst aan het streekplan 2000+, hoeft het beleid niet opnieuw getoetst te worden aan de nu geldende Omgevingsvisie. De onderstaande analyse is daarom meer van vergelijkende aard.

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Hieronder zal de ontwikkeling aan de hand van dit uitvoeringsmodel worden beoordeeld.

Generieke beleidskeuzes

In de eerste plaats moet de ontwikkeling van Jufferbeek Zuid getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.

Voor de vraag of een bedrijventerrein op deze locatie vanuit de generieke beleidskeuzes aanvaardbaar is, moet de ontwikkeling worden beoordeeld aan de hand van principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder).

SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen de zogenaamde SER-ladder moet worden doorlopen.

Hierbij worden ruimtelijke keuzes op de volgende, hiërarchische wijze gemaakt:

  • Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (incl. schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden.
  • Vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • Bij aanleg van nieuwe terreinen worden relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.

Beschikbaarheid ruimte

In de omgeving zijn geen plaatsen voor bedrijven meer beschikbaar, bovendien is het plangebied reeds als bedrijventerrein bestemd.

Meervoudig ruimtegebruik

In het plangebied is geen sprake van meervoudig ruimtegebruik.

Relevante waarden

Het plan borduurt voort op het bestemmingsplan "Jufferbeek Zuid". Tevens is er nadrukkelijk voor gekozen om het aanwezig groen in het plangebied te behouden. De relevante waarden van het plangebied worden daarom deels behouden en deels verder uitgewerkt.

Ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

De nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP14005-va01_0002.png"

Uitsnede ontwikkelingsperspectieven, Bron: Omgevingsvisie.

Op de ontwikkelingsperspectievenkaart is voor het gebied de volgende ontwikkelingsmogelijkheid te zien:

  1. 1. Paarse arcering:
    Jufferbeek Zuid is als bestaand bedrijventerrein/ hard plan opgenomen in de omgevingsvisie.
  2. 2. Groene stippellijn:
    Zoekgebied ecologische verbindingszone, deze ecologische verbindingszone moet nog begrensd worden.
  3. 3. Blauw streeppatroon:
    Beekdalgebied: Laaggelegen gebied, ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik van grasland.

Gebiedskenmerken

De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast.

De gebiedskenmerken zijn:

  1. 1. Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen:
    1. a. norm: Instandhouding reliëf;
    2. b. richting: Beter beleefbaar maken hoogteverschillen.
  2. 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap: jonge heide- en broekontginningslandschap:
    1. a. richting: Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en kenmerkende ruimtematen.
  3. 3. Stedelijke laag: bedrijventerreinen:
    1. a. richting: Ontwikkelingen dragen bij aan de versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen. Actieven kwaliteitsborging vindt plaats via beheer van bebouwing, uitgegeven terreinen en openbare ruimte.
  4. 4. Lust-en-leisurelaag: stads en dorpsranden:
    1. a. norm: Cultuurhistorische en architectonische waarden inventariseren en gewenste ontwikkelingsrichting aangeven;
    2. b. richting: Stads- en dorpsfronten benutten om de stad-land overgangen kracht bij te zetten. Gebruik bestaande karakteristieke gebouwen als monumenten en voeg nieuwe toe.

Omdat het plan voor Jufferbeek-Zuid al eerder in een bestemmingsplan is geregeld en de provincie daaraan zijn goedkeuring heeft verleend, komt het plan voor in de provinciale Omgevingsvisie die na dat bestemmingplan is vastgesteld. De ontwikkeling van Jufferbeek-Zuid past daarom binnen het beleid van de provincie.

2.3.2 Stroomgebiedsvisie

In de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water worden gebieden aangegeven waar wateroverlast kan optreden. De visie stelt een 'nee tenzij'-beleid voor gebieden met een risico op wateroverlast van 1/10 tot 1/100 jaar. Dit beleid geldt in onderhavig plangebied. Aangegeven wordt dat dit gebied ongeschikt is voor de ontwikkeling van kapitaalintensieve vormen van grondgebruik. Het gaat daarbij onder andere om werkgebieden. Indien het gebied wel hiervoor wordt benut dan zijn aanvullende maatregelen nodig om schade door wateroverlast te beperken, die de bergingscapaciteit verminderen en daarmee het risico op wateroverlast afwentelen. Gelet op het feit dat hier sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang die in het kader van de ontwikkeling van de stroomgebiedsvisie reeds door de gemeente in beeld is gebracht, is in de verdere planvorming binnen de gemeente toch uitgegaan van een ontwikkeling van dit gebied als bedrijventerrein. In het kader van de ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft nauw overleg plaatsgevonden met het waterschap over de hydrologische inrichting van het terrein.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Het beleid voor bedrijventerreinen is verwoord in verschillende gemeentelijke beleidsstukken. In 1997 is een structuurvisie voor bedrijventerreinen in Oldenzaal opgesteld als reactie op het dreigend tekort aan bedrijventerreinen in de (nabije) toekomst. In de visie is het doortrekken van de ecologische verbindingszone naar het Hulsbeek en langs de spoorzone een voorwaarde.

Ook in het Programma Stedelijke Vernieuwing (juni 2000) is de wens verwoord de bedrijventerreinen uit te breiden. Daarvoor worden net als in de structuurvisie de terreinen in het zuidwesten van de gemeente aangewezen, waaronder onderhavig plangebied.

Het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen richt zich op het handhaven en versterken van de kwaliteit van de ruimte en het voorkomen van storende elementen. Hierbij wordt de functionaliteit van het bedrijventerrein in het oog gehouden.

In het Bedrijvigheidsplan van de gemeente Oldenzaal (december 2004) wordt ingegaan op de vraag- en aanbodsituatie. Hierin wordt onderhavige locatie in beeld gebracht voor gemengd bedrijventerrein met de volgende ontwikkelingsvisie:

  • het realiseren van hoogwaardige bebouwing met bijbehorende uitstraling van het gebied gelegen tussen de N342 en de Hazewinkelweg;
  • het realiseren van een regulier gemengd bedrijventerrein in het binnengebied.

De provincie heeft ingestemd met de voorgestane uitgifte van het bedrijventerrein. Intensief ruimtegebruik is een item in het beleid van de gemeente. Er moet zo efficiënt en effectief mogelijk met de ruimtelijke mogelijkheden worden omgegaan. Het bouwen in meerdere lagen, het stapelen van kantoorruimte bovenop bedrijfsruimte en gemeenschappelijke voorzieningen en gemeenschappelijke parkeervoorzieningen zijn voorbeelden voor intensief ruimtegebruik. Oldenzaal streeft verder naar segmentering en clustering van bedrijven. Gelijksoortige bedrijven worden zo veel mogelijk bij elkaar gevestigd in de daarvoor bedoelde gebieden.

2.4.1 Welstandsbeleid

In de Welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht van de gemeente. Oldenzaal is geregeld. Het welstandstoezicht wordt hoofdzakelijk gevoerd op grond van gebiedsgerichte criteria. Naast de gebiedsgerichte benadering met gerichte toetsingscriteria zijn er algemene criteria waaraan bouwwerken kunnen worden getoetst. Het plangebied is in de Welstandsnota opgenomen onder de gebiedsbeschrijving van "bedrijventerreinen".

Omdat het hier een nieuwe ontwikkeling betreft, is voor het bedrijventerrein het "beeldkwaliteitsplan Jufferbeek Zuid" opgesteld. Hierin worden de uitgangspunten omschreven voor de bebouwing en openbare ruimte van het terrein. Het beeldkwaliteitsplan vervangt de welstandsnota met betrekking tot het bedrijventerrein en is hier daarom niet meer van toepassing.

2.4.2 Waterplan

Voor de gemeente Oldenzaal is een waterplan opgesteld in samenwerking met verschillende afdelingen van de gemeente, het waterschap en de waterleidingmaatschappij. Met betrekking tot het plangebied wordt specifiek ingegaan op de in Oldenzaal voorkomende beken, welke zijn ontstaan op plaatsen waar kwel zich concentreert. De Jufferbeek maakt onderdeel uit van het hoofdoppervlaktewatersysteem. Voor deze beek is voor het deel ten zuiden van de spoorlijn een beheerplan in het waterplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan deze verschillende aspecten.

3.2 Huidige Situatie

Het plangebied is goed bereikbaar via de A1, de N342 en de Hazewinkelweg. Door de spoorlijn wordt het gebied gescheiden van het aangrenzende bedrijventerrein Hazewinkel Noord-West waar nog enkele hectares vrij zijn. Via een spoortunnel op de Hazewinkelweg is een verbinding aanwezig met dit terrein. Langs de spoorbaan loopt een ondiepe spoorsloot en is een smalle bosstrook aanwezig. Ten zuiden van de Heideweg ligt een grootschalig weiland. Verspreid hier om heen liggen enkele bosopstanden. Parallel aan de A1 stroomt een smalle beek die permanent watervoerend is. De beek stroomt in westelijke richting naar twee bergingsvijvers en mondt uit in de Deurningerbeek. Ook loopt parallel aan de spoorbaan een hoogspanningsleiding. Ten noorden van de N342 en de Hengelosestraat ligt het recreatiegebied "Het Hulsbeek".

Parallel aan de Hazewinkelweg liggen in het gebied de Veldweg en de Heideweg. De omgeving van deze wegen bestaat voornamelijk uit graslanden en verspreide woonbebouwing. Deze bebouwing zal verdwijnen.

Iets zuidelijker is in het gebied is momenteel een kwekerij aanwezig. Als uitgangspunt bij de verwerving is het verzoek van de eigenaar meegenomen om in 2010 zijn bedrijfsactiviteiten te beëindigen, waarna deze gronden aangewend kunnen worden voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Over alle percelen ten zuiden van de Heideweg met uitzondering van de kwekerij is overeenstemming over de verwerving ervan door de gemeente. Zij kan hierover vrij beschikken.

In de tussenliggende periode zullen de nu bij hem in gebruik zijnde gronden worden geruild tegen gronden die meer geconcentreerd aansluiten bij de bedrijfsbebouwing waardoor de overige gronden beter verkaveld kunnen worden ten behoeve van het bedrijventerrein. In het bestemmingsplan wordt de kwekerij, behoudens de tijdelijke herverkaveling dan ook buiten beschouwing gelaten.

3.3 Wet Geluidhinder (Wgh)

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelsel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.

Hoofdstuk V van de Wgh geeft regels die in acht genomen moeten worden, indien binnen het plangebied inrichtingen gevestigd zijn, dan wel kunnen worden gevestigd, die onder andere door het productieproces als uitermate hinderlijk moeten worden beschouwd ofwel "grote lawaaimakers". Op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Omdat het in dit bestemmingsplan gaat om het opnieuw vastleggen van dezelfde bestemmingen en er geen nieuwe functies mogelijk gemaakt worden is een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) niet nodig.

3.4 Wet Milieubeheer (Wm)

Bedrijven die in de nabijheid van woningen zijn gesitueerd kunnen voor overlast/hinder zorgen. Deze hinderproblematiek kan uit een aantal factoren van het productieproces voortvloeien, zoals lawaai, trillingen, geur en andere vormen van hinder. Hier is de Wet milieubeheer het aangewezen instrument om, eventueel met toepassing van andere wetgeving op het gebied van de milieuhygiëne, mogelijke vormen van hinder en/of verontreiniging te voorkomen. Dat neemt overigens niet weg dat, daar de Wet milieubeheer slechts regels bevat met betrekking tot de technische hinder van een specifiek bedrijf, ook in het bestemmingsplan aandacht dient te worden besteed aan de ruimtelijke consequenties die aan bepaalde bedrijfsvestigingen zijn verbonden. Daardoor is het mogelijk dat op voorhand een beeld wordt gegeven over de toelaatbaarheid van bepaalde bedrijven en niet uitsluitend behoeft te worden gewacht tot het moment van toetsing aan de milieuwetgeving.

Ter bevordering van de coördinatie milieuwetgeving/ruimtelijke ordening wordt ter beoordeling van de aanvaardbaarheid van bedrijven op verschillende afstanden van het woonmilieu veelal gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bedrijvenlijst) zoals opgenomen in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". De in deze Staat opgenomen bedrijven zijn op basis van milieuaspecten ingedeeld in een categorie. Hiertoe zijn de aspecten geur, stof, geluid en gevaar kwantitatief beoordeeld, hetgeen zich weerspiegelt in een afstand van het bedrijf tot aaneengesloten woonbebouwing, die gewenst is om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Van elk van de aspecten is de gewenste afstand bepaald. Uit de vier verkregen afstanden wordt de uiteindelijke afstand afgeleid door de grootste daarvan aan te houden ("grootste afstand"). De indeling is als volgt opgebouwd:

categorie "grootste afstand" van enig milieuaspect
1 10 meter
1 en 2 30 meter
1, 2 en 3.1 50 meter
1, 2 en 3.2 100 meter
1 tot en met 4.1 200 meter
1 tot en met 4.2 300 meter
1 tot en met 5.1 500 meter
1 tot en met 5.2 700 meter

Middels functieaanduidingen (bedrijf tot en met categorie ..) is onderscheid gemaakt in de toegestane categorieën bedrijven binnen het gebied. De afstanden hebben als basis gediend voor de "zonering" zoals die op de verbeelding in beeld is gebracht.

Op basis van de afstandsnormen zoals die vermeld staan in de VNG-brochure is er destijds een zonering opgezet vanuit de gevoelige functies (woonbestemming) in de omgeving. Omdat het bedrijventerrein op meer dan 10, 30 respectievelijk 50 meter van de bestaande woningen ligt, komen zones voor bedrijvigheid tot en met categorie 3.1 niet voor. Het wordt ongewenst geacht om zwaardere bedrijven toe te laten dan bedrijven uit categorie 4. Hierbij wordt de volgende kanttekening gemaakt. De woning aan de Hazewinkelweg 8 is gelegen op een afstand van circa 80 meter van de bedrijventerreinbestemming. Bij onverkorte toepassing van de afstandsmaten zou een strook van circa 20 meter een functieaanduiding tot en met 3.1. kunnen krijgen. De genoemde afstandsmaten in de VNG-brochure zijn indicatief en zijn gebaseerd op gemiddelde bedrijven ten opzichte van een rustige woonwijk. De omgeving van het plangebied kan niet als een rustige woonwijk worden aangemerkt, maar kan worden ondergebracht onder gebiedstype "landelijk gebied met woningen". Daarbij kan één categorie gezakt worden, met als aandachtspunt het aspect geluid en het visuele aspect. Met betrekking tot het geluidsaspect kan vermeld worden dat de aan het bedrijf te verlenen vergunning afgestemd dient te zijn op de aanwezigheid van gevoelige functies. Het visuele aspect wordt niet relevant geacht gelet op het feit dat de bedrijfscategorie niets zegt over de massa en vormgeving van de bedrijfsbebouwing. Bovendien is feitelijk nauwelijks zicht op de locaties. Het gebied dat op basis van de tabel voor categorie 3.1 zou gelden is op de plankaart als gevolg van bovenstaande voor categorie 3.2. aangeduid. Voor de toepassing van de zonering wanneer een bouwperceel in twee zones valt, wordt verwezen naar de toelichting op de planregels.

3.5 Bodem

Door ARCADIS is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan "Jufferbeek-Zuid" een historisch onderzoek uitgevoerd conform NVN 5725 "Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek" om potentieel verdachte deellocaties binnen het plangebied in kaart te brengen. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in de "Rapportage Historisch onderzoek Jufferbeek-Zuid te Oldenzaal" (19 februari 2007).

Op basis van het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • De percelen Heideweg 9 en Veldweg 10 zijn verdacht ten aanzien van het voorkomen van asbest. Voor zover bekend is op geen van beide percelen in het verleden een bodemkundig onderzoek uitgevoerd.
  • Er is geen informatie aangetroffen, waaruit de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de kwekerij inzichtelijk wordt.
  • Binnen de onderzoekslocatie bevindt zich een (voormalige) demping op perceel sectie I, nummer 82. In het ter plaatse uitgevoerde bodemonderzoek is geen specifieke aandacht besteed aan de aanwezigheid van deze demping.
  • Op de onderzoekslocatie zijn in het verleden meerdere milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. Hiervan is het merendeel echter meer dan vijf jaar oud (de algemene geldigheid van een bodemonderzoek).
  • De onderzochte milieuhygiënische bodemkwaliteit in de verschillende onderzoeken voldoet aan de toekomstige functie voor bedrijfsterrein. Er zijn geen aanwijzingen dat zich binnen de onderzoekslocatie een geval van ernstige bodemverontreiniging bevindt.
  • In het grondwater is op meerdere locaties een concentratie van nikkel of koper aangetroffen boven de interventiewaarde. Omdat deze regionaal vaker worden aangetroffen is doorgaans geen nader onderzoek uitgevoerd.

In het kader van de verwerving van een groot aantal percelen binnen het plangebied is in de zomer van 2007 een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN 5707( Milieukundig bodemonderzoek Plangebied Jufferbeek-Zuid te Oldenzaal, Geofox-Lexmond, 13 augustus 2007, rapportnummer 20071277/JBAE). De resultaten van het historisch onderzoek vormden de basis van het onderzoeksprogramma. Voor het archeologisch onderzoek en voor het waterstructuurplan is ook bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij verspreid binnen het plangebied grondboringen zijn geplaatst. De resultaten van alle uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken tot nu toe en de zintuigelijke waarnemingen van de overige bodemonderzoeken zijn dusdanig dat er geen reden is om (hoge) kosten voor bodemsanering te verwachten. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is geschikt voor de toekomstige bestemming bedrijventerrein.

3.6 Historisch Onderzoek Bodemgebruik En Oorlogsschade

Door Eftas is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan " Jufferbeek-Zuid" een historisch onderzoek uitgevoerd naar bodemgebruik en oorlogsschade in het gebied Hazewinkel. Dit gebied overstijgt de begrenzing van het plangebied. De resultaten zijn neergelegd in de rapportage "Opsporing en kaartering van bodemgebruik in en oorlogsschade ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog met behulp van luchtfoto's en documentatie voor het gebied Hazewinkel/gemeente Oldenzaal" (3 mei 2002). Op basis van het feit dat in het gebied op de luchtfoto's geen bomkraters zichtbaar zijn mag aangenomen worden dat er ook geen blindgangers zijn.

3.7 Externe Veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

De veiligheidsregio Twente heeft per brief van 14 maart 2011 advies uitgebracht over deze paragraaf en dit advies is in het hiernavolgende verwerkt.

3.7.1 Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi)regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied geldt dat risicovolle inrichtingen in beginsel niet zijn toegestaan. Vrijstelling is mogelijk voor risicovolle inrichtingen, indien het plaatsgebonden risico op de grens van de inrichting niet meer bedraagt dan 10-6 dan wel, bij categoriale inrichtingen, de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen genoemde afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen. Vrijstelling voor risicovolle inrichtingen kan verder alleen worden verleend indien het groepsrisico verantwoord kan worden. Met deze voorwaarden is verzekerd dat er geen onaanvaardbare situaties ontstaan op het gebied van externe veiligheid, terwijl voor bedrijven wel maximale vestigingsmogelijkheden worden geboden.

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. In de plangebieden "Hazewinkel Noord-West" en "Hazewinkel Zuid-West" zijn risicovolle inrichtingen niet expliciet uitgesloten. Problemen worden echter niet verwacht, daar deze gebieden zijn gelegen op enige afstand en niet alle categorieën bedrijven zijn toegestaan.

3.7.2 Buisleidingen

Op 17 september 2010 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) gepubliceerd en op 01-01-2011 in werking getreden.

Het Besluit is gebaseerd op de artikelen 5.1, eerste lid, 5.2, eerste lid, en 5.3, eerste en tweede lid, en 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.37 en 4.3, eerste en tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

In het plangebied is één aardgastransportleidingen van de Gasunie gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het is de gasleiding N-528-91 met een uitwendige diameter van 6 inch en een werkdruk van 40,00 bar.

In het kader van het nieuwe Besluit is voor deze leiding een berekening uitgevoerd met behulp van het programma Carola.

Uit deze berekeningen blijkt, dat de 10-6-contour op 0 meter ligt en dat het groepsrisico beneden de orienterende waarde ligt. Wel neemt het groepsrisico toe, omdat de hoeveelheid mensen toeneemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekent dat de voorgenomen uitbreiding van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding door de komst van bedrijven weliswaar niet tot onaanvaardbare risico's leidt, maar wel tot een hoger risico.

Zie voor nadere informatie de bijlage: Berekening buisleiding.

Volgens het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt in het bestemmingsplan de ligging weergegeven van de aanwezige buisleidingen alsmede de volgens artikel 14 lid 1 Bevb daarbijbehorende belemmeringenstrook ten behoeve van onderhoud van de buisleiding. Deze belemmeringenstrook bedraagt tot 40 bar 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, vanaf 40 bar 5 meter, gemeten uit het hart van de leiding.

Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 3.7.4Verantwoording groepsrisico.

3.7.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in de loop van 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden.

Daarna is op 17 februari 2009 door de Basisnet-werkgroep Weg de eindrapportage "Voorstel Basisnet Weg" gepresenteerd en in oktober 2009 de definitieve eindrapportage. Op 18 februari 2010 is het ontwerp-Basisnet Spoor naar de Tweede Kamer gestuurd en dat is inmiddels op 9 juli 2010 als definitief vastgesteld.

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transport-route aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute.

Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort.

Weg

Uit het rapport "Risico's wegtransport gevaarlijke stoffen provincie Overijssel peiljaar 2002" blijkt dat over de A1 transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ter hoogte van het plangebied ligt de norm voor het plaatsgevonden risico (10-6 ) echter op 0 meter tot de as van de weg. Dit blijkt ook uit de Eindrapportage Basisnet Weg van oktober 2009. Wel is er sprake van een PAG. Er is geen knelpunt met betrekking tot het plaatsgebonden risico.

Daarnaast vindt er ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N342. Ook hier geldt dat er geen knelpunt is met betrekking tot zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico.

Water

Uit de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland blijkt dat het Twentekanaal het dichtstbijzijnde bevaarbare water is. Dit kanaal is gelegen op circa 7 km van het plangebied, en daardoor voor het plangebied niet relevant in het kader van externe veiligheid.

Spoor

De dichtstbijgelegen spoorlijn is het baanvak Hengelo - Bad Bentheim (Duitsland), dat door het plangebied loopt.

Op basis van risicoberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Bisschop Balderikstraat e.o.is bekend dat de plaatsgebonden 10-6-risicocontouur niet buiten de spoorinfrastructuur komt. Ook wordt de oriëtatiewaarde van het groepsrisico daar niet overschreden. Aangezien de Bisschop Balderikstraat e.o. een dichtbebouwde (woon)omgeving betreft met aan beide zijden van het spoor bebouwing, kan daaruit worden afgeleid dat ter hoogte van het plangebied Jufferbeek-Zuid het groepsrisico lager zal liggen.

Wel zal het groepsrisico toenemen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

3.7.4 Verantwoording groepsrisico

Inleiding

Het plangebied Jufferbeek-Zuid ligt tussen de snelweg A1, de provinciale weg N342 en de spoorlijn Hengelo – Oldenzaal. In de huidige situatie bestaat het gebied uit agrarisch gronden. Het gebied wordt ontwikkeld tot een bedrijventerrein. Daardoor is er sprake van een toename van het aantal aanwezigen in het gebied.

Risicobronnen

Binnen en rondom het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die vallen onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Het is wel mogelijk om nieuwe BEVI-inrichtingen toe te staan op basis van artikel 3.6.1d van de regels behorende bij het bestemmingsplan. Bij eventuele vestiging van BEVI-bedrijven op dit terrein wordt de regionale brandweer om advies gevraagd in verband met de verantwoording van het groepsrisico.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een tankstation te vestigen op de hoek van de Hazewinkelweg, waarbij de verkoop van brandbare gassen (LPG) echter is uitgesloten.

Rondom en binnen het plangebied bevinden zich wel meerdere transportassen als risicobron:

  • transport gevaarlijke stoffen over de weg: A1;
  • transport gevaarlijke stoffen over de weg: N342 (routering Oldenzaal);
  • transport gevaarlijke stoffen over het spoor: spoorlijn Hengelo – Oldenzaal;
  • transport gevaarlijke stoffen via buisleiding: 8” 40 bar-aardgastransportleiding.

Over het spoor worden voornamelijk brandbare vloeistoffen en brandbare gassen vervoerd. In mindere mate vindt ook transport van giftige vloeistoffen en gassen plaats. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een ongeval op deze spoorlijn. Op basis van de berekeningen, die zijn gemaakt in het kader van het bestemmingsplan Bisschop Balderikstraat e.o., is bekend dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour niet buiten de infrastructuur komt. Ook wordt daar de oriëntatiewaarde van het groepsrisico daar niet overschreden. Aangezien de Bisschop Balderikstraat e.o. een dichtbebouwde (woon)omgeving betreft met aan beide zijden van het spoor bebouwing, leiden wij daar uit af dat ter hoogte van het plangebied 'Jufferbeek-Zuid' het groepsrisico lager zal liggen. Wel is er sprake van een toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie door de toename van het aantal aanwezigen.

Daarnaast liggen de snelweg A1 en de provinciale weg N342 nabij (en deels binnen) het plangebied.

Beide wegen maken deel uit van de routering voor transport van gevaarlijke stoffen. Voor beide wegen geldt dat er geen knelpunten met betrekking tot plaatsgebonden risico en groepsrisico optreden (op basis van berekeningen binnen Basisnet Weg).

Door en rond het plangebied lopen buisleidingen voor het transport van aardgas. Voor de buisleidingen is een nadere analyse van de risico's opgesteld. De buisleiding door het plangebied is bepalend voor de risico's. De plaatsgebonden 10-6-risicocontour ligt op de buisleiding en de hoogte van het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

Ten slotte loopt er een 110 kV-hoogspanningsleiding parallel aan het spoor door het plangebied. De zone voor deze hoogspanningsleiding is ingevuld met een natuurzone en ontsluitingswegen en is vrijgehouden van objecten. Een voordeel hiervan is dat in de ruimte direct naast het spoor geen objecten zullen worden gerealiseerd en daardoor het groepsrisico veroorzaakt door het vervoer over de spoorlijn beperkt wordt gehouden.

Verantwoording groepsrisico

De nieuwe bestemming veroorzaakt een toename in de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied. Daarom is er een groepsrisicoverantwoording nodig.

Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan stelt het bevoegd gezag (de gemeente) het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid advies uit te brengen in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van een ramp of een zwaar ongeval, alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.

Het bestuur van de regionale brandweer heeft dit advies uitgebracht d.d. 14 maart 2011, kenmerk OV/RIB/MR/11002155. Dit advies ligt ten grondslag aan deze verantwoording van het groepsrisico.

Conform BEVI bevat de verantwoording van het groepsrisico de volgende onderdelen:

  1. 5. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen:
    het plangebied wordt ontwikkeld van overwegend agrarisch gebruik naar bedrijventerrein. Daardoor zal sprake zijn van een toename van het aantal aanwezigen in het gebied.
  2. 6. Het groepsrisico per risicobron en de bijdrage van toegelaten kwetsbare- en beperkt kwetsbare object aan de hoogte van het groepsrisico:
  3. 7. Indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
    De mogelijkheden van de gemeente om bronmaatregelen te treffen bij het spoor- en wegvervoer zijn zeer beperkt. De kaders daarvoor worden op landelijk niveau door ministeries bepaald. In dat kader heeft de minister van Infrastructuur en Milieu opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een zogenaamd basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen, onder andere voor het spoorvervoer. Binnen dit basisnet spoor wordt gekeken naar bronmaatregelen. Door deze maatregelen zal het groepsrisico dalen. Eén van de voorgenomen maatregelen is het warme-BLEVEvrij samenstellen van de treinen, waarbij tussen wagons met brandbare vloeistoffen en wagons met brandbare gassen een afstand van 18 meter wordt aangehouden. De kans op het worst-case BLEVE-scenario neemt daardoor af. Het is onbekend in hoeverre de maatregel daadwerkelijk voor het voorkomen van een warme BLEVE kan zorgen. Wel is bekend dat deze maatregel de hoogte van het groepsrisico aanzienlijk laat dalen.
  4. 8. Andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico met voor- en nadelen zijn niet overwogen.
  5. 9. Mogelijkheden van voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de naaste toekomst zijn niet voorzien.
  6. 10. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:
    Voorzieningen voor bluswater en bereikbaarheid zijn een noodzaak om de hulpdiensten in staat te stellen een effectieve bestrijdingspoging te ondernemen en zodoende de effecten van een voorzienbaar incident te beperken of zelfs te voorkomen.
    De bereikbaarheid van een incident op de spoorlijn is beperkt. Op de wegen is deze goed. Voor incidenten met gevaarlijke stoffen zijn grote hoeveelheden bluswater benodigd om een effectieve bestrijdingspoging door de hulpdiensten op te kunnen zetten. Met het oog op het risico van brand plaatsen wij 2 geboorde putten op het bedrijventerrein. Geboorde putten zijn een aanvullende bluswatervoorziening op de brandkranen. Doordat geboorde putten meer bluswater kunnen leveren dan brandkranen, zijn zij ook bruikbaar voor incidenten met gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van de locaties van de geboorde putten zullen wij rekening houden met de positie ten opzichte van de risicobronnen.
    Reeds in de huidige situatie is het mogelijk dat er zich een incident voordoet op het spoor. In een bebouwde omgeving leidt een incident met gevaarlijke stoffen tot een groot aantal slachtoffers. De capaciteit van de hulpverleningsdiensten schiet in die gevallen tekort, omdat deze capaciteit grotendeels gebaseerd is op de dagdagelijkse basiszorg. Voor grote rampen moeten de hulpdiensten gebruik maken van bijstand uit andere regio's. Bijstand is echter pas na langere tijd beschikbaar. Conform Maatramp en Operationele Prestaties Twente (2002) bereiden de hulpdiensten zich voor op maatscenario V (van ramptype 4 'ongeval met brandbare/explosieve stof in open lucht'). Dit komt overeen met een BLEVE-scenario bij een LPG-tankstation in bebouwd gebied. De spoorzone ter hoogte van het plangebied kan worden gekenmerkt als licht bebouwd. De capaciteit van de hulpdiensten zal echter bij een incident niet direct toereikend zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat met name op het gebied van geneeskundige hulpverlening nog tekorten in de benodigde capaciteit voor dit scenario worden geconstateerd.
  7. 11. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding om zich in veiligheid te stellen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet:
    Het bevorderen van zelfredzaamheid kan het aantal slachtoffers bij een incident verlagen. Bij zelfredzaamheid kan gedacht worden aan vluchtwegen (op objectniveau de richting van de uitgangen en op bestemmingsplanniveau de capaciteit van de wegen van de risicobron af), alarmering/voorlichting en het type aanwezigen in de omgeving van het spoor. In het plangebied zullen voornamelijk zelfredzame personen aanwezig zijn. Ook zijn er voldoende wegen die van de verschillende risicobronnen weg leiden.

Conclusie

Door de ontwikkeling van het gebied Jufferbeek-Zuid neemt het aantal aanwezigen in de nabijheid van de risicobronnen toe. Het groepsrisico wordt daardoor verhoogd. Er treden echter geen knelpunten op met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Bovendien liggen tussen de wegen en het spoor enerzijds en het plangebied anderzijds onbebouwde zones, waardoor het aantal slachtoffers bij een mogelijk incident wordt beperkt. Afstand tussen risicobron en risico-ontvanger is namelijk één van de meest effectieve maatregelen om slachtoffers te voorkomen. Andere effectieve maatregelen bevinden zich voornamelijk op het gebied van bronmaatregelen en zelfredzaamheid. Bronmaatregelen zijn reeds getroffen of voorgenomen door de verantwoordelijke partijen. Zelfredzaamheid is daarnaast voldoende, doordat er geen sprake is van verminderd zelfredzame personen en er voldoende vluchtwegen beschikbaar zijn.

Hoewel in de nieuwe situatie sprake is van een geringe toename blijft In alle gevallen het groepsrisico ver onder de oriënterende waarde. Gelet op de nieuwe functie als bedrijventerrein is een geringe toename aanvaardbaar.

Uit het voorgaande blijkt dat bij de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, binnen het invloedsgebied van de genoemde risicobronnen, geen sprake is van onevenredige- en onaanvaardbare risico's.

3.8 Hoogspanningsleiding

Parallel aan de spoorlijn ligt binnen het plangebied een hoogspanningsleiding. Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten kan gevaar met zich meebrengen. Door Essent is in het kader van het bestemmingsplan uit 2007 in een brief aan de gemeente (d.d. 19 januari 2007) aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan bij de realisatie van het bedrijventerrein. De brief is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Voor de bouw en het onderhoud van de bovengrondse hoogspanningsleidingen is de Nederlandse Norm 1060 (NEN 1060) van toepassing. Volgens deze norm gelden er afhankelijk van de situatie en het spanningsniveau, beperkte werk- en bouwhoogten binnen een strook van 18 meter links en rechts uit het hart van de hoogspanningsleiding, de zogenaamde zakelijk-rechtstrook. Binnen deze strook is het niet toegestaan snel- en hooggroeiende beplanting aan te brengen. Hier zal bij de uitvoering van het plan rekenschap aan worden gegeven.

In de brief worden voor 110 kV-hoogspanningsleidingen de aan te houden afstanden tot wegen en bouwwerken en dergelijke aangegeven.

De ophoging van het maaiveld van circa 0,40 tot (maximaal) 0,60 meter leidt qua belemmering voor de aanleg van het bedrijventerrein en de functionaliteit van de hoogspanning niet tot problemen. Wel zullen de beschikbare werkhoogten en bouwhoogten verminderd worden door de ophoging.

Recente aanvulling op het risicobeleid (oktober 2005) geeft aan dat in nieuwe situaties waarbij gevoelige functies in beeld zijn (met name daar waar langdurig kinderen verblijven) er zorg voor te dragen dat deze buiten de te berekenen zone van de hoogspanningsleiding worden geprojecteerd. Omdat dergelijke functies in het plangebied niet voorkomen wordt hieraan geen nadere aandacht besteed.

3.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het plan brengt ontwikkelingen met zich mee die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Ten behoeve van het bestemmingsplan " Jufferbeek-Zuid" is door ARCADIS een onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voor zwaveldioxide en koolmonoxide geldt dat in Nederland nauwelijks overschrijding van de normen plaatsvindt of wordt verwacht. Voor het Besluit luchtkwaliteit in 2001 in werking trad, golden in Nederland voor deze stoffen vergelijkbare grenswaarden, waardoor maatregelen om aan de grenswaarden te voldoen al zijn genomen. Hoewel de norm voor benzeen in het Besluit luchtkwaliteit 2005 is aangescherpt, zal de bijdrage van het bedrijventerrein minimaal zijn. Het verschil tussen de achtergrondconcentratie en de norm is voor deze drie stoffen te groot om door directe dan wel indirecte bijdrage van het bedrijventerrein te kunnen worden opgevuld. Voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen in beginsel wel overschrijdingen van de norm plaatsvinden.

De invloed van het bedrijventerrein op de luchtkwaliteit is opgedeeld in twee onderdelen. De activiteiten op het bedrijventerrein hebben een directe invloed op de luchtkwaliteit in de omgeving van het terrein. Het gaat hierbij om de bedrijfsactiviteiten en de ondersteunende processen (intern transport, ontstoffing/afzuiging/ventilatie en opslag gerelateerd). Daarnaast heeft de verkeersaantrekkende werking van de bedrijven een indirecte invloed op de luchtkwaliteit langs de ontsluitingswegen (zowel personenvervoer als aan- en afvoer van grond- en hulpstoffen en producten).

Het onderzoek is voor de volgende situaties uitgevoerd:

  • Directe invloed: van bedrijventerrein in 2008, 2010, 2015 en 2020 voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) met volledige invulling van het bedrijventerrein in 2008 (worst case benadering).
  • Indirecte invloed: realisatie jaar (2008) en de autonome ontwikkeling voor de jaren 2010, 2015 en 2020 met het plan (Jufferbeek-Zuid).
  • Cumulatie van wegverkeer en bedrijventerrein.

Directe invloed

In het onderzoek is er geen rekening mee gehouden dat door de verhoogde aandacht voor het aspect luchtkwaliteit en strengere emissie-eisen de emissie in de toekomst zal dalen en met name voor nieuw te realiseren bedrijven lager zal zijn dan het landelijk gemiddelde. Dit is een 'worst case' benadering. De concentratiebijdrage fijn stof en stikstofdioxide als gevolg van het bedrijventerrein Jufferbeek-Zuid is berekend op de grens van het industrieterrein. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met Standaardrekenmethode 3 conform de Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit. Ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof wordt met de realisatie van bedrijventerrein in alle situaties voldaan aan de eisen die gesteld worden in het Besluit Luchtkwaliteit 2005.

Indirecte invloed

De concentratiebijdrage fijn stof en stikstofdioxide van de autonome situatie met realisatie van het bedrijventerrein is berekend langs de ontsluitingswegen. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met Standaardrekenmethode 2 conform de Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit. Ten aanzien van stikstofdioxide en fijn stof wordt met de realisatie van bedrijventerrein in alle situaties voldaan aan de eisen die gesteld worden in het Besluit Luchtkwaliteit 2005.

Cumulatie directe en indirecte invloed

De cumulatie NO2 van directe en indirecte invloed langs N342 in het maatgevende situatiejaar 2008/2010 voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor de jaargemiddelde concentratie NO2 aan de zijde van recreatiegebied. De cumulatie NO2 langs de N342 (zuid) aan de zijde van bedrijventerrein voldoet in 2010 eveneens aan de grenswaarde van 40 µg/m³ als gevolg van in april 2007 aangepaste verwachting van de achtergrondconcentratie. In 2015 en 2020 wordt bij cumulatie van NO2 in alle gevallen voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor het jaargemiddelde concentratie. Voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is aan beide zijden van de N342 geen overschrijding van de grenswaarde geconstateerd. De toekomstige concentraties zullen nog lager zijn omdat de emissiecijfers voor wegverkeer ook naar beneden zijn bijgesteld.

3.10 Verkeer

Het verkeersaspect verdient de nodige aandacht in dit bestemmingsplan.

Het is de bedoeling om op drie locaties aan de rand van het bedrijventerrein ontsluitingen te realiseren voor gemotoriseerd verkeer:

  • ontsluiting op het noordelijke kruispunt van de huidige aansluiting Oldenzaal op de A1;
  • ontsluiting op het kruispunt Hengelosestraat-N342 (huidige situatie tweestrooksrotonde met drie takken);
  • ontsluiting op de Hazewinkelweg.

Voor de laatstgenoemde ontsluiting kan op circa 350 meter van de rotonde Hazewinkelweg-Hengelosestraat een T-aansluiting worden gemaakt. Binnen de natuurzone zal aansluitend op het fietspad een ondergeschikte route komen ten behoeve van ontsluiting bij calamiteiten.

Door ARCADIS is een berekening gemaakt van de verkeersafwikkeling op de twee ontsluitingen aan de zijde van de N342. Op basis van de uitkomsten kan een keuze worden gemaakt voor de toekomstige ontsluiting van het bedrijventerrein. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van intensiteiten uit het verkeersmodel voor 2020 en enkele uitgangspunten voor wat betreft het extra verkeer als gevolg van het bedrijventerrein. Voor de diverse uitgangspunten, de resultaten van de berekeningen en een meer uitgebreide beschrijving van de resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar de memo "Ontsluiting bedrijventerrein Jufferbeek Oldenzaal" (16 maart 2007).

Uit de berekeningen worden de volgende conclusies getrokken:

  • Ontsluiting van bedrijventerrein Jufferbeek op de kruispunten aan de A1 zijde en ter hoogte van de turborotonde Hengelosestraat zorgen beiden voor een grote verkeersbelasting van het kruispunt in 2020.
  • Een enkelstrooksrotonde (met of zonder bypasses) is op beide kruispunten geen reële kruispuntoplossing, gezien de verkeersbelasting.
  • Een tweestrooksrotonde kan op het kruispunt A1-N342-Jufferbeek het verkeer voldoende afwikkelen in 2020, maar heeft een beperkte toekomstvastheid.
  • Een tweestrooksrotonde kan op het kruispunt Hengelosestraat-N342-Jufferbeek het verkeer onvoldoende afwikkelen. Door de grote verkeersstroom op de "hoofdrichting N342-Hengelosestraat (relatie A1-Oldenzaal) is voor het verkeer afkomstig uit de richting Hengelo (ochtendspits) en Jufferbeek (avondspits) door de hoge intensiteit op de rotonde niet goed mogelijk om zich voldoende af te wikkelen. Er zijn te weinig hiaten om de rotonde op te rijden.
  • Met verkeerslichten kunnen zowel het kruispunt Hengelosestraat als aansluiting A1 voldoende worden afgewikkeld.

De aanleg van verkeerslichten op beide kruispunten is gezien het bovenstaande een reële mogelijkheid. Voor het kruispunt aansluiting A1 heeft dit het voordeel dat er meer gestuurd kan worden en dat daarmee eventuele terugslag op de A1 kan worden voorkomen. Voor het kruispunt Hengelosestraat heeft dit het voordeel dat er voldoende afwikkeling voor het verkeer vanaf de Hengelosestraat en de Jufferbeek in de avondspits kan worden gerealiseerd. Dit is overigens niet alleen een verwacht knelpunt indien de Jufferbeek op de huidige turborotonde wordt aangesloten. De verwachting is dat door de autonome groei van het verkeer de huidige turborotonde voor 2020 zonder uitsluiting van de Jufferbeek een knelpunt wordt.

De kruispunten kunnen echter niet op zichzelf worden beschouwd, aangezien bij beide kruispunten op circa 300 meter een ander kruispunt ligt. Op korte onderlinge afstand van elkaar is het belangrijk dat een logisch verkeersbeeld voor de weggebruiker blijft bestaan, waarin afwisseling van kruispunten met verkeersregelinstallatie en rotonde niet de aanbeveling heeft. Bovendien beïnvloeden deze twee type kruispunten elkaar sterk in de kwaliteit van de verkeersafwikkeling: verkeerslichten zorgen voor "pelotonvorming" terwijl een rotonde normaal gesproken zorgt voor een gelijkmatige afwikkeling van het verkeer.

Fiets- en voetgangersverkeer heeft geen invloed op de afwikkeling van het autoverkeer in en om het plangebied. De parallelweg langs de N342, het pad langs de Hazewinkelweg en de Heideweg door het bedrijventerrein zijn de belangrijkste routes.

In de memo van ARCADIS d.d. 12 oktober 2010 zijn de mogelijkheden uiteengezet voor de verkeersafwikkeling vanaf de N342 richting de A1. Om o.a.het verkeer vanaf de N342 richting A1 te kunnen 'sturen', heeft de in de memo genoemde sub-variant 1b de voorkeur. De rechtsafbeweging vanaf de N342 richting A1 (Hengelo) wordt hierbij opgenomen in de verkeersregeling. In het bestemmingsplan wordt ruimte gereserveerd voor 2 opstelvakken voor rechts afslaand verkeer. De voorbeelduitwerking van het kruispunt is hieronder weergegeven en is een uitsnede van het ontwerp van Arcadis Blad 4, tekening 08, Versie E d.d. 3 november 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP14005-va01_0003.png"

Uitsnede Blad 4, tekening 08

3.11 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. In verband met de voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein is in september 2005 door adviesbureau Eelerwoude een onderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Dit om een beeld te krijgen van de aanwezige beschermde soorten. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Voor de uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de rapportage "Flora- en faunaonderzoek Jufferbeek-zuid, Gemeente Oldenzaal" (13-10-2005).

Soortbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Binnen het gebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. De schrale bermvegetaties langs de N342 en de spoorbaan en de bloemrijke vegetaties langs de beek kunnen door het handhaven en ontwikkelen van de groenzones behouden blijven.

Binnen het gebied zijn territoria van 37 broedvogels vastgesteld. Van deze lijst komen huismus, ringmus en kneu voor op de Rode lijst met de kwalificatie "gevoelig". Binnen het plangebied is een klein aantal minder algemene soorten aangetroffen. Opvallend is de aanwezigheid van de geelgors en de boompieper. Alle aangetroffen vogelsoorten hebben een beschermde status. De meeste territoria komen voor binnen de bestaande en toekomstige groenzones. Toch zullen naar verwachting soorten verdwijnen door de nieuwe inrichting van het gebied.

Er zijn destijds vier vleermuissoorten aangetroffen in het gebied, de gewone dwergvleermuis, de grootoorvleermuis, de laatvlieger en rosse vleermuis. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd. De waarnemingen concentreren zich in de omgeving van de Heideweg. Er is geen sprake van belangrijke vliegroutes in het gebied. Ten minste één kolonieplaats (vermoedelijk twee) is aangetroffen in bebouwing tussen de Heideweg en Veldweg.

Binnen het gebied is verder een populatie van hazen aanwezig. Het konijn is verspreid in het gebied waargenomen. Verder werd een ree aangetroffen. Andere zoogdieren, zoals eekhoorn, egel, vos, wezel, hermelijn en bunzing werden niet aangetroffen, maar zullen gelet op aanwezige biotopen waarschijnlijk voorkomen. Haas en ree zullen, daar waar ze in de aan te leggen ecologische verbindingszone en de groene geleding langs de spoorzone geen plek vinden, moeten uitwijken naar aangrenzende gebieden, zoals naar de omgeving van 't Holthuis via de huidige faunapassage het spoorviaduct. Voor kleinere soorten blijft geschikt leefgebied aanwezig in de groenzones.

De naast het plangebied gelegen beek vormt waarschijnlijk het enige voortplantingsbiotoop voor amfibieën binnen het gebied. De waterloop langs het spoor valt namelijk droog in het begin van de zomer. In de beek is de beschermde vissoort het bermpje aangetroffen. Andere volgens literatuur voorkomende soorten, zoals baars en paling zijn niet beschermd. Gelet op het feit dat in dit gebied geen wijzigingen plaatsvinden, wordt er geen of maar een beperkt effect verwacht.

Wezenlijke effecten zijn te verwachten op fauna die leeft in een open en halfopen, overwegend agrarisch landbouwtype en op fauna van bossen. Binnen het projectgebied gaat het om de soorten kievit, ringmus, torenvalk, haas en ree. Het gaat om landelijk vrij algemeen voorkomende soorten. Van een effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten is dan ook geen sprake.

Uiteraard moet de zorgplicht zonder meer in acht worden genomen. Dit betekent dat alleen buiten het broedseizoen sloop- en of bouwwerkzaamheden uitgevoerd mogen worden.

Omdat veel diersoorten gevoelig zijn voor verlichting wordt geadviseerd hier spaarzaam mee om te gaan.

Vermoed wordt dat een aantal vleermuizen naar Het Hulsbeek vliegt om hier te foerageren. Er wordt daarom gepleit voor een aaneengesloten groenstructuur, zodat uitwisseling mogelijk blijft. Sloop van gebouwen kan het beste plaatsvinden in augustus of september.

De meeste van de aangetroffen beschermde soorten komen algemeen voor en zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht. Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden, zal hoogstwaarschijnlijk geen ontheffing voor vogels noodzakelijk zijn. Geadviseerd wordt voor de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis een ontheffing aan te vragen. Tevens wordt met betrekking tot deze soorten geadviseerd een beperkt nader onderzoek uit te voeren in de periode april-juli om de exacte locatie te bepalen.

In mei en juni 2007 heeft nader onderzoek plaatsgevonden door Eelerwoude, wat is neergelegd in een rapport van 5 juli 2007. Tijdens twee avondbezoeken zijn vier soorten vleermuizen waargenomen: de gewone dwergvleermuis, de rosse vleermuis, de laatvlieger en de gewone grootoorvleermuis. Verder zijn hazen, een ree, een egel en een houtsnip waargenomen.

Bepaald is welke effecten te verwachten zijn op de vleermuispopulatie. Voor de gewone dwergvleermuis geldt dat door het slopen van de gebouwen sprake zal zijn van verstoren van vaste rust- of verblijfplaatsen. Voor de laatvlieger geldt dat de effecten op de populatie bij sloop van de verblijfplaats waarschijnlijk beperkt zijn, maar dat het aanvragen van een ontheffing in verband met het verstoren van de verblijfplaats noodzakelijk blijft. Voor de gewone grootoorvleermuis en de rosse vleermuis worden de negatieve effecten als beperkt ingeschat. Aangezien vleermuizen tot de groep van strikt beschermde soorten horen, zal er voor de soorten waarop een negatief effect wordt verwacht, de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger, een ontheffing in het kader van de Flora en faunawet worden aangevraagd.

Ten goede van de vleermuizen is de ambitie om bij de uitvoering van het plan onnodige verstoring van vleermuizen door overmatige terreinverlichting te voorkomen. Ten aanzien van de toepassing van zowel openbare straatverlichting als terreinverlichting zal in dit kader nader onderzoek worden uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij (1 tot ongeveer 4 kilometer) een speciale beschermingszone (sbz) ligt als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gebieden aangewezen als zogenaamde speciale beschermingszone. Ten oosten van Oldenzaal ligt op een afstand van circa 3 kilometer van het plangebied de speciale beschermingszone "Landgoederenzone Oldenzaal" die is aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn.

De "Landgoederenzone Oldenzaal" is aangewezen als belangrijk gebied voor de Kamsalamander en voor de habitattypen "Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Haagbeukenverbond" en "bossen met Zwarte els en Es".

Vanwege de afstand van het plangebied tot de speciale beschermingszone en de aard van het tussenliggende gebied (bebouwing) kan gesteld worden dat de nieuwe bebouwing geen significant negatieve effecten heeft op de doeltypen waarvoor het habitatrichtlijngebied "Landgoederenzone Oldenzaal" is aangewezen.

Boscompensatie

Binnen het plangebied komen enkele bospercelen voor die als gevolg van de bedrijfsontwikkeling zullen verdwijnen. In zijn totaliteit zal circa 6,84 hectare vervangbaar bos verwijderd worden. Het in ieder geval te behouden bos valt op de plankaart binnen de bestemming NATUUR. Het betreft:

  • grote delen van een perceel bos ter hoogte van de rotonde N342/Hengelosestraat;
  • een bosperceel gelegen in de strook parallel aan de spoorzone ter breedte van circa 30 meter.

Grote delen van deze bospercelen zullen deel gaan uitmaken van de nieuw te vormen ecologische verbindingszone zoals deze in het plan wordt gerealiseerd.

Binnen het plangebied is in beperkte omvang aanwezig een oude bosgroeiplaats zoals aangegeven in de historische atlas. De aangeduide historische locatie is feitelijk niet meer aanwezig en in gebruik als weidegrond/kwekerij.

Door de provincie Overijssel is aangegeven dat voor de te verwijderen bospercelen een compensatiefactor van 1,3 van toepassing is indien de te plegen compensatie aansluit bij de provinciaal ecologische hoofdstructuur. Indien geen aansluiting gevonden kan worden bij de provinciaal ecologische hoofdstructuur is de compensatiefactor van 1,7 van toepassing.

Ten aanzien van de te realiseren boscompensatie zal de gemeente Oldenzaal 8,9 hectare bos gaan compenseren. Ten aanzien van de invulling van deze compensatie staat de gemeente het volgende voor.

Binnen het plangebied

  • Binnen het plangebied zal in de ecologische verbindingszone circa 0,96 hectare bos gecompenseerd kunnen worden.
  • Binnen het plangebied zullen ter hoogte van de spoorzone de huidige aanwezige (en te behouden) bospercelen worden versterkt met nieuw aan te planten bos opdat van het spoorviaduct ter hoogte van de A1 tot het viaduct Hazewinkelweg een aaneengesloten bosperceel ontstaat. In de spoorzone zal hiertoe voor circa 0,66 hectare bos gecompenseerd kunnen worden. Hierbij zal voor wat betreft het te poten assortiment en/of de specifieke inrichting in verticale zin rekening gehouden moeten worden met de hoogspanningsleiding.

Buiten het plangebied

Boscompensatie kan worden gerealiseerd met het doen van beroep op de door de provincie op te richten boscompensatie bank. De gemeente Oldenzaal kiest er in eerste instantie voor om de compensatie te realiseren in en om Oldenzaal aansluitend aan de, ruimschoots voorhanden, provinciaal ecologische hoofdstructuur mede ter versterking van deze ecologische structuur rond Oldenzaal.

De gemeente Oldenzaal is momenteel met de Dienst landelijk gebied (DLG) in gesprek ten einde circa 5,43 hectare landbouwgrond, in eigendom van de gemeente Oldenzaal, te verkopen ten gunste van een boerderij verplaatsing in het reconstructiegebied Saasveld-Gammelke. De DLG zal op basis hiervan zorgdragen voor de realisering van 6,0 hectare boscompensatie. Deze boscompensatie zal worden uitgevoerd in het reconstructiegebied Saasveld-Gammelke.

Momenteel is de DLG met de provincie in gesprek ten einde de boscompensatie in te vullen.

Indien hierover geen overeenstemming wordt bereikt dan zullen de genoemde gronden, (kadastraal bekend gemeente Weerselo sectie H nr. 602 en nr. 1360) worden ingezet als boscompensatie. Daarnaast zijn er voldoende verzoeken om realisering boscompensatie van particuliere eigenaren in en om Oldenzaal met het voornemen om een landgoed in het kader van de Natuurschoonwet. Boscompensatie vindt eerst dan plaats na goedkeuring ervan door de provincie en nadat er een privaatrechtelijke overeenkomst (vestiging erfdienstbaarheid) is gesloten en het bestemmingsplan ter plaatse wordt gewijzigd in de bestemming bos. Ten gunste van deze compensatie vindt een vergoeding plaats voor de waardevermindering, inplant en beheer (2 jaar). Binnen de exploitatie van dit plangebied wordt rekening gehouden met de te plegen boscompensatie en bijbehorende vergoeding van kosten. Op basis van het initiatief van DLG en de binnenplanse compensatie dient circa 1,28 hectare bos middels particuliere overeenkomsten gerealiseerd te worden binnen de periode van totstandkoming van dit bestemmingsplan.

Omdat voor onderhavig plan sprake is van een consoliderend plan, wordt een update van het ecologisch onderzoek niet nodig geacht.

3.12 Archeologie

Ingevolge het verdrag van Malta is het noodzakelijk om te bezien of in het plangebied sprake is van te verwachten oudheidkundige waarden. De Archeologische Monumentenkaart (AMK) geeft een overzicht van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland. Daarnaast geeft de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) een globaal overzicht van de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen. Op basis van dit kaartmateriaal kan vermeld worden dat in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig zijn, maar dat er grotendeels een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Voor een klein gebiedje ten zuidwesten van de Heideweg geldt een hoge verwachtingswaarde. In opdracht van de gemeente is door Vestigia een nadere verfijning van de IKAW uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een archeologische waarden- en beleidskaart voor het gehele grondgebied van de gemeente Oldenzaal, inclusief plangebied Jufferbeek-Zuid. Voor het plangebied wijkt de uitkomst van dit onderzoek niet wezenlijk af van de IKAW.

Omdat de werkzaamheden die samenhangen met de aanleg van het bedrijventerrein gepaard zullen gaan van bodemverstorende ingrepen is het in het kader van de (inter)nationale wetgeving verplicht voorafgaand hieraan een archeologisch onderzoek uit te voeren. In opdracht van ARCADIS heeft Archeological Research & Consultancy (ARC bv) dit onderzoek uitgevoerd.

Voorafgaand aan het veldwerk is op 11 januari 2006 een beknopte voorbereidende bureaustudie verricht. De hiervoor benodigde gegevens zijn in hoofdzaak ontleend aan de archeologische inventarisatie van Vestigia. Conform de aanbevelingen op de beleidsadvieskaart is voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden op het terrein een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van een geoarcheologisch booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd tussen 16 en 23 januari 2007. Het inventariserend veldonderzoek (IVO) dient ertoe, vast te stellen of er archeologische resten in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, wat de potentiële aard en omvang hiervan is en of de voorgenomen werkzaamheden in het plangebied eventueel een bedreiging vormen voor het bodemarchief.

Conclusies

De onderzoekslocatie ligt in een dekzandgebied ten westen van Oldenzaal. Een deel van de locatie is bebost. Hier worden over het algemeen (deels) intacte podzolbodems aangetroffen. Het overige deel van de onderzoekslocatie is geëgaliseerd en is voornamelijk in gebruik als weiland. Hierdoor is in dit deel van de locatie de podzolbodem veelal verdwenen. In de genomen monsters is in een elftal boringen houtskool aangetroffen. Daarnaast is in één boring een vuursteensplinter aangetroffen, die het gevolg is van vuursteenbewerking. In twee boringen is aardewerk uit de Middeleeuwen of Nieuwe Tijd aangetroffen.

Aanbeveling

Tijdens het onderzoek zijn relatief weinig archeologische indicatoren aangetroffen. Omdat de oorspronkelijke podzolbodem op veel plaatsen, met name op de beboste delen, intact is kan niet worden uitgesloten dat er op de onderzoekslocatie bewoningssporen zijn te vinden. De onderzoekslocatie kan dan ook niet zonder meer worden vrijgegeven. Geadviseerd wordt dan ook om een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Een dergelijk proefsleuvenonderzoek heeft voornamelijk zin op de terreindelen waar een intacte podzol is aangetroffen. De meest kansrijke locaties van dit deel zijn, gezien de aanwezigheid van archeologische indicatoren, de centraal gelegen dekzandrug en het beboste zuidwestelijke deel van het plangebied. Of, en welk deel van, het plangebied in aanmerking komt voor vervolgonderzoek, zal in overleg met het bevoegd gezag, de provincie Overijssel moeten worden vastgesteld. Voor een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. Voor de delen die door het bevoegd gezag worden vrijgesteld van verder archeologisch onderzoek geldt dat wanneer er tijdens grondwerkzaamheden archeologica worden aangetroffen, dit onverwijld aan het bevoegd gezag gemeld dient te worden.

3.13 Water

Het plangebied valt binnen de grenzen van het beheergebied van het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap draagt zorg voor een integraal waterbeheer. Integraal waterbeheer richt zich op het beheer, herstel en ontwikkeling van duurzame watersystemen, rekening houdend met ruimtelijke ordening, milieu, natuur en landschap. Bij ontwikkelingen dient het planproces via de watertoets uitgevoerd te worden. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Door ARCADIS is een waterhuishoudingsplan opgesteld. Bij het opstellen van de rapportage heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden met het Waterschap. Hieronder word het waterhuishoudkundig ontwerp voor het gebied weergegeven. Uitgangspunten en de rest van het rapport zijn te vinden in de Bijlage.

Toekomstige hoogteligging

Het toekomstig wegpeil wordt bepaald door de volgende factoren:

  • Het halen van de ontwateringsnormen voor wegen en woningen;
  • Het kunnen aansluiten op de bestaande omgeving;
  • Het hydraulisch functioneren van het rwa-stelsel in relatie met de benodigde hoogteligging van de bergingszones.

Op basis van de geohydrologische gebiedsbeschrijving is een gemiddeld hoogste grondwaterstand aangehouden oplopend van NAP +30,40 m in het westen naar NAP +31,30 m tot + 31,50 m in het midden en NAP +31,50 m tot +32,00 m in het oosten van het plangebied.

De maatgevende aansluithoogtes rondom het plangebied liggen ten opzichte van de genoemde GHG's boven de ontwateringsnorm van 0,70 m-wegpeil. De aansluithoogtes zijn daarom als uitgangspunt gehanteerd voor de toekomstige wegpeilen.

De huidige greppel in de geplande groenzone langs de N342 wordt gedempt. Om een eventuele verslechtering van de huidige ontwateringsituatie te voorkomen wordt geadviseerd een drain (ø160 mm) aan te leggen op 0,80 m-mv met een afvoer op de zuidwestelijke watergang (conform de huidige situatie).

Ontwerp verbeterd gescheiden stelsel

  • Regenwaterstelsel
    Het regenwaterstelsel voert onder vrij verval af naar het regenwatergemaal. Na 25% vulling van het stelsel zal het gemaal stoppen met het verpompen van regenwater. De overlopen op de bergingszones zullen vervolgens snel in werking treden om water op straat bij hevige neerslag te voorkomen.
    Bij extreme buien groter dan een bui 08 wel kan water op straat optreden. Dit wordt als acceptabel beschouwd, mede doordat de kavels hoger worden aangelegd en de weg als goot kan optreden richting lager gelegen openbare groenzones (spoorzone of randzone N342).

    Beschikbare berging
    De berging is groter dan de gewenste 4 mm, behorend bij het referentiestelsel van een verbeterd gescheiden stelsel. Oorzaak van de relatief grote bergingscapaciteit is de benodigde diameter om het stelsel hydraulisch goed te laten functioneren.
  • Vuilwaterstelsel
    Het vuilwaterstelsel is opgebouwd uit buizen met diameter 250 mm en voert onder vrij verval af naar het vuilwatergemaal. Het gemaal is centraal gelegen nabij de spoorzone. Op deze manier kan het vuilwaterriool zoveel mogelijk met het maaiveld mee worden gelegd en worden extreem diepe leidingen voorkomen. Het gemaal voert via een persleiding af richting de bestaande persleiding in de Hazewinkelweg.
    Bergingscapaciteit
    Als uitgangspunt is gehanteerd dat het vuilwaterriool maximaal over 12 uur berging moet beschikken. Bij een afvalwaterprognose van 12,0 m3/h geeft dit een benodigde berging van 144 m3. De totale lengte in het dwa-stelsel bedraagt 2.980 m dit geeft een beschikbare berging van 146 m3.

Ontwerp bergingszones

Bij hevige neerslag wordt het hemelwater, afkomstig van het verharde oppervlak, via het verbeterd gescheiden stelsel afgevoerd naar de bergingszones. De zones moeten voldoende capaciteit hebben om de maatgevende neerslagsituatie (T=10 +10%) te kunnen bergen, voordat afgevoerd mag worden op het oppervlaktewater.

De bergingszones hebben allen een aanvoer vanuit een regenwateroverstort. Deze aanvoer is door de kenmerken van het rioolstelsel niet overal gelijk. Om de bergingszones toch optimaal te benutten lopen de bergingszones (behalve zone B4) in elkaar over.


Nut en noodzaak bergingszone B1
Bergingszone B1 is uit nood gecreëerd om een rechtstreeks lozing van de benodigde RWA-overstort te voorkomen. De RWA-overstort is noodzakelijk om water op straat te voorkomen. Op deze manier is een maximaal haalbare berging gerealiseerd en is niet direct sprake van een overloop naar oppervlaktewater bij lage neerslagintensiteiten. De berging bedraagt 501 m3 (inhoud rwa-stelsel + inhoud bergingszone) dit komt overeen met ruim 20 mm.


Opbouw bergingszone

De bergingszones worden natuurlijk ingericht. Dat wil zeggen dat ze afwisselend een smal en breed bodemprofiel krijgen. De bergingszone krijgt een habitat van watergebonden (doel)soorten bestaande uit structuurrijke oevervegetaties, struwelen, natte graslanden, ruigten en open water. Belangrijk aandachtspunt is dat de zone te aller tijden zijn bergende functie moet behouden.

Inpassing Jufferbeek

De ecologische verbindingszone gereserveerd in het bestemmingsplan leent zich uitstekend voor het inpassen van de Jufferbeek. De Jufferbeek vraagt een ruimtebeslag van 20 à 25 m en kan meanderen door de groenzone. De Jufferbeek is in de winter watervoerend en valt in de zomer veelal droog.

Het tracé is vastgesteld in nauw overleg met de Milieu Overleg Oldenzaal (MOO). Het adviesbureau Sylvester uit Oldenzaal heeft namens de gemeente Oldenzaal opdracht gekregen de te verleggen Jufferbeek verder uit te werken. Dit onderhavige waterhuishouding- en rioleringsplan dient hiervoor als basis.

Onderdoorgang rijksweg N342

Tijdelijke afvoersituatie

Op dit moment is de aanleg van een nieuwe duiker onder N242 niet haalbaar. In overleg met het waterschap Regge en Dinkel en gemeente Oldenzaal is een tijdelijke afvoersituatie overeengekomen.

In de tijdelijke situatie is een afvoer op "het Hulsbeek" toegestaan. Dit gebeurt door gebruik te maken van de bestaande duiker onder de N342 met een afvoer op "het Hulsbeek". Voorwaarde is dat in deze tijdelijke situatie de Jufferbeek grotendeels blijft afvoeren richting de Stakenbeek. Dit gebeurt door de oude Jufferbeekloop te behouden en de waterstroom met een regelbare constructie nabij de onderdoorgang van het spoor te splitsen, waarbij de hoofdafvoer op de Stakenbeek gericht blijft.

Toekomstige afvoersituatie

Voor de uiteindelijke afvoersituatie (eindfase) worden de toekomstige ontwikkelingen afgewacht. Als blijkt dat in de eindfase de duiker onder de provinciale weg nog niet is of kan worden aangelegd moeten andere oplossingen worden gevonden met als doel de (nieuwe) Jufferbeek in zijn geheel op de Stakenbeek af te laten voeren.

Vooralsnog is het de bedoeling om een nieuwe duiker onder de N342 te realiseren die aansluit op de bestaande bermsloot aan de noordzijde langs het huidige ruiterpad. De oude Jufferbeekloop langs het spoor richting de Hazewinkelweg komt te vervallen en wordt vervangen door bergingszone met een overloop op de nieuwe Jufferbeekloop.

Hoofdstuk 4 Het Plan

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het plan voor het bedrijventerrein beschreven en wordt tevens ingegaan op het aspect beeldkwaliteit en de juridische planopzet.

4.2 Planbeschrijving

De hoofdstructuur van het bedrijventerrein Jufferbeek-Zuid wordt grotendeels bepaald door de bestaande structuurbepalende elementen rijksweg A1, provinciale weg N342, Hazewinkelweg, spoorlijn en hoogspanningsleiding. Verder zijn de te realiseren interne verkeersstructuur en de aan te leggen ecologische verbindingszone zeer bepalend. De aanwezige kwekerij zal na enkele jaren verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de meeste boselementen en bebouwing. Afbeelding 2 geeft de opzet van het bedrijventerrein weer. Op de plankaart zijn naast de diverse bestemmingen en aanduidingen diverse profielen weergegeven.

Ecologie

In het gebied ten zuiden van de Heideweg, maar ook in het gebied langs de spoorbaan zal een 75 meter brede ecologische verbindingszone worden aangebracht, in aansluiting op de aan de andere zijde van de spoorlijn gelegen groenstructuur. De ecologische zone vormt een verbinding tussen de landgoederen die tussen Hengelo, Enschede en Oldenzaal en Het Hulsbeek zijn gelegen. Deze verbindingszone is van belang voor een natuurlijke verspreiding, verplaatsing en uitwisseling van insecten, kleine zoogdieren en vogels. De ecologische zone wordt in hoofdzaak gevormd door de Jufferbeek, bestaand bos en bergingsvijvers. De zone sluit aan op Het Hulsbeek door de aanleg van faunavoorzieningen.

Er heeft een overweging plaatsgevonden over het wel of niet terugbrengen van de Jufferbeek ten zuiden van de Heideweg door het oude beekdal. Er is voor gekozen om de huidige loop langs de Hazewinkelweg te handhaven. De Jufferbeek moet gescheiden blijven van in de ecologische zone aan te leggen bergingswater en de aan de andere zijde van de N342 aanwezige visvijver. Bij aanleg langs het oude beekdal en de visvijver zal een hoogteverschil overbrugd moeten worden. Dit is praktisch en technisch gezien een probleem en een mogelijke oplossing brengt hoge kosten met zich mee. De keuze voor handhaving van de loop langs de Hazewinkelweg wordt ondersteund door het Waterschap.

Bedrijventerrein

Door de ecologische verbindingszone ten zuiden van de Heideweg wordt het plangebied in feite in tweeën gesplitst.

Het zuidelijke terrein is het grootst. Het heeft een oppervlakte van circa 15 hectare. De ontsluiting van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein zal plaatsvinden nabij de A1 en ter hoogte van de Hengelosestraat. In het bestemmingsplan is ruimte gegeven om de huidige rotonde te vervangen door een kruispunt met verkeersregelinstallatie. De bestaande parallelweg langs de N342 is momenteel een route voor fietsers en landbouwverkeer. Deze weg blijft gedeeltelijk gehandhaafd en zal deels een functie gaan vervullen voor de ontsluiting op het bedrijventerrein. Daar zal de bestaande weg worden verbreed.

Het noordelijke terrein heeft een oppervlakte van circa 8 hectare en wordt primair ontsloten vanaf de Hazewinkelweg. Verder is er gekozen voor een verkeersverbinding door de ecologische zone. Binnen de te realiseren ecologische verbindingszone zal de Heideweg als fietspad (bestaand tracé) gaan fungeren. Deze sluit aan de noordoostzijde aan op de aanwezige tunnel. Aan de zuidzijde wordt een toegangsweg voor de brandweer aangelegd met halfverharding.

Op de hoek aan de Hazewinkelweg bestaat de mogelijkheid om een tankstation te realiseren. In de rapportage "Onderzoek naar nieuwvestiging van een tankstation" van de gemeente (24 november 2005) wordt deze locatie als voorkeurslocatie genoemd. De ontsluiting dient daarbij plaats te vinden via het bedrijventerrein.

Doel is om binnen het bedrijventerrein zowel grote als kleine kavels uit te geven voor bedrijven in een lichte of zwaardere milieucategorie. De omvang van de kavels zal ongeveer tussen de 2.000 m2 en 2 hectare liggen. Er moet geparkeerd worden op de eigen bedrijfskavels. Intensief ruimtegebruik en segmentering zijn thema's die bij de verdere uitwerking van het plan aandacht krijgen.

Water

In het plan is ruimte voor water binnen de bestemmingen Groen en Natuur. De vorm waarin (zichtbaar permanent water, al dan niet met kademuur, een wadi of een wat natuurlijker ingerichte waterstrook met fluctuerende waterstanden en een rietkraag en dergelijke) moet nog nader worden ingevuld tijdens een integrale uitwerking van de strook langs de N342 en de strook langs de spoorlijn.

Landmark

De aan de A1 gelegen zuidelijke punt dient als een belangrijke zichtlocatie te fungeren. Ook op deze locatie dient extra aandacht aan de kwaliteit van de bebouwing en de omgeving te worden besteed. De locatie leent zich voor een landmark in de vorm van (hogere) bebouwing of een anderszins opvallend bouwwerk. Er geldt hier, in afwijking van de algemene bouwhoogte van 12 meter, een bouwhoogte van maximaal 25 meter.

Parkmanagement

Om de gewenste kwaliteit op het bedrijventerrein ook op de lange termijn zeker te kunnen stellen is het verplicht als ondernemer lid te worden van de parkmanagementorganisatie.

Parkmanagement is een organisatievorm waarin de samenwerking tussen bedrijven van een bedrijventerrein onderling en tussen deze bedrijven en de gemeente is vastgelegd. Om goede en deels ook bindende afspraken met elkaar te kunnen maken, worden de eigenaren in het gebied lid van een speciale vereniging. Samen met de gemeente is de vereniging verantwoordelijk voor de inrichting, het beheer en het onderhoud van de openbare ruimte die zich uitstrekt van gevel tot gevel. Dit is de ruimte vóór de bedrijfsgebouwen tot aan de openbare weg, ook wel het gezamenlijke voorterrein genoemd. Het beleid van de gemeente is erop gericht om, binnen de kaders van het (nog op te stellen) beeldkwaliteitsplan, de ondernemers zo veel mogelijk vrij te laten in de ontwikkeling en inrichting van het eigen terrein. Wel zijn de ondernemers gehouden de inrichting van het gebied vanaf het bedrijfspand tot aan de openbare weg samen met de buurondernemers en de gemeente te realiseren. Eenheid in het gebruik van materialen en groenvoorzieningen is één van de aspecten waar op wordt gelet.

Het onderhoud zal op gemeenschappelijke basis geschieden. Jaarlijks dient door de ondernemers hiertoe een bedrag te worden afgedragen aan de vereniging, gebaseerd op het individuele inrichtingsplan en de vooraf vastgestelde kwaliteit. Door op deze wijze met elkaar samen te werken, wordt snelle veroudering van het bedrijventerrein voorkomen, blijft de kwaliteit gewaarborgd en houdt het onroerend goed haar waarde.

Spoor

Vooralsnog dient in de zone langs de spoorbaan ook ruimte gereserveerd te worden voor een vrijliggend opstelspoor. Dit ter mogelijke vervanging van het opstelspoor vanuit het plangebied Oldenzaal Centraal/Stationsgebied. Daarbij is het noodzakelijk dat vanaf de ontsluitingsweg op het bedrijventerrein mogelijkheden worden opengehouden om bij calamiteiten het opstelspoor te kunnen benaderen.

Aardgastransportleiding
De in het plangebied aanwezige aardgastransportleiding is als zodanig positief bestemd. Bij de situering van het bouwvlak is rekening gehouden met de afstand zoals die hiervoor is genoemd onder "externe veiligheid".

Hoogspanningsverbinding

Tenslotte moet nog worden vermeld dat evenwijdig aan de spoorlijn over het plangebied een hoogspanningsleiding loopt. De ten opzichte van de hoogspanningsleiding in acht te nemen bebouwingsvrije zone is voor de planopzet een uitgangspunt geweest.

In de aanloop van het planproces is overwogen om de bovengrondse hoogspanningsleiding ondergronds te verkabelen. Na overleg met de eigenaar Essent is besloten dit niet verder uit te werken daar Essent aangeeft dat om netwerktechnische redenen men geen medewerking wil verlenen aan het ondergronds verkabelen van de hoogspanningsleiding op Oldenzaals grondgebied.

Omdat sprake is van een conserverend plan zullen er geen nieuwe aanpassingen aan het watersysteem plaatsvinden.

4.3 Beeldkwaliteitsplan

Er is een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan opgesteld (vastgesteld op 5-7-2010). Dit geeft de richtlijnen voor de invulling van het bedrijventerrein. In de zone langs de N342 en de Hazewinkelweg wil de gemeente Oldenzaal een representatieve uitstraling. Te denken valt aan bedrijven met daaraan gekoppeld kantoorfuncties en representatieve handelsfuncties. Doel is de nagestreefde kwaliteit te verwezenlijken. Het bestemmingsplan zelf biedt hiervoor onvoldoende garantie. De plankaart en de voorschriften geven slechts beperkte aanwijzingen voor de situering en vormgeving van bebouwing en buitenruimte.

Beeldkwaliteitsplannen zijn bedoeld als schakel tussen ruimtelijke ordening en architectuur. Voordeel van een beeldkwaliteitsplan is dat ook richtlijnen zijn te geven voor niet ruimtelijke aspecten, zoals het materiaalgebruik, de kleurstelling en de gevelgeleding van gebouwen alsmede de inrichting van de voorterreinen en bermen.

Het beeldkwaliteitsplan biedt:

  • Particulieren en architecten vooraf houvast bij het ontwerp van een gebouw, buitenruimte en erfscheidingen op de verkozen locatie.
  • Het welstandstoezicht toetsingscriteria bij de beoordeling van bouwaanvragen. De welstandscommissie zal de plannen naar de letter en geest van het beeldkwaliteitsplan toetsen.
  • De gemeente en/of ontwikkelaar aanwijzingen bij het ontwerpen van straten, paden, verhardingen en openbaar groen.

Het bereiken van een hoge omgevingskwaliteit wordt niet alleen gezocht in de belevingswaarde op en rond het bedrijventerreinen, maar ook in het toepassen van principes van duurzame, milieuvriendelijke (steden)bouw, inclusief het beheer van het terrein. De inrichting wordt daarom afgestemd op een duurzame ontwikkeling met toepassing van zoveel mogelijk principes van duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.

Van groot belang voor 'het gezicht' van het bedrijventerrein is de oriëntatie en uitstraling van de bedrijfspanden die gericht zijn op de N342 en de Hazewinkelweg. De provinciale weg is een belangrijke invalsweg van Oldenzaal en de Hazewinkelweg is tevens de ontsluiting van de bedrijventerreinen Het Hazewinkel, Hazewinkel Noord-West en Hazewinkel Zuid-West. De beeldkwaliteitseisen zullen worden vastgelegd in een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan.

Het gebied rondom de zichtzone van de provinciale weg ter hoogte van het plangebied moet zich qua kwaliteit onderscheiden op regionaal niveau. Dit gebied is de binnenkomst van Oldenzaal. Het thema in het kader van de beeldkwaliteit moet dan ook zijn: "thuiskomen in Oldenzaal". Gedacht wordt aan de toepassing van water (indien dit zichtbaar is vanaf de provinciale weg) sprekende beplanting, een doorlopende haag en/of het plaatsen van kunst. Het idee is om bij de opstelling van het beeldkwaliteitsplan een landschapsbureau, een stedenbouwkundig bureau, het Oversticht en de Oldenzaalse bevolking te betrekken.

De verplichting voor de bedrijven om te voldoen aan de gestelde beeldkwaliteitseisen zal verankerd worden in de overeenkomst met ieder bedrijf.

4.4 Juridische Planopzet

Bedrijventerrein

De gronden welke zijn bestemd voor de toekomstige bedrijven hebben de bestemming "Bedrijventerrein" gekregen. Binnen deze bestemming kunnen naast de bedrijfsgebouwen tevens wegen en groenvoorzieningen en dergelijke gerealiseerd worden. Bebouwing dient plaats te vinden binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen. Verder zijn er regels gesteld met betrekking tot de afstand van een gebouw tot de bouwperceelgrens (niet minder dan 3 meter) en de afstand van een gebouw tot een weg (minimaal 11 meter).

Op het bedrijventerrein kan zich een grote diversiteit aan bedrijvigheid vestigen. De oppervlakte van bedrijfskavels zal liggen tussen circa 2.000 m2 en 2 hectare.

Op het bedrijventerrein zullen bedrijven van categorie 1 tot en met 4 van de staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" worden toegestaan. Het toelaten van dergelijke bedrijven sluit aan op de bedrijvigheid die al plaatsvindt op de aangrenzende terreinen. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Het in hoofdstuk 3 beschreven aspect "zonering" heeft geleid tot het aangeven van z.g. zoneringen (functieaanduidingen) op de plankaart. Voor de gronden binnen een zonering met "bedrijvigheid tot en met categorie 3.2" geldt dat hier bedrijven mogen worden gerealiseerd die in de categorieën 1, 2 of 3 van de bedrijvenlijst vallen.

Verkoop van motorbrandstoffen is uitsluitend toegestaan bij ontheffing waar dat op de plankaart is aangeduid met "verkooppunt motorbrandstoffen". Deze aanduiding is gelegd op de noordelijke bedrijfsbestemming. In verband met externe veiligheid zijn voorschriften opgenomen voor de verkoop van lpg. Vestiging van een dergelijk verkooppunt is slechts toegestaan in de vorm van een "full service" station gericht op lichte motorvoertuigen (tot 3500 kg). Deze vestiging is in eerste instantie bedoeld als opvangt voor bedrijfsverplaatsing vanuit de binnenstad teneinde een oplossing te bieden voor bestaande veiligheidsknelpunten (Bevi).

Voor wat betreft de hoogte van de bebouwing is aangesloten op de juridische regeling van bedrijventerrein Het Hazewinkel Noord-West. Dit betekent een maximale hoogte van 12 meter. Een uitzondering is hier gemaakt op de gronden in de zuidpunt van het bedrijventerrein, gelegen langs de A1 is een hoogteaccent (landmark) toegestaan van 25 meter.

Detailhandel en horeca zijn in beginsel niet toegestaan. Verder zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer niet toegestaan

Beeldkwaliteit

Op de plankaart zijn de gronden grenzend aan de N342, de A1 en de Hazewinkelweg aangeduid met "beeldkwaliteit". In dit nader aangeduide gebied dient extra aandacht aan de beeldkwaliteit te worden besteed. Ook een eventueel binnen deze zone te realiseren tankstation dient te voldoen aan de gestelde beeldkwaliteitseisen.

Deze zone is uitsluitend op de bestemming "Bedrijventerrein" gelegd. Binnen de bestemming "Groen" kan met diverse beplanting kwaliteit worden bereikt en beeldende kunstwerken kunnen worden gerealiseerd om de entree van Oldenzaal extra identiteit te geven.

De bouwhoogte van de bedrijfspanden dient niet minder dan 7 meter te bedragen. Op de kavels waarvoor ook de aanduiding "beeldkwaliteit" geldt kunnen in afwijking van het overige terrein zelfstandige kantoren worden gevestigd. Onzelfstandige kantoren, welke direct gelieerd zijn aan andere vormen van bedrijvigheid zijn op het hele terrein wel toegestaan. Verder is ten behoeve van de flexibiliteit in de uitwerking van de beeldkwaliteit een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming "Groen" te wijzigen in "Bedrijventerrein" en omgekeerd.

Groen en natuur

De aanwezige en te realiseren ecologische verbindingszone en overige natuur in het plangebied heeft de bestemming "Natuur" gekregen. Water, groen en bos kan worden gerealiseerd binnen deze bestemming. Bescherming van natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden wordt in dit plan nagestreefd. Voor werken of het uitvoeren van werkzaamheden is een aanlegvergunning in de regels opgenomen. In de regels is verder opgenomen dat ontsluitingswegen voor calamiteiten binnen deze bestemming gerealiseerd kunnen worden.

Bij de bestemming "Natuur" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een eventueel te realiseren opstelspoor in de zone langs het spoor mogelijk te maken. Een tweede wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om parkeervoorzieningen te kunnen realiseren.

Verkeer

De gronden met de A1, de N342 (met parallelweg), de Hazewinkelweg en de belangrijkste wegen op het bedrijventerrein hebben de bestemming "Verkeer" gekregen. Eventuele overige interne wegenstructuur kan worden gerealiseerd binnen de juridische regeling van de bestemming Bedrijventerrein. De bestemming "Verkeer - Railverkeer" is opgenomen voor de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal.

Gastransportleiding en hoogspanningsverbinding

Voor de in het gebied aanwezige gasleiding en hoogspanningsverbinding is een specifieke dubbelbestemming ("Leiding") opgenomen.

Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een consoliderend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), brengt dit bestemmingsplan voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg

6.1 Overleg

Het bestemmingsplan is besproken met belanghebbende organisaties, zoals rijk, provincie, waterschap en NS. Maar ook met burgers, belanghebbenden en andere geïnteresseerden.

6.2 Inspraak

Vanaf 17 november tot en met 28 december 2010 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Jufferbeek - Zuid 2010" voor een periode van zes weken lang ter inzage gelegen.

Er is hierop 1 zienswijze ingediend door de Gasunie. De betreffende zienswijze heeft ertoe geleid dat de verbeelding van het bestemmingsplan is aangepast.

april 2011.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Berekening Buisleiding

Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan