KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bos
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Bestaande Ruimtelijke Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Karakteristiek
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Verantwoording Bestemmingskeuze
4.1 Opzet Van Het Plan
Hoofdstuk 5 Haalbaarheid Van Het Plan
5.1 Beleid
5.2 Milieu
5.3 Water
5.4 Algemeen
5.5 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6 Flora En Fauna
5.7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 Inspraak
6.2 Overleg
6.3 Zienswijzen
Bijlage
Bijlage 1 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Flora- En Faunawet
Bijlage 2 Onderzoek Naar Het Voorkomen Van Levendbarende Hagedis En Hazelworm

Buitengebied 2007, 3e partiële herziening

Bestemmingsplan - Gemeente Oldenzaal

Vastgesteld op 27-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, 3e partiële herziening' met identificatienummer NL.IMRO.0173.BP16037-va01 van de gemeente Oldenzaal;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, daaronder niet begrepen een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;

1.7 ander-bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid gericht op het behalen van winst;

1.10 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.11 bestemmingsgrens

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een op de plankaart aangeven vlak met een zelfde bestemming;

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 containerteelt

het kweken van planten/boompjes in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage;

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.19 natuurwetenschappelijke waarde

aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.20 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.21 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.23 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.24 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.25 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.26 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.27 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);

2.3 meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. b. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex);
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  4. d. de waterhuishouding en waterlopen, daaronder begrepen het ten dienste van landinrichting en natuurwaarden aanleggen dan wel verleggen van waterlopen, beken daaronder begrepen;
  5. e. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;

met daarbijbehorende andere-bouwwerken en voorzieningen, niet zijnde andere bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, en terreinen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen;

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen teneinde de bestemming te wijzigen in: in de bestemming(en) 'Bos' en/of 'Natuur', mits:

  • natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het Natuurgebiedsplan Noordoost-Twente dan wel een landschapsontwikkelingsplan;
  • het ruimtelijke en hydrologisch afgeronde (natuur)eenheden betreft;

en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van de (aangrenzende) gronden;
  • de waarden van de (aangrenzende) gronden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. c. bos, bebossing en groenvoorzieningen;
  2. d. recreatief en/of educatief medegebruik;
  3. e. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  4. f. waterhuishouding en waterberging;
  5. g. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden, zoals het aanleggen dan wel verleggen van waterlopen, beken daaronder begrepen;

met daarbij behorende andere-bouwwerken, voorzieningen en terreinen.

4.2 Bouwregels

Op de voor Bos aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal op basis van deze voorschriften in aanmerking werd of moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere aanvragen om bouwvergunning buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  2. b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
  3. c. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, het innemen van standplaats, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en het bepaalde in artikel 9.2.2 indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Vergunningplicht

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van jaarlijkse evenementen, festiviteiten en/of manifestaties.

7.2 Afwegingskader

De in artikel 7.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de (aangrenzende) gronden.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

9.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, 3e partiële herziening'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 27 januari 2014.

De griffier, De voorzitter,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Oldenzaal is voornemens het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" voor 3 verschillende percelen te herzien. Het gaat hierbij om een functieverandering die verband houdt met het Project Gammelkerbeek Hulsbeek overgang Landinrichting. Aan de Viekboerweg dienen twee percelen met de bestemming agrarische cultuurgrond omgezet te worden naar de bestemming natuur-bos. Daarvoor in de plaats wordt een perceel bos (bestemming recreatie - dagrecreatie) omgezet naar agrarische cultuurgrond.

Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling die de voorgenomen wijziging mogelijk maakt.

1.2 Ligging Plangebied

De gronden die in het voorliggende bestemmingsplan worden vastgelegd, liggen aan de Viekboerweg te Oldenzaal (zie figuur 1.1). De betreffende percelen zijn met een bolletjeslijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging van de betreffende gronden aan de Viekboerweg (bron: gemeente Oldenzaal)

Deze gronden liggen in het buitengebied van Oldenzaal, nabij de gemeentegrens met de gemeente Dinkelland.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' dat op 5 maart 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld.

In dit bestemmingsplan hebben de betreffende percelen de volgende bestemmingen (zie figuur 1.3):

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0002.jpg"

Figuur 1.3: Ligging gronden in geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De rood omkaderde percelen hebben de bestemming 'Agrarisch – landschappelijke en natuurlijke waarden'. Het blauw omlijnde perceel heeft de bestemming 'Recreatie – dagrecreatie'.

De voor 'Agrarisch – landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een boomkwekerij;
  • het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex);
  • het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde;
  • infrastructurele voorzieningen zoals deze bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • schuilstallen en veldschuren, voor zover gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet en zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • water(berging) en de waterhuishouding;
  • extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;

met daarbij behorende andere-bouwwerken, voorzieningen, niet zijnde andere bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, en terreinen.

De voor 'Recreatie – dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • dagrecreatieve voorzieningen als sport- en speelvelden, evenemententerrein, vijvers, trimbaan en wielerbaan;
  • voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden;

met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, voorzieningen voor de waterhuishouding en waterberging, groenvoorzieningen en terreinen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste functiewijziging mogelijk. Voor het plangebied is een bestemmingsregeling opgesteld, welke is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden en Handboek van de gemeente). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, 3e partiële herziening' zal vergezeld gaan met de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:2.000, A2 formaat (kaartnummer NL.IMRO.0173.BP16037-va01);
  • planregels.

Hoofdstuk 2 Bestaande Ruimtelijke Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Karakteristiek

De betreffende gronden aan de Viekboerweg liggen op de overgang van het waterschapsproject Gammelkerbeek op het Hulsbeek en de Landinrichting Saasveld- Gammelke. Dit zijn laag gelegen percelen die geschikt zijn voor waterberging. In het kader van de Landinrichting zijn langs de Gammelkerbeek stroken vrij gemaakt voor beekbegeleidende beplanting (2 x 5 m stroken). Deze stroken kunnen echter alleen gerealiseerd worden als overeenstemming wordt bereikt met de betreffende eigenaren.

De eigenaar van de in dit bestemmingsplan bedoelde gronden is bereid mee te werken aan een neutrale grondruil met de Regio Twente als er een bosperceel ten noorden van zijn huiskavel aan de Viekboerweg (zie figuur 2.2 - geel omlijnd) wordt omgezet in cultuurgrond. Ook de Regio Twente, het Waterschap Regge en Dinkel, de Landinrichtingscommissie Saasveld-Gammelke en de gemeente Oldenzaal zijn, voor zover gelegen binnen hun mogelijkheden, bereid hieraan medewerking te verlenen. In figuur 2.1 zijn de in het voorliggende bestemmingsplan begrepen gronden weergegeven (geel omlijnd).

Over de verschillende aspecten zijn diverse afspraken gemaakt op basis waarvan onder meer het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0003.png"

Figuur 2.1: ligging in het landelijk gebied met de betreffende percelen die gewijzigd worden (bron:flora en fauna onderzoek mei 2013)

Het bos is relatief jong. Het behoort tot het zogenaamde ‘ontginningsbos’. Dit zijn bossen die aangelegd zijn op voormalige ‘woeste gronden’ zoals heide- en veengebieden. Het bosperceel (zie figuur 2.2) is hoofdzakelijk beplant met Larix-aanplant. Het bosperceel als de laaggelegen percelen heeft een oppervlakte van circa 1,5 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Perceel grond dat omgezet wordt naar een agrarische bestemming (bron: flora en faunaonderzoek mei 2013)

Als ruil worden hiervoor de stroken en de laag gelegen percelen grond aangeboden zie figuur 2.3 geel omlijnd). Deze percelen liggen bij de Gammelkerbeek en zijn geschikt voor waterberging en beekbegeleidende beplanting. De oppervlakte van deze percelen bedraagt eveneens ongeveer 1,5 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Agrarische cultuurgrond dat omgezet wordt naar natuur/bos (bron: flora en faunaonderzoek mei 2013)

Het westelijke perceel is in gebruik als grasland en het oostelijke perceel als bouwland (maïs). Opgaande bebouwing, wegen, paden en open water ontbreken. De percelen kennen een intensief agrarisch gebruik met bijbehorende mestgift. In beide deelgebieden is sprake van een monocultuur van gras of maïs. Beide percelen grenzen aan de zuidzijde aan de Gammelkerbeek welke in westelijke richting afstroomt.

Een groot deel van de gronden ligt voor ongeveer 90% binnen de Landinrichting Saasveld-Gammelke, alleen de smalle strook langs het oostelijk deel ligt niet binnen de genoemde landinrichting. Voor deze gronden geldt dat de waterberging van deze gronden al grotendeels is geregeld. Bij hoog water stromen delen van deze gronden van nature al onder water (enig grondwerk is nodig, zoals afschrapen bouwvoor).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het bestemmingplangebied bestaat uit drie afzonderlijke plandelen; twee percelen liggen langs de Gammelkerbeek en een perceel ligt nabij de Viekboerweg.

Voor de twee percelen langs de Gammelkerbeek wordt de cultuurgrond omgezet naar bos/natuurgebied. Hierbij wordt de bouwvoor afgeschrapt en waarna spontane (hout)opslag kan plaatsvinden met mogelijkheden voor waterhuishouding/-berging. In dit bestemmingsplan wordt aan deze twee percelen de bestemming 'Bos' toegekend.

Het (bos)-perceel nabij de Viekboer wordt omgezet naar cultuurgrond. Hiervoor wordt het bos gekapt en de grond geschikt gemaakt als cultuurgrond. Aan dit perceel wordt de bestemming 'Agrarisch' toegekend.

Daarnaast wordt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan 5 m brede stroken langs de beek vrijgemaakt voor beekbegeleidende beplanting. Het bestemmingsplan Buitengebied 2007 voorziet hier reeds in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0006.jpg"

Figuur 3.1: Overzichtskaartje maatregelen (bron: Dienst Landelijk Gebied)

Hoofdstuk 4 Verantwoording Bestemmingskeuze

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

4.1 Opzet Van Het Plan

4.1.1 Inleiding

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom kunnen er in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden worden opgenomen. De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde regels is gebaseerd artikel 2.12, lid 1, sub a onder 1 van de 'Wet algemene bepalingen omgevingsrecht' (Wabo) . De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

4.1.2 Planmethodiek

In deze paragraaf volgt een nadere toelichting van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

Bestemming 'Agrarisch' (artikel 3)

Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aanwezige agrarische gronden. Deze gronden kunnen gebruikt worden voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, maar mag ook hobbymatig voor het weiden van dieren worden gebruikt.

In de begripsbepaling (artikel 1) is aangegeven wat wel en niet onder 'agrarisch bedrijf' wordt begrepen. Zo worden de gebruiksgerichte paardenhouderij en het glastuinbouwbedrijf niet onder het normale agrarische bedrijf begrepen.

Omdat in het voorliggende plan geen agrarische bouwpercelen aanwezig zijn, worden deze ook niet in de regels opgenomen. Het gaat dus met name om het gebruik van de betreffende grond.

Bestemming 'Bos' (artikel 4)

In het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied zijn bestaande natuurgebieden en bossen positief bestemd, waardoor verkleining van het bosareaal in principe niet mogelijk is. In deze situatie is in overleg met de betrokken partijen gekozen voor de aanleg van nieuw bos nabij de Gammelkerbeek. Het 'oude' bosperceel wordt omgezet naar agrarische cultuurgrond.

Het 'nieuw' bos heeft evenals het bestaande bos een veelzijdige doelstelling. Dit betekent dat de bossen zowel een functie hebben voor landschap, cultuurhistorie, natuur, bosbouw en recreatie.

Bij de bestemming 'Bos' is het gebruik leidend. Deze bestemming is toegekend aan alle bosgebieden en beplantingsstroken in het buitengebied van Oldenzaal. Het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en is daarnaast gericht op houtproductie, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit en recreatief medegebruik.

Voor zowel de bestemming 'Agrarisch' als de bestemming 'Bos' is een vergunningplicht opgenomen voor werkzaamheden die verder gaan dan het normale onderhoud en beheer. Deze werkzaamheden zijn in de betreffende regels benoemd en zijn vergunningplichtig.

Hierna zijn voorbeelden beschreven die in beginsel niet vergunningplichtig zijn en gevat kunnen worden onder normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden.

Voorbeelden van normaal agrarisch gebruik

  • maaien, beweiden en bemesten van grasland;
  • verbeteren van het grasland door het scheuren van de grasmat en het direct opnieuw inzaaien;
  • ploegen en cultiveren van bouwland;
  • verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;
  • maaien en schonen van sloot en slootkant;
  • het aanleggen van wegen ter directe ontsluiting van een agrarisch bouwperceel.

Voorbeelden van normaal bosbeheer

  • uitdunnen;
  • verwijderen van dode bomen;
  • begaanbaar maken van een bestaand pad;
  • aanplanten van nieuwe bomen.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid Van Het Plan

5.1 Beleid

5.1.1 Rijksbeleid

Aangezien de initiatieven van dusdanig kleinschalige omvang zijn, is het niet relevant om in het kader van dit plan nader in te gaan op het nationale beleid inzake het landelijk gebied.

5.1.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

5.1.3 Regionaal beleid

Landinrichting Saasveld-Gammelke sluit aan bij de nationale en provinciale beleidsdoelstellingen. Deze zijn vertaald in specifieke doelstellingen voor Saasveld-Gammelke. De belangrijkste thema's zijn landbouw, water, natuur, landschap & cultuurhistorie, leefbaarheid en infrastructuur.

Landbouw

Het landinrichtingsplan wil de gronden van de agrariërs concentreren rondom hun bedrijfsgebouwen (huiskavel). De bestaande huiskavels worden zo veel mogelijk vergroot. De resterende gronden worden samengevoegd op een zo kort mogelijke afstand van de bedrijfsgebouwen. Het totale grondeigendom dat toebedeeld wordt, moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als die van de ingebrachte gronden.

De agrarische ontsluiting wordt aangepast aan de hernieuwde verkaveling. Denk hierbij aan het dempen van slootjes, verplaatsen van hekken of aanleggen van nieuwe toegangswegen.

De waterhuishouding wordt verbeterd, zodat de grondwaterstanden in het gebied voor de agrarische bedrijfsvoering zo optimaal mogelijk worden, zonder schade te veroorzaken aan andere doelstellingen.

Water

Het natuurlijke watersysteem in het gebied wordt verbeterd ter versterking van landbouw, natuur, landschap en recreatie. De ecologie van de waterlopen wordt verbeterd naar de eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Door het inrichten van retentiegebieden moet het watersysteem bestand zijn tegen extreme neerslag.

Natuur

Er is voldoende grond aangekocht voor het verhogen van de natuurwaarden die kenmerkend zijn voor het gebied. Belangrijke onderdelen zijn:

  • Versterken van de natuur in de kwelzone aan de rand van de stuwwal.
  • Natuurlijke inrichting en versterking van de beken.
  • Realiseren van verbindingen tussen de natuurgebieden door de aanleg van verbindingszones en faunapassages.

Landschap en cultuurhistorie

Hoofddoel voor de ontwikkeling van het landschap is het behouden en waar mogelijk versterken van een aantrekkelijk landschap met een eigen karakter, dat duurzaam recht doet aan landbouw, natuur, recreatie en leefbaarheid. Karakteristiek voor het landschap is de afwisseling van landschapstypen; essen- en kampenlandschap, jong ontginningslandschap, beekdallandschap en het stadsrandlandschap. Door aanleg en versterking van beplanting worden deze landschapstypen versterkt en blijven de gebiedseigen kenmerken bewaard. Een belangrijke rol hierin spelen de houtwallen, de bermbeplanting en de erfbeplantingen.

Leefbaarheid

Doel is het creëren van een economisch en sociaal duurzaam en aantrekkelijk platteland. Plaatselijke ondernemers worden gestimuleerd en ondersteund in hun bedrijfsontwikkeling en in hun lokale initiatieven op het gebied van landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur, milieu en recreatie. Daarnaast worden de recreatieve mogelijkheden vergroot waarbij rekening gehouden wordt met de kwetsbare natuurgebieden. Denk hierbij aan meer mogelijkheden op het gebied van wandelen, fietsen, paardrijden en klootschieten.

Infrastructuur: recreatie en veiligheid

De verkeersveiligheid wordt verbeterd door de verbetering en/of aanleg van wegen, kruisingen, bruggen en vrijliggende fietspaden. De toegankelijkheid van het gebied wordt verbeterd door aanleg en verbetering van plattelandswegen. Aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden, wandelpaden, parkeerplaatsen en picknickplekken verhoogt de recreatieve mogelijkheden.

Het bosperceel dat omgezet wordt naar agrarische cultuurgrond ligt binnen de grenzen van de landinrichting (zie figuur 3.2). Omdat dit perceel met een oppervlak van ongeveer 1,5 ha nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van de Landinrichting met betrekking tot natuur en water, worden gronden buiten de landinrichting ingezet om een neutrale grondruil mogelijk te maken. Daarvoor is niet alleen de Regio Twente belanghebbende partij maar ook het waterschap Regge en Dinkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0008.jpg"

Figuur 3.2: Fragment projectenkaart Saasveld Gammelke (bron: Landinrichting Saasveld Gammelke)

Conclusie:

Betrokken partijen hebben samen afspraken gemaakt om tot een neutrale grondruil te komen. Deze afspraken maken het ook mogelijk om het planologische kader van de geldende bestemming van de gronden te wijzigen naar de beoogde bestemmingen: 'Agrarisch' en 'Bos'.

5.1.4 Gemeentelijke beleid

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een Wro-procedure een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

In het voorliggende plan zijn geen geluidgevoelige objecten opgenomen. Het gaat om een functiewijziging van agrarische cultuurgrond naar bos en vice versa.

Conclusie:

Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.2 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan is het zaak door middel van een bodemonderzoek de bodemgesteldheid van het plan inzichtelijk te maken. Indien sprake is van bodemverontreiniging dient een afweging plaats te vinden over de te realiseren functies op dan wel nabij betreffende verontreiniging alsmede voor de mogelijke kosten omtrent bodemsanering. De kwaliteit van de bodem dient uiteindelijk zodanig te zijn, dat zij geen belemmering oplevert voor de ter plaatse te realiseren bebouwing, c.q. functies.

In het voorliggen de bestemmingsplan worden geen gevoelige objecten mogelijk gemaakt, waarbij mensen langer dan twee uur kunnen verblijven.

Conclusie:

Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk die geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Conclusie:

Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

5.2.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing. Overigens bevinden er zich in het plangebied geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet enkel in een functiewijziging die niet tot gevolg heeft dat meer personen blootgesteld worden aan gevaar. De feitelijke situatie voor wat betreft de risico's verandert niet. Overigens blijkt uit de risicokaart van Overijssel dat het plangebied niet geconfronteerd wordt met risicocontouren van omliggende risicofactoren.

Conclusie:

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.3 Water

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Waterschap Regge en Dinkel is één van de partijen die nadrukkelijk betrokken is bij de grondruil en de daarmee gepaard gaande functiewijziging.

Vanuit waterschapstechnische belangen zijn afspraken gemaakt over de inrichting van de gronden, de waterberging en de kosten. Over de gemaakte afspraken is overeenstemming bereikt waardoor het plan voor wat betreft de waterhuishouding voldoet aan de uitgangspunten van het waterschap. Vanwege haar directe rol bij het project is het waterschap Regge en Dinkel met het project. Via de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd over het plan.

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben geen negatieve invloed op de waterhuishouding.

Conclusie:

In het kader van een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect water verder geen aandachtspunt.

5.4 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar onderzoeksrapportages, welke als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd.

5.5 Archeologie En Cultuurhistorie

5.5.1 Archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

De gemeente Oldenzaal heeft gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld. Het bosperceel ligt in een zone die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente een lage verwachtingswaarde toegekend heeft gekregen (zie figuur 4.1). De agrarische cultuurgronden hebben deels een lage en deels een hoge verwachtingswaarde. De gronden nabij de beek (beekdal) hebben een lage verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0173.BP16037-va01_0010.jpg"

Figuur 4.1: Fragment verwachtingenkaart buitengebied (bron: gemeente Oldenzaal)

Een eventueel archeologisch onderzoek of begeleiding is afhankelijk van het inrichtingsplan voor de op figuur 4.1 omcirkelde percelen langs de beek. Het inrichtingsplan gaat uit van afschrapen van de bouwvoor en spontane (hout)opslag, verder onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Amateurarcheologen krijgen wel de gelegenheid om waarnemingen te doen.

Conclusie:

Een archeologisch nader onderzoek is niet noodzakelijk. Van cultuurhistorie als hier bedoeld is geen sprake.

5.5.2 Cultuurhistorie

In het plangebied komen geen rijks- en gemeentelijke monumenten voor. Er zijn bovendien geen beeldbepalende panden of groenstructuren aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt hierdoor geen aspect, waar binnen het plangebied rekening dient te worden gehouden.

Conclusie:

Een nader onderzoek naar de cultuurhistorie is niet noodzakelijk.

5.6 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Door Natuurbank Overijssel is onderzoek of en zo ja, welke effecten er optreden wanneer de agrarische cultuurgrond omgezet wordt in bos en het bosperceel omgezet wordt in agrarische cultuurgronden. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 mei 2013 (projectnummer 286, versie 1.0). Onder verwijzing naar bijlage 1 waaronder het volledige rapport is opgenomen, wordt hier volstaan met de conclusies.

Met betrekking tot de gebiedsbescherming wordt geconstateerd dat de beide zuidelijke percelen aan de Gammelkerbeek grenzen. In de vigerende omgevingsverordening Overijssel is deze beek als ‘nader in te begrenzen Ecologische verbindingszone’ opgenomen. In het ontwerp begrenzing EHS 2013 is deze verbindingszone nader begrensd, daarbij vallen de beide zuidelijke percelen binnen de EHS. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient uitgegaan te worden van de ligging van de beide percelen in de EHS, conform de begrenzing zoals vermeld in het ontwerp begrenzing EHS. De voorgenomen activiteit voor de beide zuidelijke percelen past binnen de doelstelling van de EHS, specifiek de ecologische verbindingszone Gammelkerbeek.

Door de functiewijziging ontstaan er mogelijkheden om de omgevingscondities en kernkwaliteiten van de EHS te versterken.

Uit het onderzoek naar de soortenbescherming volgt dat in het onderzoeksgebied enkele beschermde soorten zijn vastgesteld die vermeld staan in tabel 1 van de Ff-wet. Deze gebruiken het onderzoeksgebied als leefgebied om te foerageren en mogelijk te overwinteren. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Gelet op de voorgenomen activiteit hoeven in het kader van de algemene zorgplicht geen nadere maatregelen getroffen te worden. In verband met de aanwezigheid van bezette vogelnesten, dient het bos gerooid te worden buiten de broedtijd. De beste periode om deze werkzaamheden uit te voeren is oktober-februari. Buiten deze perioden dient er ook niet gerommeld te worden met takkenbossen en houtstapels.

Het bosperceel vormt wellicht het vaste leefgebied van de levendbarende hagedis en de hazelworm.

Nader onderzoek is vereist om te kunnen bepalen in hoeverre de voorgenomen activiteit in overeenstemming is met de Ff-wet betreffende deze twee soorten. Vervolgonderzoek naar beide soorten dient uitgevoerd te worden in de periode april-september.

De bevinding van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 25 juni 2013 (projectnummer 286B, versie 1.0, bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan). Om te kunnen achterhalen of de genoemde soorten in het onderzoeksgebied aanwezig waren zijn tien houten schaaldelen uitgelegd als kunstmatige verblijfplaats. Door deze schaaldelen op te tillen kunnen eventueel aanwezige dieren onder de schaaldelen waargenomen worden. De tien schaaldelen zijn vier maal gecontroleerd in de periode 10-21 juni. Er zijn tijdens het onderzoek geen levendbarende hagedissen en geen hazelwormen vastgesteld. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied niet tot het functionele leefgebied van beide soorten behoort. Voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet aangevraagd te worden.

Op basis van de quickscan natuurwaarden onderzoek, aangevuld met het onderzoek naar de levendbarende hagedis en hazelworm, kan gesteld worden dat het vellen en rooien van de beplanting in het onderzoeksgebied niet leidt tot overtreding van de Ff-wet. Zoals reeds geconcludeerd in de rapportage van de quickscan (Natuurbank Overijssel, 2013), dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden in een periode waarin geen bezette vogelnesten verstoord en/of vernield worden. De meest geschikte periode hiervoor is oktober-februari.

De twee zuidelijke deelgebieden behoren tot de EHS, zoals opgenomen in de herbegrenzing EHS 2013 van de provincie Overijssel, maar behoren niet tot beschermd natuurgebied. Voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde natuurgebieden en/of de EHS.

Conclusie:

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, is het aannemelijk dat de voorgenomen activiteit niet zal leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS en de instandhoudingsdoelen van de beschermde natuurgebieden. Voorgenomen initiatief voorziet in voortzetting van een gangbaar gebruik. Nader onderzoek of het aanvragen van een natuurbeschermingswetvergunning wordt niet nodig geacht.

5.7 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op basis van artikel 6.12, tweede lid kan in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid wordt onder andere aangewezen de gevallen waarin er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening.

Met de deelnemende partijen zijn onder andere afspraken gemaakt over de kosten. De planprocedure vindt voor de gemeente Oldenzaal kostenneutraal plaats. Hierdoor is geen exploitatieplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan zal, conform artikel 3.4 Awb, gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Iedereen heeft dan de mogelijkheid zijn of haar zienswijze in te dienen. Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat het plan maatschappelijk niet uitvoerbaar is.

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zal het bestemmingsplan worden toegezonden aan de provincie Overijssel en het Waterschap. De resultaten van dit overleg worden in deze paragraaf verwerkt.

6.1 Inspraak

Vanwege de aard van het voorliggende bestemmingsplan, een wijziging van groene functies (agrarische cultuurgrond naar bos en andersom), is er voor gekozen het plan direct als ontwerp ter inzage te leggen. Ook het feit dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied en het gegeven dat ILG-subsidiegelden beschikbaar zijn voor de herinrichting van de beek hebben hier aan bijgedragen.

6.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De provincie is geïnformeerd over het ontwerpbestemmingsplan. De verschillende rijksdiensten zijn, vanwege het ontbreken van nationale belangen, niet nader geïnformeerd. Hierna is dat verder aangegeven. Het waterschap Regge en Dinkel is rechtstreeks partij bij de functiewijziging in dit plan. Het waterschap is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (15 maart 2011). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving). De in dit plan beschreven functiewijziging van groene elementen wordt niet genoemd als een van de projecten waarvoor geen vooroverleg noodzakelijk is. Hieruit volgt dat het plan voorbesproken dient te worden met de provincie Overijssel.

De provincie heeft te kennen gegeven dat het plan geen redenen biedt om GS te adviseren een zienswijze in te dienen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 oktober 2013 tot en met 10 december 2013 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage

Bijlage 1 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Flora- En Faunawet

Bijlage 2 Onderzoek Naar Het Voorkomen Van Levendbarende Hagedis En Hazelworm