Buitengebied, Rood voor rood Dalmsholterweg 20
Bestemmingsplan - gemeente Ommen
Vastgesteld op 20-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, Rood voor rood Dalmsholterweg 20 van de gemeente Ommen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0175.20111003008-va01 met bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan huis gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
vrije beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten horend bij de woonfunctie die ten hoogste vallen binnen de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van artikel 1.1, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw én dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 afhankelijke woonruimte:
een aanbouw, bijgebouw of recreatiewoning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaand:
een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.8 bestaand gebruik:
het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijgebouw:
een, al dan niet vrijstaand, gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en niet gebruikt mag worden voor bewoning;
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.17 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
1.21 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.22 mantelzorg:
de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt aangeboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens sociale omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de bestaande sociale relatie;
1.23 paardenbak:
een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.24 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.25 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.26 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.27 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.28 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.29 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.30 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.31 zijdelinge perceelsgrenzen:
de perceelsscheiding van een bouwperceel, niet gelegen aan de voor- of achterzijde van het perceel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (°).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw;
met daarbijbehorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. groenvoorzieningen;
- d. tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater; en
- e. ontsluitings(wegen).
3.2 Bouwregels
Op de tot "Agrarisch" bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde kuilvoerplaten, sleufsilo's, boog- en tunnelkassen en windturbines - ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. beplanting;
- b. andere groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de tot "Groen" bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- c. bed & breakfast;
met daarbijbehorende:
- d. gebouwen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. tuinen en erven;
- g. groenvoorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen
- i. tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater; en
- j. ontsluitings(wegen).
5.2 Bouwregels
Op de tot "Wonen" bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen in casu woonhuizen;
- b. bijgebouwen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder c ten behoeve van de realisatie van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
- a. de paardenbak redelijkerwijs niet binnen het bestemmingsvlak gesitueerd kan worden;
- b. de paardenbak dient voorzien te zijn van landschappelijke inpassing;
- c. de paardenbak dient op minimaal 50 m van bouwvlakken van derden gelegen te zijn;
- d. de paardenbak dient aansluitend aan het bestemmingsvlak gesitueerd te worden;
- e. lichtmasten ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn met toepassing van artikel 3.6 Wro bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 in die zin te wijzigen dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voor zover wijziging van de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bouwregels
Voor de situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie geldt het volgende:
- a. de bebouwing dient binnen een zone van 30 m op het achtererf en zijerf, gemeten ten opzichte van het gedeelte van de woning dat als oorspronkelijk hoofdgebouw moet worden aangemerkt, te worden geplaatst;
- b. de bebouwing dient minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning te worden gesitueerd;
- c. bijgebouwen en overkappingen met een plat dak en een bouwhoogte van maximaal 3 m moeten minimaal op 1 m achter de voorgevelrooilijn worden geplaatst;
- d. aanbouwen en uitbouwen dienen op minimaal 2,5 m uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd;
- e. bijgebouwen en overkappingen dienen op minimaal 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
- f. bebouwing op het achtererf en op het zijerf dient op minimaal 10 m uit de as van de langs het erf gelegen weg te worden gebouwd.
7.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.1, met inachtneming van het volgende:
- a. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien de aanvraag vergezeld gaat met een goed onderbouwd inrichtingsplan;
- b. de nieuwe indeling dient te leiden tot een verhoging van de beeldkwaliteit op het bouwvlak;
- c. de ontwikkeling dient stedenbouwkundig getoetst te worden;
- d. de nieuwe indeling leidt niet tot beperking van omliggende agrarische bedrijven.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruiksverbod
Het is verboden opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
8.2 Strijdig gebruik
Onder een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 , eerste lid onder c van de Wabo wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van horeca, detailhandel, de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, prostitutie en/of als seksinrichting, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik van opstallen en gronden;
- d. een gebruik van bed & breakfastaccommodaties ten behoeve van permanente bewoning.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid overschrijding maatvoering en bouwgrenzen
9.2 Afwijkingsbevoegdheid mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een afhankelijke woonruimte is uit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk;
- b. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door de mantelzorgbehoevende(n);
- c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven);
- d. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de regels inzake bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de oppervlakte ten dienste van mantelzorg niet meer dan 75 m² bedraagt;
- e. er wordt gebruik gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijbehorend bouwwerk, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijbehorend bouwwerk meer geschikt is;
- f. de afhankelijke woonruimte voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit;
- g. in aanvulling op de vergunning wordt een overeenkomst tussen de gemeente en de betrokkenen gesloten.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning eenmalig afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Rood voor rood Dalmsholterweg 20.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De griffier, De voorzitter,
……………… ………………
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het voormalig agrarisch erf aan de Dalmsholterweg 20 in Giethmen bevindt zich een boerderij en diverse landschapsontsierende bedrijfsgebouwen. De bedrijfsgebouwen verkeren in slechte staat en hebben geen agrarische vervolgfunctie. Hierdoor zal niet langer geïnvesteerd worden in het onderhoud van de gebouwen, waardoor de staat van onderhoud op termijn zal verslechteren.
Initiatiefnemer is voornemens de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen te slopen in het kader van 'Rood voor Rood'. Door deelname aan de Rood voor Rood-regeling kan er, mits 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, een woningkavel worden verkregen.
Op het erf aan de Dalmsholterweg wordt 800 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Om te voldoen aan de eisen van de Rood voor Rood-regeling (minimaal 850 m²) wordt op een tweede slooplocatie, aan de Holthonerweg 1 in Hardenberg, in totaal 138 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hierdoor wordt er voldaan aan de criteria en kan deel worden genomen aan de Rood voor Rood-regeling.
De compensatiewoning met bijgebouw gaat worden gerealiseerd naast de bestaande boerderij aan de Dalsmholterweg 20. De bestaande boerderij wordt behouden en er wordt hierbij een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Zowel het erf aan de Dalmsholterweg als aan de Holthonerweg gaan landschappelijkworden ingepast om de ruimtelijke kwaliteit en de ecologische waarden van de omgeving te versterken.
Omdat de realisatie van een compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied omvat twee locaties, te weten; Rood voor Rood-locatie Dalmsholterweg 20 en slooplocatie Holthonerweg 1. Dalmsholterweg 20 ligt in het buitengebied van de gemeente Ommen en is weergegeven op de luchtfoto opgenomen in figuur 1.1. Holthonerweg 1 ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg en is aangegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.1. Ligging Dalmsholterweg 20 in de directe omgeving (Bron: Google Maps)
Figuur 1.2. Ligging Holthonerweg 1 in de directe omgeving (Bron: Google Maps)
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Rood voor rood Dalmsholterweg 20' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0175.20111003008-va01) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4 Huidige Planologische Regiem
1.4.1 Dalmsholterweg 20
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van gemeente Ommen. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Ommen vastgesteld op 18 februari 2010. Op 23 maart 2010 is er door de provincie Overijssel een reactieve aanwijzing gegeven waarbij onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking zijn getreden. Het perceel Dalmsholterweg 20 is hierbij niet betrokken en daarom is het bestemmingsplan Buitengebied van toepassing.
In figuur 1.3. is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3. Verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" (Bron: Gemeente Ommen)
Het perceel heeft als bestemming "Agrarisch", met als subbestemming "intensieve veehouderij" en nadere aanduiding "bouwvlak". De direct omliggende gronden zijn ook veelal agrarisch bestemd en zijn er overwegend woonbestemmingen. Daarnaast is in het zuidoosten van het plangebied een natuurgebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' gelegen dat als Natura 2000 gebied is aangemerkt.
Het geldende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid voor de toepassing van 'Rood voor Rood'. Van deze bevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt aangezien er op de locatie alleen niet wordt voldaan aan de minimale te slopen oppervlakte bedrijfsbebouwing.
1.4.2 Holthonerweg 1
De locatie is gelegen in het bestemmingsplan "Landgoed de groote scheere" in het buitengebied van gemeente Hardenberg. Het bestemmingsplan is op 24 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Het perceel heeft de bestemming "Wonen" en het uitvoeren van een agrarisch bedrijf is niet mogelijk. De omliggende gronden zijn vooral bestemd als bos en agrarisch met waarden en de overwegende hoofdbestemming van het gebied is "Wonen". De groene strook die langs het perceel loopt is aangemerkt als landschapselement.
Figuur 1.4. Verbeelding van het bestemmingsplan "Landgoed de groote scheere" (Bron: Gemeente Hardenberg)
Opgemerkt wordt dat het perceel op basis van het geldende bestemmingsplan al de bestemming “Wonen” heeft en het niet mogelijk is om bij recht de oppervlakte aan bebouwing dat wordt gesloopt wordt teruggebouwd. Dit houdt in dat voor dit perceel geen nieuwe planologische kaders te worden opgesteld.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke aspecten en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente Ommen beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
In dit hoofdstuk worden de landschappelijke aspecten en huidige situatie van de omgeving van beide gebieden beschreven.
2.1 De Landschappelijke Aspecten
2.1.1 Dalmsholterweg 20
Het plangebied is gelegen in een flierenlandschap, de Dalmsholter Vlier. Het flierenlandschap is een bijzonder landschapstype. Op de historische kaarten zijn de gebieden met het flierenlandschap als graslandgebieden te midden van uitgestrekte heidevelden herkenbaar. In het huidige landschap vallen deze gebieden nog steeds op. Het zijn nu grotendeels open agrarische ruimtes te midden van uitgebreide bosgebieden. Aan de randen en tussen de bosgebieden liggen deze lagere, open en van oorsprong natte gebieden in het landschap met smalle kavels, de zogenaamde flieren. Dit landschapstype is door de lage ligging en opkomen van kwel van oorsprong overwegend nat. Door ontwatering ten behoeve van de landbouw (jonge ontginning) is de bijzondere waarde deels verloren gegaan. Onderstaande figuren geven de landschappelijke aspecten rond 1900 en 1950 weer.
Figuur 2.1./2.2. Topografische kaart 1900 (boven), 1950 (onder)(Bron: Provincie Overijssel)
Duidelijk zichtbaar zijn de kenmerken van het jong ontginningslandschap ten zuiden van de weg. Het jonge ontginningslandschap is open en wordt gekenmerkt door rechtlijnige kavels. Belangrijke landschapselementen in het gebied zijn bomenrijen, singels en zichtlijnen, maar ook ‘ingepakte’ erven die als losse kamers in het landschap liggen. Het gebied wordt omsloten door hoger gelegen beboste gronden, waardoor de betreffende locatie als het ware in een laagte komt te liggen.
2.1.2 Holthonerweg 1
Het plangebied is gelegen in een oude hoevenlandschap, dat is goed te zien aan de verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal zijn tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
Figuur 2.3./2.4. Topografische kaart 1900 (boven), 1950 (beneden) (Bron: Provincie Overijssel)
Mooi te zien is ook de variatie van de verschillende landschappen in het gebied. Zoals aangegeven ligt het plangebied zelf in een oude hoevenlandschap, maar in de omgeving zijn meerdere landschappelijke kenmerken te vinden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn o.a. kenmerken te zien van het maten en flierenlandschap, essenlandschap (de Holthone) en het veenkoloniaal landschap. Deze combinatie van verschillende landschappen maakt het tot een gebied met landschappelijke waarde.
2.2 Het Plangebied
2.2.1 Dalmsholterweg 20
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ommen tussen Ommen en Lemelerveld. Het plangebied ligt hemelsbreed ruim 3,5 kilometer van Ommen af. Het perceel heeft zoals aangegeven een agrarische bestemming met een extra subbestemming en aanduiding om activiteiten voor het uitvoeren van een intensieve veehouderij mogelijk te maken. Het bevindt zich in een landschappelijke omgeving waarbij de gronden zich kenmerken als agrarisch en er zijn in de directe omgeving veelal woonfuncties te vinden.
Op het erf staan op dit moment: een woonhuis, een bakhuis en een drietal schuren. De schuren worden gebruikt voor de varkenshouderij en de opslag van werktuigen. De bedrijfsgebouwen verkeren deels in redelijke staat en deels in een slechte staat van onderhoud, maar hebben geen vervolgfunctie. Het gevolg is dat niet langer geïnvesteerd zal worden in het onderhoud van de bedrijfsgebouwen. In het onderstaande figuur zijn de gebouwen duidelijk zichtbaar.
Figuur 2.5. Bestaande situatie Dalmsholterweg 20 (Bron: Google maps)
In figuur 2.6 en 2.7 zijn twee straatbeelden van de locatie opgenomen die duidelijk de huidige situatie weergeven.
Figuur 2.6./2.7. Foto's bestaande situatie Dalmsholterweg 20 (Bron: Google streetview)
2.2.2 Holthonerweg 1
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De afstand van het gebied tot aan Coevorden is hemelsbreed iets meer dan 3,5 kilometer. Het perceel bevindt zich in een landschappelijke omgeving.
Op deze locatie staan een woonhuis en drie schuren. De initiatiefnemer is in het bezit van de twee 'kleinere' schuren, één aan de voorzijde van het erf en één aan de achterzijde (zie fig. 2.8.). Aangezien dit perceel een woonbestemming heeft, mogen de gebouwen niet meer worden gebruikt voor agrarische doeleinden en hebben daarmee de agrarische functie verloren.
Figuur 2.8. Bestaande situatie Holthonerweg 1 (Bron: Google maps)
Hieronder zijn twee straatbeelden opgenomen van de situatie aan de Holthonerweg 1.
Figuur 2.9./2.10. Foto's bestaande situatie Holthonerweg 1 (Bron: Google streetview)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de structuur, kenmerken van directe omgeving en de huidige situatie van de plangebieden. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkelingen ingegaan.
3.1 Toekomstige Situatie
3.1.1 Dalmsholterweg 20
3.1.2 Holthonerweg 1
3.2 Verkeer En Parkeren
Voor de nieuwe woning wordt een nieuwe verkeersoverzichtelijke inrit op de Dalmsholterweg gerealiseerd. Gelet op de beperkte verkeersintensiteit op deze weg levert de realisatie van een extra in- en uitritten vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren op.
Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op het eigen erf. Het woonerf biedt hier voldoende ruimte voor.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
4.2.1 Uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.
Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.
4.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood- voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
- 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
- 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
Het doel van de Rood voor rood regeling zoals verwoord in de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' blijft 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'. Gemeenten hebben aangegeven de geaccepteerde bestaande gemeentelijke regelingen, die gebaseerd zijn op eerder geldend streekplanbeleid, als handvat te gebruiken. Uitgangspunt daarvan is de sloop van ten minste 850 m² landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (of 4.500 m² kassen), waarbij alle landschapsontsierende gebouwen op een erf moeten worden afgebroken. Met behoud van de balans in ontwikkelingsruimte en tegenprestatie is maatwerk met andere kwaliteitsprestaties in bijv. natuur, landschap e.a. mogelijk. De hoogte van investeringen in ruimtelijke kwaliteit is afhankelijk van de getaxeerde waarde van de toegekende bouwkavel.
De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geeft aan dat aandachtspunten bij de toepassing van de Rood voor rood regeling zijn: Locatie en woning moeten voldoen aan eisen ruimtelijke kwaliteit en planologisch verantwoord zijn. Combinatie met VAB-beleid is mogelijk. In het reconstructiegebied kan het instrument worden gebruikt voor beëindiging van de intensieve tak van een gemengd bedrijf (niet in LOG). Kapitaliseren kwaliteitsprestaties op basis van standaard uitgangspunten. Waardevolle karakteristieke of monumentale gebouwen komen niet in aanmerking voor sloop.
Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat het gewenste plan voldoet aan het doel van de Rood voor rood regeling: 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van buitengebied door sloop van landschapsontsierende (voormalige) bedrijfsbebouwing'.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 4.1 geeft dit schematisch weer.
Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Reconstructieplan Salland-Twente
Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur.
Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: het landbouwontwikkelingsgebied, het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied. Het plangebied aan de Dalmsholterweg is gelegen in het verwevingsgebied (figuur 4.6.).
Figuur 4.6. Reconstructiezonering: "verwevingsgebied" (Bron: Provincie Overijssel)
De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functie (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Hiermee sluit het plan goed aan op het reconstructieplan.
4.2.6 Conclusie toetsing provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en reconstructieplan verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Beleidskader Rood voor Rood
4.3.2 Toekomstvisie "Het Ommer Motief"
4.3.3 LOP Ommen
4.3.4 Inspiratieboek ruimtelijke kwaliteit voor het unieke buitengebied van Ommen
4.3.5 Welstandsnota Ommen (2003)
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur en de vormvrije m.e.r-beoordeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De functie 'wonen' is bijvoorbeeld aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
In voorliggend geval zijn railverkeerslawaai en industrielawaai niet van belang, aangezien er geen spoorweg in de directe omgeving aanwezig is en er geen bedrijvigheid in de omgeving aanwezig is. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt in de volgende subparagraaf nader ingegaan.
5.2.2 Wegverkeerslawaai
Op basis van het gemeentelijk geluidsmodel is bepaald wat de geluidsbelasting van de Dalmsholterweg is. In figuur 5.1 is hiervan een uitsnede opgenomen.
Figuur 5.1. Uitsnede geluidsmodel Dalmsholterweg (Gemeente Ommen)
Uitgaande van de schets wordt de nieuwe woning belast worden met wegverkeerslawaai Lden van tussen de 44 en 45 dB (A) afkomstig van de Dalmsholterweg. Hiermee wordt er ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB (A) van Wet geluidhinder en is geen akoestisch onderzoek vereist.
5.2.3 Conclusie
Voor wat betreft het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
5.3 Bodemkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Kruse Milieu uit Geesteren heeft voor de nieuwbouwlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de conclusies voortkomend uit dit onderzoek opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport welke is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.
5.3.2 Resultaten chemische analyses
In het onderzoek zijn in de bovengrond en in het grondwater enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is. Door de veldwerker zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
5.3.3 Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
5.4.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het project heeft een dergelijk kleinschalige omvang dat het is aan te merken als een project welke "niet in betekenende mate bijdraagt" aan luchtverontreiniging.
Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van luchtkwaliteit.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo 1999);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.5.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.
Figuur 5.2. Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.5.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.6 Milieuzonering
5.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
De milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
5.6.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.7 Geur
5.7.1 Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object bedraagt:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.7.2 Onderzoeksresultaten geur
Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied bevinden zich uitsluitend grondgebonden agrarische bedrijven. Voor deze bedrijven geldt dat een vaste afstand van 50 meter die moet worden aangehouden. De afstand tussen de nieuwe woning en het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (Dalmsholterweg 18/19) bedraagt minimaal 85 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de afstandseis. Dit houdt in dat de ontwikkeling geen hinder ondervindt van het agrarisch bedrijf en omgekeerd dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de bedrijfsvoering van de veehouderij.
5.7.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project de ontwikkeling van veehouderijen niet frustreert en dat een duurzame woon- en leefklimaat op de locatie mogelijk is.
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.8.1 Kader
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Onderzoek en conclusie
In dit geval is er geen sprake van vermelding op de D-lijst. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk. Tevens is de zogenaamde 'vergewisplicht' niet van toepassing. Wel kan worden opgemerkt dat het plangebied niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. Dit is tevens bevestigd in de milieu- en omgevingsaspecten zoals opgenomen in hoofdstuk 5 en 6.
Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie & Cultuurhistorie En Watertoets
6.1 Flora & Fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
6.1.1 Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
6.1.2 Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Eelerwoude uit Goor heeft op de locatie een quickscan flora & fauna uitgevoerd. Hierna worden de resultaten uit dit onderzoek behandeld. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn voor de aangetroffen strikt beschermde vleermuizen en broedvogels welke jaarrond gebruik maken van hun nestplaats, er hoeft voor deze soortgroep geen ontheffing te worden aangevraagd. De aangetroffen en de algemeen te verwachten voorkomende soorten behoeft ook geen ontheffing. Geadviseerd wordt dat het slopen buiten het broedseizoen plaatsvindt en dat eventuele verlichting zoveel mogelijk moet worden beperkt.
In iedere situatie dient "zorgvuldig gehandeld" te worden zoals bedoeld wordt in de Flora- en faunawet onder artikel 2, eerste en tweede lid.
6.1.3 Conclusie
Het uitvoeren van een nader onderzoek in het kader van flora & fauna is niet noodzakelijk. Ook is geen sprake van significant negatieve effecten op Natura-2000 gebieden of natuur onderdeel uitmakend van de EHS.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.2.1 Archeologie
6.2.2 Cultuurhistorie
6.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
6.3 Wateraspecten
6.3.1 Vigerend beleid
6.3.2 Waterparagraaf
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in dit plan voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- III. Afwijking van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
- IV. Specifieke gebruiksregels en afwijking van deze gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn en waarvan onder voorwaarden kan worden afgeweken.
In paragraaf 7.3 wordt per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen.
7.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Antidubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage. - Algemene bouwregels (Artikel 7)
In dit artikel worden nadere eisen gesteld aan de situeren van bijgebouwen. - Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. - Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. - Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
7.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch (Artikel 3)
Functie
Gronden met de bestemming “Agrarisch” zijn bedoeld voor grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw. Eén en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen- en parkeervoorzieningen, tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater en ontsluitings(wegen).
Bebouwingsmogelijkheden
Op gronden met de bestemming “Agrarisch” mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde - niet zijnde kuilvoerplaten, sleufsilo's, boog- en tunnelkassen en windturbines - ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.
Groen (Artikel 4)
Functie
Gronden met de bestemming “Groen” zijn bedoeld voor beplanting en andere groenvoorzieningen. Bebouwingsmogelijkheden
Op gronden met de bestemming “Groen” mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.
Wonen (Artikel 5)
Functie
Gronden met de bestemming “Wonen” zijn bedoeld voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn de gronden met deze bestemming bedoeld voor gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tijdelijke waterberging en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en sierwater en ontsluitings(wegen).
Bebouwingsmogelijkheden
Als hoofdgebouwen mogen enkel woonhuizen gebouwd worden. Deze moeten worden opgericht binnen het bouwvlak en mogen een maximale inhoud van 750 m³ hebben. De maximale goot- en bouwhoogte mag respectievelijk niet meer dan 4,5 meter en 10 meter bedragen.
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag ten hoogste per woning 150 m² bedragen. De bijbehorende bouwwerken mogen een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 4 meter en 6 meter.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming tevens worden opgericht. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Eén en ander gekoppeld aan maximale hoogtematen. Tot slot mogen binnen de bestemming paardenbakken worden opgericht binnen het bestemmingsvlak met een maximale afmeting van 20 X 40 meter, lichtmasten ten behoeve hiervan zijn niet toegestaan. Deze bepaling is opgenomen aangezien het gebied gelegen is in een gebied van donkerte en een grote toename van kunstmatige verlichting een nadeling effect zou hebben op de, in de omgeving aanwezig, zijnde nachtdieren.
7.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
De gemeente Ommen hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
- géén stilzwijgend gedogen;
- gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf, maar in ieder geval zo snel mogelijk, legaliseren;
- gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Ommen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Inspectie Leefomgeving en Transport
In de AMvB Ruimte zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
De provincie geeft aan dat er een provinciaal belang is, maar geen strijdigheid. Provincie stelt de voorwaarde dat de bestemming van het perceel in de gemeente Hardenberg goed wordt opgenomen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
9.1.3 Waterschap Groot Salland
BJZ.nu B.V. heeft op 26 oktober 2011 een watertoets uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl. Het resultaat hiervan is dat de korte watertoetsprocedure volstaat. Het waterschap heeft aangegeven dat het opnemen van de standaard waterparagraaf volstaat en dat ze akkoord gaat met het plan. De standaard waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.
9.2 Inspraak
De gemeentelijke Rood-voor-Rood regeling is na inspraak door de gemeenteraad vastgesteld. Voor plannen die passen binnen de gemeentelijke Rood-voor-Rood regeling is geen inspraak noodzakelijk. Derhalve wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 september 2012 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan
Bijlage 1 Erfinrichtingsschets Dalmsholterweg 20
Bijlage 1 Erfinrichtingsschets Dalmsholterweg 20
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Dalmsholterweg 20
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan Dalmsholterweg 20
Bijlage 3 Erfinrichtingsschets Holthonerweg 1
Bijlage 3 Erfinrichtingsschets Holthonerweg 1
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 5 Flora- en faunaonderzoek