KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschapswaarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Detailhandel - Tuincentrum
Artikel 8 Gemengd
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Groen - 1
Artikel 11 Horeca
Artikel 12 Kantoor
Artikel 13 Landhuis
Artikel 14 Maatschappelijk
Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 16 Natuur
Artikel 17 Natuur - 1
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1
Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2
Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3
Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 4
Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 5
Artikel 24 Sport
Artikel 25 Verkeer
Artikel 26 Verkeer - Onverhard
Artikel 27 Verkeer - Railverkeer
Artikel 28 Water
Artikel 29 Water - 1
Artikel 30 Water - 2
Artikel 31 Wonen
Artikel 32 Leiding - Gas - 1
Artikel 33 Leiding - Gas - 2
Artikel 34 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 35 Leiding - Water
Artikel 36 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 37 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 38 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 39 Waarde - Landschap - 1
Artikel 40 Waarde - Landschap - 2
Artikel 41 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 42 Waterstaat - Waterkering
Artikel 43 Waterstaat - Intrekgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 44 Antidubbeltelregel
Artikel 45 Algemene Bouwregels
Artikel 46 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 47 Algemene Gebruiksregels
Artikel 48 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 49 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 50 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 51 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 52 Overgangsregels
Artikel 53 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Aard Van Het Bestemmingsplan
1.4 Planproces En Communicatie
1.5 Vigerende Plannen
1.6 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.7 Milieueffectrapportage (Planmer)
1.8 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Zonering
3.1 Algemeen
3.2 Zonering Op Basis Van Inventarisatie, Analyse En Vigerend Plan
3.3 Zonering Op Basis Van Reconstructieplan
3.4 Zonering En Bestemmingsplan
Hoofdstuk 4 Nadere Uitwerking
4.1 Inleiding
4.2 Landbouw
4.3 Natuur En Landschap
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Recreatie
4.6 Niet-agrarische Bedrijven, Horeca En Detailhandel
4.7 Wonen
4.8 Water
4.9 Milieu
4.10 Overige Onderwerpen
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels
5.1 Inleiding
5.2 Opzet
5.3 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.4 Handhaving
Hoofdstuk 7 Bodem En Water
7.1 Watertoets
7.2 Beleidskader Duurzaam Waterbeheer
7.3 Huidige Situatie
7.4 Toekomstige Situatie
7.5 Conclusie
Hoofdstuk 8 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
8.1 Inleiding
8.2 Landschap
8.3 Cultuurhistorie
8.4 Archeologie
8.5 Conclusie
Hoofdstuk 9 Ecologie
9.1 Inleiding
9.2 Toetsingskader En Normstelling
9.3 Huidige Natuurwaarden
9.4 Toetsing
Hoofdstuk 10 Landbouw
10.1 Inleiding
10.2 Huidige Situatie
10.3 Toekomstige Ontwikkelingen
10.4 Conclusie
Hoofdstuk 11 Recreatie En Toerisme
11.1 Inleiding
11.2 Huidige Situatie
11.3 Ontwikkelingen
11.4 Conclusie
Hoofdstuk 12 Verkeer, Infrastructuur En Verkeerslawaai
12.1 Inleiding
12.2 Verkeer En Infrastructuur
12.3 Verkeerslawaai
Hoofdstuk 13 Milieu
13.1 Inleiding
13.2 Planmer
13.3 Luchtkwaliteit
13.4 Bodemkwaliteit
13.5 Externe Veiligheid
13.6 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijvigheid
13.7 Industrielawaai
13.8 Milieuhinder Agrarische Bedrijvigheid
Hoofdstuk 14 Overige Functies
14.1 Inleiding
14.2 Huidige Situatie
14.3 Ontwikkelingen
14.4 Conclusie
Separate Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Planmer
Bijlage 2 Nota Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Inventarisatie Permanente Bewoning -Objectgebonden
Bijlage 4 Nevenfunctie Minicamping
Bijlage 5 Karakteristieke Panden - Deel 1
Bijlage 6 Karakteristieke Panden Deel 2
Bijlage 7 Monumenten
Bijlage 8 Grenzen Zandwinning
Bijlage 9 Dwarsprofielen Zandwinning
Bijlage 10 Karakteristieke Panden - Deel 3
Bijlage 1 Leden Van De Klankbordgroep
Bijlage 2 Landgoedereninventarisatie

Buitengebied

Bestemmingsplan - gemeente Raalte

Vastgesteld op 08-06-2012 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied Raalte van de gemeente Raalte.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0177.BP20090046-0003 met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0177.BP20090046-0003.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd

twee of meer aan elkaar gebouwde woningen of bestaande woningen die door middel van splitsing als twee afzonderlijke wooneenheden aangemerkt zijn.

1.7 afhankelijke woonruimte

een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.8 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden.

1.9 agrarisch aanverwante nevenfunctie

een nevenfunctie die betrekking heeft op activiteiten naast een volwaardig agrarisch bedrijf die nauw verwant zijn met of direct voortkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, zoals verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, zorgboerderij, ambachtelijke verwerking van agrarische producten, inpandige opslag en stalling van agrarische producten.

1.10 agrarisch bedrijf

een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:

  1. a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
  3. c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
  4. d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  5. e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.11 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, voor zover deze werkzaamheden in het buitengebied plaatsvinden.

1.12 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten

het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische verwachtingswaarde

de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.17 bed & breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.18 bedrijf

een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.19 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het als onderneming jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.

1.20 bedrijfsplan

een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en haar omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven en waarin tevens richtlijnen zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.

1.21 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.22 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.23 begraafplaats

terrein in gebruik voor begraven en cremeren.

1.24 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.25 bestaande bedrijven

bedrijven zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; een bedrijf dat via nieuwvestiging in een landbouwontwikkelingsgebied is gerealiseerd, wordt na 5 jaar onder bestaand bedrijf gerekend.

1.26 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 Bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.30 bio-energie installatie

een afgesloten systeem van tanken/silo's dat gebruikt wordt voor de productie van energie uit biomassa (mest, bermafval, GFT en dergelijke).

1.31 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.32 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.33 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan een (bedrijfs)woning waarbij het volgende geldt:

  • functioneel ondergeschikt betekent dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan (met uitzondering van bewoningsfuncties zoals bijkeukens, bergingen en natte groepen);
  • bouwkundig ondergeschikt betekent dat het bijgebouw moet voldoen aan de voor bijgebouwen geldende bouwregels.

1.36 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.37 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.38 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.39 dagcamping

een terrein, al dan niet met voorzieningen voor dagrecreatieve activiteiten zonder nachtverblijf.

1.40 deel

een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.

1.41 deeltijd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van 10 tot 40 Nge.

1.42 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  2. b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
  3. c. tuincentra.

1.44 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.45 evenementen

gebeurtenissen, die ten hoogste 5 dagen duren, met een openbaar karakter, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.46 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.47 extensiveringsgebied

een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk is gemaakt.

1.48 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.50 gevoelige functies

woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.

1.51 grenszone industrielawaai

de grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder.

1.52 groepsaccommodatie

een (deel van een) gebouw, blijvend bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen met overnachting in slaapzalen en/of -kamers.

1.53 hobbykas

een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m², dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.

1.54 hobbymatige activiteiten

het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap, maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.

1.55 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.56 horecabedrijf

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.57 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.58 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

1.59 inrichtingsplan

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.60 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken zoals tenten, vouwwagens, kampeerauto's, tenthuisjes, caravans (niet zijnde stacaravans) of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.61 kampeerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.62 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en andere recreatieve onderkomens, ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.63 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.64 karakteristiek

panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:

  • relatie met het landschap;
  • erfstructuur en erfinrichting;
  • streekeigen verschijningsvorm;
  • herkenbaarheid en mate van gaafheid;
  • architectuur en cultuurhistorische waarde;

de waardering van de karakteristieke eigenschappen hebben betrekking op hoofdgebouwen, tenzij anders in bijlage 5, 6, 7 of 10 van deze regels is aangegeven.

1.65 kassen

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.66 kinderboerderij

een recreatieve voorziening waarop, al dan niet in combinatie met andere recreatieve voorzieningen, dieren worden gehouden.

1.67 kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingplicht op grond van het Activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.68 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.69 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen waaronder tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.70 landhuis

landhuis al of niet met gebouwde aanhorigheden, tuin, park, lanen en wateren.

1.71 Landschapsontwikkelingsplan

het Landschapsontwikkelingsplan zoals vastgesteld op 23 september 2008.

1.72 langdurig

ten minste 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar.

1.73 kunstobject

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht.

1.74 landschappelijke inpassing

de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting.

1.75 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.76 landbouwontwikkelingsgebied

een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie is voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

1.77 manege

een onderneming die gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met één of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer, slaapaccommodatie en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.78 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.79 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.80 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.81 Nge (Nederlandse grootte-eenheden)

een economische maatstaf voor het bepalen van de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven.

1.82 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.83 nevenfunctie

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarisch) bedrijf of wonen.

1.84 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.85 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.86 onverharde wegen

een (zand)weg, zonder verhard oppervlak en functionerend als ondergeschikte verbinding tussen andere wegen en/of ontsluitingen van (agrarische) percelen.

1.87 overige verblijfsrecreatieve objecten

een recreatieverblijf dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; onder overige verblijfsrecreatieve objecten worden niet verstaan recreatiewoningen en kampeermiddelen.

1.88 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.89 paardenbak

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.

1.90 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.91 paardenhouderij

een gebruiksgericht bedrijf dat is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden met daaraan ondergeschikte functies behorende bij een paardenhouderij.

1.92 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.93 plattelandskamer

een min of meer zelfstandig appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.94 proefboerderij

een op kennis, onderwijs en innovatie gericht bedrijf waar onderzoek gedaan wordt naar nieuwe vindingen in de agrarische sector; hieronder valt onder andere innovatie op het gebied van nieuwe rassen van akkerbouw en vollegrondgewassen, melkwinning, voeding, huisvesting en automatisering.

1.95 reconstructiegebied

een gebied waarvoor een reconstructieplan, als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, is opgesteld.

1.96 recreatieverblijf

een gebouw of kampeermiddel, dat uitsluitend bedoeld is voor een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.97 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen.

1.98 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.

1.99 restaurant

een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.100 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.101 Sallandse boerderijvorm

een Sallandse boerderij die zich kenmerkt door een typische hoofdvorm, te onderscheiden in:

  1. a. hallenhuisboerderij: woning en bedrijf in een hoofdvolume, zowel grote als kleine oppervlakken;
  2. b. dwarshuisboerderij/krukhuisboerderij: woning en bedrijf wel in één gebouw, maar in de architectuur duidelijk van elkaar onderscheiden, T-vormige (dwarshuis) of L-vormige plattegrond (krukhuis).

1.102 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.103 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.104 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.105 stacaravan

een stacaravan is een recreatief onderkomen, met kenmerken van een caravan, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat in één geheel en op een eigen as-/wielstelsel kan worden aangevoerd en bestemd is voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.106 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.107 stand still-principe

beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

1.108 stap vooruit-principe

beginsel dat erop gericht is de risico's op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren.

1.109 teeltondersteunende voorzieningen

  1. 1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
    1. a. teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, boogkassen tot 0,5 m, hagelnetten, wandelkappen en schaduwhallen;
  2. 2. permanente teeltondersteunende voorzieningen:
    1. a. laag: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt, zoals bakken op stellingen, regenkappen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
    2. b. hoog: teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt.

1.110 trekkershut

een trekkershut is een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor kortstondig recreatief dag- en/of nachtverblijf voor steeds wisselende groepjes recreanten, die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.111 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.

1.112 verblijfsrecreatief terrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of andere recreatieverblijven ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.113 verkoop agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.

1.114 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.115 vervolgfunctie

één of meer functies of één of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.

1.116 verwevingsgebied

een als zodanig op de verbeelding aangegeven gedeelte van een reconstructiegebied ingericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

1.117 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van meer dan 70 Nge.

1.118 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.119 voormalig bedrijfsbebouwing

bebouwing die niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.

1.120 waterbergingsgebied

een gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden.

1.121 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.122 windmolen

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.123 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.124 wooneenheid

een woning.

1.125 zorgboerderij als nevenfunctie

een (voormalig) agrarisch bedrijf waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar geen sprake is van nachtverblijf.

1.126 zorgboerderij als vervolgfunctie

een maatschappelijke functie waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar tevens sprake kan zijn van nachtverblijf.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  • ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 hoogte van een windmolen

vanaf het peil tot aan de de tip (van de wieken) van de windmolen.

2.7 inhoud van een bouwwerk, niet zijnde recreatiewoningen

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 inhoud van een recreatiewoning

tussen de onderzijde van de onderste grondvloer (inclusief ondergrondse gedeelten), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder a, b, e, f en g;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder c;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder d;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.91;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - foliebassin': tevens een foliebassin;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin': tevens een mestbassin;
  6. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - proefboerderij': tevens een proefboerderij;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': tevens een zorgboerderij;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij': in afwijking van het bepaalde onder a en v, uitsluitend een kwekerij;
  9. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur': uitsluitend een veldschuur;
  10. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': uitsluitend een paardenbak;
  11. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag': tevens mestopslag in mestsilo's;
  12. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in landbouwproducten': tevens groothandel in landbouwproducten en het verpakken van voederproducten;
  13. n. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. o. bed & breakfast;
  2. p. evenementen;
  3. q. extensieve dagrecreatie;
  4. r. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  5. s. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': tevens een onoverdekte natuurijsbaan ondergeschikt aan de agrarische functie;
  6. t. kleinschalig kamperen ter plaatse van de adressen zoals opgenomen in bijlage 4;
  7. u. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties;

met dien verstande dat:

  1. v. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  2. w. ter plaatse van de aanduiding '- geen reconstructie' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', naast het bepaalde onder a, tevens een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder c is toegestaan.

Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) gehele bedrijf 100
zorgboerderij (exclusief overnachten) gehele bedrijf 200

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. paardenbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat mestbassins ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin', mestopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag', veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', nutsvoorzieningen en hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'teeltondersteunende voorzieningen', nutsvoorzieningen, erf- of terreinafscheidingen, veekeringen en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken ook buiten het bouwvlak, maar aansluitend aan het bouwvlak en binnen een zone van 50 m vanaf de grens van het bouwvlak gerealiseerd mogen worden, met dien verstande dat voldoende afstand tot omliggende hindergevoelige objecten in acht wordt genomen;
  5. e. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat lage permanente teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 2 ha en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en maximum hoogte van 4 m ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, gerealiseerd mogen worden;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  7. g. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max.
oppervlak
max.
inhoud
max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling (min./max.)
bedrijfswoning (inclusief uitbouwen) één, tenzij middels een maatvoering- of functieaanduiding anders is aangegeven - 750 m³ 4,5 m 10 m 20°/55°**
- bijgebouwen en overkappingen
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
- 3 m
3 m
6 m
6 m
20°/55°**20°/55°**
veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' - bestaand* - - bestaand* -
kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' - 2 ha - 4,5 m 6 m -
hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen - 500 m² - 6 m -
rijhal ten behoeve van een paardenfokkerij > 70 Nge - 1.000 m² - 5,5 m 12 m 12°/55°**
bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' - bestaand* - bestaand* bestaand* -
bedrijfsgebouwen ten behoeve van paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' - bestaand* - 5,5 m 12 m 12°/55°**
overige bedrijfsgebouwen - volledig bouwvlak - 5,5 m 12 m 12°/55°**
- sleufsilo's
- voedersilo's
- mestsilo's
- - - - 2 m
15 m
6 m
-
mestopslagplaten - - - - 3 m -
luchtwassers - - - - 12 m -
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
overige bouwwerken behorende bij mestzakken buiten het bouwvlak - - - - 2 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten bouwvlakken
- overige plaatsen
- - - -
1 m
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

** = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.

- = Niet van toepassing.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:

  1. a. indien en voor zover meer dan 1.000 m² aan bebouwing wordt opgericht kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en de afmeting van de bebouwing alsmede aan de terreininrichting teneinde een verantwoorde landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf te verzekeren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. buitenopslag is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat de totale stapelhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  2. b. buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
  3. c. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de bestaande totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  4. d. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  5. e. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  6. f. paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tenzij een afwijking zoals bedoeld in de leden 3.4.6 of 3.4.7 is verleend;
  7. g. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
  8. h. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  9. i. het oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik voor de intensieve veehouderijtak ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', waar tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' geldt, bedraagt ten hoogste het oppervlak zoals aangegeven middels de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte'.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder a, b, e, f en g;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder c;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder d;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.91;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bijenhal': tevens een bijenhal;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin': tevens een mestbassin;
  6. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - windmolen': tevens een windmolen;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur': uitsluitend een veldschuur;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': uitsluitend een paardenbak;
  9. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - siertuin': tevens een siertuin;
  10. k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': tevens een zorgboerderij;
  11. l. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
  12. m. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. n. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': tevens een onoverdekte natuurijsbaan ondergeschikt aan de agrarische functie;
  2. o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dierenweide': tevens een dierenweide;
  3. p. bed & breakfast;
  4. q. evenementen;
  5. r. extensieve dagrecreatie;
  6. s. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  7. t. kleinschalig kamperen ter plaatse van de adressen zoals opgenomen in bijlage 4;
  8. u. de in tabel 4.1 vermelde toegestane nevenfuncties;

met dien verstande dat:

  1. v. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  2. w. ter plaatse van de aanduiding 'geen reconstructiezone' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' naast het bepaalde onder a tevens een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder c is toegestaan.

Tabel 4.1 Niet-agrarische nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) gehele bedrijf 100
zorgboerderij (exclusief overnachten) gehele bedrijf 200

- = Niet van toepassing.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. paardenbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat mestbassins ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin', kuilvoerplaten ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'kuilvoerplaat', veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur', nutsvoorzieningen, erf- of terreinafscheidingen en veekeringen en bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  5. e. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max.
oppervlak
max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling (min./max.)
bedrijfswoning (inclusief uitbouwen) één, tenzij middels een maatvoering- of functieaanduiding anders is aangegeven - 750 m³ 4,5 m 10 m 20°/55°**
bijgebouwen en overkappingen
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
- 3 m
3 m
6 m
6 m
20°/55°**
20°/55°**
hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen - 500 m² - - 6 m -
veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' - bestaand* - - bestaand* -
kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' - 2 ha - 4,5 m 6 m -
rijhal ten behoeve van een paardenfokkerij > 70 Nge - 1.000 m² - 5,5 m 12 m 12°/55°**
bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' - bestaand - bestaand bestaand -
overige bedrijfsgebouwen volledig bouwvlak 5,5 m 12 m 12°/55°**
- sleufsilo's
- voedersilo's
- mestsilo's
- - - - 2 m
15 m
6 m
-
mestopslagplaten - - - - 3 m -
luchtwassers - - - - 12 m -
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' - - - - 8 m -
windmolens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - windmolen' - - - - bestaand* -
antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' - - - - 15 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten bouwvlakken
- overige plaatsen
- - - -
1 m
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

** = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.

- = Niet van toepassing.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:

  1. a. indien en voor zover meer dan 1.000 m²aan bebouwing wordt opgericht kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en de afmeting van de bebouwing alsmede aan de terreininrichting teneinde een verantwoorde landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf te verzekeren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. buitenopslag is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat de totale stapelhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  2. b. buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
  3. c. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  4. d. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  5. e. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  6. f. paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tenzij een afwijking zoals bedoeld in de leden 4.4.8 of 4.4.9 is verleend;
  7. g. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
  8. h. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  9. i. het oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik voor de intensieve veehouderijtak ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', waar tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' geldt, bedraagt ten hoogste het oppervlak zoals aangegeven middels de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte'.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder a, b en g;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding: 'specifieke vorm van agrarisch - bosbouwbedrijf': tevens een bosbouwbedrijf;
  2. c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  3. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. bed & breakfast;
  2. f. evenementen;
  3. g. extensieve dagrecreatie;
  4. h. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  5. i. de in tabel 5.1 vermelde toegestane nevenfuncties;

met dien verstande dat:

  1. j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  2. k. ter plaatse van de aanduiding 'geen reconstructiezone' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' naast het bepaalde onder a tevens een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.10 onder c is toegestaan.

Tabel 5.1 Niet-agrarische nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) gehele bedrijf 100
zorgboerderij (exclusief overnachten) gehele bedrijf 200

- = Niet van toepassing.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. paardenbakken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen, nutsvoorzieningen en veekeringen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  5. e. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max.
oppervlak
max.
inhoud
max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling (min./
max.)
bedrijfswoning (inclusief uitbouwen) één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven - 750 m³ 4,5 m 10 m 20°/55°**
bijgebouwen en
overkappingen
- waarvan aangebouwd
- 100 m²

50 m²
- 3 m

3 m
6 m

6 m
20°/55°**
20°/55°**
hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen - 500 m² - - - -
kassen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' - 2 ha - 4,5 m 6 m -
rijhal ten behoeve van een paardenfokkerij > 70 nge - 1.000 m² - 5,5 m 12 m 2°/55°**
bedrijfsgebouwen ten behoeve van paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' - bestaand* - 5,5 m 12 m 12°/55°**
overige bedrijfsgebouwen - volledig bouwvlak - 5,5 m 12 m 12°/55°**
- sleufsilo's
- voedersilo's
- mestsilo's
- - - - 2 m
15 m
6 m
-
mestopslagplaten - - - - 3 m -
luchtwassers - - - - 12 m -
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten bouwvlakken
- overige plaatsen
- - - -
1 m
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - -
3 m
-

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

** = Niet van toepassing voor platte ondergeschikte bouwdelen.

- = Niet van toepassing.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:

  1. a. indien en voor zover meer dan 1.000 m²aan bebouwing wordt opgericht kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en de afmeting van de bebouwing alsmede aan de terreininrichting teneinde een verantwoorde landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf te verzekeren;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  1. a. buitenopslag is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat de totale stapelhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
  2. b. buitenopslag ten behoeve van nevenfuncties is niet toegestaan;
  3. c. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  4. d. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  5. e. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  6. f. paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan tenzij een afwijking zoals bedoeld in de leden 5.4.7 of 5.4.8 is verleend;
  7. g. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 5 per jaar;
  8. h. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  9. i. het oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik voor de intensieve veehouderijtak ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', waar tevens de aanduiding 'intensieve veehouderij' geldt, bedraagt ten hoogste het oppervlak zoals aangegeven middels de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte'.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven vallende in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf': tevens een aannemersbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkingsbedrijf': tevens een afvalverwerkingsbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': tevens een agrarisch loonbedrijf;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf': tevens een autobedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - caravancentrum': tevens een caravancentrum uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  6. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf': tevens een constructiebedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  7. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autosloopbedrijf': tevens een autosloopbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  8. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bevi': tevens een bevi inrichting;
  9. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in tuinplanten': een groothandel in tuinplanten;
  10. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf': tevens een installatiebedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  11. l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf': tevens een landbouwmechanisatiebedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  12. m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - machinebouw en staalbedrijf': tevens een machinebouw en staalbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  13. n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - siersmederij': tevens een siersmederij uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  14. o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf': tevens een transportbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  15. p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - diervoederbedrijf': tevens een diervoederbedrijf uit categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  16. q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf': tevens een installatiebedrijf;
  17. r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - biomassavergisting': een biomassavergistingsbedrijf inclusief biogasinstallatie met een maximale verwerkingscapaciteit van 67.500 ton per jaar;
  18. s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kaasmakerij': een kaasmakerij;
  19. t. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf': tevens een nutsbedrijf uit categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  20. u. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie': tevens een waterzuiveringsbedrijf;
  21. v. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterbassin': uitsluitend een waterbassin;
  22. w. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  23. x. ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg': tevens een lpg vulpunt;
  24. y. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus'; tevens een detailhandel in volumineuze goederen;
  25. z. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening;
  26. aa. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;
  27. ab. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsbebouwing': voormalige bedrijfsbebouwing;
  28. ac. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. ad. evenementen;
  2. ae. het verhandelen van ter plaatse vervaardigde goederen;

met dien verstande dat:

  1. af. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning niet toegestaan.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de PR 10-6-contour rond de aanduiding 'vulpunt lpg': is de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  4. d. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. oppervlak max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte dakhel- ling min./
max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoering- of functieaanduiding anders is aangegeven - 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20°/55°
20°/55°
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalig bedrijfsbebouwing' -
bestaand*



bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf' -
70% van het bouwvlak


-
5,5 m
10 m
12°/55°
overige bedrijfsgebouwen - bestaand* - 5,5 m 10 m 12°/55°
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

- = Niet van toepassing.

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

met dien verstande dat:

  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsbebouwing' het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien en voor zover sloop van legaal opgerichte landschapsontsierende gebouwen heeft plaatsgevonden; hierbij geldt het volgende:
      • indien er sprake is van sloop tot 250 m² mag het gesloopte oppervlak teruggebouwd worden;
      • indien er sprake is van sloop van meer dan 250 m² mag te allen tijde 250 m² teruggebouwd worden;
      • van het gesloopte oppervlak boven 250 m² mag ten hoogste 1/3 worden teruggebouwd met dien verstande dat het maximum oppervlak dat wordt teruggebouwd nooit meer bedraagt dan 850 m².

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – Bevi';
  2. b. nieuwe Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  4. d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  5. e. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  6. f. per bedrijf mag de oppervlakte van het kantoor niet meer bedragen dan 50% van het totale vloeroppervlak met een maximum van 400 m² per bedrijf;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel in de vorm van een shop ten hoogste 125 m²;
  8. h. overige detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie;
  9. i. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie;
  10. j. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsbebouwing' buitenopslag niet is toegestaan;
  11. k. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
  12. l. de oppervlakte aan bebouwing in gebruik voor kantoor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf' bedraagt ten hoogste 40%;
  13. m. de verwerkingscpaciteit van de biomassavergistingsinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - biomassavergisting' bedraagt ten hoogste 67.500 ton per jaar.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.6 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 7 Detailhandel - Tuincentrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een tuincentrum annex kwekerij;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': tevens een hoveniersbedrijf;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. evenementen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven 750 m³ - 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- - 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20°/55°
20°/55°
bedrijfsgebouwen - - bestaand* 5,5 m 10 m 12°/55°
kassen - - bestaand* bestaand* bestaand* -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven uit categorie 2 van de Staat van Horecabedrijven;
  2. b. dagrecreatieve voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. evenementen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud/ oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoering-aanduiding anders is aangegeven 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º
20º/55º
bedrijfsgebouwen - bestaand* 5,5 m 10 m 12°/55°
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen in de vorm van een nevenfunctie, met inachtneming van het volgende:

  1. a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 kleinschalig kampeerterrein toegestaan;
  2. b. ten behoeve van bebouwing geldt het volgende:
    1. 1. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag maximaal 50 m² worden bijgebouwd;
    2. 2. overige voorzieningen ten behoeve van de nevenfunctie mogen uitsluitend binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  3. c. ten behoeve van het gebruik van gronden geldt het volgende:
    1. 1. het gedeelte van de nevenfunctie waarvoor geen bebouwing nodig is, is tevens toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
    2. 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. 3. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  4. d. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
  5. e. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. f. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  7. g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  8. h. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  9. i. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
  10. j. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
  11. k. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  12. l. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, randbeplanting, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen ten behoeve van waterbeheer.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. het maximum bebouwd oppervlak bedraagt ten hoogste 15 m² per bestemmingsvlak;
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Groen - 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen rond recreatieterreinen, bedrijven en tevens voor inritten mits de landschappelijke inpassende functie niet onevenredig wordt aangetast.

10.2 Bouwregel

Op de gronden mag niet worden gebouwd.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven uit categorie 1a en 1b van de Staat van Horecabedrijven;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': een café en restaurant;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2': een café, restaurant, zalenverhuur en partycentrum;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 3': een theehuis;
  4. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. evenementen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud/ oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º
20º/55º
bedrijfsgebouwen - be- staand* 5,5 m 10 m 12°/55°
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van een nevenfunctie in de vorm van kleinschalig kamperen, met inachtneming van het volgende:

  1. a. per bestemmingsvlak is ten hoogste 1 kleinschalig kampeerterrein toegestaan;
  2. b. ten behoeve van bebouwing geldt het volgende:
    1. 1. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag maximaal 50 m2 worden bijgebouwd;
    2. 2. overige voorzieningen ten behoeve van de nevenfunctie mogen uitsluitend binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  3. c. ten behoeve van het gebruik van gronden geldt het volgende:
    1. 1. het gedeelte van de nevenfunctie waarvoor geen bebouwing nodig is, is tevens toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
    2. 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. 3. het kleinschalig kamperen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  4. d. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
  5. e. de nevenfunctie dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. f. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  7. g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  8. h. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  9. i. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
  10. j. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
  11. k. bestaande landschappelijke, cultuurhistorische- en natuurwaarden in de directe omgeving dienen niet onevenredig te worden aangetast;
  12. l. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

11.5 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar.

Artikel 12 Kantoor

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een assurantiekantoor;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. evenementen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud/ opper vlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º
20º/55º
overige bedrijfsgebouwen - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar.

Artikel 13 Landhuis

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de instandhouding van landgoederen met landhuizen ;

alsmede voor:

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': het wonen met daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gastenverblijf': tevens 1 gastenverblijf;
  3. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van landschapselementen, buitenplaatsen en parkinrichting, vijver en waterpartijen en het lanenstelsel;
  4. e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. de in tabel 13.1 vermelde toegestane nevenfuncties.

Tabel 13.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
evenementen gehele grondgebied -
bed & breakfast - -
natuur- en milieueducatie, rondleidingen - 100
tentoonstellingsruimte, museum - 500
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = Niet van toepassing.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./ max.
woningen één, tenzij middels een aanduiding anders is aangegeven bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
bijgebouwen en overkappingen - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
overige bebouwing - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* Zoals legaal aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven.

- = Niet van toepassing.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. buitenopslag is niet toegestaan;
  2. b. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 5 per jaar.
  3. c. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  4. d. Het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  5. e. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  6. f. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gezondheidszorg, onderwijs, openbare dienstverlening, verenigingsleven;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'naschoolse opvang': uitsluitend een naschoolse opvang annex kinderdagverblijf';
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgappartementen'; tevens 9 zorgappartementen, een honden- en kattenkennel en het houden van dieren in relatie tot de bestemming;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension': tevens een dierenpension;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - voormalige bedrijfsbebouwing': voormalige bedrijfsbebouwing;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning niet toegestaan;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. evenementen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud/ oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoering- of functieaanduiding anders is aangegeven 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º
20º/55º
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - voormalig bedrijfsbebouwing' - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
overige bedrijfs gebouwen - bestaand* bestaand* bestaand* bestaand*
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- buiten bouwvlakken
- overige plaatsen
- - -
1 m
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

met dien verstande dat

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - voormalige bedrijfsbebouwing' het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning, is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen, is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m².

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar met dien verstande dat evenementen gerelateerd aan de bestemming Maatschappelijk niet in aantal beperkt zijn.

Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;
  2. b. aula, berging, urnenmuur;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. overigens geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. oppervlakte max. inhoud max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./
max.
- aula
- berging
1
1
500 m² - 3 m
2,5 m
7,5 m
3,5 m
12°/55°
12°/55°
bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 -

- = Niet van toepassing.

Artikel 16 Natuur

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en bos;
  2. b. extensieve dagrecreatie;
  3. c. houtoogst;
  4. d. water;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondendressuurterrein': uitsluitend een hondendressuurterrein met bijbehorende voorzieningen;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - challenge run': een sport- en speeltoestel ten behoeve van recreatief gebruik;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij': een kwekerij;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur': tevens een veldschuur;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - graftombe': tevens een graftombe;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ponytrail': een parcours voor pony's ten behoeve van recreatief gebruik;
  11. k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, parkeervoorzieningen, bruggen, paden, recreatieve voorzieningen en trafohuisjes.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' tevens gebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat voor deze gebouwen de bestaande maten gelden;
  3. c. de bouwhoogte van een hoogzit bedraagt ten hoogste 8 m;
  4. d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het beheer en het onderhoud, een schuilhut of informatievoorziening van de terreinen, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het gebouw dient noodzakelijk te zijn voor het beheer en onderhoud, een schuilhut of informatievoorziening behorend bij een terrein van minimaal 10 ha;
  2. b. de oppervlakte per gebouw bedraagt ten hoogste 50 m²;
  3. c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m;
  4. d. de bestaande natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Natuur - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschaps- en natuurontwikkeling;
  2. b. de extensieve dagrecreatie;
  3. c. een watergang ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. d. de zandwinning;
  5. e. het aanbrengen en/of oprichten van een geluidswerende/afschermende voorziening;
  6. f. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen, zoals een gemaal.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende regel:

  • op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals terreinomheiningen, picknicksets, steigers, banken en trimtoestellen met een hoogte van ten hoogste 2 m toegestaan.

Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van speelweiden en waterplassen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagcamping': tevens een dagcamping;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dienstgebouw': tevens een dienstgebouw;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend een volkstuincomplex;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens opslag ten dienste van de bestemming recreatie - Dagrecreatie;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals sport- en speelvoorzieningen, paden, in- en uitritten, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. evenementen.

18.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. op een dagcamping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - dagcamping' is toegang uitsluitend toegestaan van zonsop- tot zonsondergang;
  2. b. de kavelgrootte per volkstuintje ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' bedraagt ten hoogste 300 m²;
  3. c. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar met dien verstande dat evenementen gerelateerd aan de bestemming Recreatie - Dagrecreatie niet in aantal beperkt zijn.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een recreatieterrein voor recreatiewoningen, mobiele kampeermiddelen, overige verblijfsrecreatieve objecten met bijbehorende centrale voorzieningen zoals een restaurant, kampwinkel, zwembad, receptie, sanitairvoorzieningen, bowlingbaan en andere vergelijkbare voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ehs': tevens een recreatieterrein met behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de kleinschaligheid, de beplantingselementen (houtopstanden, -singels en houtwallen) en/of met deze biotopen samenhangende fauna en voor recreatiewoningen, mobiele kampeermiddelen, overige verblijfsrecreatieve objecten met bijbehorende centrale voorzieningen zoals een restaurant, kampwinkel, zwembad, receptie, sanitairvoorzieningen, bowlingbaan en andere vergelijkbare voorzieningen ten dienste van de bestemming;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie': één recreatiebungalow ten behoeve van groepsaccommodatie en overige verblijfsrecreatieve objecten;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

19.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat recreatiewoningen, sanitaire voorzieningen en overige verblijfsrecreatieve objecten ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
  3. c. het maximale aantal aaneengebouwde recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 4, met dien verstande dat de afstand tussen recreatiewoningen die niet aaneengebouwd zijn ten minste 5 m bedraagt;
  4. d. de onderlinge afstand tussen overige verblijfsrecreatieve objecten bedraagt ten minste 5 m;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing uitgesloten' zijn recreatiewoningen, overige verblijfsrecreatieve objecten en andere geurgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij niet toegestaan;
  6. f. voor het overige geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. aantal max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./ max.
bedrijfswoningen één, tenzij anders met een aanduiding is aangege ven - 750 m³ - 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- - - 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55
20º/55º
overige bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak - - - volledig bouwvlak - 10 m -
sanitaire voorzieningen buiten het bouwvlak - - - - - 3,5 m -
recreatie bungalow (inclusief bijgebouwen) ter plaatse van de aanduiding (sr-gra) één - 750 m³ 240 m² - - 15º /65º
recreatiewoningen (inclusief kelders en bijgebouwen) - geen, tenzij anders met een aanduiding is aangegeven 300 m³ (inclusief bergingen van ten hoogste 6 m²) - 3,5 m 6 m -
overkappingen behorende bij de recreatiewoning - één per recreatiewoning - 25 m² - 3 m -
overige verblijfsrecreatie- overige objecten - - - 60 m² (inclusief bergingen en overkappingen van ten hoogste 6 m²) - 3,5 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - - -

1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - - 3 m -

- = Niet van toepassing.

19.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. kampeer- en recreatieterreinen dienen bedrijfsmatig geëxploiteerd te worden;
  2. b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning binnen bouwvlakken met de bestemming recreatie - Verblijfsrecreatie - 1 met inachtneming van het volgende:

  1. a. de tweede bedrijfswoning dient uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk te zijn;
  2. b. permanent toezicht door twee bedrijfshoofden dient noodzakelijk te zijn;
  3. c. de wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. de afstand van de tweede bedrijfswoning tot de hoofdbebouwing of de eerste bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 25 m;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde dan wel de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  7. g. de nieuwe woning dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn.

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. solitaire recreatiewoningen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

20.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. voor het overige geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. aantal max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./ max.
recreatiewonin gen (inclusief kelders en bijgebouwen) één, tenzij anders met een aanduiding is aangegeven - 300 m³ (inclusief bergingen van ten hoogste 6 m²) tenzij anders middels de aanduiding 'maximum volume' is aangegeven - 3,5 m 6 m -
overkappingen behorende bij de recreatiewoning - één per recreatiewoning - 25 m² - 3 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - - -

1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - - 3 m -

- = Niet van toepassing.

20.3 Specifieke gebruiksregel

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een recreatieterrein voor mobiele kampeermiddelen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

21.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

21.3 Specifieke gebruiksregel

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodaties;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bij de bestemming horende horeca en kantoorvoorzieningen.

22.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. voor het overige geldt het volgende:
max. aantal gebouwen per bouwvlak max. inhoud bebouwingspercentage max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./ max.
bedrijfswoningen (inclusief bijgebouwen en overkappingen) geen - - - - -
- groepsaccommodatie
- kantoorruimte
- kantinegebouw
2
1
1
- 75% van het bouwvlak* 4 m 10 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* Met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlak van de groepsaccommodaties ten hoogste 250 m² bedraagt.

- = Niet van toepassing.

Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie - 5

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een groepsaccommodatie;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

23.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. voor het overige geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoningen (inclusief bijgebouwen en overkappingen) één, tenzij anders met een aanduiding is aangegeven 750 m³ - 4,5 m 10 m 20º/55º
groepsaccommodatie 1 - bestaand* 3,5 m 10 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* Zoals legaal aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

Artikel 24 Sport

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - sportveld, sporthal en sportcentrum' en 'volkstuin': sportvelden, sporthallen en sportcentra;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege met daarbij behorende voorzieningen zoals tredmolens en buitenrijbanen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal': een sporthal;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': een sportveld;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': een volkstuincomplex;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardensport': voorzieningen voor de paardensport;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - voormalige bedrijfsbebouwing': voormalige bedrijfsbebouwing;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, ontsluitingswegen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. evenementen;
  2. j. horeca;

met dien verstande dat:

  1. k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' een bedrijfswoning niet is toegestaan.

24.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, lichtmasten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'manege', mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud/oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling min./max.
bedrijfswoning één, tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven 750 m³ 4,5 m 10 m 20º/55º
bijgebouwen:
- waarvan aangebouwd
- 100 m²
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º
20º/55º
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardensport' -
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - voormalig bedrijfsbebouwing' -
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bedrijfsgebouwen - bestaand* tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding is aangegeven bestaand* tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding is aangegeven bestaand*tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding is aangegeven bestaand* met uitzondering van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'manege'; hiervoor geldt:
12°/55°
ballenvangers - - - 7 m -
lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'manege' - - - 8 m -
overige lichtmasten - - - 16 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - -
1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - 3 m -

* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

- = Niet van toepassing.

met dien verstande dat:

  1. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - voormalige bedrijfsbebouwing' het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen, is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing, niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m².

24.3 Afwijken van de bouwregels

24.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

  • het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 5 per jaar met dien verstande dat evenementen gerelateerd aan de bestemming Sport niet in aantal beperkt zijn.

Artikel 25 Verkeer

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': uitsluitend een parkeerterrein;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, verkeers- en informatieborden, parkeervoorzieningen, kunstobjecten, tunnelbakken, tunnels, taluds, viaducten, bruggen, duikers, faunapassages, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, groen en water.

25.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de inhoud van een gebouw bedraagt ten hoogste 25 m³;
  3. c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m;
  5. e. de bouwhoogte van antennemasten ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt ten hoogste 40 m;
  6. f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 26 Verkeer - Onverhard

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onverharde wegen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

26.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de inhoud van een gebouw bedraagt ten hoogste 25 m³;
  3. c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 15 m.

26.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Verkeer - Onverhard te wijzigingen in de bestemming Verkeer indien de wijziging betrekking heeft op het aanwijzen tot verharde weg.

Artikel 27 Verkeer - Railverkeer

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, bruggen, taluds en spoorwegovergangen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.

27.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend seinhuisjes, transformatorstations, onderstations, schakelstations, relaishuisjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' is een antennemast toegestaan met een hoogte van ten hoogste 15 m;
  3. c. de oppervlakte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 150 m² per gebouw;
  4. d. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  5. e. de bouwhoogte van masten en portalen bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 28 Water

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. verkeer te water;
  3. c. oeverstroken;
  4. d. schouwpaden;
  5. e. extensieve dagrecreatie;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': dagrecreatie;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water ten behoeve van waterberging en waterhuishouding en bruggen.

28.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder waterbouwkundige en cultuurtechnische kunstwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van een glijbaan ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' bedraagt ten hoogste 6 m, met dien verstande dat dit is toegestaan voor ten hoogste 1 glijbaan;
  3. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting of bruggen bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 29 Water - 1

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor beperkt recreatief gebruik alsmede de zandwinning en natuurontwikkeling.

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van vissteigers met een hoogte van ten hoogste 2 m.

Artikel 30 Water - 2

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor beperkt recreatief gebruik hieronder niet begrepen de surf- en zwemsport.

30.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van vissteigers met een hoogte van ten hoogste 2 m.

Artikel 31 Wonen

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kas': tevens kassen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens opslag;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - recreatiewoning annex bijgebouw': een recreatiewoning annex bijgebouw;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' voormalige bedrijfsbebouwing;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. bed & breakfast;
  2. h. evenementen;
  3. i. nevenfuncties ter plaatse van de adressen zoals opgenomen in bijlage 4;
  4. j. de in tabel 31.1 vermelde nevenfuncties;

met dien verstande dat:

  1. k. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' een woning niet is toegestaan.

Tabel 31.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = Niet van toepassing.

31.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel gebouwd worden;
  3. c. de afstand tussen de woning en het bijgebouw bedraagt ten hoogste 20 m;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneengebouwd te zijn;
  5. e. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud max. oppervlak max. goothoogte max. bouwhoogte dakhelling
woningen één, tenzij middels een maatvoering-of functieaanduiding anders is aangegeven 750 m³*** - 4,5 m
10 m
20º/55º*
bijgebouwen en overkappingen:
- waarvan aangebouwd
- - 100 m²**
50 m²
3 m
3 m
6 m
6 m
20º/55º*20º/55º*
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig bedrijfsbebouwing' - bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - recreatiewoning annex bijgebouw' - bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
bestaand*
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
erf- of terreinafscheidingen:
- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -

1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.

** = Tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' is aangegeven.

*** = Tenzij anders middels een maatvoeringaanduiding 'maximum volume' is aangegeven.

- = Niet van toepassing.

met dien verstande dat:

  1. f. voor de reeds bestaande bijgebouwen boven de 100 m² het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen, anders dan hobbykassen, is in geen geval toegestaan;
    4. 4. van het bepaalde onder 2 kan eenmalig worden afgeweken indien bebouwing boven de 100 m², niet zijnde de woning, wordt gesaneerd, met dien verstande dat het oppervlak van de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 50% mag bedragen van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken met een maximum van 250 m²;
  2. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' het volgende geldt:
    1. 1. het uitbreiden van bestaande bebouwing, niet zijnde de voormalige bedrijfswoning is in geen geval toegestaan;
    2. 2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
    3. 3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan.

31.3 Afwijken van de bouwregels

31.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  2. b. bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning;
  3. c. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10;
  4. d. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing;
  5. e. het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar;
  6. f. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

31.5 Afwijken van de gebruiksregels

Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.1 ten behoeve van het toestaan van een of meer nevenfuncties, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  1. a. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn de nevenfuncties kleinschalig kamperen en plattelandskamers ook toegestaan op gronden zonder de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing';
  3. c. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan het bouwvlak;
  5. e. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  6. f. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  7. g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  8. h. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  9. i. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  10. j. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  11. k. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  12. l. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m²;
  13. m. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  14. n. ten behoeve van de nevenfunctie niet-agrarische bedrijven geldt tevens het volgende:
    1. 1. bedrijven uit categorie 3 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn niet toegestaan;
    2. 2. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  15. o. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    1. 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
    4. 4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    5. 5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    6. 6. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
    7. 7. ten behoeve van sanitaire voorzieningen mag maximaal 50 m² worden bijgebouwd;
  16. p. ten behoeve van de nevenfunctie plattelandskamers geldt tevens het volgende:
    1. 1. het aantal kamers op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bedraagt ten hoogste 5, met dien verstande dat de oppervlakte per kamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het aantal kamers op overige gronden bedraagt ten hoogste 1, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 50% bedraagt van het oppervlak van het bijgebouw met een maximum van 50 m²;
    3. 3. de afstand tussen de plattelandskamers en het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
  17. q. ten behoeve van gevoelige functies waar langdurig kinderen verblijven geldt het volgende:
    1. 1. deze functies zijn niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
    2. 2. het bepaalde onder 1 is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen.

31.6 Wijzigingsbevoegdheden

Artikel 32 Leiding - Gas - 1

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 114 mm, ten hoogste 324 mm en een druk van ten hoogste 40 bar.

32.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 32.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

32.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet is toegestaan.

32.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 33 Leiding - Gas - 2

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 324 mm, ten hoogste 914 mm en een druk van ten hoogste 66 bar.

33.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 33.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

33.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet

is toegestaan.

33.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Leiding - Hoogspanningsverbinding

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 110 kV.

34.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 50 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

34.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 34.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Leiding - Water

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.

35.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

35.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 35.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

35.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Waarde - Archeologie - 1

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een hoge archeologische verwachting.

36.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 36.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 37 Waarde - Archeologie - 2

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in een archeologische verwachtingszone met een middelhoge archeologische verwachting.

37.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 5.000 m2;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 38 Waarde - Archeologie - 3

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in gebieden zoals opgenomen op de Archeologische Monumenten kaart.

38.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

38.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waarde - Landschap - 1

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Landschap - 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:

  1. a. openheid;
  2. b. reliëf;

met dien verstande dat:

  1. c. omschakeling naar fruitteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.1 en artikel 4 lid 4.1 op gronden met deze dubbelbestemming niet is toegestaan.

39.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden in afwijking van artikel 3, 4 en 5 de volgende regels:

  1. a. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.2 onder c en e op gronden met deze dubbelbestemming zijn niet toegestaan;
  2. b. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals opgenomen in de bevoegdheid tot afwijken in artikel 4 lid 4.4.4 en artikel 5 lid 5.4.4 op gronden met deze dubbelbestemming zijn niet toegestaan;
  3. c. de realisatie van nieuwe bouwvlakken zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3 lid 3.7.1 en artikel 4 lid 4.8.1 op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan;
  4. d. bouwvlakvergroting zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.7.3, artikel 4 lid 4.8.3 en artikel 5 lid 5.8.2 op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan;
  5. e. omschakeling naar de bestemming Agrarisch zoals opgenomen in artikel 6 lid6.6.3 en artikel 31 lid 31.6.1 op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan.

39.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 40 Waarde - Landschap - 2

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarden - Landschap - 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de kommen, te weten:

  1. a. openheid;

met dien verstande dat:

  1. b. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.1 en artikel 4 lid 4.1 op gronden met deze dubbelbestemming niet is toegestaan.

40.2 Bouwregels

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden in afwijking van artikel 3, 4 en 5 de volgende regels:

  1. a. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.2 onder c en e op gronden met deze dubbelbestemming zijn niet toegestaan;
  2. b. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals opgenomen de bevoegdheid tot afwijken in artikel 4 lid 4.4.4 en artikel 5 lid 5.4.4 op gronden met deze dubbelbestemming zijn niet toegestaan;
  3. c. de realisatie van nieuwe bouwvlakken voor fruit-, sierteelt- en boomkwekerij zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3 lid 3.7.1 en artikel 4 lid 4.8.1 op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan;
  4. d. omschakeling naar de bestemming Agrarisch zoals opgenomen in artikel 6 lid 6.6.3 en artikel 31 lid 31.6.1 op gronden met deze dubbelbestemming is niet toegestaan.

40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 41 Waterstaat - Waterbergingsgebied

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding van primaire watergebieden.

41.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 41.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  4. d. het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing op gronden voorzien van een bouwvlak.

41.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 41.2 onder c. Van de bevoegdheid tot afwijken wordt gebruikgemaakt, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en de wateropvang niet belemmerd wordt. Alvorens gebruik te maken van de bevoegdheid tot afwijken, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij het waterschap omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van het waterbergingsgebied niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 42 Waterstaat - Waterkering

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs de waterhuishouding en/of verkeer te water met de daarbij behorende voorzieningen.

42.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 42.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  4. d. het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing op gronden voorzien van een bouwvlak.

42.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 42.2 onder c. Van de bevoegdheid tot afwijken wordt gebruikgemaakt, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens gebruik te maken van de bevoegdheid tot afwijken, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 43 Waterstaat - Intrekgebied

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Intrekgebied aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

43.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m;
    2. 2. bebouwing ten behoeve van de waterleidingmaatschappij;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  3. c. het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing op gronden voorzien van een bouwvlak.

43.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 43.1 teneinde in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies toe te staan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a kunnen nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap-vooruitprincipe;
  3. c. in afwijking van het bepaald in lid 43.1 en onverlet het bepaalde onder a en b, kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grootschalige risicovolle functies worden toegestaan mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand still-principe.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 44 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 45 Algemene Bouwregels

45.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. d. het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing indien gebruikgemaakt wordt van de saneringsregeling zoals opgenomen in:
    1. 1. artikel 6, lid 6.2 sub e4;
    2. 2. artikel 31, lid 31.2 sub f4.

45.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

45.3 Herbouw (bedrijfs)woningen

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van (bedrijfs)woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

45.4 Afstand bebouwing ten opzichte van de weg

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste een afstand van 15 m in acht genomen te worden tussen gebouwen en de as van de weg met de bestemming Verkeer en Verkeer - Onverhard.

Artikel 46 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 47 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. b. Het gebruik van boerderijkamers en plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  3. c. Het gebruik van recreatiewoningen en overige verblijfsrecreatieve objecten voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  4. d. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.

Artikel 48 Algemene Aanduidingsregels

48.1 geen reconstructiezone

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'geen reconstructiezone' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.1;
  • artikel 3 lid 3.7.1;
  • artikel 4 lid 4.1;
  • artikel 4 lid 4.8.1;
  • artikel 5 lid 5.1;
  • artikel 6 lid 6.6.3;
  • artikel 31 lid 31.6.1.

48.2 vestigingsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'vestigingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.1;
  • artikel 3 lid 3.7.6;
  • artikel 4 lid 4.8.1;
  • artikel 4 lid 4.8.6;
  • artikel 5 lid 5.8.5;
  • artikel 6 lid 6.6.2;
  • artikel 6 lid 6.6.3;
  • artikel 31 lid 31.6.1;
  • artikel 31 lid 31.6.3.

48.3 geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' de volgende regel:

  • een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

48.4 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' de volgende regels:

  1. a. de gronden zijn bestemd voor functies die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening en de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van drinkwatervoorziening;
  2. b. op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van ten hoogste 2 m;
    2. 2. bebouwing ten behoeve van de waterleidingmaatschappij;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b teneinde in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies toe te staan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe;
  4. d. in afwijking van het bepaalde onder c kunnen nieuwe grootschalige risicovolle functies in intrekgebieden alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap-vooruit-principe;
  5. e. in afwijking van het bepaalde a onverlet het bepaalde onder c en d kunnen binnen intrekgebieden met stedelijke functies nieuwe grootschalige risicovolle functies worden toegestaan, mits deze functie voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening en aan het stand still-principe;
  6. f. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in artikel 3 lid 3.1 en artikel 4 lid 4.1 op gronden met deze aanduiding is niet toegestaan;
  7. g. de realisatie van nieuwe bouwvlakken voor fruit-, sierteelt- en boomkwekerij zoals opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3 lid 3.7.1 en artikel 4 lid 4.8.1 op gronden met deze aanduiding is niet toegestaan.

48.5 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.5
  • artikel 3 lid 3.7.3;
  • artikel 4 lid 4.5;
  • artikel 4 lid 4.8.3;
  • artikel 5 lid 5.5;
  • artikel 5 lid 5.8.2.

48.6 reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiezone - landbouwontwikkelingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.1;
  • artikel 3 lid 3.7.1;
  • artikel 3 lid 3.7.3;
  • artikel 4 lid 4.1;
  • artikel 4 lid 4.8.1;
  • artikel 4 lid 4.8.3;
  • artikel 5 lid 5.1;
  • artikel 6 lid 6.6.3;
  • artikel 31 lid 31.6.1.

48.7 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'reconstructiezone - verwevingsgebied' het bepaalde in:

  • artikel 3 lid 3.7.3.

48.8 zandwinning

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt op gronden met de aanduiding 'zandwinning' tevens het volgende:

  • op deze gronden mag bebouwing worden opgericht en mogen installaties worden geplaatst ten behoeve van de zandwinning met inachtneming van het volgende:
    1. 1. uitsluitend gebouwen ten behoeve van verblijf en/of opslag zijn toegestaan;
    2. 2. het aantal gebouwen bedraagt ten hoogste 1;
    3. 3. de bouwhoogte van het gebouw bedraagt ten hoogste 8 m;
    4. 4. de oppervlakte van het gebouw bedraagt ten hoogste 200 m²;
    5. 5. de bouwhoogte van sorteer-, meng-, opslag-, weeg- en verladingsinstallaties bedraagt ten hoogste 25 m;
    6. 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

Artikel 49 Algemene Afwijkingsregels

49.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 47 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw of nieuw te plaatsen woonunit als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een afhankelijke woonruimte is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt;
  4. d. de afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
  5. e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
  6. f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
  7. g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
  8. h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.

49.2 Vergroten inhoudsmaat Sallandse boerderijvorm

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de maximum inhoud van 750 m³ mag overschreden worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning;
  2. b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
  3. c. de Sallandse boerderijvorm dient in stand te worden gehouden.

49.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 45.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  7. g. de nieuwe woning dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn.

49.4 Kleinschalige windmolens

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windmolens mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. windmolens zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. b. per bouwvlak is ten hoogste 1 windmolen toegestaan;
  3. c. de tiphoogte van een windmolen bedraagt ten hoogste 25 m.
  4. d. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

Artikel 50 Algemene Wijzigingsregels

50.1 Woningsplitsing karakteristieke panden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten einde het toestaan van extra woningen in monumenten en karakteristieke panden die hoofdgebouwen zijn, met inachtneming van het volgende:

  1. a. woningsplitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 5, 6, 7 of 10 een karakteristiek hoofdgebouw betreft,

  1. b. woningsplitsing is niet toegestaan op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  2. c. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  3. d. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden;
  4. e. de cultuurhistorische waarde van deze panden wordt niet aangetast;
  5. f. woningsplitsing in twee woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.000 m³ bedraagt;
  6. g. woningsplitsing in drie woningen is uitsluitend toegestaan als de inhoud van het te splitsen pand meer dan 1.500 m³ bedraagt;
  7. h. ter plaatse van de gesplitste woning dient de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' te worden opgenomen, waarmee wordt aangegeven dat de woning aaneengebouwd is en dient te blijven;
  8. i. het gebruik vindt plaats binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het hoofdgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  9. j. bij het wijzigingsplan kunnen beperkingen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij de nieuwe woning;
  10. k. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

50.2 Realisatie woning in een karakteristiek bijgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde het toestaan van een extra woning in een karakteristiek gebouw of monument dat niet is aangebouwd aan de (voormalige) bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:

  1. a. het realiseren van een woning in een bijgebouw is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  2. b. de aanduiding 'karakteristiek' dient opgenomen te zijn omdat het blijkens bijlage 5, 6, 7 of 10 een karakteristiek bijgebouw betreft;
  3. c. de realisatie van een woning in een bijgebouw, gelegen op gronden binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding is niet toegestaan;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. er wordt daadwerkelijk bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze gebouwen;
  6. f. de cultuurhistorische waarde van deze gebouwen wordt niet aangetast;
  7. g. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;

met dien verstande dat:

  1. h. het gebruik plaatsvindt binnen het bestaande bouwvolume; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan waardoor het uitwendige karakter van het bijgebouw – zoals dit bepaald is door hoofdafmetingen, onderlinge maatverhoudingen, dakvorm en nokrichting – behouden blijft;
  2. i. bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van bijgebouwen bij deze nieuwe woning.

50.3 Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie - 1, Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

50.4 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  7. g. de ontwikkeling dient milieuhygienisch inpasbaar te zijn.

50.5 wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen de onderliggende bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding wro-zone - wijzigingsgebied wijzigen ten behoeve van de realisatie van fase 4 van de zandwinning met inachtneming van het volgende:

  1. a. de verhouding tussen de bestemmingen Water en Natuur voor het gehele gebied binnen de plangrenzen zoals aangegeven in bijlage 8 bedraagt maximaal 67% en minimaal 33%;
  2. b. bij de inrichting gelden de oeverprofielen en de 2 m waterdieptelijn zoals aangegeven in bijlage 9;
  3. c. de fasen I, II en III van de zandwinning dienen in overwegende mate te zijn uitgevoerd;
  4. d. de in bijlage 8 aangegeven grens tussen Water en Natuur dient in hoofdzaak te worden aangehouden;
  5. e. er wordt aansluiting gezocht bij de bestaande landschapsstructuur die wordt bereikt door:
    1. 1. aan de noord-, oost-, en westkant beplantingen en grondvormen aan te brengen zodat wordt aangesloten op de beslotenheid van het bos dat zich aan de noordkant van de plas bevindt;
    2. 2. aan de zuidzijde van de plas strakke, lange oevers aan te brengen, met rechte beplantingsvlakken en rechte bomenrijen waardoor een referentie ontstaat met de karakteristiek van het aangrenzende, overzichtelijke agrarische gebied.

Artikel 51 Overige Regels

51.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

51.2 Relatie

Indien blijkens het figuur 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak, dan zijn voor het gebruik, het bouwen, bevoegdheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden, de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

51.3 Toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming

De in hoofdstuk 2 opgenomen afwijkingen voor nevenfuncties worden geacht te zijn verleend voor zover het activiteiten betreft die voldoen aan de regels voor nevenfuncties en voor zover de activiteiten legaal aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan dan wel kunnen worden ontplooit middels een verleende omgevingsvergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 52 Overgangsregels

52.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

52.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

52.3 Objectgebonden overgangsrecht

In afwijking van het bepaalde in artikel 47 onder c is permanente bewoning van een object zoals deze is opgenomen in bijlage 3 (Inventarisatie permanente bewoning -objectgebonden) wel toegestaan.

  1. a. Het objectgebonden overgangsrecht is uitsluitend van toepassing op de huidige locaties.
  2. b. Indien langer dan 1 jaar aaneengesloten geen gebruik wordt gemaakt van het recht om het object permanent te bewonen, vervalt dit recht.

Artikel 53 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Raalte'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Raalte werkt in Salland samen met de gemeenten Deventer en Olst-Wijhe om te komen tot afstemming van beleid. De drie gemeenten werken onder andere op het gebied van de ruimtelijke ordening intensief samen. Een bijzonder project is het gezamenlijk opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied. Een bijzonder project, omdat maar weinig gemeenten voor een dergelijke aanpak kiezen en bovendien door de omvang van het project. Het gaat hier om een bestemmingsplan voor een gebied van ruim 39.500 ha. De bestaande bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn verouderd en/of op veel punten herzien en gewijzigd en dus versnipperd qua regeling en bestemmingssystematiek.

Met dit nieuwe bestemmingsplan krijgen de drie gemeenten in Salland een nieuwe en actuele bestemmingsregeling én een op hoofdlijnen gelijke regeling voor alle drie de gemeenten.

Vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan, is een Nota van Uitgangspunten (NvU) opgesteld waarin de belangrijkste beleidsuitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. De NvU is op zijn beurt weer gebaseerd op een inventarisatie van het buitengebied en het Landschapsontwikkelingsplan van de drie gemeenten. Hierin zijn de actuele situatie en de kwaliteiten van het buitengebied vastgelegd.

De NvU is de basis voor de bestemmingsplannen en geeft richtlijnen voor de wijze van het bestemmen van de agrarische bouwblokken, de mogelijkheden voor natuurontwikkeling, recreatieve activiteiten, vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijven. Op perceelsniveau zijn bestemmingen toegekend en in de planregels zijn bepalingen opgenomen voor bouw- en gebruiksmogelijkheden en voor de ontwikkelingsregelingen.

Deze bestemmingsplannen vervangen, na de vaststelling door de gemeenteraden, de vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied van de drie gemeenten.

1.2 Begrenzing Plangebied

De gemeente Raalte ligt in Salland. De gemeente heeft een oppervlakte van circa 17.200 ha en grenst aan de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Hellendoorn, Ommen, Rijssen, Deventer en Olst-Wijhe.

Het plangebied beslaat het totale buitengebied van de gemeente Raalte. De verschillende kernen in de gemeente (Broekland, Heeten, Heino, Laag Zuthem, Lierderholthuis, Luttenberg, Mariënheem, Nieuw Heeten en Raalte) zijn buiten het plangebied gehouden, evenals nieuwe woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Hiervoor zijn afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld/in ontwikkeling. Op figuur 1.1 is de situering van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0001.png"

1.3 Aard Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft twee belangrijke kenmerken.

  1. 1. De plannen zijn flexibel en ontwikkelingsgericht. Er is zoveel mogelijk getracht de ontwikkelingen die binnen het beleid voor het buitengebied passen, te faciliteren, al dan niet rechtstreeks of na een nadere afweging. Aparte procedures worden daarmee zoveel mogelijk voorkomen. Flexibiliteit wordt nagestreefd door alleen te regelen wat noodzakelijk is. Het streven is dubbele regelgeving te voorkomen.
  2. 2. Een ander wezenlijk kenmerk van het bestemmingsplan is het streven naar ruimtelijke kwaliteit. Waar het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor ontwikkelingen, zal een tegenprestatie verlangd worden in de vorm van ruimtelijke kwaliteitswinst. Op deze manier wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied op z'n minst behouden en waar mogelijk verbeteren.

Dat betekent dat voor vele ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, een tegenprestatie in de vorm van ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt gevraagd. Er zijn ook ontwikkelingen die het bestemmingsplan niet toestaat. Deze ontwikkelingen zijn niet gewenst of het kunnen ontwikkelingen zijn waar het gemeentebestuur in beginsel niet negatief tegenover staat, maar waarvoor maatwerk is vereist dat niet in algemene regels van het bestemmingsplan is te vatten. De tegenprestatie in ruimtelijke kwaliteitswinst zal naar evenredigheid groter zijn en vereist maatwerk. Per situatie zal de ontwikkeling en de tegenprestatie worden beoordeeld, waarbij het Landschapsontwikkelingsplan het belangrijkste kader zal vormen voor de kwaliteitstoets. Bij een positieve beoordeling kan via een apart (postzegel)bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan, de ontwikkeling en de kwaliteitsimpuls planologisch worden vastgelegd.

1.4 Planproces En Communicatie

Bij de start van het planproces is een ambtelijke projectgroep ingesteld die het hele planproces heeft begeleid. De (tussentijdse) resultaten van het onderzoek, de inventarisatie, de beleidsvorming en de uitwerking in verbeelding en planregels zijn steeds in de projectgroep besproken. Tijdens het planproces zijn belangrijke aspecten en beslispunten aan de stuurgroep voorgelegd. Ook heeft de stuurgroep het gehele plan beoordeeld.

Tevens is aandacht besteed aan het creëren van maatschappelijk draagvlak en de daarvoor noodzakelijke communicatie met belanghebbenden. Het gemeentebestuur heeft ervoor gekozen om belanghebbenden vanaf het begin te betrekken bij de te nemen beleidsbeslissingen.

Daartoe is onder andere een klankbordgroep ingesteld, waarin organisaties en instellingen zijn vertegenwoordigd die betrokken zijn bij en een rol spelen in het buitengebied. In bijlage 1 zijn de leden van de klankbordgroep genoemd. De leden van de klankbordgroep hadden de mogelijkheid om vanuit hun deelbelang op (concept)teksten van de Nota van Uitgangspunten, de toelichting, planregels en verbeelding te reageren. Zij brachten op deze manier specifieke kennis en wensen naar voren, die zo mogelijk vertaald zijn in het bestemmingsplan Buitengebied. Ook heeft in deze fase – in het kader van de watertoets – een overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel en de Waterschappen.

Van 12 februari tot 25 maart 2010 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied in het kader van de inspraakverordening van de gemeente Raalte/artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegen. In deze periode zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan.

Het voorontwerpbestemmingsplan is op aan diverse instanties toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Wro.

Het resultaat van inspraak en overleg is gezien de omvang van de reacties, in een apart document gebundeld.

1.5 Vigerende Plannen

Voor het plangebied geldt op het moment van voorbereiding een aantal verschillende bestemmingsplannen. De belangrijkste zijn:

bestemmingsplan vaststelling goedkeuring GS
Buitengebied gemeente Heino 21-04-1987 8-12-1987
Buitengebied gemeente Raalte 29-03-1994 07-07-1995

Naast de vigerende bestemmingsplannen Buitengebied worden de vastgestelde herzieningen, wijzigingsplannen en ontheffingen vervangen door dit bestemmingsplan.

1.6 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels;
  • losse bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Daarbij is de nodige flexibiliteit ingebouwd, opdat in de planperiode te voorziene ontwikkelingen, die kunnen leiden tot aanpassing van het plan, op een planologisch eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd.

Bij het bestemmingsplan behoren drie afzonderlijke bijlagen:

  1. 1. de planMER (zie volgende paragraaf);
  2. 2. de Nota inspraak en overleg;
  3. 3. de Nota Zienswijzen;
  4. 4. Rapportage inventarisatie karakteristieke panden.
    In de Nota inspraak en overleg zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. Ook zijn hierin ambtshalve wijzigingen opgenomen. Gezien de omvang van de reacties, zijn deze in een apart document gebundeld. De Rapportage inventarisatie karakteristieke panden beschrijft aan de hand van criteria welke panden in het buitengebied zijn aangewezen als karakteristiek.

De Nota zienswijzen en de PlanMER zijn als separate bijlagen opgenomen in de digitale versie.

1.7 Milieueffectrapportage (Planmer)

Sinds september 2006 is de Europese richtlijn voor de strategische Milieubeoordeling doorvertaald in de Nederlandse wetgeving. De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage zijn daarmee aangepast op de Europese wetgeving. Dit kan in een aantal gevallen grote gevolgen hebben voor ruimtelijke plannen, plannen die in het verleden niet mer-plichtig waren moeten nu soms een procedure voor een planMER doorlopen.

Het doel van de nieuwe regelgeving is om in een vroeg stadium en op strategisch niveau het 'milieu' in plannen en besluiten over die plannen te betrekken. De doorvertaling van deze Europese richtlijn houdt in dat voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen een planMER moet worden opgesteld. Het gaat dan om de volgende plannen:

  • plannen die het kader vormen voor toekomstige projectmer(-beoordelings)plichtige activiteiten, zoals bedoeld in onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994;
  • plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van artikel 19f, lid 1 van de Natuurbeschermingswet.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit m.e.r. van kracht geworden, waarmee de drempelwaarden indicatief zijn geworden. M.e.r.-beoordelingen zijn in relatie tot veehouderijen hiermee naast varkens en pluimveehouderijen, ook van toepassing verklaard op allerlei andere agrarische bedrijfstakken.

Een planMER moet dus worden gemaakt voor elk plan dat het kader vormt voor mogelijke mer(-beoordelings)plichtige activiteiten: zoals de ontwikkeling van grote varkens- of kippenhouderijen. Als het plan maar kaderstellend is voor activiteiten met (mogelijk) grote milieugevolgen. Dat kaderstellende karakter moet – volgens de Commissie voor de m.e.r. – in de breedste zin van het woord worden opgevat: dus uitgaan van de maximale mogelijkheden die een plan in theorie biedt. Het Besluit milieueffectrapportage geeft aan welke plannen en besluiten mer(-beoordelings)plichtig zijn.

Ook moet een initiatiefnemer een planMER maken wanneer een passende beoordeling ten aanzien van een Natura 2000-gebied noodzakelijk is. Het gaat om plannen die significante effecten kunnen hebben op een Natura 2000-gebied.

Voor het buitengebied van Salland geldt dat er mogelijkheden voor een aantal mer(-beoordelings)plichtige activiteiten in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het plan biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om een grondgebonden agrarisch bedrijf om te schakelen naar een grote intensieve veehouderij en om een deel van de agrarische gronden om te zetten in een natuurbestemming. In de drie gemeenten liggen verschillende natuurgebieden die op grond van de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als Natura 2000-gebied: het Boetelerveld en de Uiterwaarden IJssel. Verder is het gebied 't Oostermaet' aangewezen als beschermd natuurmonument.

De milieueffectrapportage gaat in op deze onderwerpen en toetst de ontwikkelingen, die het bestemmingsplan mogelijk maakt, aan de milieueffecten. In deze toelichting worden in paragraaf 13.2 de belangrijkste conclusies uit de milieueffectrapportage verwoord.

Het volledige milieueffectrapport is samen met het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

1.8 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Buitengebied is een complex en uitgebreid plan. Dit is enerzijds nodig om de beleidskeuzes goed te onderbouwen, anderzijds dient aan alle wettelijke verplichtingen te worden voldaan. Om de lezer een duidelijke structuur te bieden, is de toelichting in twee delen opgesplitst:

  1. 1. deel A, een toelichting op het beleid en de uitwerking ervan, als opstap naar de planregels;
  2. 2. deel B, de analyse, die per sector een beeld geeft van de bestaande situatie en te verwachten ontwikkelingen.

Deel A

Na de samenvatting van het beleidskader in hoofdstuk 2, wordt in hoofdstuk 3 de zonering van het plangebied toegelicht. Dit hoofdstuk bevat de essentie van het beleid en is daarmee geschikt voor de lezer die snel thuis wil raken in de hoofdlijnen van het bestemmingsplan. De lezer die wil weten hoe het beleid is uitgewerkt en wordt doorvertaald naar regelgeving, leest hoofdstuk 4, Nadere uitwerking en 5, Juridische planbeschrijving.

Deel B

De hoofdstukken in deel B zijn vooral interessant voor de lezer die zich verder wil verdiepen in de achtergronden van en ontwikkelingen binnen de diverse functies in het landelijk gebied. In hoofdstukken 7 tot en met 14 zijn de analyses van de verschillende functies in het landelijk gebied beschreven. Deze analyses zijn gebruikt om tot de zonering en de nadere uitwerking te komen en bevat veel gedetailleerde informatie.

Deel A: Toelichting

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In de keuze van het te voeren ruimtelijk beleid dient een gemeente rekening te houden met het door hogere overheden uitgestippelde beleid. Dit geldt vooral daar waar het bovengemeentelijke belangen betreft, zoals bijzondere natuurlijke of landschappelijke waarden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid met betrekking tot het plangebied. Het hoofdstuk is beschrijvend van aard. De concrete doorwerking in het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 3 en 4.

2.2 Rijksbeleid

Ruimtelijk relevante beleidsnota's en regelgeving voor het landelijk gebied op rijksniveau zijn: de Nota Ruimte, de Agenda Vitaal Platteland, de Natuurbeschermingswet 1998, de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en het Waterbeheer 21e eeuw.

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water en groene ruimte omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en (onder strikte voorwaarden mogelijkheden creëren voor) nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.

Als uitwerking van deze doelen voor het water en de groene ruimte kiest het Rijk voor 'anticiperen op en meebewegen met water', 'investeren in de kwaliteit van natuur' en 'landschap ontwikkelen met kwaliteit' als ruimtelijke strategieën.

In de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen drie lagen, de zogenaamde lagenbenadering. Ook de Nota Ruimte gebruikt deze indeling van ondergrond, netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur) en occupatie als uitgangspunt. Behalve de drie dimensies van ruimte: lengte, breedte en hoogte, is de vierde dimensie: de tijd, een belangrijk element in de lagenbenadering. Alle lagen veranderen in de tijd, maar niet alle drie even snel. Kenmerkend voor de lagenbenadering is dat er eerst naar de mogelijkheden en beperkingen van de onderliggende lagen wordt gekeken. Dit heeft invloed op wat er in de hogere laag (de occupatielaag) kan worden gedaan.

Ontwerp AMvB Ruimte (29 mei 2009)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven via welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk geeft dit aan in de AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Verstedelijking

De bundelingsstrategie uit de Nota Ruimte is overgenomen in de AMvB Ruimte. De provincies hebben in het besluit een hoofdrol bij het uitwerken en handhaven van het generieke bundelingsbeleid. Om duidelijk te kunnen bepalen waar de bundelingsregels gelden, moeten provincies de grens van het bestaand bebouwd gebied voor een periode van maximaal vier jaar vaststellen. Verstedelijking buiten deze grenzen (in het buitengebied) is in principe niet toegestaan.

In het buitengebied is de inzet om het hergebruik van leegstaande gebouwen te stimuleren en de mogelijkheden te benutten die nieuwbouw biedt om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te vergroten, vraagt het Rijk aan provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied.

EHS

Verder is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang voor dit bestemmingsplan. De AMvB Ruimte stelt dat provincies belast zijn met de begrenzing van de EHS. Deze is vastgelegd in de provinciale verordening.

Recreatiewoningen

De planologische mogelijkheden voor nieuwe recreatiewoningen buiten het bestaand bebouwd gebied zijn gelijk aan die van reguliere woningen. Om dit beleid juridisch te borgen, bevat het besluit een rechtstreeks werkende bepaling voor bestemmingsplannen. Uitzondering op deze regel vormen complexen van recreatiewoningen waar de verhuur en dus het recreatieve gebruik door een bedrijfsmatige exploitatie kan worden verzekerd. Voor deze complexen van recreatiewoningen kan ook op andere locaties, dan waar reguliere woningbouw is toegestaan, een positieve planologische beoordeling worden gegeven. Bestemmingswijziging van recreatiewoningen is niet mogelijk als deze liggen in een kwetsbaar gebied (zoals Natura 2000-gebieden en gebieden die liggen in de EHS).

Agenda Vitaal Platteland

De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat het in op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de rijksvisie geformuleerd. De doelstellingen uit het beleidsprogramma zijn uitgewerkt in de Agenda Landschap (2009). In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het Rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig Nationale Landschappen. De gemeente Raalte ligt niet binnen een Nationaal Landschap. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden. De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving.

Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen ecologische, economische en esthetische aspecten van het landschap. Het blijft de taak van de rijksoverheid om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken.

Met gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) wil het Rijk ervoor zorgen dat er meer samenhang komt in het plattelandsbeleid omdat gelden van diverse regelingen er in opgaan.

Modernisering monumentenzorg (MoMo)

Na 10 jaar Belvedère is 'behoud door ontwikkeling' een begrip geworden in de omgang met cultuurhistorie. In 2009 is een stap gezet met het in gang zetten van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hier mee in. Belangrijke doelen van de MoMo zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed. De ambitie van het nieuwe beleid is cultureel erfgoed op tijd en op zinvolle wijze in ruimtelijke ordeningsprocessen in te brengen. Een belangrijke opgave én kans voor gemeenten is het verankeren van cultureel erfgoed in (ruimtelijk) beleid. De gemeente beschikt over het bestemmingsplan als juridisch kader om erfgoed in relatie tot ruimte te verankeren. Het gaat hierbij om waarden en belangen in de sfeer van de archeologie, monumenten (gebouwen en gebieden) en cultuurhistorische waardevolle landschappen.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van ten minste stand still (de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren) en zo mogelijk verbeteren van de waterkwaliteit. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.

In de periode tot 2009 zijn de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet volledig bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen, genomen door gemeente en andere partijen, nodig zal zijn ('tandje erbij').

Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en Waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoonhouden en schoonmaken.

2.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie (september 2009)

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 zijn in september 2009 in werking getreden. In deze Omgevingsvisie worden het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan met elkaar geïntegreerd zodat één beleidsplan ontstaat voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de nieuwe Wro.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. Voor de Omgevingsvisie is een planMER uitgevoerd als een onafhankelijke duurzaamheidsbeoordeling.

Ruimtelijke kwaliteit is geen fysieke eigenschap der dingen. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn door de drie samenwerkende gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Raalte nader uitgewerkt in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de omgevingsvisie gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop 'norm' aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop 'richting' is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop 'inspiratie' staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken.

Gebiedskenmerken buitengebied Raalte

Binnen het gemeentelijk grondgebied van Raalte zijn lagen met de daarbij behorende gebiedskenmerken uit de Omgevingsvisie van toepassing.

Het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie bevat naast de gebiedskenmerken (hoe-vraag) nog ontwikkelingsperspectieven en generieke beleidskeuzes. De generieke beleidskeuzes geven inzicht in de vraag óf een ontwikkeling nodig is. De ontwikkelingsperspectieven geven aan wáár de ontwikkeling het beste kan plaatsvinden.

Bij iedere laag is door de provincie zoals hiervoor al beschreven een norm, richting en inspiratie opgenomen ter sturing van de ontwikkelingen in deze gebieden.

Generieke beleidskeuzes: (of -vraag)

Onderstaand zijn de generieke beleidskeuzes weergegeven die het meest relevant zijn voor het buitengebied.

Woonomgeving

Als aanvulling op de woonmilieus in de steden en dorpen, is er ruimte voor ontwikkeling van aanvullende woonmilieus in het buitengebied, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. In samenwerking met gemeenten en andere maatschappelijke partners, zet de provincie ook in het buitengebied in op de ontwikkeling en ondersteuning van zorg en openbaarvervoervoorzieningen.

Economie en vestigingsklimaat

De provincie biedt ruimte aan ondernemers, die kansen zien voor nieuwe bedrijvigheid in het buitengebied, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken.

De provincie biedt ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Landbouwbedrijven worden door de provincie gefaciliteerd om zich te ontwikkelen en in te spelen op veranderingen. De provincie biedt ruimte voor schaalvergroting en verbreding. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) en op sterlocaties in verwevingsgebieden. De glastuinbouw kan zich ontwikkelen binnen de aangewezen locatie in de Koekoekspolder (ten westen van Zwolle).

Toerisme en recreatie

Ruimtelijke mogelijkheden worden geboden voor verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit van de bestaande verblijfsaccommodatie, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, SER-ladder), ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven gaat de provincie tegen.

Natuur

De provincie zal de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018 realiseren. Binnen de EHS is alleen ruimte voor andere ontwikkelingen als deze niet ten koste gaan van de kenmerken en waarden van de EHS. Hierbij hanteert de provincie instrumenten als herbegrenzing, saldobenadering en compensatie.

Samen met partners neemt de provincie maatregelen om leefgebieden van bedreigde soorten te behouden en te herstellen, zowel binnen als buiten de EHS. Binnen weidevogel- en ganzengebieden vindt geen waterpeilverlaging of aantasting van de openheid en rust plaats.

Landschap

Ontwikkelingen in het landelijk gebied dragen bij aan ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit (gebiedskenmerkencatalogus). De provincie behoudt de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van landgoederen in samenhang met de ontwikkeling van de gebruiksmogelijkheden, via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Cultureel erfgoed is een integraal onderdeel van ruimtelijke plannen. In het LOP is dit op gemeentelijk niveau concreet gemaakt.

Watersysteem en klimaat

In landbouwgebieden (vitaal platteland accent productie) wordt het waterbeheer afgestemd op goede productieomstandigheden. Bij ontwikkelingen wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt.

Waterveiligheid

Primaire watergebieden en essentiële waterlopen worden vrijgehouden van ontwikkelingen die hun functie belemmeren. Bij nieuwbouw en herstructurering wordt het belang van het water goed meegewogen. Het watertoetsproces is hiervoor een belangrijk instrument.

Ondergrond

De kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond worden beschermd (toekomstwaarde van de bodem) en waar mogelijk ingezet om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken (verbinden van kwaliteiten). Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk behouden en beleefd door mensen dankzij informatie, gebruik en ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0002.png"Afbeelding 2.1 Overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven

Ontwikkelingsperspectieven Groene Omgeving (waar-vraag)

De Overzichtskaart Ontwikkelingsperspectieven (afbeelding 2.1) geeft een beeld van het ontwikkelingsperspectief, zoals die voor de verschillende gebieden in de provincie gelden.

Hierin worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst voor de Groene Omgeving:

  1. 1. Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur
    EHS (bestaande natuur en nieuwe natuur) en de gebieden waar water kenmerkend is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.
  2. 2. Buitengebied - accent agrarische productie
    Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waar plek is voor intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden).
  3. 3. Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte
    Gebieden voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De provincie Overijssel zet in haar Omgevingsvisie in op ruimtelijke kwaliteit. Dit wil de provincie realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Een instrument dat hiervoor wordt ingezet is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De basis van de regeling ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerkencatalogus uit de Omgevingsvisie. De regeling is ontwikkeld als eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als Rood voor Rood, Rood voor Groen, VAB's, landgoederen etc. Op hoofdlijnen omvat de kwaliteitsimpuls het volgende:

  • onder voorwaarden ruimte bieden voor sociaaleconomische ontwikkeling, als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en past in het ontwikkelingsperspectief voor het gebied;
  • bij nieuwe en relatief grootschalige ontwikkelingen moet, naast een investering in de ontwikkeling zelf, ook worden geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit; op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit voorkomen of gecompenseerd;
  • als publieke doelen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit mee kunnen liften op het initiatief, kan een publieke investering (subsidie) worden gekoppeld aan het Ruimtelijk Kwaliteits Plan van de initiatiefnemer.

Uitvoering van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt zoveel mogelijk overgelaten aan de gemeenten. De provincie ondersteund de kwaliteitsimpuls met een stimuleringsbudget, opleiding en beschikbaarheid van expertise.

In aansluiting op het provinciaal beleid heeft de gemeente Raalte een eigen Rood voor Rood-regeling uitgewerkt.

Omgevingsverordening Overijssel 2009 (september 2009)

De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen, die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie, richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Uitgangspunt daarbij is dat niet meer geregeld is dan strikt noodzakelijk is en dat dubbele regelgeving wordt voorkomen.

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd dient te worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing.

Reconstructieplan Salland-Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Eerste stap in de Reconstructie van de concentratiegebieden was het opstellen van een Reconstructieplan.

Met het Reconstructieplan 'Salland-Twente' wil de provincie Overijssel ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden scheppen voor de landbouw, en tegelijk veel problemen op het gebied van milieu, natuur, landschap, water en leefbaarheid aanpakken. De provincie Overijssel wil in Salland inzetten op het benutten en versterken van de kwaliteiten van het gebied, het verbeteren van de identiteit van het gebied en het vinden van nieuwe economische impulsen. Nieuwe economische impulsen moeten ontwikkeld worden in evenwicht met de draagkracht van de omgeving en het landschap.

Via het Reconstructieplan is het Reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Zoals uit afbeelding 2.2 is op te maken, valt het grootste gedeelte van het grondgebied van de drie gemeenten in verwevingsgebied. Bos- en natuurgebieden en delen van landgoederen zijn veelal aangewezen als extensiveringsgebied. In iedere gemeente zijn daarnaast enkele landbouwontwikkelingsgebieden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0004.png"

Afbeelding 2.2 Overzicht Reconstructiezonering

De hoofdlijnen in landbouwontwikkelingsgebied zijn:

  • de intensieve veehouderij een duurzaam perspectief op bedrijfsontwikkeling geven, binnen de geldende wettelijke randvoorwaarden;
  • uitbreiding van andere functies, zoals (verspreide) woningen en recreatie en toerisme, die de ontwikkeling van de intensieve veehouderij beperkingen kunnen opleggen zoveel mogelijk tegengaan;
  • ruimte bieden voor de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en nieuwvestiging van intensieve veehouderij onder voorwaarden toestaan;
  • de ontwikkeling van andere landbouwfuncties ruimte bieden en waar mogelijk stimuleren.

De hoofdlijnen in verwevingsgebied zijn:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij1.

De hoofdlijnen in extensiveringsgebied zijn:

  • bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en – waar mogelijk – van recreatief gebruik;
  • de intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen.

Het noordelijk deel van de gemeente Raalte, de voormalige gemeente Heino, is geen onderdeel van het reconstructieplan. In dit gebied is wel nieuwvestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij mogelijk.

  1. 1. Op sterlocaties kunnen intensieve veehouderijbedrijven verder doorgroeien. Het gaat hierbij om ruimtelijk geschikte en milieuverantwoorde locaties. Sterlocaties kunnen worden aangewezen om ondernemers meer zekerheid te geven omtrent de ontwikkelingsmogelijkheden van hun bedrijf. Sterlocaties bieden bedrijven, mede gezien de kostbare investeringen in technische (milieu)voorzieningen, een zekere garantie voor continuïteit. Een sterlocatie wordt gedefinieerd als 'een bestaand agrarisch bouwblok binnen het verwevingsgebied waar een perspectiefvol bedrijf met uitsluitend intensieve veehouderij is gevestigd, dat over voldoende omgevingsruimte beschikt om door te kunnen groeien tot een omvang van minimaal 175 Nge, of een perspectiefvol gemengd bedrijf dat kan doorgroeien tot minimaal 175 Nge en waarbij de intensieve tak tot minimaal 140 Nge kan groeien'.

2.4 Regionaal Beleid

Nota van Uitgangspunten (eind 2008)

Voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is de basis gelegd in de vorm van een Nota van Uitgangspunten (NvU). De NvU bevat de belangrijkste beleidsuitgangspunten vanuit de drie gemeenten voor zowel het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het buitengebied. De NvU is vastgesteld in het najaar van 2008 en is afgestemd op de gemeentelijke toekomstvisies, de Landschapsvisie van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) en overig bestaand relevant provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Uitgangspunt voor de NvU is het opstellen van drie bestemmingsplannen die praktisch en direct toetsbaar zijn en die bijdragen aan de sociale en economische vitaliteit van het buitengebied van Salland. Bestemmingsplannen die (op onderdelen) ontwikkelingsgericht zijn en waarbij cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden worden behouden, en waar mogelijk worden versterkt. Het feit dat de bestemmingsplannen ontwikkelingsgericht worden opgezet, betekent dat de plannen ruimte moeten bieden aan ontwikkelingen.

In de nieuw op te stellen bestemmingsplannen Buitengebied gaat het niet alleen om het al dan niet toestaan van functies, maar juist om de voorwaarden waaronder ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Op deze manier wordt enerzijds ruimte geboden aan ontwikkelingen en anderzijds een kwaliteitsdoelstelling behaald. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) fungeert als belangrijk visiedocument en kwaliteitskader voor het toestaan van ontwikkelingen.

In de nota worden de beleidsthema's beschreven die van toepassing zijn op het buitengebied van Salland. Per onderwerp wordt kort weergegeven in hoeverre de functie in het buitengebied van de drie gemeenten voorkomt, vervolgens wordt ingegaan op het bestaande beleidskader. Tot slot is weergegeven hoe het betreffende thema in de bestemmingsplannen wordt opgenomen.

Landschapsontwikkelingsplan Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (eind 2008)

Om te komen tot een integraal ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Salland is het Landschapontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie van het LOP is vastgesteld in het najaar van 2008 en de aanvullende stukken thematische uitwerking en het uitvoeringsprogramma zijn eind 2009 afgerond. Op dit moment wordt aan de uitvoering van het LOP gewerkt. Voorbeelden hiervan zijn de projecten Kostbaar Salland en Shees (Streek eigen huis en erf Salland). Beide projecten zijn gericht op het versterken en verbeteren van de landschapselementen en de erven in het buitengebied.

Het LOP vormt een belangrijke onderlegger voor het bestemmingsplan. Het LOP biedt op hoofdlijnen kaders en spelregels voor de toekomst van het landschap van Salland. Vanuit de visie wordt duidelijk welke ontwikkelingen op welke wijze passen in het Sallandse landschap en hoe het karakter van dit landschap versterkt kan worden. De visie streeft naar een duurzaam en vitaal landschap met een hoge gebruikswaarde voor landbouw, wonen, werken en recreatie. De opgave is telkens bestaande waarden te behouden (beschermen) en de ruimtelijke karakteristiek van de onderscheiden deelgebieden (verder) te versterken en te ontwikkelen.

De visie geeft richting aan nieuwe ontwikkelingen. Het huidige landschap is geen statisch gegeven, maar verandert constant door nieuwe woonvormen, schaalvergroting – of juist verbreding – van landbouw, veranderend grondgebruik, klimaatverandering, nieuwe eisen aan de toegankelijkheid van het buitengebied, etc. De dynamiek in het gebied wordt aangegrepen om het landschap te versterken en te ontwikkelen. De ontwikkelingen die in het gebied spelen en op het gebied afkomen worden ingezet als 'motoren' voor landschapsontwikkeling. In de visie zijn alle motoren in principe gelijkwaardig; het gaat vooral om de kansen die deze ontwikkelingen voor het landschap (kunnen) bieden. De belangrijkste motoren zijn benoemd in deze visie: wateropgave, natuurontwikkeling, dynamiek in de landbouw, landelijk wonen en werken, overgang stad-land en recreatie. In de toekomst kunnen zich nieuwe motoren aandienen.

Uitgangspunt voor alle ontwikkelingen in het buitengebied van Salland zijn de kenmerken van de deelgebieden uit de visie. Deze deelgebieden omvatten landschappelijke eenheden en geven inzicht in de ontstaansgeschiedenis (genese) van het landschap en de bewerking door de mens (cultuurhistorie). Het landschap van Salland is grofweg in tweeën te delen: het rivierenlandschap en het dekzandlandschap. Binnen deze tweedeling zijn vervolgens zeven deelgebieden onderscheidden.

Rivierengebied

Het rivierengebied bestaat uit een buitendijks en binnendijks gebied. Bij het buitendijks gebied horen de rivier de IJssel en uiterwaarden (donkerblauw). Kenmerkend voor het buitendijks gebied zijn de wisselende waterstanden van de rivier met zomer- en winterbed en veel variatie in reliëf. Bijzondere gebieden zijn het Stadsland, de Wilpse klei en de Duurschewaarden. Deze gebieden staan niet meer onder de directe invloed van de rivier. In het binnendijks gebied is onderscheid gemaakt tussen de hoger gelegen oeverwallen (grijs) en de kommen (lichtblauw). Het ruimtelijk beeld van het kommenlandschap wordt bepaald door de afwisseling tussen zeer open gebieden en meer besloten mengelgronden.

Zandgebied

Het gehele zandgebied bestaat uit een afwisseling van oost-westgeoriënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. Binnen het zandgebied is een verdeling waar te nemen: gebieden waar de ruggen een meer uitgesproken karakter hebben in hoogteligging en ruimtelijke verdichting (groen) en het landschap waar de ruggen en laagten ruimtelijk minder structurerend zijn en het ontginningslandschap de boventoon voert (bruin). Naast de ondergrond speelt de ontginningsgeschiedenis (rationele aanpak, periode van ontginningen) een bepalende rol in het karakter van deze gebieden.

Voor ieder deelgebied is een visie opgenomen en is aangegeven waarop het landschapsbeleid is gericht. Afbeelding 2.3 geeft een beeld van de ligging van de deelgebieden.

De rapportage thema-uitwerkingen, behorende bij het LOP, bevat de uitwerking van drie belangrijke structuurdragers van het Sallandse landschap: erven, weteringen en lanen. Deze thema-uitwerkingen geven handvatten en inspiratie voor de uitwerking van initiatieven op deze thema's. De thema-uitwerkingen worden door de gemeenten gebruikt om in de oriëntatiefase het gesprek met een initiatiefnemer aan te gaan en op die wijze de kwaliteit van het initiatief te vergroten. Ook kunnen de initiatiefnemers er zelf inspiratie uit putten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0005.png"

Afbeelding 2.3 Visiekaart Landschapontwikkelingsplan Salland

2.5 Gemeentelijk Beleid

De gemeente Raalte heeft diverse beleidsdocumenten opgesteld die kaderstellend zijn voor de ontwikkelingen in het buitengebied. Het belangrijkste kaderstellende beleidsdocument is de Nota van Uitgangspunten, die als basis dient voor het beleid voor het buitengebied. De Nota van Uitgangspunten is in september 2008 door de drie gemeenteraden van Raalte, Deventer en Olst-Wijhe vastgesteld en vormt de basis voor het bestemmingsplan Buitengebied.

Overige relevante beleidsstukken zijn in deze paragraaf kort weergegeven. Het betreft:

  • de Strategische visie Raalte;
  • Ontwikkelingsplan LOG's Raalte;
  • het Waterplan;
  • Beleidsplan Recreatie en Toerisme;
  • Welstandsnota;
  • Woonvisie 2006-2015.

Gemeentelijke beleidsstukken die ingaan op één specifiek beleidsthema (zoals de gemeentelijke regeling ten aanzien van Rood voor Rood of externe veiligheid) worden beschreven in hoofdstuk 4 Nadere uitwerking.

Strategische Visie gemeente Raalte: Samen vooruit Raalte 2020

Doelstelling van deze strategische visie (vastgesteld in de raadsvergadering van 28 mei 2008) is richting geven, kaders stellen en keuzes maken voor het langetermijnbeleid van de gemeente Raalte. In deze visie is een aantal ambities en doelstellingen verwoord. Voor het buitengebied zijn de ambities 'Raalte werkt!', 'Raalte zorgt!' en 'Raalte biedt ruimte!' relevant.

De ambitie 'Raalte werkt!' is dat in 2020 de gemeente Raalte een bruisende en vitale lokale economie heeft. De agrarische sector zal in 2020 ingrijpend veranderd zijn, maar nog steeds van vitaal belang voor Raalte. De ambitie wordt gerealiseerd door vrijkomende agrarische bebouwing onder voorwaarden te gebruiken voor (startende) ondernemingen, grootschaligheid in de landbouw (passend in een kleinschalig landschap en zorgen voor variatie in het landschap) mogelijk te maken, economische activiteit stimuleren op het platteland.

De ambitie 'Raalte zorgt!' houdt in dat in 2020 de gemeente Raalte zich op het gebied van zorg onderscheidt. Deze ambitie wordt onder andere gerealiseerd door realisatie van zorgboerderijen.

De ambitie 'Raalte biedt ruimte!' wordt als volgt ingevuld: in 2020 is de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied een van de kernkwaliteiten van Raalte. De agrarische sector die in 2020 gevarieerder is geworden, is partner in het natuur- en landschapsbeheer. Grootschalige bedrijven zijn landschappelijk ingepast in daartoe aangewezen gebieden. Nieuwe vormen van economische activiteit hebben hun plaats gevonden in het buitengebied. De gemeente wil de ambitie realiseren door onder andere: gerichte gebiedsontwikkeling van het buitengebied, vormen van verbreding van activiteiten faciliteren, mits ze voldoen aan geformuleerde kwaliteitseisen, herbestemming van agrarische gebouwen toestaan, mits overbodige schuren worden opgeruimd en de recreatiefunctie van het landschap versterken, onder meer door het stimuleren van leisurefuncties.

Ontwikkelingsplan LOG's Raalte

In het Reconstructieplan Salland-Twente zijn 26 landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) aangewezen, waarvan 4 in de gemeente Raalte, te weten Luttenberg, Haarle, Heeten en Raalte. In het Reconstructieplan is opgenomen dat intensieve veehouderijbedrijven en gemeenten aan zet zijn voor het initiëren en ontwikkelen van de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's). Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Raalte het Ontwikkelingsplan LOG's opgesteld. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 september 2008. Het belangrijkste doel van het ontwikkelingsplan is om sturing te geven aan de gewenste ontwikkeling van de intensieve veehouderij in de LOG's in Raalte. Het Ontwikkelingsplan dient als handvat om aanvragen voor nieuw- en hervestiging van de intensieve veehouderij in deze gebieden te kunnen beoordelen. Ook worden ongewenste ontwikkelingen zo mogelijk tegengegaan.

Het grondgebied van de voormalige gemeente Heino behoort niet tot het Reconstructiegebied Salland-Twente. De bepalingen van de Reconstructie zijn daarom niet op dat gebied van toepassing.

Op basis van de analyse van de beschikbare ruimte in een LOG, van de omgevingsfactoren (milieu, landschap, verkeer etc.), van de vraag vanuit de intensieve veehouderij sector naar ruimte voor her- en nieuwvestiging èn van de inbreng van de bevolking (maatschappelijk draagvlak), is de onderstaande visie op de LOG's opgesteld.

De gemeente kiest voor hervestiging van intensieve veehouderijbedrijven met beperkte mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven.

Hervestiging vindt plaats op agrarische bouwblokken. Hervestiging is zowel doorontwikkeling van een intensief veehouderijbedrijf op een bestaand agrarisch bouwblok binnen het LOG als een vestiging van een intensief veehouderijbedrijf op een bestaand agrarisch bouwblok binnen het LOG waar nu geen intensieve veehouderij gevestigd is.

Voor de nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven zijn per LOG maximaal twee locaties mogelijk. Nieuwvestiging is het realiseren van een nieuw agrarisch bouwblok voor een intensief veehouderijbedrijf binnen het LOG. Nieuwvestiging kan in principe binnen de aangegeven zones. De zones zijn gebaseerd op een integrale afweging van de ruimtelijke kwaliteit, de milieugebruiksruimte en de verkeersruimte.

Voor de nieuwvestigingslocaties wordt een agrarisch bouwblok van maximaal 2 ha toegestaan. Voor hervestiging op een bestaand bouwblok en voor uitbreiding van reeds gevestigde intensieve veehouderijbedrijven wordt een bouwblok tot maximaal 2,5 ha toegestaan.

Voor de toetsing van verzoeken voor nieuwvestiging of uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwblok gelden spelregels voor waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het milieu en overige van belang zijnde aspecten.

Voor andere ontwikkelingen, zoals wonen en recreatie en toerisme, geldt dat deze alleen mogelijk zijn als ze geen invloed hebben op de ontwikkelingsruimte voor de intensieve veehouderij in de LOG's.

Waterplan Raalte 'Een helder verhaal!'

Het Waterplan Raalte (14 november 2008) is een gezamenlijke productie van de gemeente Raalte en het Waterschap Groot Salland. In het Waterplan wordt het kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd worden.

Het Waterplan vormt een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht (klimaatbestendig) watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. Het Waterplan heeft geen wettelijke basis, maar vormt een functioneel beleidsdocument. Het plan richt zich op zowel het watersysteem binnen de bebouwde kernen van de gemeente Raalte als daarbuiten.

In het waterplan is de visie weergegeven hoe de gemeente Raalte en het Waterschap Groot Salland om wensen te gaan met water. Kern van de visie is dat in 2015 het watersysteem binnen de gemeente Raalte veilig, schoon en aantrekkelijk is. Het watersysteem voldoet aan de eisen vanuit landelijk, provinciaal en regionaal beleid en heeft een duidelijke meerwaarde. Bij het nemen van maatregelen wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering.

De volgende thema's zijn onderscheiden in de visie: teveel en te weinig water (wateroverlast), waterkwaliteit en ecologie, waterbeleving en communiceren. In onderstaande tabel zijn de concrete maatregelen opgenomen bij de thema's om de visie te realiseren.

Tabel 2.1 Maatregelen om waterplan uit te voeren

thema nr. maatregel beleidslijn
te veel en te weinig water 1.1 uitvoeren maatregelen GRP KRW, WGW
1.2 oplossen stedelijke wateropgave WB21, Nb-wet
1.3 herinrichten watergangen Nb-wet, KRW, WBP
waterkwaliteit en ecologie 2.1 benutten potenties Rekoplas KRW
2.2 aanleg vispasseerbare stuwen KRW, WBP
2.3 vasthouden 'mooie' kwel KRW
2.4 ander beheer en onderhoud van watergangen Waterwet, WGW
2.5 herinrichten Klaproosvijver KRW
2.6 inrichting bergingsvijver Broekland KRW
waterbeleving 3.1 recreatie aan waterkant, Overijssels Kanaal overig
communiceren 4.1 opzetten waterloket Nb-wet, Waterwet
4.2 opstellen en uitvoeren communicatieplan WB21, KRW

KRW: Kader Richtlijn Water

WGW: Wet gemeentelijke watertaken

WB21: Waterbeheer 21e eeuw

WBP: Waterbeheersplan

Nb-wet: Natuurbeschermingswet

Beleidsplan Recreatie en Toerisme gemeente Raalte (september 2008)

In dit beleidsplan wordt de visie op de ontwikkeling van recreatie en toerisme in de gemeente Raalte weergegeven en wordt hier een concreet actieplan aan gekoppeld. Daarnaast biedt dit beleidsplan een toetsingskader voor de verblijfsrecreatieve sector.

De gemeente Raalte kiest voor een gemiddeld tot hoog ambitieniveau ten aanzien van de ontwikkeling van recreatie en toerisme. Dit houdt in dat zij zich inzet voor versterking en verdere ontwikkeling van toerisme en recreatie binnen de gemeente, mits passend bij de gekozen profilering en de maat en schaal van de gemeente. De versterking van toerisme en recreatie mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de kernen en de kernkwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente kiest ervoor in haar toeristisch-recreatieve profilering aan te sluiten bij de regio Salland.

Afbeelding 2.4 vormt de ruimtelijke vertaling van de visie. De kaart pretendeert niet volledig te zijn in de weergave van het recreatief-toeristisch aanbod.

Voor het hele grondgebied van de gemeente Raalte geldt dat er kansen zijn voor nieuwe ontwikkelingen voor plattelandstoerisme. De ontwikkeling van nieuwe verblijfsrecreatie is niet gewenst in gebieden met bijzondere natuurwaarden (EHS) en niet in de Landbouwontwikkelingsgebieden waar landbouw het primaat heeft, tenzij in de LOG-visie anders aangegeven. In de rest van het gebied zijn er wel mogelijkheden voor de ontwikkeling van verblijfsrecreatie.

In het beleidsplan is een toetsingskader voor verblijfsrecreatie opgenomen. Hiermee wil de gemeente duidelijkheid scheppen richting bestaande en nieuwe ondernemers over hun ontwikkelmogelijkheden. De gemeente onderscheidt de volgende vormen van verblijfsrecreatie: regulier kampeerterrein, kleinschalig kampeerterrein, groepskamperen buiten kampeerterrein, kamperen buiten kampeerterrein en kamperen op eigen terrein, nachtvissen, trekkershuttten, bed & breakfast, boerderijkamers/appartementen, groepsaccommodaties, bungalowparken, hotels en nieuwe vormen van verblijfsrecreatie. Bij iedere vorm is een definitie opgenomen, worden richtlijnen gegeven en is de periode en zonering beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0006.png"

Afbeelding 2.4 Ruimtelijke vertaling visie recreatie en toerisme

Het toetsingskader uit het beleidsplan is zoveel mogelijk vertaald in dit bestemmingsplan. Verscheidene vormen van verblijfsrecreatie zijn in dit plan opgenomen (bijvoorbeeld bed & breakfast, boerderijkamers en mogelijkheden voor kleinschalige kampeerterreinen). Vanwege specifieke situaties of vigerende bestemmingsplannen is het niet mogelijk gebleken het toetsingskader 1 op 1 over te nemen. Voor de nadere uitwerking van het beleidsplan in dit bestemmingsplan wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

Welstandsnota (januari 2011)

De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden waaraan bouwaanvragen (omgevingsvergunning voor activiteit bouwen) op welstandsaspecten getoetst worden. Het legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld het buitengebied, een beoordelingskader vast. Het beoordelingskader is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Het gemeentelijk welstandsbeleid is op hoofdlijnen gestoeld op een gebiedsgerichte benadering. Deze benadering blijkt uit gebiedsgerichte criteria. Daarnaast gelden enkele algemene criteria (basisprincipes die onafhankelijk van de gebiedsgerichte criteria gelden) en criteria voor kleine bouwwerken.

Voor het bestemmingsplan buitengebied zijn de volgende gebiedstypen relevant:

  • buitengebied;
  • sport- en recreatieterreinen;
  • landgoederen.

Voor deze gebieden worden vier niveaus van toezicht onderscheiden:

  • welstandsvrij;
  • basis;
  • plus;
  • bijzonder.

Voor sport- en recreatieterreinen is gekozen voor het niveau 'welstandsvrij', met uitzondering van reclame-uitingen. Voor buitengebied geldt het niveau 'basis'. Voor landgoederen geldt het niveau 'bijzonder'. Binnen de gebiedstypen wordt tenslotte nog een nader onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bebouwing (bijvoorbeeld agrarische bebouwing of woonbebouwing).

Woonvisie Raalte 2006-2015

De gemeente Raalte heeft een woonvisie opgesteld voor de periode 2006-2015. Wonen staat hoog op de politieke agenda van Raalte. In 2002 is een woningmarktanalyse Raalte uitgevoerd. Dit onderzoek is in 2005 herijkt.

Met de woningmarktanalyse en deze Woonvisie wil de gemeente Raalte:

  • inzicht geven in de ontwikkelingen op de woningmarkt in Raalte;
  • een visie neerleggen over het wonen in Raalte in pakweg 2015, als basis voor keuzen die rond het wonen gemaakt moeten worden. Daarmee is deze Woonvisie tevens een kader voor uitwerking van concrete projecten of besluiten over de inzet van middelen. Op het niveau van de gemeente en op het niveau van de afzonderlijke kernen;
  • de link leggen tussen wonen sec en andere beleidsterreinen. Enkele jaren geleden is de term volkshuisvesting veranderd in de term wonen. Deze nieuwe term geeft uitdrukking aan het feit dat wonen niet alleen bestaat uit voldoende daken, maar dat het ook te maken heeft met leefbaarheid, met welzijn en zorg, ruimtelijke inrichting enzovoort;
  • een duidelijke structuur neerleggen voor de inzet van de gemeente en de vraag aan derden, om de ambities in deze Woonvisie te verwezenlijken. Deze structuur gaat in op instrumenten en op het proces. Het aantal sturingsinstrumenten van de gemeenten is de afgelopen jaren drastisch beperkt. Subsidiemogelijkheden zijn er nauwelijks meer. Dit neemt niet weg dat de gemeente nog wel degelijk kan beïnvloeden wat er met het wonen in Raalte gebeurt. Dit zal meer dan voorheen in coproductie met andere partijen moeten gebeuren. Deze Woonvisie legt de basis onder de activiteiten van de gemeente en de communicatie en samenwerking met derden.

Een nieuwe woonvisie is op dit moment in voorbereiding. Omdat in dit bestemmingsplan geen nieuwe woningbouw wordt mogelijk gemaakt (behoudens Rood voor Rood) is hier alleen het doel van de vastgestelde woonvisie weergegeven.

Hoofdstuk 3 Zonering

3.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk is het beleid van de gemeente en hogere overheden beschreven. In deel B (hoofdstuk 7 tot en met 14) is de karakteristiek van het plangebied en het resultaat van onderzoek beschreven. Hieruit blijkt dat de kwaliteiten binnen het plangebied niet overal gelijk zijn. Om die reden wordt in de verschillende beleidsdocumenten een onderscheid gemaakt in deelgebieden, teneinde een nuancering aan te brengen in de ontwikkelingsmogelijkheden voor de diverse functies.

In dit bestemmingsplan gebeurt dat door een zonering aan te brengen. De zonering maakt een onderscheid in enerzijds de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies in het plangebied, anderzijds in de mate waarin de kwaliteiten van het plangebied worden beschermd.

De zonering kent twee verschillende invalshoeken:

  1. 1. op basis van de inventarisatie en analyse die heeft plaatsgevonden bij het opstellen van het Landschapsontwikkelingsplan in combinatie met de zonering van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied;
  2. 2. vanuit het Reconstructieplan en de provinciale verordening, die de gemeente verplichten het Reconstructieplan te vertalen in het bestemmingsplan.

3.2 Zonering Op Basis Van Inventarisatie, Analyse En Vigerend Plan

De eerste invalshoek levert een viertal zones op die in belangrijke mate overeenkomen met de zonering van het vigerende plan:

  1. 1. Agrarisch gebied (A);
  2. 2. Agrarisch gebied met landschappelijke waarden (Al);
  3. 3. Agrarische gebied met natuur- en landschapswaarden (Anl);
  4. 4. Natuur (N).

Vanwege hun specifieke kenmerken en (landschappelijke) kwaliteiten, worden hier twee nuances aan toegevoegd: de essen en de komgronden.

De ontwikkelingsmogelijkheden binnen de bovengenoemde zonering zijn als volgt.

  • Binnen de zone 'Agrarisch gebied' krijgt de landbouw in beginsel de ruimte om zich in de door haar gewenste richting te ontwikkelen, zonder dat daarbij een voorkeur geldt voor bepaalde vormen van landbouw. Binnen deze zone komen gebieden voor met lokale waarden, die om een zekere mate van bescherming vragen.
  • De zone 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden' bevat de gronden met hoofdzakelijk agrarisch gebruik, die tevens landschappelijke waarden bezitten. Het betreft hier onder meer gebieden met veel reliëf, zoals de essen in het plangebied. Daarnaast vallen ook de gebieden met een karakteristieke openheid binnen deze zone. Hier dient het agrarische gebruik mede afgestemd te worden op de aanwezige landschapswaarden. De aanwezige natuur- en landschapswaarden maken het agrarische hoofdgebruik echter niet onmogelijk, ze zijn zelfs mede afhankelijk van de instandhouding van dit gebruik, maar kunnen wel extra beperkingen aan het agrarische gebruik opleggen. Bescherming van deze waarden wordt via een aantal gebruiksverboden en een omgevingsvergunningen voor werken gewaarborgd. Tevens zal bij ontwikkelingen getoetst worden aan behoud en ontwikkeling van de hier voorkomende landschappelijke kwaliteiten.
  • In de zone 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden' zijn naast agrarische belangen ook duidelijke landschappelijke en natuurwetenschappelijke belangen aanwezig. Het betreft de gebieden met een grote afwisseling van landbouwgronden met beplantingselementen en bosgebiedjes. Kenmerkende landschapselementen in deze gebieden zijn veel voorkomende houtwallen en -singels, steilranden en zandwegen. De natuurlijke waarde van deze gebieden hangt voor een groot deel samen met deze landschapselementen. Ook waterlopen, met de daarbij horende landschapselementen en vegetatiesoorten, zijn karakteristiek voor deze gebieden.
    Ook binnen deze gebieden geldt dat bescherming van de aanwezige waarden via een aantal gebruiksverboden en een omgevingsvergunningen voor werken gewaarborgd wordt en dat die kwaliteiten betrokken worden in de toetsing.
  • Binnen de zone 'Natuur' vallen de bestaande bos- en natuurgebieden. Ook gronden die onlangs in bezit zijn gekomen bij een natuurbeherende organisatie hebben de bestemming 'Natuur' gekregen, voor zover er geen sprake is van langlopende pachtcontracten en wanneer tevens voorzien kan worden dat de natuurontwikkeling op korte termijn gerealiseerd wordt.
    Het beleid is hier zoveel mogelijk gericht op behoud en herstel van natuurlijke, landschappelijke en aardkundige waarden, desgewenst in combinatie met extensief agrarisch gebruik, extensieve houtproductie en -oogst en recreatief medegebruik.

Ook realisatie van nieuwe natuur wordt mogelijk gemaakt. Zolang gronden nog niet zijn verworven en/of de nieuwe natuur nog niet is gerealiseerd, geldt hier een agrarische bestemming al dan niet met landschaps- of natuur- en landschapswaarden. Er is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee op vrijwillige basis de agrarische gronden kunnen worden omgezet in de bestemming 'Natuur'.

De essen en komgronden vormen twee bijzondere landschappelijke verschijningsvormen binnen de verschillende zones, waarvan de kenmerken zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Met name het behoud van de landschappelijke openheid vraagt om extra sturing in het bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen wordt extra aandacht gevraagd voor behoud van deze landschappelijke kenmerken.

Niet alleen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden afhankelijk van de zonering, ook de kwaliteitseisen die aan ontwikkelingen worden gesteld verschillen per zone; hoe kwetsbaarder het gebied, des te belangrijker compensatie van kwaliteit is. De mate waarin kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden, wordt getoetst aan het Landschapsontwikkelingsplan.

3.3 Zonering Op Basis Van Reconstructieplan

Het Reconstructieplan is een ruimtelijk plan voor het buitengebied, waarin na een brede afweging met name uitspraken worden gedaan over de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij. De gemeenten zijn verplicht de reconstructiezonering te verwerken in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan Buitengebied zijn de zoneringen conform het reconstructieplan opgenomen. De Reconstructie kent een zonering in drie gebieden:

  1. 1. landbouwontwikkelingsgebieden (de zogenaamde LOG's);
  2. 2. verwevingsgebieden;
  3. 3. extensiveringsgebieden.

Het beleid in de landbouwontwikkelingsgebieden is gericht op ontwikkelingsruimte voor met name de intensieve veehouderij. Nieuwvestiging is hier onder voorwaarden mogelijk.

In verwevingsgebieden is alleen ontwikkelingsruimte voor bestaande intensieve veehouderijen. Uitbreiden op bestaande bouwvlakken is in bepaalde mate mogelijk. Extra uitbreidingsruimte is mogelijk op zogenaamde sterlocaties. Hiervoor moet aan een aantal duurzaamheidsvoorwaarden worden voldaan.

Het beleid in de extensiveringsgebieden is gericht op het opheffen, dan wel verplaatsen van intensieve veehouderijen. De extensiveringsgebieden liggen in de nabijheid van bebouwingsconcentraties en natuur- en bosgebieden. De milieuhinder van intensieve veehouderijen is hier dusdanig, dat het beleid gericht is op sanering van de intensieve veehouderij.

De zonering ligt vast in het Reconstructieplan en de Provinciale Omgevingsverordening en is destijds vertaald in de Partiële herziening Intensieve veehouderij. Voor het Reconstructiebeleid in het bestemmingsplan Buitengebied zijn de LOG-visie, het Reconstructieplan en de Partiële herziening leidend geweest. Voor de LOG's geldt een nuancering. In de door de gemeente opgestelde LOG-visies wordt ingezoomd op de concrete ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande en nieuw te vestigen intensieve veehouderijen. Bij de uitwerking van de LOG-visies blijkt dat de mogelijkheden voor uitbreiding beperkt zijn. In de LOG-visies wordt een beeld gegeven van de reële ontwikkelingsmogelijkheden voor vestiging, omschakeling en uitbreiding van intensieve veehouderijen.

De zonering uit het Reconstructieplan heeft ook gevolgen voor andere vormen van landbouw en andere functies. Grondgebonden landbouw kan zich in de extensiverings- en verwevingsgebieden op normale wijze ontwikkelen. Ook nieuwvestiging is hier mogelijk. Om in de LOG's voldoende ontwikkelingsruimte aan de intensieve veehouderij te kunnen bieden, is nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven binnen de in de LOG's aangegeven vestigingsgebieden alleen mogelijk, voor zover dit geen beperkingen tot gevolg heeft voor de intensieve veehouderij.

Om de intensieve veehouderij in de LOG's niet te beperken, zijn ontwikkelingsmogelijkheden voor overige functies in de LOG's beperkt en alleen onder voorwaarden toelaatbaar.

Ook de ontwikkelingen die in het kader van de Reconstructie plaatsvinden, zijn onderhevig aan een kwaliteitstoets, waarvoor het Landschapsontwikkelingsplan het kader biedt.

3.4 Zonering En Bestemmingsplan

De zonering bevat een indeling van het plangebied in min of meer homogene deelgebieden. De zones A, Al, Anl en N worden in het bestemmingsplan vertaald door er een gebiedsbestemming aan toe te kennen. Een gebiedsbestemming heeft betrekking op één of meer hoofdfuncties en beslaat een relatief groot deel van het bestemmingsplan.

De zones die voortkomen uit het Reconstructieplan en de LOG-visies, worden waar mogelijk vertaald via gebiedsbestemmingen. Met name de vestigingsmogelijkheden in de daarvoor aangewezen gebieden in de LOG's worden geregeld via zogenaamde gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen geven een nuance aan de onderliggende bestemmingen.

Wat de zonering betekent voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de verschillende functies in het buitengebied, wordt in het volgende hoofdstuk nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Nadere Uitwerking

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, zoals weergegeven in de Nota van Uitgangspunten en vertaald in het vorige hoofdstuk Zonering, nader uitgewerkt. De uitwerking is in feite een opstap naar de regels en heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur en landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden en archeologie, recreatie, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en horeca, wonen, water, milieu en overige onderwerpen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over ruimtelijke ordening en milieu. In de uitwerking wordt waar nodig een onderscheid gemaakt naar de verschillende zones die in hoofdstuk 3 zijn beschreven.

4.2 Landbouw

De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:

  1. 1. agrarische bedrijven die zich volledig richten op hun agrarische productietak, waarbij schaalvergroting, intensivering, modernisering en specialisatie belangrijke mogelijkheden bieden het bedrijf duurzaam voort te zetten;
  2. 2. andere agrarische bedrijven richten zich naast hun agrarische bedrijfstak op verbreding; de motieven hiervoor zijn divers; aanvulling op het inkomen, burgers kennis laten maken met het agrarische bedrijf, uitvoering geven aan persoonlijke hobby's/liefhebberijen en anderen daarvan mee te laten genieten, mensen de mogelijkheid bieden om het platteland te ervaren etc.;
  3. 3. tot slot zijn er agrariërs die om verschillende redenen hun bedrijf beëindigen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontbreken van een opvolger, het onvoldoende perspectief zien in de voortzetting van het bedrijf en dergelijke.

In deze paragraaf wordt op alle drie ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • productietakken;
  • nieuwvestiging en omschakeling;
  • bouwvlakken;
  • bouwmogelijkheden algemeen;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
  • vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.

4.2.1 Productietakken

De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Omgevingsvisie- en verordening Overijssel, Reconstructieplan Salland en Twente, LOG-visies, LOP Salland) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.

In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.

Grondgebonden landbouw

Grondgebonden landbouw betreft de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. De fruit- en sierteelt en de boomkwekerij kunnen deels ook worden aangeduid als grondgebonden landbouw. Echter, vanwege de specifieke wijze van teelt en impact op de omgeving, wordt deze productietak apart onderscheiden en behandeld.

Grondgebonden veehouderij

De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel vanuit. De grondgebonden veehouderij is een belangrijke drager van het landschap.

Akkerbouw en vollegrondstuinbouw

De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap.

Voor de uitvoering van het gewenste beleid is een nader onderscheid tussen de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw niet noodzakelijk. Deze productietakken worden samen aangeduid als grondgebonden landbouw.

Fruit- en sierteelt en boomkwekerij

Fruit- en sierteelt en boomkwekerij komen in het plangebied in beperkte mate voor. Sierteelt is de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen of containervelden en gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten. Bij de sierteelt en boomkwekerij wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden etc. De fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruit- en sierteelt en de boomkwekerij is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in de waardevolle, kwetsbare landschappen, zoals essen. Dit geldt niet alleen voor de hoogopgaande beplanting behorende bij de fruit-, sier- en boomteelt, maar ook de met de omgeving dissonerende, lagere teelten. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.

Niet-grondgebonden landbouw

Niet-grondgebonden landbouw betreft de intensieve veehouderij, glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Daarnaast draagt deze productietak eveneens bij aan een vitale plattelandseconomie. In het bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging gemaakt waar bepaalde ontwikkelingen wel en niet passend zijn in de omgeving en op welke wijze.

Intensieve kwekerij

Intensieve kwekerij is de niet-grondgebonden teelt van gewassen (bijvoorbeeld champignons) of dieren (bijvoorbeeld wormen, vissen), nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht. Intensieve kwekerijen dragen door hun niet-grondgebondenheid bij aan de verstening van het landschap, zonder dat zij een bijdrage leveren aan het beheer van het landschap. Vanuit landschappelijk oogpunt is deze productietak ongewenst. In tegenstelling tot de fruit- en sierteelt en boomkwekerij, beperkt de impact van deze productietak zich echter wel tot slechts het bouwvlak.

Intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet Milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Glastuinbouw

In het buitengebied wordt onderscheidt gemaakt tussen glastuinbouw en teelt ondersteunend glas. De glastuinbouw gaat gepaard met grote oppervlakten bebouwing. Door deze oppervlakten en zijn verschijningsvorm hebben dergelijke bedrijven een zeer grote impact op het landschap. Onder glastuinbouw vallen die bedrijven waarbij het kweken van gewassen in kassen niet ondersteunend is aan de bedrijfsvoering, zoals het geval bij bijvoorbeeld sierteelt, waar teeltondersteunend glas bijvoorbeeld wordt gebruikt voor de opkweek. Het gaat hier om beperkte oppervlaktes.

Paardenhouderij

Het fokken van paarden valt onder de bestemming Agrarisch en kent geen specifieke aanduiding. Alle overige vormen van bedrijfsmatige paardenhouderijen (afrinchtingsbedrijven, opfok, paardenstalling en paardenpensions), behoudens maneges, krijgen de bestemming 'Agrarisch'. De maximale omvang van het bouwvlak bedraagt 1 ha.

Bosbouw

In het plangebied ligt een aantal grote bosgebieden, met name in de zone Natuur. In deze bosgebieden vindt in beperkte mate bosbouw als economische activiteit plaats. Bosbouw (dat wil zeggen houtoogst) maakt hier onderdeel uit van het natuur- en bosbeheer en wordt als zodanig ook toelaatbaar gesteld. Buiten de zone Natuur heeft bosbouw als nieuwe productietak vergaande consequenties voor de landschappelijke karakteristiek.

4.2.2 Nieuwvestiging en omschakeling

Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing

Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd. Alleen in de zones Agrarisch gebied (A) en Agrarisch gebied met landschapswaarden (Al) wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Een van de voorwaarden is de salderingsregeling van de provincie.

De vestiging van een nieuw agrarische bouwperceel is conform de Omgevingsverordening Overijssel wel mogelijk in de volgende gevallen:

  1. 1. als een ondernemer een landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;
  2. 2. als een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft, bijvoorbeeld door het ontbreken van verdere milieugebruiksruimte, en zijn bedrijf verplaatst naar een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden.

In beide gevallen is de opheffing van de bestemming agrarisch bouwperceel op de uitplaatsingslocatie in Overijssel een voorwaarde voor de vestiging van het nieuwe bouwvlak (dit principe wordt 'saldering' genoemd). Dit kan ook de resultante zijn van een 'meerhoeksruil'. Deze voorwaarde is eveneens van toepassing bij de vestiging van nieuwe bouwpercelen voor intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied, behalve bij de verplaatsing van een intensieve tak van een gemengd bedrijf. In het laatste geval kan op de uitplaatsingslocatie een agrarisch bedrijf zonder intensieve tak worden voortgezet.

Daarnaast wordt een inrichtingsplan vereist, waaruit blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit wordt gegarandeerd en hoe aan de landschappelijke inpassing vorm wordt gegeven. Gezien de landschappelijke en natuurkwaliteiten binnen de zone Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden (Anl), wordt nieuwvestiging daar niet toegestaan.

Voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijen wordt aangesloten bij het Reconstructieplan, de partiële herziening Intensieve veehouderij en het Ontwikkelingsplan LOG's Raalte. Raalte kent 4 LOG's: Luttenberg, Haarle, Heeten en Raalte. Het beleid van de gemeente Raalte geeft de voorkeur aan omschakeling boven nieuwvestiging. Om toch enige flexibiliteit te kunnen betrachten, is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen onder de volgende voorwaarden mogelijk:

  • nieuwvestiging is alleen toegestaan in de per LOG aangeduide vestigingsgebieden;
  • aangetoond moet worden dat hervestiging op een bestaand bouwvlak niet mogelijk is;
  • per LOG mogen er maximaal 2 intensieve veehouderijen nieuw worden gevestigd;
  • bij nieuwvestiging mag het bouwvlak maximaal 2 ha beslaan;
  • het bouwvlak dient landschappelijk te worden ingepast;
  • er dient een inrichtingsplan te worden overlegd, waaruit blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit kan worden gerealiseerd;
  • om de landschappelijke inpassing en de inrichting af te kunnen dwingen, wordt een privaatrechtelijke overeenkomst afgesloten.

Omschakeling naar nieuwe hoofdtak

Uitgangspunt in de gebiedsvisie is het behoud van de kenmerkende ruimtelijke kwaliteiten van het landschap. De grondgebonden landbouw is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook in alle Agrarische zones mogelijk.

Omwille van de impact op waardevolle, kwetsbare landschappen, is omschakeling naar fruitteelt, sierteelt en boomkwekerijen niet toegestaan in de zone Anl en op essen en kommen.

Omschakeling naar een intensieve kwekerij is overal toegestaan. De impact die deze agrarische productievorm heeft op kwetsbare landschappen is minimaal, omdat de productie zich volledig op het bouwvlak afspeelt.

Ten aanzien van de omschakeling naar intensieve veehouderij wordt het beleid uit het Reconstructieplan en de LOG-visies overgenomen. Omschakeling naar intensieve veehouderij is enkel toelaatbaar in de Landbouwontwikkelingsgebieden. In de verwevings- en extensiveringsgebieden is omschakeling niet mogelijk. In verwevingsgebieden kunnen bestaande intensieve veehouderijen wel verder uitbreiden tot 2 ha. Verdere uitbreiding is voorbehouden aan de zogenaamde sterlocaties. Om in aanmerking te komen voor een sterlocatie is een aparte planologische procedure vereist.

Het grondgebied van de voormalige gemeente Heino behoort niet tot het Reconstructiegebied. Hiervoor gelden voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij dezelfde regels als voor de grondgebonden veehouderij.

Omschakeling naar de productietakken glastuinbouw en bosbouw is in geen enkele zone toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben. Hiernaast geldt het provinciaal beleid voor vestiging van glastuinbouw dat alleen is toegestaan in de Koekoekspolder (ten westen van Zwolle). Binnen het plangebied is niet voorzien in een concentratiegebied voor de glastuinbouw. De aanleg van bosopstanden met een natuurdoelstelling is uiteraard wel mogelijk in de zone Natuur.

Gezien de beleidsuitgangspunten voor het buitengebied, is omschakeling naar een agrarische bestemming ook vanuit voormalige agrarische bedrijven mogelijk. Uiteraard gelden hiervoor eveneens bovenstaande voorwaarden, waaronder de salderingsregeling; er zal elders een agrarisch bouwvlak moeten worden opgeheven.

In tabel 4.1 is schematisch per productietak en per zone weergegeven of nieuwvestiging of omschakeling is toegestaan. Aangezien in de zone Natuur geen bouwvlakken voorkomen, ontbreekt deze zone in de tabel.

Waar nieuwvestiging of omschakeling van bepaalde productietakken in principe niet toelaatbaar is, maar wel bestaande bedrijven behorend tot zo'n specifieke productietak zijn gevestigd, krijgen deze bedrijven een functieaanduiding, zoals intensieve veehouderij (iv) of glastuinbouw (gt).

Waar omschakeling rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt, worden geen extra kwaliteitseisen gevraagd. Indien omschakeling via een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt, wordt landschappelijke inpassing vereist.

Tabel 4.1 Mogelijkheden voor nieuwvestiging of omschakeling

A AW-L AW-NL
ext. verw. LOG LOG+V overig ext. verw. LOG LOG+V Overig ext. verw. overig
nieuwvestiging
(nieuw bouwvlak)
grondgebonden landbouw W2) W2) W1,2) W1,2) W W2) W2) W1,2) W1,2) W2) - - -
fruit- en sierteelt en boomkwekerij W3) W3) W1,3) W1,3) W3) W3) W3) W1,3) W1,3) W1,3) - - -
intensieve kwekerij - - - - - - - - - - - - -
intensieve veehouderij - - - W W - - - W W - - -
glastuinbouw - - - - - - - - - - - - -
paardenhouderij - - - - - - - - - - - - -
bosbouw - - - - - - - - - - - - -
omschakeling (op bestaand bouwvlak)
grondgebonden landbouw R R R R R R R R R R R R R
fruit- en sierteelt en boomkwekerij R3) R3) R3) R3) R3) R3) R3) R3) R3) R3) - - -
intensieve kwekerij R R R R R R R R R R R R R
intensieve veehouderij - - R R R - - R R R - - -
glastuinbouw - - - - - - - - - - - - -
paardenhouderij W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4) W4)
bosbouw - - - - - - - - - - - - -

LOG+V Vestigingsgebied voor intensieve veehouderij binnen het LOG.

R Rechtstreeks toelaatbaar als (mede)bestemming.

W Toelaatbaar na toepassing binnenplanse wijzigingsbevoegdheid.

- Niet toelaatbaar.

1) Voor zover dit geen beperkingen oplevert voor de intensieve veehouderij.

2) Niet op essen.

3) Niet in de kommen, essen en in grondwaterbeschermingsgebieden en
intrekgebieden.

4) Het bouwvlak mag maximaal 1 ha groot zijn.

4.2.3 Bouwvlakken

Aan alle in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven is een bouwvlak toegekend. De agrarische bouwvlakken worden op de verbeelding van het bestemmingsplan zorgvuldig begrensd. De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn individueel bepaald (maatwerk). Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden:

  • het bouwvlak in het vigerende bestemmingsplan;
  • de actuele situatie in het veld, gebaseerd op inventarisaties, recente luchtfoto's en informatie verkregen uit de enquêtes;
  • de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf/de bedrijfsomvang;
  • bestaande (eigendoms)rechten;
  • mogelijk doorlopen planologische procedures.

De grootte van het bouwperceel is mede afgestemd op de bedrijfsomvang, uitgedrukt in Nederlandse Grootte-eenheden (Nge). De Nge is een reële economische maatstaf die gebaseerd is op het bruto standaardsaldo (bss, opbrengsten minus bepaalde specifieke kosten). Het is een maat waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven. De Nge per technische productie-eenheid (ha, dier) wordt berekend door de bss van de productie-eenheden te delen door een bepaalde deelfactor, die per jaar kan verschillen. De Nge wordt zowel gebruikt om de absolute bedrijfsomvang van agrarische bedrijven of sectoren weer te geven (uitgedrukt in Nge) als om de specialisatiegraad van bedrijven te bepalen. Een Nge staat bij prijsniveau 2004 (Landbouwtellingen 2007 en verder) voor € 1.420,- aan saldo.

Uitgangspunt bij het bepalen van de grootte van het bouwperceel vormt tabel 4.2.

Tabel 4.2 Grootte bouwvlak in relatie tot de bedrijfsomvang

Nge type bedrijf bouwperceel
tot 10 Nge hobbymatig woonbestemming
10 tot 40 Nge deeltijdbedrijf bouwperceel afgestemd op bestaand erf
40 tot 70 Nge reëel agrarisch bedrijf bouwperceel op maat met enige uitbreidingsruimte
meer dan 70 Nge volwaardig agrarisch bedrijf maximaal 1,5 ha (voor de LOG's is de LOG-visie leidend

Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken is een maximale omvang van 1,5 ha. Agrarische bedrijven komen in aanmerking voor een bouwperceel van meer dan 1,5 ha wanneer in de bestaande situatie het bouwperceel reeds groter is of wanneer de noodzaak hiervoor blijkt uit (recent ingediende) uitbreidingsplannen. Voor overige uitbreidingen en/of verschuiving van het bouwperceel is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee uitbreiding tot maximaal 2 ha kan plaatsvinden. De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort. Tevens wordt landschappelijke inpassing van het vergrote bouwvlak vereist. Indien het bouwvlak groter dan 1,5 ha wordt, is tevens een inrichtingsplan vereist, waarin moet worden aangegeven op welke wijze de landschappelijke karakteristiek behouden blijft en inpassing plaatsvindt.

Bedrijven kleiner dan 40 Nge waarbij nog wel sprake is van een reële bedrijfsvoering, hebben een bouwperceel gekregen dat is afgestemd op het bestaand erf.

De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd. Via een afwijking van de bouwplanregels met een omgevingsvergunning is de mogelijkheid voor een afwijkende dakvorm opgenomen. Deze is onder andere bedoeld voor de realisering van serre- en boogstallen. Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig. Om toch aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit te kunnen voldoen, kan de gemeente nadere eisen stellen aan de inrichting van het erf. Dit is alleen aan de orde als het om uitbreiding van bestaande of nieuwe bebouwing gaat groter dan 1.000 m².

Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht. Via een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) is overschrijding van het bouwblok mogelijk. Om de ontwikkelingsmogelijkheden te kunnen bieden die passen bij de zone A mogen kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag bij recht buiten het bouwvlak, maar wel direct aansluitend, worden gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat deze overal in het plangebied op de veldkavels kunnen worden opgericht. Vanwege de waarden in de zone AW-L en AW-NL, zijn kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestopslag en buitenrijbanen alleen via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk buiten en aansluitend aan het agrarisch bouwvlak, onder voorwaarde dat er landschappelijke inpassing plaatsvindt.

4.2.4 Bouwmogelijkheden algemeen

Eerste agrarische bedrijfswoning

De maximale inhoudsmaat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 750 m³ (exclusief ondergrondse bouwlagen). Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Indien dit niet het geval is, kan deze via een afwijking mogelijk worden gemaakt. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht, wordt dit op de verbeelding tot uitdrukking gebracht (aanduiding (-ba)).

De voorwaarden voor een eerste agrarische bedrijfswoning zijn:

  • het bedrijf een dusdanige omvang heeft dat permanent toezicht noodzakelijk is;
  • er nog niet eerder een eerste agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig was.

Huisvesting 'rustende boer'

Wanneer er sprake is van een opvolgingssituatie, waarbij tijdelijk twee bedrijfshoofden aanwezig zijn op het agrarisch bedrijf, kan voor de huisvesting van de toekomstige rustende boer ruimte gevonden worden in een uitbreiding van de bestaande eerste bedrijfswoning. Deze mag dan verruimd worden tot maximaal 1.000 m³. Hiervoor is in de planregels een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft derhalve inwoning. Deze uitbreiding mag niet leiden tot twee afzonderlijke woningen.

Bij de aanwezigheid van twee bedrijfswoningen mag slechts één van de twee bedrijfswoningen worden uitgebreid voor de rustende boer. Beide woningen moeten in gebruik zijn ten behoeve van de bedrijfsvoering.

Tweede agrarische bedrijfswoning

Indien de agrarische noodzaak aanwezig is, kan via een afwijkingsbevoegdheid een tweede agrarische bedrijfswoning worden toegelaten. Deze noodzaak is aanwezig als:

  • het bedrijf een dusdanige omvang heeft dat twee (of meer) bedrijfshoofden noodzakelijk zijn om het bedrijf te leiden;
  • permanent toezicht door twee bedrijfshoofden noodzakelijk is;
  • er nog niet eerder een tweede agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig was.

Voor zover eerste en tweede bedrijfswoningen op het bouwvlak passen, worden geen extra kwaliteitseisen gesteld. De landschappelijke impact is immers vergelijkbaar met de overige bouwmogelijkheden op het bouwvlak, die rechtstreeks toelaatbaar zijn. Indien hiervoor het bouwvlak moet worden vergroot, wordt verwezen naar de voorwaarden die gelden voor het vergroten van het bouwvlak (paragraaf 4.2.3).

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de middeleninzet en om de productiekwaliteit te verbeteren.

TOV kunnen voor genoemde agrarische bedrijven noodzakelijk zijn. Binnen de TOV worden hoge (> 1,5 m) en lage (< 1,5 m) voorzieningen onderscheiden. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke TOV. Teeltondersteunende kassen zijn altijd hoog en permanent.

TOV kunnen de landschappelijke kwaliteiten aantasten. Ook dit verschilt per zone. Om die reden is een gedifferentieerd beleid voor TOV opgesteld. In tabel 4.3 wordt per zone aangegeven wat is toegestaan aan TOV. Daarbij wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen plaatsing op-, aansluitend aan- en geheel buiten het bouwvlak.

Voor regenkappen geldt een andere regeling. Het betreft hoge voorzieningen (> 1,5 m), waarvan de kap tijdelijk wordt gebruikt, maar de opbouw permanent is. Binnen de fruitteelt zijn deze voorzieningen onontbeerlijk om regen- en hagelschade te voorkomen. Om landschappelijke kwaliteiten af te kunnen wegen, worden regenkappen op fruitteeltpercelen (zowel binnen als buiten het bouwvlak) via een afwijkingsbevoegdheid toegelaten.

Tabel 4.3 Toelaatbaarheid van TOV per zone

zone bouwvlak permanente TOV tijdelijke TOV
hoog laag hoog laag
A op R1) R R R
aansluitend aan - R (max. 2 ha) R R
buiten - - - R
AW-L op R1) R R R
aansluitend aan - A (max. 2 ha) A A
buiten - - - -
Essen en kommen op R1) R R R
aansluitend aan - - - -
buiten - - - -
AW-NL op R1) R R R
aansluitend aan - - A A
buiten - - - -

R Rechtstreeks toegestaan.

A Na afwijking toegestaan (indien aan de voorwaarden wordt voldaan).

- Niet toegestaan.

1) Teeltondersteunende kassen zijn tot maximaal 500 m² toelaatbaar.

4.2.5 Verbetering van de productiemogelijkheden

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. De gemeente gaat hier terughoudend mee om en zal dit instrument met name in de kwetsbare gebieden inzetten. Tabel 4.4 geeft een beeld per zone van de werkzaamheden die al of niet aan een omgevingsvergunning worden gekoppeld. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4.2) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.

Ook betekent dit, dat werken en werkzaamheden die passen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur en werken en werkzaamheden die worden genoemd in een door de provincie of gemeente goedgekeurd beheerplan voor de betreffende natuurgebieden, niet vallen onder de werking van dit instrument.

Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).

Tabel 4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken per zone

werken A AW-L AW-NL N kommen essen archeologie
egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm (zoals diepploegen) en ontginnen graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage R A A A A A A
het aanbrengen van opgaande beplanting uitgezonderd erfbeplanting R R R R A A R
het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting R A A A A A R
de aanleg van verhardingen > 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden) R A A A R A A
het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur R R R A R R A

A Omgevingsvergunning noodzakelijk.

R Rechtstreeks toelaatbaar, geen aanlegvergunning noodzakelijk.

4.2.6 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven

Niet-agrarische en agrarisch verwante nevenfuncties

De meeste agrarische bedrijven richten zich in de toekomst op een optimale ontwikkeling van de agrarische productietak. Elke agrariër geeft daar zijn of haar eigen invulling aan. Voor een aantal agrariërs betekent dit dat zij zich volledig richten op de optimalisatie van hun productietak. Andere agrariërs kiezen er, om uiteenlopende redenen, voor hun bedrijf te verbreden. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt hier de ruimte voor gegeven en wordt verbrede landbouw beschouwd als onderdeel van de reguliere agrarische bedrijfstak.

Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties

Het al of niet toestaan van nevenfuncties is mede afhankelijk van het ruimtelijke beleid voor de zones. Zo worden geen nevenfuncties in de LOG's toegelaten, die beperkingen voor de intensieve veehouderij kunnen opleveren. Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke, is sowieso toegestaan.

De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming Agrarisch worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen gronden en bebouwing opgenomen.

De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:

  • natuur en landschap;
  • het erf;
  • omliggende agrarische bedrijven;
  • de verkeersaantrekkende werking;
  • de woon- en leefomgeving.

In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.

Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.

De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.

Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.

De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in tabel 4.5 benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.

Bouwmogelijkheden nevenfuncties

De activiteiten die in tabel 4.5 zijn genoemd, dienen zoveel mogelijk binnen het bouwvlak plaats te vinden. Per nevenfunctie is aangegeven wat de toegestane oppervlakte is die aan bebouwing en onbebouwde gronden mogen worden gebruikt. Door deze maximum maat wordt bewerkstelligd dat de nevenfunctie ondergeschikt is en de ruimtelijke uitstraling beperkt blijft.

Cumulatie van nevenfuncties

Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen voor nevenfuncties.

Tabel 4.5 Rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties

nevenfunctie zone
A, AW-L en AW-NL
maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten R - 100
inpandige opslag en stalling R - 500
zorgboerderij R gehele bedrijf 200
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) R - 200
recreatieve functies/agrotoerisme
kano-, boot- of fietsenverhuur R - 100
bed & breakfast R - max. 10 slaapplaatsen
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) R gehele bedrijf 100
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, relatie met het buitengebied
kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis R - 100

R Rechtstreeks toegestaan.

- Niet van toepassing.

Nevenfuncties die niet in de tabel zijn genoemd, zijn via afwijking toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit;
  • uitgangspunt is dat de (nieuwe) activiteit dient te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen. Indien de bestaande bebouwing niet toereikend is, mag beperkt nieuwbouw plaatsvinden;100 m2 voor nevenfuncties in het algemeen en 850 m2 voor agrarisch aanverwante nevenfuncties mits dit niet meer dan 50% van de bebouwing beslaat.
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
  • eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden en worden ingepast in het groen;
  • uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
  • de schuren en het erf moeten hun agrarische uitstraling behouden. Deze uitstraling moet waar mogelijk worden versterkt;
  • er mag alleen sprake zijn van detailhandel als dit kleinschalig en duidelijk ondergeschikt aan de 'hoofdactiviteit' is. De detailhandel moet ook een directe relatie met de hoofdactiviteit hebben;
  • de gezamenlijke nevenfuncties mogen maximaal 850 m² aan bebouwing en 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik hebben.

4.2.7 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven

Inleiding

Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:

  • goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
  • situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • meer ruimte ('vrijheid') en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

Dit biedt kansen voor plattelandsontwikkeling. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen.

Toelaatbaarheid vervolgfuncties

Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en als zodanig bestemd. Een vervolgfunctie is zowel vanuit een agrarische bestemming als vanuit Wonen-vbb mogelijk. Het betreffen namelijk allemaal locaties met vrijkomende (of al vrijgekomen) agrarische bebouwing. Binnen de vervolgfuncties wordt een onderscheid gemaakt tussen vervolgfuncties bij vrijkomende bedrijfsbebouwing (vbb), Rood voor Rood als vervolgfunctie en nieuwe landgoederen als vervolgfunctie.

Vervolgfuncties bij VAB worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vervolgactiviteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing, tenzij substantiële sloop plaatsvindt;
  • de nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit; dit wordt bewerkstelligd door landschappelijke inpassing. Indien van de sloop-nieuwbouwregeling gebruik wordt gemaakt, is eveneens een inrichtingsplan vereist;
  • de vervolgactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • er mogen geen belemmeringen ontstaan voor functies/activiteiten in de omgeving;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
  • aan te leggen parkeerplaatsen moeten landschappelijk worden ingepast en dienen op eigen terrein gesitueerd te worden;
  • de agrarische uitstraling van de bebouwing moet gehandhaafd blijven en indien mogelijk worden versterkt;
  • detailhandel mag alleen plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit.

Rood voor Rood als vervolgfunctie

Bij beëindiging van een agrarisch bedrijf kan ook worden gekozen voor sloop van alle bedrijfsgebouwen waarvoor in de plaats extra woningen mogen worden gebouwd. Doel van de regeling is om het buitengebied verder te ontstenen en daardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren.

Het Rood voor Rood-beleid van de gemeente Raalte kent het principe van 'gesloten beurs'. Dit principe geeft de mogelijkheid te sturen op ruimtelijke kwaliteit door de opbrengst van de compensatiekavel af te zetten tegen investeringen in ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is dat de opbrengst van de woningbouwkavel de ruimtelijke kwaliteit maximaal ten goede komt. Inmiddels is enkele jaren ervaring opgedaan met het Rood voor Rood-beleid. De ervaring leert dat in gevallen waarbij 1 compensatiewoning wordt gerealiseerd, het niet noodzakelijk is om via het principe 'gesloten beurs' te kunnen sturen. De beoogde toename van ruimtelijke kwaliteit kan in die gevallen goed via de inhoud van het vereiste inrichtingsplan worden gestuurd. De gemeente kiest er daarom voor om in situaties waarbij de te slopen bebouwing recht geeft op 1 compensatiewoning, het principe 'gesloten beurs' los te laten en te sturen op de kwaliteit van het inrichtingsplan.

Bij situaties waarbij recht op meerdere woningen ontstaat bestaat wel behoefte aan meer maatwerk en sturing op kosten. De ruimtelijke impact van Rood voor Rood-plannen met meerdere woningen is over het algemeen groter. Bovendien ontstaat op grond van het Rood voor Rood-beleid pas 'recht' op een tweede compensatiewoning indien voldoende bebouwing wordt gesloopt (een veelvoud van 850 m²) en indien deze tweede woning nodig is om de investeringen in ruimtelijke kwaliteit (onder andere sloopkosten) te kunnen dekken. In die gevallen wordt daarom een aparte (buitenplanse) procedure doorlopen waarbij meer maatwerk kan worden geleverd en gestuurd kan worden op investeringen in ruimtelijke kwaliteit. De in dit bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is om die reden beperkt tot het bouwen van 1 compensatiewoning. De regels uit het vastgestelde Rood voor Rood-beleid zijn verder ongewijzigd in deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Een extra woning mag worden gebouwd na de sloop van minimaal 850 m² aan bedrijfsbebouwing. Het aantal m² mag van een perceel komen, maar mag ook een cumulatie zijn van bedrijfsbebouwing afkomstig van verschillende percelen. Wanneer een veelvoud van 850 m² aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan, wanneer dit voor de financiering van de sloopkosten noodzakelijk is, een extra woning worden gebouwd. Op de kavels mag een woning van maximaal 750 m³ worden gebouwd.

De Rood voor Rood-regeling is zowel voor agrariërs als niet-agrariërs mogelijk. De compensatiewoning komt in principe op de plaats van de gesloopte schu(u)r(en). Wanneer dit vanuit landschappelijke, ruimtelijke, milieutechnische of andere reden onmogelijk of ongewenst is, wordt gezocht naar een alternatieve locatie. Dit geldt ook indien de gesloopte stallen op een ongeschikte plek liggen. Karakteristieke panden komen niet in aanmerking voor de Rood voor Rood-regeling.

Als voorwaarde voor medewerking aan Rood voor Rood wordt tevens een inrichtingsplan vereist, waaruit blijkt op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Bij ruimtelijke kwaliteit wordt gekeken naar de samenhang tussen de stedenbouwkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het nieuwe plan in de directe omgeving.

Nieuwe landgoederen als vervolgfunctie

Het beleid van de gemeente is gericht op het toestaan van nieuwe landgoederen als vervolgfunctie. Hiervoor moet aan een aantal eisen worden voldaan, die onder meer aansluiten bij de voorwaarden uit het LOP. Het gaat hierbij onder meer over de aanleg van nieuwe natuur, toename van gebiedskwaliteiten en de inrichting van het erf. Een nieuw landgoed moet daarnaast aan de volgende criteria voldoen:

  • het landgoed moet minimaal 10 ha groot zijn;
  • op het landgoed komt een woongebouw met een minimale grootte van 1.000 m³;
  • 30% van het landgoed bestaat uit nieuw bos of een ander natuurdoeltype;
  • de karakteristiek van het deelgebied moet worden versterkt;
  • het landgoed moet bijdragen aan het realiseren van ecologische verbindingen en de eventuele wateropgave;
  • er is onderzocht of en hoe het plan bestaande waarden beïnvloedt (cultuurhistorie, ecologische waarden, landschapsbeeld);
  • omliggende agrarische bedrijven mogen bij de realisatie van een nieuw landgoed niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beknot;
  • via een inrichtingsplan of beeldkwaliteitplan moet worden aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de eisen die het LOP aan het landgoed stelt.

Binnen het plangebied zijn nieuwe landgoederen binnen alle zones toegestaan, met uitzondering van de essen en komgebieden. Een (fiscaal) Natuurschoonwet landgoed betekent niet automatisch dat het een landgoed in planologische zin (landhuis van allure etc.) mogelijk is. Gezien deze voorwaarde moet bij het toestaan van nieuwe landgoederen als vervolgfunctie, maatwerk worden verricht. Om die reden worden nieuwe landgoederen als vervolgfunctie via een aparte procedure mogelijk gemaakt.

Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties

Het centrale uitgangspunt bij vervolgfuncties bij VAB is dat alleen gebruikgemaakt wordt van de bestaande agrarische gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van vervolgfuncties is niet aan de orde. Uitzondering hierop vormt Rood voor Rood. Wel kan, in het geval dat de resterende bebouwing niet functioneel is in te zetten voor de vervolgfunctie, nieuw worden gebouwd, nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden volgens de volgende regeling:

  • van de gesloopte bebouwing mag 250 m² (1:1) sowieso worden teruggebouwd;
  • van alles wat meer is gesloopt dan 250 m², mag 1:3 worden teruggebouwd (dus voor elke 3 m² die zijn gesloopt, mag 1 m² worden teruggebouwd) tot een maximum van 850 m²;
  • karakteristieke bebouwing komt niet voor sanering in aanmerking;
  • er wordt een inrichtingsplan overlegd waaruit blijkt hoe de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

Op deze wijze wordt bijgedragen aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied in de vorm van ontstening, passende erfinrichting en landschappelijke inpassing en kunnen de vrijkomende agrarische bedrijven goed benut worden voor de nieuwe functie.

Na planwijziging kan geen gebruik worden gemaakt van de reguliere (bouw)mogelijkheden die bij de nieuwe bestemming horen. In het betreffende wijzigingsplan zal dit door middel van een specifieke aanduiding worden aangegeven. Uitbreiding van bebouwing is hiermee na het doorlopen van de wijzigingsprocedure uitgesloten. Het bouwvlak wordt aangepast aan de resterende bebouwing en de vervolgfunctie. Uitgangspunt bij de bepaling van het nieuwe bouwvlak is dat een concentratie van de bebouwing overblijft.

De bouwmogelijkheden bij Rood voor Rood zijn in deze paragraaf al in beeld gebracht.

Hobbyboeractiviteiten

Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal VAB's. Binnen deze VAB's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.

Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.

Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 Wonen).

Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming Wonen. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien een bedrijf niet valt onder de werking van de Wet milieubeheer is er sprake van hobbymatig gehouden vee.

4.3 Natuur En Landschap

4.3.1 Bestaande natuurgebieden

Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een omgevingsvergunning voor werken (zie paragraaf 4.2.5). Regulier onderhoud wordt vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.

Ook de bestaande bossen krijgen een natuurbestemming. Deze bossen vertegenwoordigen veel kwaliteit op het gebied van natuur en landschap, zodat de natuurbestemming is gerechtvaardigd. Binnen de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat bosbouw mogelijk is, zodat houtoogst kan plaatsvinden. Grootschalige houtoogst wordt gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor werken, zodat de gemeente een afweging tussen de verschillende belangen kan maken. Uitzondering hierop is dat als de Boswet van toepassing is, een omgevingsvergunning voor werken niet is vereist. Regulier onderhoud van bossen is vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.

Natura 2000-gebieden

In het plangebied komt een Habitatrichtlijngebied voor: het Boetelerveld. Het bestemmingsplan laat geen directe ontwikkelingen toe die zullen leiden tot significante verstoring van deze leefgebieden.

Omdat dit indirect mogelijk wel het geval kan zijn, is een toets op de effecten op Habitatrichtlijn- of Vogelrichtlijngebieden bij het toepassen van afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden of bij het aanvragen van aanlegvergunningen, in het bestemmingsplan daarom van toepassing.

In de nabijheid van het plangebied komen de volgende Natura 2000-gebieden voor; Sallandse heuvelrug, Vecht- en Beneden-Reggegebied, Uiterwaarden IJssel. In de plan-mer en passende beoordeling is geconcludeerd dat er geen significante effecten op deze gebieden te verwachten zijn.

4.3.2 Nieuwe natuur

Ecologische verbindingszones en nieuwe natuur

Om de realisering van nieuwe natuur (Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en particulier natuurbeheer) mogelijk te maken, is in het bestemmingplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel natuur via particulier natuurbeheer wordt gerealiseerd.

Nieuwe natuur die deel uit maakt van de EHS, maar nog niet gerealiseerd is, heeft de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden.

Nieuwe landschapselementen

In het hele plangebied kunnen, onder voorwaarden, kleinschalige gebiedskenmerkende landschapselementen worden aangelegd (houtwallen en -singels, poelen en dergelijke). Dit ten behoeve van biotoopverbetering en ontwikkeling of verbetering van de ecologische en landschappelijke structuur. Een uitzondering hierop is gemaakt voor de essen en kommen, waar dergelijke landschapselementen niet gewenst zijn. Beplanting is wel toegestaan op de erven langs de randen van de essen als es-randbeplanting.

Agrarisch natuurbeheer

Naast realisering van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de agrarische gebiedsbestemming (bijvoorbeeld AW-L) behouden. Daarnaast kent het Landschapsontwikkelingsplan een uitvoeringsprogramma op basis waarvan projecten kunnen worden uitgevoerd. Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen dergelijke ontwikkelingen.

Flora- en faunawet

Het bestemmingsplan is deels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of vrijstelling moet worden aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld.

4.3.3 Landschap

Ruimtelijke kwaliteit

In de inleiding van de toelichting is reeds het belang aangegeven van het kwaliteitsstreven van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het behoud en verdere versterking van het waardevolle landschap van Salland. Het gaat hierbij om een optimale afstemming tussen bestaande en nieuwe functies enerzijds en het behoud en de ontwikkeling van de groene ruimte anderzijds.

In dit gehele hoofdstuk speelt kwaliteit een belangrijke rol, omdat hier ingegaan wordt op de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende functies. Ontwikkelingsmogelijkheden kunnen rechtstreeks toegelaten worden of na een nadere afweging. Bij een nadere afweging kunnen voorwaarden worden gehanteerd met betrekking tot kwaliteit. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden:

  • in de vorm van één van de te toetsen belangen: als landschapswaarden teveel worden geschaad, valt de afweging negatief uit;
  • in de vorm van compensatie: als een belang door de betreffende ontwikkeling aan ruimtelijke kwaliteit inboet;
  • in de vorm van het toevoegen van nieuwe kwaliteiten.

Met de landschapswaarden worden de gebiedskenmerken van de betreffende locatie en de (directe) omgeving bedoeld. De gebiedskenmerken worden onder andere bepaald door de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het gebied.

Het compenseren van verlies aan ruimtelijke kwaliteit of het toevoegen ervan vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassing (bij kleinschalige ingrepen) of door het opstellen en uitvoeren van een (landschaps- en) inrichtingsplan. Landschappelijke inpassing zal over het algemeen in de vorm van erfbeplanting plaatsvinden. Een inrichtingsplan wordt vereist, als het om grotere ingrepen gaat, waarbij aanpassingen aan de omliggende gronden en het erf aan de orde zijn. Niet alleen erfbeplanting speelt daarbij een rol, maar ook de positionering van bebouwing en inrichting van het gehele erf in relatie tot de omgeving. De omvang van de investering in ruimtelijke kwaliteit is evenredig met de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling.

Bij de afweging speelt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) een belangrijke rol. Hierin zijn de gebiedskenmerken van de verschillende landschapstypen benoemd. Deze gebiedskenmerken sluiten direct aan bij de gebiedskenmerkencatalogus van de provinciale verordening. Op deze wijze vindt tevens de doorvertaling van het provinciale kwaliteitsbeleid plaats.

Bij ontwikkelingen en de toetsing ervan, zullen deze kenmerken op zijn minst gelijk moeten blijven of verbeteren. Bij de beschrijving van de diverse ontwikkelingen die dit bestemmingsplan na een nadere afweging toelaat, zal de wijze waarop het kwaliteitsstreven wordt ingevuld, worden beschreven. Het stelsel van omgevingsvergunningen voor werken is hierbij een belangrijk sturingsinstrument (zie ook paragraaf 4.2.5).

Naast het stellen van voorwaarden aan nader af te wegen ontwikkelingen, kan tevens gebruik worden gemaakt van overeenkomsten, om afspraken vast te leggen, die niet via het ruimtelijk spoor kunnen worden afgedwongen.

Essen

Essen vormen karakteristieke elementen in het landschap van Salland. Het onbebouwde karakter, de openheid en de karakteristieke aardkundige waarden (reliëf) zijn kenmerkend. Deze waarden worden in het bestemmingsplan beschermd. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen, waar voorwaarden aan gekoppeld zijn met betrekking tot grondgebruik (zie ook paragraaf 4.2.2) en bebouwing. Tevens geldt een omgevingsvergunning voor werken voor werkzaamheden die het reliëf of de openheid kunnen aantasten.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

4.4.1 Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, algemeen

Onderdeel van het gemeentelijk beleid voor het buitengebied is het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, erven en ensembles. Het betreft zowel monumenten als karakteristieke panden. De gemeente Raalte heeft het Oversticht gevraagd een overzicht te maken van de karakteristieke panden en erven in het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied. Dit heeft geresulteerd in het document 'Karakteristieke panden en erven in het buitengebied van de gemeente Raalte' (maart 2009). In de bijlagevan de regels zijn de hierin opgenomen karakteristieke panden vermeld. Tevens is in deze bijlage een lijst van rijks- en gemeentelijke monumenten opgenomen. Op de verbeelding zijn karakteristieke panden en monumenten voorzien van een aanduiding.

Om het behoud van karakteristieke panden en erven te kunnen waarborgen en te stimuleren, worden in het bestemmingsplan de volgende afwijkingsbepalingen opgenomen:

  • de maximale inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen in karakteristieke panden en Sallandse boerderijen kan worden vergroot; voorwaarden zijn:
    1. 1. de woning/wooneenheden moeten deel uitmaken van een karakteristiek pand of een Sallandse boerderij;
    2. 2. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden uitgebreid en het karakter van het gebouw blijft in stand;
    3. 3. indien het betreffende pand wordt gesloopt, is de maximale inhoud na terugbouw weer maximaal 750 m³;
  • in karakteristieke panden kunnen één of meerdere wooneenheden mogelijk worden gemaakt; voorwaarde is dat bij het realiseren van twee wooneenheden het pand minimaal 1.000 m³ groot is. Bij 1.500 m³ mogen er drie wooneenheden mogelijk worden gemaakt.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, landhuizen

Een bijzondere categorie van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt vertegenwoordigd door de historische landhuizen. Het beleid voor historische landhuizen is gericht op behoud van de cultuurhistorische-, landschappelijke- en ecologische waarden. Om dit doel te bereiken zijn 2 uitgangspunten van belang.

  • Behoud van de bestaande kwaliteiten. Dat betekent dat de huidige kwaliteiten behouden moeten blijven en dat alleen ingrepen mogelijk zijn in het kader van herstel en behoud. Dat betekent dat in beginsel uitgegaan wordt van de bestaande bebouwing en handhaving van de bestaande tuin- en parkachtige omgeving en bestaande landerijen.
  • Het beheer en onderhoud van landhuizen kost geld. De bestemmingsregeling dient zo in elkaar te zitten, dat er op het landhuis activiteiten kunnen worden ontplooid die geld genereren, nu en in de toekomst. Daarvoor is een bepaalde mate van flexibiliteit nodig. De gemeente stelt daarom een regeling voor, waarmee functies die op het landgoed worden uitgeoefend, uitwisselbaar zijn. Dit kan om de hoofdfunctie gaan, maar tevens om nevenfuncties. Hoe ingrijpender de functiewisseling, hoe meer de behoefte bestaat om te sturen op behoud van kwaliteiten.

Met inachtneming van het bovenstaande, ontstaat er de volgende regeling:

Landhuizen krijgen een hoofdbestemming Landhuis. De hoofdbestemming krijgt een functieaanduiding die betrekking heeft op de huidige functie (bijvoorbeeld wonen, kantoor, horeca, etc. of een combinatie ervan). Deze functies zijn te wijzigen in andere functies, waarbij een aantal voorwaarden wordt gehanteerd (onder andere behoud kwaliteit, verkeersaantrekkende werking, milieukwaliteit en dergelijke). Ook is het mogelijk naast de hoofdfunctie (wonen, kantoor, horeca, etc.) nevenfuncties te ontwikkelen. Nevenfuncties die beperkte effecten hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Voor nevenfuncties die na een afweging kunnen worden toegestaan, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De criteria hiervoor zijn weergegeven in paragraaf 4.7.6.

De bebouwing van het landhuis wordt in bouwvlakken vastgelegd. Gezien het behoud van de cultuurhistorische waarde, is nieuwbouw in principe niet toelaatbaar. Toch kan medewerking worden verleend aan nieuwbouw, als dit de kwaliteiten van het landhuis vergroot. Denk aan herstel van verdwenen historische bebouwing. Omdat dit een zorgvuldige afweging vergt, wordt dat via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.

De tuin- en parkachtige omgeving van het landhuis valt eveneens binnen de hoofdbestemming. Hier mag niet worden gebouwd. Ook zal een omgevingsvergunning voor werken van kracht zijn om de cultuurhistorische waarde ervan te kunnen beschermen.

De landerijen (bossen, natuurgebieden, landbouwgronden) die bij het landhuis behoren, vallen niet onder de bestemming Overig - Landhuis. Bossen en natuurgebieden krijgen de bestemming Natuur en agrarische gronden krijgen de bestemming Agrarisch. Voor deze gronden gelden generieke regels, zoals een wijzigingsbevoegdheid voor het omzetten van agrarische gronden naar natuur.

Het beleid en de regeling voor nieuwe landhuizen is in paragraaf 4.7 Wonen toegelicht.

Cultuurhistorisch waardevolle wegen

Onverharde wegen worden steeds zeldzamer in het agrarisch gebied. Een aantal zandwegen is de laatste decennia verhard. Daardoor is een deel van de cultuurhistorische waarde van het landschap verloren gegaan. Vanwege deze waarde en het belang voor de openluchtrecreatie moeten onverharde wegen in Salland zoveel mogelijk behouden blijven. Onverharde wegen hebben daarom een specifieke bestemming gekregen.

4.4.2 Archeologie

De gemeente heeft een eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart op laten stellen. Er zijn 3 archeologische verwachtingszones: laag, middelhoog en hoog. Voor elke zone geldt een eigen beleid. Dit vastgestelde archeologiebeleid wordt met dubbelbestemmingen vertaald in het bestemmingsplan. De zone met een lage archeologische verwachting wordt niet overgenomen in het bestemmingsplan. In deze zone geldt een onderzoeksplicht bij ontwikkelingen groter dan 10 ha. Ontwikkelingen van deze omvang worden in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Deze lage categorie verliest daardoor zijn waarde in dit bestemmingsplan.

Hiernaast bestaan er archeologische monumenten (AMK-terreinen). Archeologische monumenten zijn terreinen met een vastgestelde archeologische waarde die staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze archeologische monumenten of AMK-terreinen zijn onder te verdelen in twee groepen.

  • A. Rijksmonumenten (wettelijk beschermd). Binnen de gemeente Raalte zijn geen wettelijk beschermde archeologische Rijksmonumenten aanwezig.
  • B. AMK-terreinen. Binnen de gemeente zijn 12 AMK-terreinen aanwezig waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn.

Tabel 4.6 geeft voor de drie categorieën (middelhoog, hoog en AMK-terrein) aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is.

Tabel 4.6 Archeologie

archeologische verwachting/waarde onderzoek/vergunningplicht indien
middelhoog (WR-A-2) verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en plangebied groter dan 5.000 m²
hoog (WR-A-1) verstoring van de bodem dieper dan 50 cm en plangebied groter dan 2.500 m²
AMK-terrein (WR-A-3) voorafgaand aan ontwikkeling advies vragen aan archeoloog gemeente

4.5 Recreatie

In het bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt. Onder dagrecreatie wordt zowel recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, etc.) als voorzieningen verstaan, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).

4.5.1 Verblijfsrecreatie

Algemeen

Onder verblijfsrecreatie worden de reguliere kampeer- en caravanterreinen en terreinen voor recreatiewoningen verstaan, maar ook enkele bijzondere vormen van verblijfsrecreatie, zoals kleinschalig kamperen. De gemeente streeft naar het vergroten van de diversiteit en de kwaliteit van het aanbod van verblijfsrecreatie, met name die vormen van verblijfsrecreatie die de beleving van het platteland versterken. Omdat deze bijzondere vormen van verblijfsrecreatie zich op een andere doelgroep richten dan de bestaande kampeer- en caravanterreinen en terreinen voor recreatiewoningen, is er geen sprake van concurrentie, maar van versterking van het recreatieve product. Voor de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen is de huidige situatie uitgangspunt voor de bestemmingsregeling.

Kampeer- en caravanterreinen en terreinen voor recreatiewoningen

De bestemmingsregeling kent als uitgangspunt de vigerende bestemmingsplannen waarbij zaken als bijvoorbeeld maatvoering van recreatiewoningen zoveel mogelijk gelijk zijn getrokken. Voor dergelijke maatvoeringen is het toetsingskader in het beleidsplan Recreatie & Toerisme leidend geweest. Voor het maximaal toegestane aantal recreatiewoningen en het oppervlak aan centrale voorzieningen geldt het vigerende plan als uitgangspunt. De confrontatie van de vigerende plannen en het beleidsplan Recreatie & Toerisme leidt tot een generieke regeling voor de bestaande kampeerterreinen en terreinen voor recreatiewoningen. Getracht is een regeling te maken waarbij de inpassing van de terreinen gewaarborgd wordt, maar waarbij de recreatieondernemer binnen het terrein de nodige flexibiliteit wordt geboden (Recreatie - Verblijfsrecreatie - 1).

Op delen van terreinen is middels een aanduiding het oprichten van permanente verblijfsrecreatieve gebouwen (recreatiewoningen en 'overige verblijfsrecreatieve objecten') uitgesloten zodat nabijgelegen (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Deze generieke regeling is niet van toepassing op de recreatiewoningen in de omgeving van de Twentseweg (De Stoevinghe). Deze recreatiewoningen kunnen op grond van het vigerende plan en op grond van de feitelijke situatie niet als complex van recreatiewoningen worden beschouwd. Zo is er geen sprake van een gezamenlijke ingang en centrale voorzieningen. Bovendien zijn de woningen in eigendom van verschillende eigenaren en worden enkele woningen permanent bewoond. Om deze redenen worden deze woningen beschouwd als solitaire recreatiewoningen en als zodanig bestemd. Per woning is een bouwvlak opgenomen met daartussen de bestemming Natuur. Deze bestemmingen zijn opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan. Wel geldt voor deze woningen de standaard inhoudsmaat van 300 m³zoals die ook in het rest van het bestemmingsplan geldt.

Recreatiewoningen

Recreatiewoningen dienen beschikbaar te zijn voor de verhuur omdat hierdoor meer mensen kunnen profiteren van deze voorzieningen en zo een groter aantal toeristen aangetrokken wordt. De economische bijdrage is daarmee groter. De bedrijfsmatige exploitatie van complexen van recreatiewoningen biedt garanties dat de recreatiewoningen op de lange termijn beschikbaar blijven voor verhuur. Daarom wordt bedrijfsmatige exploitatie als voorwaarde gesteld.

Op alle terreinen voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van De Stoevinghe en de minicampings, zijn ten behoeve van centrale voorzieningen bouwvlakken op de verbeelding aangegeven. Buiten dit bouwvlak mogen alleen sanitaire voorzieningen, recreatiewoningen en overige verblijfsrecreatieve objecten worden gebouwd. Het maximaal aantal recreatiewoningen is per terrein op de verbeelding opgenomen.

Solitaire recreatiewoningen buiten de recreatieparken zijn voorzien van een aparte bestemming (Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2).

De maximale inhoud van recreatiewoningen bedraagt 300 m³, inclusief berging, kelder, aanbouwen en bijgebouwen. De bouwhoogte en goothoogte van recreatiewoningen is in de planregels vastgelegd. Bij recreatiewoningen is maximaal 6 m² per woning aan aan- en bijgebouwen toegestaan, al dan niet vrijstaand. Tevens is een overkapping toegestaan.

De gemeente vindt het van belang dat recreatiewoningen niet zonder meer aan elkaar kunnen worden gebouwd (dit kan immers de bezettingsgraad van een terrein met de daarbij horende verkeersbewegingen etc. fors verhogen). Indien het aantal objecten min of meer gelijk blijft, is het wel acceptabel dat enkele recreatiewoningen geschakeld worden gebouwd. Dit biedt ondernemers de mogelijkheid om enkele voorzieningen voor grotere groepen te realiseren.

Het maximaal aantal recreatiewoningen is op de verbeelding opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan. Voor mobiele kampeermiddelen zijn geen maten voor standplaatsen opgenomen.

Uitbreiding recreatieterreinen

Uitbreiding van kampeer- en caravanterreinen of van terreinen met recreatiewoningen kan noodzakelijk zijn in verband met kwaliteitsverbetering of productdifferentiatie, waarvoor extra ruimte noodzakelijk is. Om in die gevallen alle belangen goed af te kunnen wegen, maar ook om eisen te kunnen stellen aan inrichting en eventuele compensatie van natuur- en landschapswaarden, worden dergelijke ontwikkelingen alleen via een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt (maatwerk). Uitbreiding van centrale voorzieningen is mogelijk binnen het bouwvlak.

Overige verblijfsrecreatieve objecten (OVO)

In dit bestemmingsplan wordt voor de bestaande kampeer- en caravanterreinen en terreinen voor recreatiewoningen een nieuwe categorie geïntroduceerd: de 'overige verblijfsrecreatieve objecten'. In deze categorie vallen alle vormen van verblijfsrecreatieve gebouwen die niet onder de definitie van (mobiel) kampeermiddel (caravans, tenten, vouwwagens etc.) of recreatiewoning vallen.

Onder OVO vallen bekende vormen als stacaravans, chalets, trekkershutten en tenthuisjes, maar ook nog niet bekende vormen van verblijfsrecreatieve objecten. Met deze systematiek krijgen ondernemers de vrijheid om snel in te spelen op de wens van de toerist (een stacaravan kan zonder procedure worden vervangen door een trekkershut). Voor deze categorie is de maatvoering van stacaravans uit het beleidsplan Recreatie & Toerisme opgenomen: maximaal 60 m² inclusief bijgebouwen en maximaal één bouwlaag. Gebouwen die buiten deze maten vallen worden beschouwd als recreatiewoning en zijn alleen toegestaan indien aan de regels voor recreatiewoningen wordt voldaan. Om te voorkomen dat terreinen te intensief worden bebouwd, is een minimale onderlinge afstand opgenomen in de regels.

Permanente bewoning

Permanente bewoning van recreatieverblijven is niet toegestaan. Desondanks komt permanente bewoning van een aantal recreatiewoningen voor. Voor die situaties waar handhavend optreden niet meer mogelijk is, is sprake van een objectgebonden overgangsrecht. Op basis van het objectgebonden overgangsrecht mag het strijdige gebruik worden voortgezet.

Centrale voorzieningen

Binnen het bestemmingsvlak Recreatie - Verblijfsrecreatie zijn recreatiewoningen, mobiele kampeermiddelen, overige verblijfsrecreatieve objecten, speelvoorzieningen, groen, water etc. toegestaan. Centrale voorzieningen (voorzieningen die ten dienste staan van het recreatieterrein zoals restaurant, kampwinkel, zwembad, receptie, bowlingbaan of vergelijkbare voorzieningen) zijn binnen het bouwvlak toegestaan. Er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn op eigen terrein.

Groepsaccommodaties

In het plangebied zijn twee terreinen met groepsaccommodatie(s) aanwezig: het Jacobsgat (ten zuiden van Heino) en De Boerschop (ten oosten van Luttenberg). Voor beide geldt dat een bestemming is opgenomen conform de vigerende planologische situatie. Voor het Jacobsgat geldt dat het vigerende plan inclusief daarna verleende vrijstellingen/ontheffingen is overgenomen, met uitzondering van enkele wijzigingen die naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn doorgevoerd (een grotere bouwhoogte voor speeltoestellen op een deel van het terrein) en met uitzondering van een niet ruimtelijk relevante doelgroepbepaling.

Kleinschalig kamperen

Kleinschalig kamperen sluit aan op de aan landelijk gebied gerelateerde recreatiebehoeften. Kleinschalig kamperen wordt via een afwijking toegestaan als nevenfunctie bij agrarische bedrijven, wonen, sport en horeca. Voorwaarden zijn onder meer:

  • de milieuhygiënische inpasbaarheid;
  • rekening houden met de omliggende, bestaande agrarische bedrijven;
  • in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • geen stacaravans;
  • maximaal 25 kampeermiddelen.

Boerderijkamers/plattelandskamers

Om in de vraag naar kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie te voorzien en om een passende functie te vinden voor vrijkomende agrarische bebouwing, is het via afwijking mogelijk om plattelandskamers/boerderijkamers te realiseren in vrijkomende bebouwing. In de regels zijn voorwaarden opgenomen waar deze vormen van verblijfsrecreatie aan moeten voldoen.

4.5.2 Dagrecreatie

Er kunnen verschillende vormen van dagrecreatie worden onderscheiden. In het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op recreatief medegebruik, paardrijactiviteiten, recreatie op het agrarisch bedrijf en overige dagrecreatie.

Recreatief medegebruik

Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik verstaan van gebieden die niet specifiek voor recreatie zijn bestemd, maar die daar wel voor worden gebruikt. Denk aan wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke. Gezien de beperkte effecten van recreatief medegebruik van zowel het agrarische gebied als de bossen en natuurgebieden, is deze vorm van recreatie in het gehele plangebied rechtstreeks toelaatbaar.

Het realiseren van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals informatie- en routeborden en een picknickbank, wordt in het gehele plangebied rechtstreeks mogelijk gemaakt.

Aanleg van verharde paden ten behoeve van het recreatief medegebruik is op de essen en in de kommen en in de zones Anl en N aan een omgevingsvergunnig voor werken gekoppeld, zodat de draagkracht van de natuur kan worden afgewogen tegen de aanleg van dergelijke paden.

Paardenhouderij

In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in hobbymatige paardenhouderijactiviteiten en bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten. Bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten zijn, op maneges na, voorzien van een specifieke agrarische bestemming (zie paragraaf 4.2.1). Maneges/rijscholen worden ook aangemerkt als bedrijfsmatige activiteiten, maar vallen onder de bestemming Sport.

Manege/rijschool

Een manege/rijschool is een bedrijf dat zich richt op het geven van instructie over het paardrijden en het opleiden van ruiters. Bij een manege kunnen diverse voorzieningen aanwezig zijn, zoals kantine/foyer, slaapaccommodatie en verenigingsaccommodatie. Soms is er gelegenheid voor particulieren om paarden op het manegebedrijf te stallen. In veel gevallen wordt een manege gecombineerd met een rijschool. Er vinden dan meestal ook wedstrijden plaats.

Bestaande maneges/rijscholen worden positief bestemd. Deze vallen onder de bestemming Sport. Via een afwijking van het bestemmingsplan kan onder de eerdergenoemde voorwaarden bij maneges kleinschalig kamperen worden toegelaten.

De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen ingrijpend zijn. Nieuwe maneges/rijscholen worden om die reden uitsluitend via een aparte procedure mogelijk gemaakt.

Buitenrijbanen (paardenbakken)

In samenhang met de toenemende betekenis van de paardensport in het buitengebied, is er veel vraag naar voorzieningen hiervoor, onder andere in de vorm van 'buitenrijbanen' of paardenbakken. Buitenrijbanen kunnen de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, onder meer door de plaatsing van lichtmasten en omheiningen. Bovendien kunnen buitenrijbanen (stof)hinder veroorzaken. Buitenrijbanen worden rechtstreeks toelaatbaar gesteld binnen bouwvlakken. Aangrenzend aan het bouwvlak van de bestemming Wonen kan een buitenrijbaan via afwijking worden toegelaten.

Recreatie op het agrarisch bedrijf

Diverse vormen van dagrecreatie op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf en poldersport worden steeds populairder. Deze vormen van recreatie kunnen na afwijking van het bestemmingsplan als nevenfunctie mogelijk worden gemaakt (zie paragraaf 4.2.6).

Overige dagrecreatie

In het plangebied komt een aantal dagrecreatieve voorzieningen voor. Deze worden op basis van de huidige situatie bestemd. In de regels wordt een onderscheid gemaakt tussen dagrecreatieve voorzieningen die betrekking hebben op sport en overige dagrecreatieve voorzieningen. Zo worden volkstuinen bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Sportvelden krijgen de bestemming Sport.

Nieuwe dagrecreatieve voorzieningen worden alleen toegelaten als nevenfunctie bij agrarische bedrijven of in vrijkomende agrarische bebouwing (zie de paragrafen 4.2.6 en 4.2.7).

4.6 Niet-agrarische Bedrijven, Horeca En Detailhandel

De bestaande niet-agrarische bedrijven, voor zover niet illegaal gevestigd, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. De bedrijven met milieucategorie 1 en 2 zijn onderling uitwisselbaar en hebben de algemene bestemming 'Bedrijf' gekregen. Een uitzondering hierop zijn de bedrijven met een indice 2 of hoger voor de aspecten 'visueel' en 'verkeer', deze bedrijven hebben met een op het soort bedrijf toegespitste specifieke functieaanduiding. De bedrijvenlijst met toegelaten bedrijven van milieucategorie 1 en 2 is als bijlage toegevoegd bij de regels van het bestemmingsplan (bijlage 1). Bedrijven met milieucategorie 3 of hoger hebben eveneens de bestemming 'Bedrijf' gekregen met een op het soort bedrijf toegespitste specifieke functieaanduiding. Horecabedrijven hebben geen specifieke functieaanduiding. Elke vorm van Horeca wordt specifiek bestemd overeenkomstig de Staat van Horeca-activiteiten (Horeca 1 t/m 3, zie bijlage 2 van de regels). Voor detailhandel wordt geen onderscheid gemaakt in functieaanduidingen. Wel wordt een tuincentrum apart en als zodanig bestemd.

Horeca en detailhandel worden niet als zelfstandige (vervolg)functie toegestaan, maar zijn slechts toegestaan als ondergeschikte nevenfunctie bij een andere (hoofd)activiteit. Reden hiervoor is dat de gemeente deze functies in principe in de dorpskernen willen concentreren. Uitzondering vormt de uitoefening van horeca-activiteiten binnen de bestemming Landhuis. Om landgoederen financieel exploitabel te houden is horeca als nieuwe hoofdfunctie onder voorwaarden mogelijk binnen deze bestemming. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de bestemming 'Landhuis' (artikel 13.6.1).

Uitbreidingsmogelijkheden

In de planregels is aangegeven dat via afwijking van het bestemmingsplan de bestaande bebouwing met 15% mag worden uitgebreid. Sommige bedrijven hebben echter op de huidige locatie reeds een 'eindsituatie' bereikt (onder meer na recente uitbreidingen); voor deze bedrijven worden geen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen.

Bij de bestemming Horeca is na afwijking van het bestemmingsplan kleinschalig kamperen mogelijk.

Bedrijfswoningen

Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande bedrijfswoningen. Wanneer geen bedrijfswoning aanwezig is, is dit expliciet op de verbeelding aangegeven. Oprichting of uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.

Nieuwvestiging

Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied is niet mogelijk. Nieuwvestiging zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van het buitengebied. De gebiedswaarden en functies in het buitengebied kunnen daardoor worden aangetast. Wel zijn er mogelijkheden voor vestiging in vrijkomende agrarische bebouwing. Het beleid hiervoor staat beschreven in paragraaf 4.2.7.

Vrijkomende bedrijvigheid

Bij beëindiging van het bedrijf zijn er twee keuzemogelijkheden. Of het betreffende bedrijf wordt verkocht en door een ander voortgezet, of de functie wordt gewijzigd in een vervolgfunctie. Hiertoe is er in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4.7 Wonen

4.7.1 Algemeen

Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen wordt een bestemming Wonen (W) toegekend.

Aan alle woningen is een bouwvlak toegekend en in de regels is aangegeven dat er per bouwvlak maximaal 1 woning gerealiseerd mag worden. Vaak zijn er meer woningen legaal binnen een bouwvlak aanwezig en maakt de kadastrale en eigendomssituatie het niet mogelijk hier een goede ruimtelijke scheiding aan te brengen. In die gevallen wordt aan het bouwvlak een cijfer toegevoegd dat aangeeft hoeveel woningen hier maximaal aanwezig mogen zijn. Binnen het bouwvlak wordt gestreefd naar een concentratie van bebouwing.

De inhoud van een woning mag maximaal 750 m³ bedragen, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Van deze 100 m² aan bijgebouwen, mag 50 m² aangebouwd zijn. Woningen die aaneengebouwd zijn, hebben een specifieke aanduiding gekregen.

In het buitengebied komt hobbymatig agrarisch gebruik veelvuldig voor. Vaak is 100 m² aan bijgebouwen onvoldoende voor dit hobbymatig gebruik. Gezien de omvang ervan, vervult deze functie een steeds belangrijkere rol in het beheer van het landschap. Om die reden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 250 m². Als voorwaarde geldt dat aangetoond moet worden dat hierdoor daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan natuur- en/of landschapsbeheer, waarbij minimaal 1 ha grond moet worden beheerd.

Ook het hobbymatig houden van paarden komt veel voor bij burgerwoningen. Vaak wil men daarvoor een paardenbak realiseren. Binnen het bouw- of bestemmingsvlak is dat zonder meer mogelijk. Vaak ontbreekt echter de ruimte voor een paardenbak binnen de bestemming. Om toch mogelijkheden te bieden, kan via een afwijkingsbevoegdheid en onder voorwaarden een paardenbak aansluitend aan de bestemming Wonen mogelijk worden gemaakt.

4.7.2 Inwoning, mantelzorg en woningsplitsing

Inwoning

Een woning is op grond van de begrippen bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee een woning kan worden uitgebreid om een tweede arbeidskracht of rustende boer te huisvesten. Deze regels zijn bedoeld om een periode van bedrijfsovername mogelijk te maken, zonder dat een tweede bedrijfswoning moet worden gebouwd. De ene generatie volgt hiermee de volgende op. Deze vorm van huisvesting wordt 'inwoning' genoemd. De stoppende boer woont hierbij 'in' bij het huishouden van zijn/haar opvolger (of andersom). Het aantal woningen blijft hierdoor gelijk. Splitsing in twee woningen is niet toegestaan. Ook zonder uitbreiding van de woning kunnen inwoningsituaties wenselijk zijn. Om enige richting te geven aan wanneer nog sprake is van inwoning zijn de volgende richtlijnen opgesteld:

Het gebouw moet de aard, uitstraling en indeling van één woning hebben en houden. Dit kan onder meer blijken uit de volgende aspecten:

  • De woning heeft één hoofdingang met, één (daarachter gelegen) centrale hal, waarin zich de trap naar de verdieping bevindt. Alle ruimten op de begane grond zijn vanuit de centrale hal bereikbaar;
  • Alle ruimten op de verdieping zijn, vanaf de trapopgang in de centrale hal, door een gemeenschappelijke ononderbroken verkeersruimte (hal, overloop etc.) bereikbaar;
  • Woningscheidende muren of daarmee naar aard vergelijkbare constructies zijn niet aanwezig;

Elke beoordeling staat op zich. De hiervoor gegeven criteria zijn niet limitatief maar moeten in hun onderlinge samenhang worden bekeken. Wel is getracht hiermee een gedachtenlijn weer te geven.

Mantelzorg

Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning van bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden (mantelzorg). Om van inwoning te kunnen spreken dient op zijn minst sprake te zijn van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang. Inwoning wordt in het hele plangebied mogelijk gemaakt. Tevens worden in de bestemmingsplannen mogelijkheden opgenomen voor mantelzorg in een bijgebouw of in een tijdelijke voorziening (bijvoorbeeld een zeecontainer).

Wat is mantelzorg?
Mantelzorgers zorgen voor een chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn geen professionele zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mantelzorg is niet de alledaagse zorg voor, bijvoorbeeld de zorg voor een gezond kind. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief.

Mantelzorg is in de planregels via een afwijkingsbevoegdheid onder de volgende voorwaarden mogelijk gemaakt:

  • er is een indicatie voor mantelzorg afgegeven;
  • mantelzorg vindt plaats binnen de bestaande bebouwingsregeling met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  • het bijgebouw vormt qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning;
  • indien op het perceel geen geschikt gebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
  • de tijdelijkheid van de situatie dient voor alle partijen kenbaar en voldoende verzekerd te zijn via een privaatrechtelijke overeenkomst.

De gemeente ziet toe op handhaving na het vervallen van de noodzaak voor mantelzorg.

Toevoeging van een burgerwoning door splitsing van woningen is in principe niet toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor de splitsing van een (karakteristieke) voormalige agrarische bedrijfswoning (het hoofdgebouw) in meerdere afzonderlijke wooneenheden. Hiervoor is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

4.7.3 Nevenfuncties

Bij de bestemming Wonen is na afwijking kleinschalig kamperen als nevenfunctie toegestaan. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als voor agrarische bedrijven.

Voormalige agrarische bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, komen overeen met de nevenfuncties die per zone toelaatbaar worden geacht voor de agrarische bedrijven (zie paragraaf 4.2.6).

4.7.4 Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis

Bij woningen zijn ondergeschikte beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten mogelijk, waaronder bedrijvigheid behorend tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis worden bij recht toegestaan tot maximaal 35% van de aanwezige bebouwing of tot een maximale oppervlakte van 100 m². Woningen waar activiteiten met een bedrijfsmatig karakter plaatsvinden met een grotere oppervlakte, zijn op de verbeelding nader aangeduid. Een nevenactiviteit kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis is zowel toegestaan in het hoofdgebouw als in het bijgebouw.

De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:

  • er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
  • één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf.

4.7.5 Nieuwbouw van woningen

Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is in principe uitgesloten. Nieuwe woningen zijn alleen in de volgende situaties mogelijk:

  • een extra woning in karakteristieke panden (zie paragraaf 4.4.1);
  • een extra woning middels toepassing Rood voor Rood/Groen (zie paragraaf 4.2.7);
  • nieuwbouw van een woning na sloop van de bestaande woning.

4.7.6 Landhuizen

In paragraaf 4.4.1 is de regeling voor historische landhuizen beschreven. Naast historische landhuizen kennen we ook nieuwe landhuizen. Daarin onderscheiden we twee situaties:

  • nieuwe landhuizen;
  • nieuwe landhuizen voortkomend uit vrijkomende agrarische bebouwing.

Het doel van beide vormen van nieuwe landhuizen is het genereren van nieuwe natuur (groen). Het middel dat hiervoor wordt ingezet is woningbouw (rood), dat geld genereert voor de te realiseren natuur (ofwel rood voor groen). Wel worden er eisen gesteld aan zowel het rood als het groen. De hoofdfunctie van nieuwe landhuizen is wonen. Zij worden bestemd met een hoofdbestemming Wonen, met een aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - Landhuis', W(sw-ld). Er gelden vaste inhouds- en oppervlaktematen en een maximum aantal wooneenheden en er zijn nevenfuncties mogelijk. Ook worden eisen gesteld aan het groen (oppervlak, openbaarheid).

Het gemeentelijk beleid geeft aan dat nieuwe landhuizen een omvang van minimaal 10 ha moeten hebben. Verder moet 30% bestaan uit (opengestelde) natuur. Het vestigen van nieuwe landgoederen is ruimtelijk dermate complex dat hiervoor geen generieke regeling kan worden opgesteld en worden daarom via een afzonderlijke (buitenplanse) procedure geregeld.

Nieuwe landhuizen voortkomend uit vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) kennen dezelfde doelstelling als nieuwe landhuizen. In tegenstelling tot andere VAB's kennen Nieuwe landhuizen die voortkomen uit VAB een afwijkende regeling met betrekking tot de bebouwing. Om investeringen in groen mogelijk te maken worden bouwmogelijkheden gegeven. De maximale hoeveelheid bebouwing is gelijkgesteld aan nieuwe landgoederen. Dat betekent dat de vrijgekomen boerderij mag worden vergroot of worden gesloopt en nieuw gebouwd. In het laatste geval worden dezelfde eisen gesteld als aan nieuwe landhuizen. Nieuwe landgoederen voortkomend uit vrijkomende agrarische bebouwing worden via een afzonderlijke (buitenplanse) procedure mogelijk gemaakt.

Om landhuizen financieel exploitabel te houden, worden er diverse nevenfuncties mogelijk gemaakt. Nevenfuncties die weinig effect op hun omgeving kennen, zijn rechtstreeks mogelijk gemaakt. Overige nevenfuncties zijn toelaatbaar als zij aan de volgende criteria voldoen:

  • nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • de ruimtelijke kwaliteit dient door de nevenfunctie niet nadelig te worden beïnvloed; indien hier toch sprake van is, wordt landschappelijke inpassing vereist;
  • bestaande landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking, dit in relatie tot de functie van de ontsluitingsweg waaraan het landgoed is gelegen;
  • ten behoeve van nevenfuncties mag niet worden gebouwd;
  • er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
  • eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden en worden ingepast in het groen;
  • er mag alleen sprake zijn van detailhandel als dit kleinschalig en duidelijk ondergeschikt aan de 'hoofdactiviteit' is; de detailhandel moet ook een directe relatie met de hoofdactiviteit hebben;
  • de gezamenlijke nevenfuncties mogen maximaal 850 m² aan bebouwing en 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik hebben.

Nieuwe landhuizen vormen een kans om het landschap een impuls te geven en vormen een eigentijdse aanvulling op de bestaande landhuizen in Salland. In de Landschapsvisie van het LOP staat dat nieuwe landhuizen onder voorwaarden in principe in het hele plangebied mogelijk zijn.

Doorslaggevend is de positieve bijdrage die het landhuis levert aan de ruimtelijke kwaliteit dan wel de realisering van de natuur- en landschapsdoelstellingen. Daarbij moet de maatschappelijke meerwaarde en het particuliere voordeel met elkaar in evenwicht zijn. Deze meerwaarde kan tot uiting komen in de effecten op natuur, landschap, recreatie, cultuur, water en milieu. In de randvoorwaarden wordt benadrukt dat de nieuwe landhuizen geen belemmeringen mogen opleveren voor de landbouw.

Voor nieuwe landhuizen is maatwerk vereist. De realisatie van nieuwe landhuizen wordt daarom via een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt.

4.8 Water

Van belang is dat het beleid van het Waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied goed op elkaar aansluiten.

Water

In het bestemmingsplan hebben de bestaande hoofdwatergangen, de essentiële waterlopen en overig grotere watergebieden de bestemming 'Water' gekregen. Bij de hoofdwatergangen vallen de taluds en onderhoudspaden eveneens onder de bestemming 'Water'. Tevens is extensief recreatief medegebruik mogelijk binnen de bestemming, indien de Keur van het Waterschap dit toestaat.

De in het provinciale beleid aangeduide essentiële watergangen behoeven mogelijk extra bescherming. In overleg met het Waterschap is bepaald dat het niet nodig is aanvullende voorwaarden te stellen aan de zones rondom de essentiële waterlopen, omdat dit bestaande rechten teveel zou aantasten en omdat met de situering van bouwvlakken en dergelijke reeds rekening is gehouden met het belang van deze waterlopen.

De kleinere waterlopen, zoals de vele sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.

De agrarische bestemming zal worden gewijzigd in een bestemming Water ten behoeve van waterberging als sprake is van een volledige omvorming van de functie ten behoeve van waterberging, waarbij het huidig gebruik beëindigd wordt. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Indien sprake is van waterberging als ondergeschikte functie van de hoofdbestemming, wordt de bestemming niet gewijzigd. De huidige bestemmingsregeling maakt waterberging op gronden met een agrarische bestemming mogelijk. Aangezien voor het tijdelijk onder water zetten van gronden een overeenkomst wordt gesloten tussen het Waterschap en de betreffende grondeigenaar, zal het tijdelijk onder water zetten van gronden alleen op vrijwillige basis plaatsvinden.

Dubbelbestemmingen

Naast de bestemming 'Water' zijn op de bestemmingsplankaart een aantal dubbelbestemmingen aangegeven.

Waterstaat - Waterbergingsgebied

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de primaire watergebieden zoals deze zijn aangewezen door de provincie. In de omgevingsverordening van de provincie wordt gesteld dat op gronden ter plaatse van de primaire watergebieden niet kan worden voorzien in nieuwe ontwikkelingen die de rol van deze gebieden voor wateropvang belemmeren. De primaire watergebieden zijn overgenomen uit de provinciale omgevingsverordening.

Bij een ruimtelijke wijziging in dit gebied dient afstemming plaats te vinden met het Waterschap om de functie van het gebied voor waterberging te kunnen waarborgen. Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan vertaald door ze op te nemen in de verbeelding en er regels aan te koppelen die regelen dat het waterbergend vermogen niet wordt aangetast en de waterafvoer niet wordt beperkt.

Waterstaat - Waterkering

Het betreft de hoofdwaterkeringen, zoals dijken, die vallen onder de beheersgebieden van Waterschap Groot Salland. Deze hoofdwaterkeringen zijn opgenomen op de verbeelding en er zijn regels aan verbonden, ten behoeve van de instandhouding van de waterkeringen.

De gebieden die vallen onder de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud, het beheer en de verbetering van (hoofd)waterkeringen, alsmede voor de afvoer van water, sediment en ijs de waterhuishouding en/of verkeer te water met de daarbij behorende voorzieningen.

Waterstaat - Intrekgebied

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de intrekgebieden. Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

4.9 Milieu

Daar waar milieubeleid en -regelgeving raakvlakken met elkaar hebben, moet dit in het bestemmingsplan op elkaar worden afgestemd. Zo zijn in het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige milieuzones opgenomen, om te voorkomen dat vanuit het oogpunt van milieubeheer onaanvaardbare situaties ontstaan. Dubbele of elkaar overlappende regelgeving moet echter worden voorkomen.

De milieuwet- en regelgeving is in hoofdstuk 13 van deze toelichting nader toegelicht. De doorwerking van milieu- wet en regelgeving is zichtbaar in het bestemmingsplan door:

  • regels te stellen aan de milieuhygiënische inpasbaarheid van het realiseren van nieuwe functies en vervolgfuncties;
  • er algemene regels zijn gesteld om woningen en agrarische bedrijven te beschermen door afstandsnormen op te nemen;
  • Er zijn zones opgenomen rond gasbuisleidingen en hoogspanningsleidingen om te voorkomen dat er gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd in de nabijheid van de risicobronnen.

Daarnaast worden er met betrekking tot de milieuaspecten externe veiligheid, industrielawaai, weg- en spoorweglawaai en luchtkwaliteit, de volgende regels opgenomen.

Externe veiligheid

Teneinde de externe veiligheid rond risicobronnen te waarborgen, worden waar nodig rondom die bronnen contouren aangegeven waarbinnen geen nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. Dit is alleen het geval, indien deze contouren over andere bouwvlakken met bouwmogelijkheden voor milieugevoelige functies liggen. In het plangebied aanwezige risicobronnen zijn verkooppunten voor motorbrandstoffen inclusief lpg.

Industrielawaai

Rond de industrieterrein De Zegge is een geluidszone vastgesteld. Deze geluidszone is op de verbeelding opgenomen. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn binnen deze geluidszone niet toegestaan.

Weg- en spoorweglawaai

Geluidsgevoelige functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Nieuwe geluidsgevoelige functies worden alleen mogelijk gemaakt na afweging. Voorwaarde binnen de afweging is dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Om te kunnen voldoen aan deze wet, zal een bepaalde afstand tot de weg moeten worden aangehouden.

Luchtkwaliteit

De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplannen worden mogelijk gemaakt zijn dermate kleinschalig dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat ter plaatse van eventuele toekomstige nieuwe functies wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.10 Overige Onderwerpen

4.10.1 Infrastructuur

De bestaande infrastructuur in het plangebied is positief bestemd. Binnen de verkeersbestemming zijn onder meer ook de daarbij behorende gebouwen , andere bouwwerken en voorzieningen (zoals bushaltes), fietspaden, bermen en bermsloten, carpoolplaatsen en parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. De spoorlijnen in het gebied hebben een aparte bestemming gekregen.

Onverharde wegen worden steeds zeldzamer in het agrarisch gebied. Een aantal zandwegen is de laatste decennia verhard. Daardoor is een deel van de cultuurhistorische waarde van het landschap verloren gegaan. Vanwege deze waarde en het belang voor de openluchtrecreatie, is het van belang dat onverharde wegen in Salland behouden blijven. Deze zandwegen hebben in dit bestemmingsplan een specifieke bestemming gekregen (Verkeer-onverhard, V-O). Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze bestemming te kunnen wijzigen in de bestemming Verkeer.

Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Wel zijn nieuwe (recreatieve) voet-, fiets- en ruiterpaden mogelijk binnen de gebiedsbestemmingen. Aanleg van ruiterpaden, fiets- en/of wandelpaden (bijvoorbeeld het herstel van kerkpaden) dient mogelijk gemaakt te worden zonder uitgebreide planologische procedures. In sommige gevallen is voor de aanleg van verharde paden een omgevingsvergunning voor werken vereist (zie paragraaf 4.2.5).

4.10.2 Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied liggen diverse gebouwen die worden gebuikt voor maatschappelijke activiteiten. Alle gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. In de planregels is vastgelegd dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid. Van deze regel kan worden afgeweken voor uitbreiding tot maximaal 15%.

4.10.3 Nutsvoorzieningen

Binnen het plangebied ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. Op de relatie tussen deze leidingen en dit bestemmingsplan is in de paragraaf externe veiligheid ingegaan. Deze leidingen zijn opgenomen op de verbeelding. Ook loopt door het plangebied een 110 kV-hoogspanningsleiding. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 22 m aan weerszijden van de leiding. De leiding wordt opgenomen op de verbeelding. Rondom deze leiding geldt een magneetveldzone (de zogenaamde 0,4 microtesla zone) van 50 m aan weerszijde van de leiding. Vanuit het Rijk wordt aangeraden om binnen deze zone geen nieuwe functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen, te realiseren. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is en niet (direct) voorziet in de ontwikkeling van dergelijke functies, vormen de hoogspanningsleidingen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. In het plangebied liggen geen overige planologische relevante leidingen, straalpaden of telecomverbindingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit plan.

De binnen het plangebied aanwezige hoofdwatertransportleidingen en rioolwaterpersleidingen worden opgenomen op de verbeelding en in de regels, met aan weerszijden van de leidingen een belemmeringenstrook.

4.10.4 Windenergie

Het plangebied is niet geschikt voor het grootschalig opwekken van windenergie. De gemeente vindt het echter wel belangrijk, dat een ieder zijn bijdrage aan een meer duurzame omgeving kan leveren. Om die reden kunnen kleinschalige windmolens via een afwijkingsbevoegdheid worden toegelaten, met een maximale tiphoogte van 25 m. De gemeente maakt geen onderscheid tussen windmolens en windturbines. Daar waar in de toelichting en regels wordt gesproken over windmolens betreft het zowel mogelijkheden voor windmolens als windturbines.

4.10.5 Evenementen

Jurisprudentie geeft aan dat evenementen, behoudens een regeling in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening, tevens mogelijk moeten zijn volgens het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan moet dan ook expliciet worden opgenomen dat een evenement binnen een bepaalde bestemming past.

Ondanks dat de Algemene Plaatselijke Verordening middels een evenementenvergunning zorgt voor de gewenste regulering van evenementen, is een ruimtelijke afweging in het bestemmingsplan noodzakelijk. Op voorhand is echter niet vast te stellen binnen welke bestemmingen evenementen zullen plaatsvinden. Om die reden zijn in elke bestemming evenementen mogelijk gemaakt. Om mogelijke overlast te beperken, wordt het aantal evenementen per jaar gemaximeerd op 2. Het ligt echter in de verwachting dat evenementen vaker in de bestemmingen Sport en Landhuis en Agrarisch met waarden, natuur en landschapswaarden worden georganiseerd. Om die reden wordt het aantal evenementen per jaar in die bestemmingen gemaximeerd op 5. Evenementen behorende bij maneges, sportvelden en sportcentra die zijn gerelateerd aan de sportbestemming worden niet gemaximeerd.

4.10.6 Laagvliegroute

In het plangebied komen ook militaire laagvliegroutes en straalpaden voor. Deze kennen een hoogtebeperking. Binnen die gebieden mag niet hoger dan 40 worden gebouwd. In het gehele plangebied mag sowieso niet tot een dergelijke hoogte worden gebouwd. Om die reden is het niet nodig hiervoor extra regels op te nemen.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planregels

5.1 Inleiding

Er is gekozen voor een op onderdelen ontwikkelingsgericht en op onderdelen conserverend plan. De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Wat de overige functies betreft is het bestemmingplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting op 1 juli 2009 is gebruikgemaakt van de SVBP2008 voor de planregels en de verbeelding.

5.2 Opzet

De planregels zijn als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen. Per hoofdfunctie (agrarisch, wonen, bedrijf en dergelijke) is een bestemmingsregeling opgenomen, bestaande uit:
    1. 1. bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
    2. 2. bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
      en indien van toepassing:
    3. 3. nadere eisen: de nadere eisen die aan het bouwen gesteld worden;
    4. 4. afwijken van de bouwregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders ;
    5. 5. specifieke gebruiksregels: verbod op bepaald gebruik van gronden;
    6. 6. afwijken van de gebruiksregels: bevoegdheid van burgemeester en wethouders ;
    7. 7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
    8. 8. wijzigingsbevoegdheden: mogelijkheden om het bestemmingsplan te wijzigen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op elke bestemming uit hoofdstuk 2.
  • Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

5.3 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch, artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

Dit bestemmingsplan kent drie verschillende agrarische bestemmingen. Deze bestemmingen zijn gebaseerd op de zonering zoals beschreven in paragraaf 3.2. Door voor deze systematiek te kiezen, is het mogelijk voor alle zones aparte regelingen op te nemen waardoor aanwezige waarden worden beschermd. Om dit te bewerkstelligen, wordt onderscheid gemaakt in bijvoorbeeld het toegestane grondgebruik en de bouwmogelijkheden. Alleen bestaande agrarische bedrijven groter dan 10 Nge zijn voorzien van een van deze bestemmingen. Dit betekent dat hobbyboeren niet onder deze bestemming vallen.

Binnen de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke productietakken rechtstreeks zijn toegestaan. In de huidige situatie komt het echter voor dat bedrijven een andere agrarische functie uitoefenen dan datgene wat in de betreffende zone is toegestaan. Deze bedrijven worden voorzien van een specifieke functieaanduiding.

Voor de aanwezige agrarische bedrijven zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, de bijgebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen), te worden gesitueerd. Dit betekent dat ook mestopslag, paardenbakken, sleufsilo's, kuilplaten en teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak worden gesitueerd. Gezien de beperkte natuur- en landschapswaarden zijn alleen in de zone Agrarisch kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken, lage permanente en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ook buiten het bouwvlak (eventueel mits aansluitend aan het bouwvlak) rechtstreeks toegestaan. Daar waar in de zones Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschapswaarden mestbassins, mestopslag, veldschuren, ijsbanen en teeltondersteunende voorzieningen reeds legaal aanwezig zijn, zijn deze voorzien van een specifieke aanduiding.

Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bouwregels, volledig worden bebouwd. Voor paardenhouderijen is dit niet van toepassing. Hier geldt het bestaande oppervlak. Ten behoeve van de realisatie van de bebouwing kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen.

Bij nagenoeg alle agrarische bedrijven is één bedrijfswoning aanwezig. Indien reeds een tweede agrarische bedrijfswoning aanwezig is, is dit middels een maatvoeringaanduiding aangegeven. De maximum inhoudsmaat voor agrarische bedrijfswoningen bedraagt 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Per bedrijfswoning is tevens 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan.

Binnen de agrarische bestemming is ook de mogelijkheid opgenomen voor tijdelijke waterberging. Omdat voor dit tijdelijk (mede)gebruik de bestemming niet hoeft te worden gewijzigd, is dit in de bestemmingsomschrijving opgenomen. Indien sprake is van permanente waterberging, kan dit via een wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd. De bestemming wordt gewijzigd indien er van agrarisch gebruik is geen sprake meer.

Afwijkingsregels

In de planregels zijn in de drie agrarische artikelen de volgende afwijkingsregels opgenomen:

  • ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak voor kleine overschrijdingen tot 25 m buiten het bouwvlak met een maximum van 1.000 m²;
  • ten behoeve van de bouw van afwijkende stalsystemen in de vorm van serrestallen en boogstallen;
  • ten behoeve van regenkappen (in artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestopslag (in artikel 4 en 5);
  • ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen (in artikel 4 en 5);
  • ten behoeve van extra woonruimte voor een tweede arbeidskracht of een rustende boer;
  • ten behoeve van bebouwingsoppervlak paardenhouderijen (artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak (zowel een agrarisch bouwvlak als een bouwvlak met de bestemming Wonen);
  • ten behoeve van biomassavergistingsinstallatie;
  • ten behoeve van nevenfuncties. De verschillende toegestane nevenfuncties worden bepaald aan de hand van genoemde criteria. Dit betekent dat er geen gelimiteerde lijst is opgenomen.

Zoals eerdergenoemd mogen binnen de bestemming Agrarisch kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestplaten en mestzakken, lage permanente en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ook buiten het bouwvlak (eventueel mits aansluitend aan het bouwvlak) gesitueerd worden. Voor de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden wordt dit middels afwijken mogelijk gemaakt. Op deze manier is een afweging ten opzichte van de natuur en/of landschapkenmerken nog mogelijk.

De mogelijkheid voor afwijken ten aanzien van een tweede bedrijfswoning is opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Dit als gevolg van de Wet geluidhinder. Als aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan kan men met een wijzigingsbevoegdheid afwijken. Als niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, dient in het kader van het wijzigingsplan een Verzoek hogere waarden te worden aangevraagd. Dit is alleen mogelijk in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid.

Milieuhygiënische inpasbaarheid
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden:
- toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet;
- toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder);
- toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen;
- aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden;
- beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden is een vergunningenstelsel van kracht met het oog op de te beschermden waarden. Middels regels wordt het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, bepaalde werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren die een aantasting van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden dan wel de cultuurhistorische waarde betekenen. Dit vergunningenstelsel is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak.

Wijzigingsbevoegdheid

Naast afwijkingsregels zijn er ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen voor ontwikkelingen waarvoor een zwaarder afwegingskader geldt dan bij afwijken. Daarnaast gaat een wijzigingsbevoegdheid gepaard met een aanpassing van de verbeelding. Dit bestemmingsplan kent de volgende wijzigingsbevoegdheden:

  • ten behoeve van realisatie van agrarische bouwvlakken ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. Dit is alleen mogelijk indien er elders in de provincie Overijssel een ander agrarisch bedrijf opgeheven wordt (saldering) (artikel 3 en 4);
  • ten behoeve van het vergroten van agrarische bouwvlakken;
  • ten behoeve van de omschakeling naar een paardenhouderij;
  • ten behoeve van vervolgfuncties. Net als bij nevenfuncties is hier geen gelimiteerde lijst opgenomen. Iedere gewenste vervolgfunctie is mogelijk, mits voldaan wordt aan de opgenomen voorwaarden. Algemeen uitgangspunt bij het toestaan van een vervolgfunctie is dat er geen extra gebouwen mogen worden gebouwd. Om die reden zijn deze voormalige (agrarische) bedrijven op de verbeelding aangegeven met een functieaanduiding. In de regels is bepaald dat het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op gronden met deze bestemming niet mag worden vergroot, tenzij sanering plaats vindt. Daarbij geldt dat:
    1. 1. na sanering tot 250 m² het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
    2. 2. indien meer dan 250 m² wordt gesloopt, in ieder geval 250 m² mag worden teruggebouwd;
    3. 3. van het gesloopte boven de 250 m² mag 1/3 worden teruggebouwd tot een maximum van 850 m²;

in tabel 5.1 zijn voorbeelden van deze rekenregel gegeven:

Tabel 5.1 Rekenvoorbeeld saneringsregeling

te slopen bestaande bebouwing (m2) rekenregel maximaal oppervlak te realiseren nieuwbouw (m2)
100 < 250 m2 100
200 < 250 m2 200
250 250
400 250 + 1/3 x (400-250) 300
1.000 250 + 1/3 x (1.000-250) 500
1.600 250 + 1/3 x (1.600-250) 700
2.050 250 + 1/3 x (2.050 - 250) 850
2.500 > 850 m2 dus geldt het maximum 850
3.000 > 850 m2 dus geldt het maximum 850
  • ten behoeve van een tweede bedrijfswoning;
  • ten behoeve van Rood voor Rood;
  • ten behoeve van nieuwe natuur;
  • ten behoeve van waterberging.

Gezien de aanwezige waarden, worden er in de zone Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden geen nieuwe bouwvlakken toegestaan. De eerstgenoemde wijzigingsbevoegdheid is daarom ook niet opgenomen in artikel 5.

Reconstructiewet

Naast de verschillende mogelijkheden voor agrarische bedrijven op basis van de zonering zoals genoemd in paragraaf 3.2 leidt ook de Reconstructiewet tot verschillende mogelijkheden voor agrarische bedrijven. Voor de zones die voortkomen uit de Reconstructiewet zijn 3 verschillende gebiedsaanduidingen opgenomen. De verschillende aanduidingen hebben betrekking op het landbouwontwikkelingsgebied, het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied. Omdat binnen het landbouwontwikkelingsgebied onderscheid is gemaakt in vestigingslocaties voor de intensieve veehouderij, en gebieden waar dit niet mogelijk is, is een vierde gebiedsaanduiding opgenomen. Deze betreft de gebiedsaanduiding: 'overig - vestigingsgebied'.

Voor de voormalige gemeente Heino is de Reconstructiewet niet van toepassing. In dit gebied krijgt de intensieve veehouderij dezelfde mogelijkheden als de andere productietakken. Om deze reden is voor dit gebied de gebiedsaanduiding 'geen reconstructiezone' opgenomen.

Samengevat kent de gemeente Raalte de volgende gebiedsaanduidingen:

  • reconstructiewetzone - extensiveringsgebied;
  • reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  • reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied;
  • vestigingsgebied;
  • geen reconstructie.

Wanneer bepaalde ontwikkelingen juist wel of juist niet in de bepaalde gebieden mogelijk zijn, is als voorwaarde bij de betreffende ontwikkeling opgenomen

Artikel 6 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan alle niet-agrarische bedrijven. Voor de bestemming Bedrijf is gebruikgemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten (milieucategorieën) (SvB). Verwezen wordt naar bijlage 1 van de regels.

In zijn algemeenheid worden bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' toegestaan. Bestaande bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie worden specifiek bestemd. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging uitsluitend een soortgelijk bedrijf is toegestaan of een bedrijf in de categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het kan voorkomen dat er bedrijven zijn die niet in de SvB zijn opgenomen. Om deze reden is een afwijkingsregel opgenomen. Indien aangetoond is dat het betreffende bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen is met een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de SvB dan is dit bedrijf ook toegestaan. Omdat vanwege visuele aspecten of de sterke verkeersaantrekkende werking het niet gewenst is bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 met een indice 2 of hoger toe te staan, zijn deze bedrijven niet in de Staat opgenomen. Wijziging naar deze bedrijven is daarom niet mogelijk.

De uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven zijn afhankelijk van de uitbreidingen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Om deze reden is uitbreiding uitsluitend mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid waarbij de uitbreiding maximaal 15% bedraagt, die binnen het bouwvlak moet plaatsvinden. Voor agrarisch aanverwante bedrijven geldt een uitbreidingsmogelijkheid van maximaal 25%. Voor bedrijven voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voormalige bedrijfsbebouwing' is uitbreiding van het bestaande oppervlak niet toegestaan.

Voor bedrijven die de bedrijfsvoering beëindigen is middels een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor een vervolgfunctie. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als voor vervolgfuncties bij agrarische bedrijven.

Tevens zijn er wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor Rood voor Rood en omschakeling naar een agrarisch bedrijf.

Artikel 7 Detailhandel - Tuincentrum

Tuincentra zijn nagenoeg gelijk te stellen aan niet-agrarische bedrijven of detailhandelsvestigingen. Echter, vanwege de combinatie van het kweken van producten en de daarbij behorende verkoopfunctie, is gekozen om een aparte bestemming op te nemen. Hierin worden tevens de mogelijkheid geboden voor het gebruik van kassen.

Artikel 8 Gemengd

In het plangebied komt een horecavestiging voor die als grote neventak en soms zelfs als hoofdtak dagrecreatieve voorzieningen heeft. Om beide activiteiten op een juiste manier te bestemming, is gekozen voor de bestemming Gemengd. Voor de bouwmogelijkheden binnen deze bestemming is aangesloten bij de bestemming horeca.

Artikel 9 Groen en Artikel 10 Groen - 1

De bestemmingen Groen en Groen - 1 zijn opgenomen voor die delen van het plangebied die niet als Natuur bestemd zijn, maar wel beschermd dienen te worden. Binnen deze bestemming is het toegestaan gebouwen tot 15 m² en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen ten behoeve van de nutsvoorziening. Omdat in de groenzones rond kampeerterreinen en bedrijven geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, is hiervoor de bestemming Groen - 1 opgenomen.

Artikel 11 Horeca

De bestemming Horeca is toegekend aan de bestaande horecabedrijven. Voor wat betreft de toegestane horeca-activiteiten, is gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. In deze Staat zijn de horeca-activiteiten gecategoriseerd (zie bijlage 2). Horecabedrijven in de categorieën 1a en 1b zijn algemeen toelaatbaar en uitwisselbaar. Horecabedrijven uit een hogere categorie zijn voorzien van een specifieke aanduiding. Voor de uitbreidingsmogelijkheden wordt eveneens aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming Bedrijf.

Artikel 12 Kantoor

Deze bestemming is toegekend aan een bestaande kantoorvestiging.

Artikel 13 Landhuis

Historische landgoederen zijn apart bestemd met de bestemming Landhuis. Hier speelt enerzijds de bescherming van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Deze waarden worden beschermd door de bestaande bebouwing en functies vast te leggen en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden te eisen voor het onbebouwde gebied.

Tegelijkertijd worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden in de vorm van nevenfuncties die rechtstreeks of via een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan (mits de kwaliteiten van het landhuis niet worden geschaad) en zijn functies via een wijzigingsbevoegdheid uitwisselbaar gemaakt.

Door deze regeling is een optimale balans gevonden tussen behoud en ontwikkeling.

Artikel 14 Maatschappelijk en Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats

Binnen de bestemming Maatschappelijk is gekozen voor een algemene bestemming. Specifieke maatschappelijke functies, die vanwege de geldende regels niet onder de algemene maatschappelijke bestemming behoren te vallen, zijn voorzien van een aparte bestemming. In dit geval gaat dit op voor de begraafplaatsen.

Artikel 16 Natuur en artikel 17 Natuur - 1

De bestemming Natuur is toegekend aan bestaand natuurgebied. Ook bestaande bossen zijn voorzien van de bestemming Natuur. Om deze reden is hier ook houtoogst toegestaan zonder omgevingsvergunning voor werken. Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming uitsluitend via een afwijkingsregel toegestaan. Voor de gronden gelegen rond de zandwinning is de bestemming Natuur - 1 opgenomen. De inhoud van dit artikel is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie

Recreatieve activiteiten waarbij geen sprake is van nachtverblijf zijn bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Hieronder vallen dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van speelweiden, waterplassen en een dagcamping. Voor de bestaande volkstuinen wordt een functieaanduiding opgenomen. Hierdoor is het niet mogelijk om ter plaatse van de bestemming Recreatie - Dagrecreatie zonder aanduiding een volkstuin te realiseren.

Artikel 19, 20, 21, 22 en 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, 2, 3, 4 en 5

Binnen deze bestemming is er, in tegenstelling tot dagrecreatie, wel sprake van nachtverblijf. De in het plangebied aanwezige kampeerterreinen alsmede de recreatiewoningen vallen binnen deze bestemming. Omdat alleen het huidige gebruik gewenst is, wordt gebruikgemaakt van de vigerende regeling aangevuld met mogelijkheden uit het huidige beleid. Omdat de verschillende terreinen specifieke regelingen kennen, is voor een 5-tal verschillende bestemmingen gekozen. De solitaire recreatiewoningen zijn allen voorzien van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 2.

De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3' is opgenomen voor een deel van een camping waar permanente gebouwen in verband met omliggende bedrijven niet gewenst is. De bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 4 geldt ter plaatse van terreinen met groepsaccommodatie(s). Voor het adres Butzelaarweg 68a/70 is de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie - 5 opgenomen.

Artikel 24 Sport

Voor de bestemming Sport wordt uitsluitend gebruikgemaakt van specifieke aanduidingen. Dit betekent dat op de betreffende percelen alleen de huidige functie is toegestaan. Uitwisseling van functies is niet mogelijk. Voor de bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij de bestaande situatie. Voor uitbreiding wordt net als bij de bestemming Bedrijf een afwijkingsregel opgenomen.

Artikel 25 Verkeer, Artikel 26 Verkeer - Onverhard en Artikel 27 Verkeer - Railverkeer

In het plan is voor de wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn tevens bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 tot 15 m. Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige zandwegen is de bestemming Verkeer - Onverhard opgenomen. Deze bestemming voorkomt dat zandwegen verhard kunnen worden. Voor de bestaande spoorweg is de bestemming Verkeer - Railverkeer opgenomen.

Artikel 28, 29 en 30 Water, Water - 1 en Water - 2

De bestemming Water is toegekend aan alle hoofdwatergangen in het plangebied. Andere in het plangebied aanwezige watergangen zijn niet apart bestemd. Voor het water ter plaatse van de zandwinning is de bestemming Water - 1 toegekend. De plas ten noorden van de zandwinning is voorzien van de bestemming Water - 2.

Artikel 31 Wonen

Alle burgerwoningen en bijbehorende bijgebouwen en tuinen zijn voorzien van de bestemming Wonen. De inhoudsmaat bedraagt in het algemeen maximaal 750 m³, inclusief aan- en uitbouwen. Daarnaast is per woning 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Van deze 100 m² aan bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50 m² gebruikt worden ten behoeve van aanbouwen en uitbouwen. Percelen in gebruik door hobbyboeren hebben ook de bestemming Wonen gekregen. Omdat hobbyboeren vaak behoefte hebben aan ruimere mogelijkheden voor bijgebouwen, is hier een afwijkingsregel voor opgenomen. Middels deze afwijkingsregel is uitbreiding van de bijgebouwen tot 250 m² onder voorwaarden mogelijk.

Indien bij een woonbestemming per woning reeds meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, kan via een saneringsregeling 50% van de bebouwing worden vernieuwd tot een maximum van 250 m². Tabel 5.2 geeft enkele rekenvoorbeelden.

Tabel 5.2 Rekenvoorbeeld saneringsregeling wonen

voorbeelden
bestaand rekenregel vervangende nieuwbouw
40 m² 100 m²
75 m² 100 m²
100 m² 100 m²
150 m² 150-100 = 50:2 = 25 + 100 = 125 m² 125 m²
200 m² 200-100 = 100:2 = 50 + 100 =150 m² 150 m²
250 m² 250-100 = 150:2 = 75 + 100 = 175 m² 175 m²
300 m² 300-100 = 200:2 = 100 + 100 = 200 m² 200 m²
350 m² 350-100 = 250:2 = 125 + 100 = 225 m² 225 m²
400 m² 400-100 = 300:2 = 150 + 100 = 250 m² 250 m²
meer dan 400 m² 250 m²

Voormalige (agrarische) bedrijven hebben een functieaanduiding gekregen. Vanwege het vaak grote oppervlak aan voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, is ervoor gekozen voor deze percelen ruimere gebruiksmogelijkheden, in de vorm van nevenfuncties, op te nemen. Voorwaarde is wel dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid en nieuwe gebouwen niet mogen worden opgericht, tenzij bebouwing wordt gesaneerd. Daarbij geldt dat:

  • na sanering tot 250 m² het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd;
  • indien meer dan 250 m² wordt gesloopt, in ieder geval 250 m² mag worden teruggebouwd;
  • van het gesloopte boven de 250 m² mag 1/3 worden teruggebouwd tot een maximum van 850 m².

Voor een rekenvoorbeeld wordt verwezen naar tabel 5.1 bij de beschrijving van de artikelen 3, 4 en 5.

Voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden gewijzigd in een andere vervolgfunctie. Hiervoor gelden dezelfde criteria als voor vervolgfuncties bij agrarische bedrijven.

Artikel 32, 33, 34 en 35 Leidingen

De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Alvorens het bevoegd gezag over een verzoek om afwijken beslist, wint zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 36, 37 en 38 Waarde - Archeologie (1, 2 en 3)

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

De regeling is niet van toepassing op bestaande bouwwerken voor zover ingeval van herbouw gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundamenten. In alle overige gevallen is de regeling van toepassing voor het oprichten van nieuwe bebouwing of uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50 cm met een groter oppervlak dan 2.500 m² (Waarde - Archeologie - 1) en 5.000 ha (Waarde - Archeologie - 2). De dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden in gebieden zoals opgenomen op de Archeologische Monumenten Kaart. In deze gebieden is deze regeling te allen tijde van toepassing.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Artikel 39 Waarde - Landschap 1 en artikel 40 Waarde - Landschap 2

Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen voor respectievelijk de essen en de kommen. Indien er in de agrarische bestemmingen mogelijkheden worden geboden die niet van toepassing zijn op de essen of de kommen is dat in deze artikelen aangegeven.

Artikel 41 Waterstaat - Waterbergingsgebied

Gebieden voor de instandhouding van de waterhuishoudkundige werken zijn tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied. Omdat in de gemeente geen waterbergingsgebieden op grond van de verordening dienen te worden bestemd, is deze dubbelbestemming opgenomen voor de primaire watergebieden. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de waterbergende functie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de waterbeheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

Artikel 42 Waterstaat - Waterkering

Voor waterkeringen is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de waterkeringsfunctie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

Artikel 43 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Voor intrekgebieden ten behoeve van (potentiële) waterwinning is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor vergunning is verleend door het bevoegd gezag. Vergunning wordt verleend als de waterwinfunctie hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder van het waterwingebied, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 44 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 45 Algemene bouwregels

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.

Herbouw (bedrijfs)woningen

In het kader van het bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit betekent dat de afstandsmaten van woningen tot wegen niet bekend zijn. Om deze reden is de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande fundamenten uitgesloten. Middels een algemene afwijkingsregel of een algemene wijzigingsbevoegdheid wordt herbouw mogelijk gemaakt.

Afstand bebouwing tot aan de weg

Voor nieuwbouw dient ook om redenen van verkeersveiligheid en het stedenbouwkundig beeld een minimale afstand van 15 m tot de bestemming Verkeer of Verkeer - Onverhard te worden aangehouden.

Artikel 47 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Ook zijn prostitutiebedrijven en permanente bewoning van recreatiewoningen en plattelandskamers niet toegestaan.

Artikel 48 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel is opgenomen voor de aanwezige grondwaterbeschermingsgebieden, waterwingebieden en geluidszones industrielawaai. Voor de regelgeving is aangesloten bij de vigerende plannen en de Omgevingsverordening Overijssel. Voor de waterwingebieden betekent dit dat er uitsluitend gebouwen ten dienste van de functie gebouwd mogen worden. Middels een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken.

Tevens zijn de reconstructiegebieden opgenomen als gebiedsaanduiding. Zoals in dit hoofdstuk onder artikel 3, 4 en 5 is uitgelegd, zijn de regels als gevolg van de Reconstructiewet opgenomen in de betreffende artikelen. In dit artikel is uitsluitend een verwijzing opgenomen naar deze betreffende artikelen om te kunnen voldoen aan de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van de zandwinning mogen onder voorwaarden installaties worden geplaatst. Deze bebouwing is niet overal toegestaan. Om deze reden is voor een beperkt gebied een aanduiding 'zandwinning' opgenomen. In het artikel zijn de betreffende bouwregels opgenomen.

Artikel 49 Algemene afwijkingsregels

Algemene afwijkingsregels zijn opgenomen voor zaken die niet voor één specifieke bestemming gelden, maar in meerdere bestemmingen voorkomen en bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan een aanduiding. In dit bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, kleinschalige windturbines en het vergroten van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijvormen (>750 m³). Bij de laatste afwijkingsregel is het niet toegestaan een ligboxenstal en dergelijke te gebruiken om de inhoud van de woning te vergroten. Het gaat hier expliciet om de Sallandse boerderijvorm.

Een Sallandse boerderij is een boerderij die zich kenmerkt door een typische hoofdvorm en is te onderscheiden in:

  • hallenhuisboerderij: woning en bedrijf in een hoofdvolume, zowel grote als kleine oppervlakken;
  • dwarshuisboerderij/krukhuisboerderij: woning en bedrijf wel in één gebouw, maar in de architectuur duidelijk van elkaar onderscheiden, T-vormige (dwarshuis) of L-vormige plattegrond (krukhuis).

Tevens is er een afwijkingsregel opgenomen voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande fundamenten. Indien aangetoond kan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan.

Artikel 50 Algemene wijzigingsregels

Naast de algemene afwijkingsregels zijn er ook een aantal algemene wijzigingsregels. Concreet gaat het om:

  • woningsplitsing van een karakteristieke woning;
  • het realiseren van een woning in een karakteristiek bijgebouw;
  • verwijderen bestemming Waarde – Archeologie 1, 2 en 3 als uit nader onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • herbouw (bedrijfs) woningen;
  • de realisatie van fase 4 van de zandwinning. Dit betreft de ontwikkeling van het noordelijke gedeelte van de plas. Deze wijzigingsbevoegdheid is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Woningsplitsing van karakteristieke panden en de realisatie van een woning in een karakteristiek bijgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding is opgenomen voor het gehele bouwvlak. Om de bepalen of de aanduiding karakteristiek is opgenomen vanwege een karakteristiek hoofdgebouw of een karakteristiek bijgebouw dienen bijlagen 5, 6, 7 en 10 van de regels geraadpleegd te worden. Hierin staat per adres omschreven waarom het betreffende bouwvlak is aangewezen als karakteristiek.

De herbouw van (bedrijfs)woningen wordt, naast een algemene afwijkingsregel, ook via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Indien aangetoond kan worden dat aan de uiterste grenswaarde en de overige voorwaarden wordt voldaan, is herbouw buiten de bestaande fundamenten toegestaan. Hiervoor dient wel een Verzoek hogere waarde aangevraagd te worden. Omdat dit uitsluitend mogelijk is in het kader van een bestemmingsplan of wijzigingsbevoegdheid is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 52 Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 52.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Lid 52.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Objectgericht overgangsrecht

In het plangebied is sprake van een objectgebonden overgangsrecht. In dit artikel wordt voortzetting van deze overgangssituatie mogelijk gemaakt. In de bijlage behorende bij de regels is aangegeven om welke objecten dit gaat.

Artikel 53 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een ander belangrijk aspect dat met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te maken heeft, is handhaving. Dit onderwerp komt in paragraaf 6.4 aan bod.

6.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Het beleid in dit bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht. Het beleid maakt voor diverse functies in het plangebied ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen zijn enerzijds gericht op bescherming, herstel en ontwikkeling van kwaliteiten van het plangebied, anderzijds op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor bewoners en gebruikers. De uitvoerbaarheid van deze ontwikkelingen hangt nauw samen met de financiën die voor genoemde ontwikkelingen beschikbaar zijn. Voor de relevante functies wordt dit beschreven.

Daarnaast kent de financiële uitvoerbaarheid een wettelijke context. In het kader van de grondexploitatiewet is de gemeente verplicht kosten te verhalen, die zij maakt ten behoeve van derden. Hier wordt na de beschrijving van functies nader op ingegaan.

6.2.1 Functionele omschrijving financiële uitvoerbaarheid

Landbouw

Het beleid in het bestemmingsplan biedt diverse ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, zoals bebouwen van het bouwvlak met bedrijfsgebouwen, vergroten van bouwvlakken, het uitvoeren van diverse werken buiten de bouwvlakken (bijvoorbeeld ter verbetering van de productieomstandigheden) en het uitoefenen van nevenfuncties. Deze mogelijkheden worden deels rechtstreeks mogelijk gemaakt en deels via een afwijking, wijziging of na het verlenen van een omgevingsvergunning voor werken.

Voor al deze activiteiten geldt dat de initiatiefnemer verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen. Omdat dergelijke initiatieven alleen ten uitvoer zullen worden gebracht als de initiatiefnemer hier de financiële middelen voor heeft, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan op dit punt financieel uitvoerbaar is.

Natuur en landschap

Het bestemmingsplan maakt aanleg van nieuwe natuur en landschapselementen mogelijk. Deze projecten worden onder meer in het kader van de realisatie van de ecologische hoofdstructuur worden uitgevoerd. Hiervoor zijn middelen beschikbaar bij Rijk, provincie en Waterschappen en dus financieel uitvoerbaar. Behalve inzet van financiële middelen is vaak medewerking van grondeigenaren nodig.

Naast realisering van de ecologische hoofdstructuur, is het beleid ook gericht op meer kleinschalige realisering van groen, bijvoorbeeld aanleg van gebiedskenmerkende landschapselementen of landschappelijke inpassing. De financiële uitvoerbaarheid is in deze afhankelijk van initiatiefnemers die hier middelen in willen steken, alsmede van subsidiestromen (ILG-gelden) die hiervoor beschikbaar zijn.

Recreatie

Het beleid van het bestemmingsplan is mede gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor de recreatie. Dit kan zich op vele wijze manifesteren; bestaande recreatiebedrijven die willen uitbreiden of nieuwe voorzieningen willen aanbrengen, als neven- of vervolgfunctie bij (voormalige) agrarische bedrijven, of in de vorm van de aanleg van nieuwe fiets-, wandel- of ruiterpaden. Ook voor deze initiatieven geldt dat de initiatiefnemer hiervoor financieel verantwoordelijk is.

Niet-agrarische bedrijven, horeca en wonen

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan voor deze functies biedt, zijn beperkt. Ook hier geldt dat initiatiefnemers financieel verantwoordelijk zijn voor uitvoering van projecten.

Conclusie

De ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, worden geïnitieerd door particulieren (ondernemers, burgers) en de overheid. Particuliere initiatiefnemers zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële uitvoerbaarheid. Dergelijke initiatieven zullen alleen worden genomen, als dit voor de initiatiefnemer financieel haalbaar is. In die zin is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Ontwikkelingen die door de overheid worden geïnitieerd, betreffen ontwikkelingen die door het Rijk, provincie, Waterschappen en gemeente worden uitgevoerd en gefinancierd. Er zijn middelen gelabeld aan de verschillende projecten die in het plangebied spelen. Ook hiervoor is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2.2 Grondexploitatiewet

In het kader van de Grondexploitatiewet is de gemeente verplicht kosten die ten behoeve van het bestemmingsplan worden gemaakt, te verhalen. In de vorige paragraaf is beschreven dat de gemeente geen kosten maakt voor plannen die op grond van dit bestemmingsplan worden uitgevoerd. De initiatiefnemers zijn hiervoor verantwoordelijk.

Wel maakt de gemeente plankosten, namelijk de kosten die zijn gemoeid bij het opstellen van het bestemmingsplan. Deze kosten zijn niet toe te schrijven aan een specifieke groep gebruikers. De gemeente neemt deze plankosten daarom voor haar rekening. Indien er aanvullende plankosten gemaakt worden voor het uitvoeren van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid, worden dergelijke plankosten verhaald op de initiatiefnemer.

Gezien bovenstaande redenering, is het opstellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet aan de orde.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.3.1 Inspraak

Op basis van artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gelegenheid geboden tot inspraak op het plan. Gezien de omvang van de reacties, zijn deze in een apart document gebundeld.

6.3.2 Overleg

Met relevante instanties wordt overleg gevoerd. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden opgenomen. Gezien de omvang van de reacties, zijn deze in een apart document gebundeld.

6.4 Handhaving

De gemeente heeft handhavingsbeleid. Hiernaar wordt met betrekking tot de uitvoering van de handhaving verwezen. In deze paragraaf wordt nader ingegaan hoe aan de handhaafbaarheid van onderhavig bestemmingsplan kan worden bijgedragen. Daarbij wordt tevens ingegaan op de totstandkoming van het bestemmingsplan, waarbij op een bepaalde wijze omgegaan is met illegale situaties; de zogenaamde retrospectieve toets.

Handhaafbaarheid

Er kan een aantal eisen worden gesteld aan de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan.

  • De regels dienen duidelijk en voor een uitleg vatbaar te zijn. Indien burgers regels niet begrijpen, kun je ze niet kwalijk nemen, dat zij ze niet naleven.
  • Regel niet meer dan nodig is. Gepoogd is geen 'overbodige' regels op te nemen; regels waarvan van te voren kan worden gesteld dat ze niet worden gehandhaafd, zijn niet opgenomen.
  • De regels die opgenomen zijn, dienen handhaafbaar te zijn. Duidelijkheid en toetsing aan heldere criteria is hiervoor een voorwaarde.
  • De regels moeten bekend zijn bij burgers. Middels diverse communicatiekanalen is het planproces en de uitkomst ervan nadrukkelijk met burgers en diverse doelgroepen gecommuniceerd.

Totstandkoming

De retrospectieve toets is niet per perceel uitgevoerd. In zijn algemeenheid zijn de wijzigingen ten opzichte van de vigerende plannen beschreven en verantwoord. De bestemmingslegging heeft als volgt plaatsgevonden.

  • Uitgegaan is van het bestemmen van het feitelijk gebruik, voor zover dit legaal tot stand is gekomen. In ieder geval zijn plannen die een wettelijke procedure hebben doorlopen (binnenplanse of vrijstelling ex artikel 19 WRO, wijziging, of partiële herziening) zonder meer opgenomen in het bestemmingsplan. Daarnaast hebben alle agrarische bouwvlakken een bouwblok op maat gekregen, voor zover dit niet in strijd is met het provinciaal en gemeentelijk beleid. Daarbij zijn principes als concentratie en zuinig ruimtegebruik van toepassing geweest. Voor een aantal bouwvlakken heeft dat geleid tot een groter bouwvlak. Voor de verantwoording hiervan wordt verwezen naar de Nota Inspraak en Overleg, thematische beantwoording onder 2.2.5.
  • In het bestemmingsplan komen regelmatig situaties voor waarin de huidige situatie is gewijzigd ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Conform de Wro dient de nieuwe situatie te worden bestemd, tenzij wordt aangetoond dat een andere situatie tijdens de planperiode gerealiseerd wordt. Veel voorkomende situaties zijn agrarische bedrijven die gedurende de afgelopen planperiode hun bedrijf hebben beëindigd. In dergelijke gevallen is getoetst of de nieuwe bestemming past binnen het beleid van het nieuwe bestemmingsplan en voldoet aan relevante wetgeving (milieu, natuur en dergelijke). Voor al deze afzonderlijke gevallen is geen specifieke ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In de meest voorkomende gevallen hebben deze locaties de bestemming Wonen met de specifieke bouwaanduiding vbb (vrijkomende bedrijfsbebouwing) gekregen. In ander gevallen hebben deze een bedrijfsbestemming met dezelfde aanduiding gekregen.
  • Indien sprake is van illegale situaties, is nagegaan of de illegale situatie conform het nieuwe beleid gelegaliseerd kon worden. Past het illegaal gebruik niet binnen het nieuwe beleid voor het buitengebied, dan is onderzocht of handhavend kan worden opgetreden. Is dat niet het geval, bijvoorbeeld omdat de illegale situatie dermate lang bestaat, dat handhavend optreden niet meer haalbaar is, is de illegale situatie strak bestemd. Zo nodig is een maatbestemming gegeven. Als wel handhavend kan worden opgetreden, dan wordt gehandeld conform het gemeentelijk handhavingsbeleid.
  • Nieuwe ontwikkelingen zijn in beperkte mate meegenomen in het bestemmingsplan. In de eerste en tweede alinea van deze paragraaf is aangegeven hoe met vergroting van agrarische bouwvlakken respectievelijk beëindiging van het agrarisch bedrijf is omgegaan. Van andere ontwikkelingen is bezien of deze passen binnen het nieuwe beleidskader, bijvoorbeeld, als voldaan kan worden aan alle voorwaarden die in afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen. In dat geval is de ontwikkeling in het nieuwe plan meegenomen. Is dat niet het geval, of is er te weinig informatie voorhanden om de ontwikkelingen goed te kunnen beoordelen, of is de ruimtelijke afweging te omvangrijk/complex om in het kader van dit bestemmingsplan uit te voeren, dan is de ontwikkeling niet meegenomen in het nieuwe plan. In die gevallen bestaat de mogelijkheid om een aparte procedure te doorlopen of te wachten op de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Deel B: Analyse

Hoofdstuk 7 Bodem En Water

7.1 Watertoets

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Groot Salland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

7.2 Beleidskader Duurzaam Waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande het waterbeheer, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plan gebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees

De nieuwe Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om in 2015 resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. Knelpunten van een stroomgebied worden in principe binnen dat stroomgebied opgelost.

Nationaal

Het waterbeleid in Nederland is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding en in de Nota Ruimte. De beleidsdocumenten Waterbeleid 21e eeuw en de Europese Kaderrichtlijn Water geven verdere invulling aan het waterbeleid in Nederland. Het Rijk heeft met de koepelorganisaties IPO, VNG en UvW het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten voor de uitvoering van het waterbeleid.

Al deze beleidsplannen en afspraken zijn gericht op het bewuster met water omgaan en op het meer ruimte geven aan water. Het Waterbeleid 21ste eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. Water wordt niet meer zo snel mogelijk afgevoerd, maar zolang mogelijk vastgehouden, onder andere in de bodem. Daarmee worden problemen in lager gelegen gebieden voorkomen. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Uiteraard in goed overleg met alle betrokken partijen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. In stedelijk gebied is het afkoppelen van regenwater en niet aankoppelen een belangrijk item.

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden. Waaronder Rijn-Oost, dat bestaat uit delen van Nederland en de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Hier zijn alle betrokken Nederlandse en Duitse instanties verantwoordelijk voor het behalen van de door Brussel gestelde doelen. Het Nederlandse gedeelte van Rijn-Oost wordt eveneens als werkgebied gehanteerd binnen WB21.

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw, die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een akkoord tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het waterbeheer in Nederland op orde te brengen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om problemen als hoog water, watervervuiling, droogte en in ecologisch opzicht te arm water. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig als het aanleggen van retentiegebieden en het vasthouden van water. Hiermee wordt geanticipeerd op klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, daling van de bodem en verstedelijking. Het Nationaal Bestuursakkoord Water verplicht de waterpartners om de wateropgave vast te stellen. De wateropgave is de ruimte die water moet krijgen als uitwerking van het principe vasthouden, bergen, afvoeren. Elk gebiedstype krijgt een eigen uitwerking van de wateropgave met verschillende accenten op het vasthouden, het bergen of het afvoeren van water. De uitwerking en realisatie van de wateropgave verschilt daarmee voor de bestaande stad, voor ontwikkelingslocaties of voor het landelijk gebied.

Het Regionaal Bestuursakkoord Water is voorbereid door de Provincie Overijssel en het Waterschap Groot Salland, in overleg met de wethouders die water in hun portefeuille hebben van de gemeenten Deventer, Kampen, Olst-Wijhe, Raalte, Staphorst, Zwarte Waterland en Zwolle.

Doel van het Regionaal Bestuursakkoord Water voor West-Overijssel is:

  1. 1. het versterken van de binding met het Nationaal Bestuursakkoord Water en het vastleggen van afspraken tussen betrokken partijen over de uitvoering daarvan;
  2. 2. het gemeenschappelijk voorbereiden van de aanpak van de wateropgaven en de uitvoering van noodzakelijke maatregelen in de periode 2007-2015;
  3. 3. het vergroten van de betrokkenheid van de maatschappij en haar bestuurlijke vertegenwoordigers bij het aanpakken van de wateropgaven;
  4. 4. het versterken van de onderlinge samenwerking tussen betrokken partijen.

Provinciaal beleid

Het provinciale Waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+ (december 2000) gaf in hoofdlijnen het te voeren waterhuishoudkundig beleid voor de provincie aan. Het waterbeleid is in 2006 aangescherpt en vertaald naar het streekplanbeleid in de Partiële herziening van het Streekplan 2000+ en het Waterhuishoudingsplan 2000+. Het beleid is nu neergelegd in de provinciale omgevingsvisie en geborgd in de omgevingsverordening.

Voor natte gebieden nabij steden is een afweging gemaakt voor de ruimte die beschikbaar moet blijven voor water ten opzichte van de ontwikkelingsmogelijkheden voor stedelijke functies. De primaire watergebieden zijn gebieden die in extreme omstandigheden een natuurlijke functie hebben voor een tijdelijke berging van water. De primaire gebieden, die in de partiële herziening Ruimte en Water zijn aangewezen, zijn gebieden met een functie voor waterberging, waar op grond van een integrale afweging is geoordeeld dat de waterfunctie primair is en zwaarder weegt dan andere, daarmee strijdige belangen. In deze gebieden worden functies geweerd, die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water. Daarbij wordt vooral gedacht aan woon- en werkgebieden en andere kapitaalintensieve functies. Voor functies die goed verenigbaar zijn met het behoud van ruimte voor water en die passen binnen het geldende ruimtelijke beleid zijn wel mogelijkheden.

Naast primaire watergebieden zijn er ook aandachtsgebieden voor wateroverlast benoemd. In deze gebieden is water een mede-ordenend aspect In een aandachtsgebied wateroverlast kan onder een aantal voorwaarden een stedelijke ontwikkeling plaatsvinden indien vaststaat dat de wateropgave goed kan worden ingevuld volgens de watertoets . Het gaat dan om niet afwentelen, compenseren van verlies aan berging, en schadevrij ontwikkelen.

Waterschapsbeleid

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de Waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze Waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Gevolg van deze samenwerking is een grotendeels gemeenschappelijk waterbeheerplan.

De waterbeheerplannen beschrijven het beleid van de vijf Waterschappen in Rijn-Oost. De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De Waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015. De plannen worden verder vormgegeven en uitvoeren in dialoog en in samenwerking met alle betrokken partijen.

Groot Salland

Om alle uitdagingen het hoofd te kunnen bieden is er naast aandacht voor water vooral ook ruimte voor water nodig om in de toekomst West-Overijssel veilig en leefbaar te houden. Het Waterschap Groot Salland heeft meer ruimte voor water nodig om wateroverlast en verdroging te voorkomen waarbij natuurwaarden zich kunnen ontwikkelen. Met de uitvoering van het programma Ruimte om te leven met water wordt gestreefd naar realisatie. Uitvoering heeft de komende jaren prioriteit, vooral van de Kaderrichtlijn water maatregelen waarvoor een resultaatsverplichting geldt. Deze uitvoering vraagt na inrichting van het nieuwe watersysteem om een aangepast beheer en onderhoud. Om ook op de lange termijn doelmatig gestalte te kunnen geven aan het afvalwaterketenbeheer worden nieuwe (zuiverings)technologieën en werkwijzen ontwikkeld en doorgevoerd.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Door deze integraliteit vormt het Waterplan een sterke basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem. Het Waterplan biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. Het Waterplan heeft geen wettelijke basis, maar vormt een functioneel beleidsdocument. Het Waterplan richt zich op zowel het watersysteem binnen de bebouwde kernen van de gemeente Raalte als daarbuiten. Het watersysteem buiten de bebouwde kernen is eveneens opgenomen in het waterbeheerplan van Waterschap Groot Salland.

7.3 Huidige Situatie

Algemeen

Het plangebied omvat het gehele buitengebied van de gemeente Raalte.

Bodem en grondwater

Het gebied rondom Raalte bestaat voornamelijk uit zand, dit vormt het eerste en tweede watervoerend pakket, die aan de onderzijde wordt begrensd door kleiige en venige afzettingen van de formatie van Drente (vanaf circa 30 m-mv). Het eerste watervoerende pakket (formatie van Twente, tot circa 10 m-mv) is opgebouwd uit fijne tot grove zanden en het tweede watervoerende pakket (formatie van Kreftenheye, tot circa 30 m-mv) uit grofzandige afzettingen. Beide watervoerende pakketten vormen ter hoogte van het plangebied één geheel. Afstroming van grondwater vindt plaats vanuit het westen en oosten naar de IJssel toe, die een drainerende functie heeft. Onder de formatie van Drente bevindt zich het derde watervoerende pakket, tussen NAP -70 m en NAP -200 m, dat gevoed wordt vanuit de Veluwe en de Sallandse Heuvelrug. Zowel uit het tweede als uit het derde pakket wordt grondwater gewonnen voor drinkwater en industriële doeleinden.

Waterkwantiteit

Het watersysteem binnen de gemeente Raalte is onderdeel van het stroomgebied Vecht-Zwarte water, dat weer onderdeel is van het stroomgebied Rijn. Het afwateringspatroon is voornamelijk oost-west georiënteerd. De eindafwatering geschiedt voornamelijk via het Overijssels kanaal, die in zuid-noord richting door de gemeente loopt. Aan de noordgrens van de gemeente loopt het Overijssels kanaal in oost-west richting. Binnen het plangebied zijn verder een groot aantal waterlopen aanwezig. De belangrijkste zijn de Nieuwe Wetering, de Kolkwetering, de Raalterwetering en de Groote Vloedgraven.

De Nieuwe Wetering stroomt via Broekland en Elshof richting de Raalterwetering en mond uiteindelijk bij Zwolle uit in het Zwarte Water.

De noord-westgeoriënteerde Kolkwetering stroomt ten noorden van Heino en mondt ter hoogte van Laag Zuthem uit in de Nieuwe Wetering.

De Raalterwetering ontstaat in het oosten nabij het Overijssel Kanaal ten noorden van Raalte en stroomt door het Woold ten zuidoosten van Heino en watert in westelijke richting uit in de Soestwetering. De Soestwetering en de Nieuwe Wetering lopen van oost naar west en buigen vlak voor de IJssel af naar het noorden. Zij monden niet uit in de IJssel, maar via het Zwarte Water in het IJsselmeer.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De emissie van de aanwezige landbouw blijft een bron van vervuiling voor de watergangen. De laatste jaren zijn maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren, zoals het realiseren van ecologische oevers en het saneren van riooloverstorten.

Veiligheid en waterkeringen

De kades van het Overijssels Kanaal zijn aangemerkt als 'overige waterkering'.

7.4 Toekomstige Situatie

Algemeen

Op het gebied van waterbeheer spelen 2 soorten ontwikkelingen:

  1. 1. ontwikkelingen van 'derden' die van invloed zijn op het waterbeheer;
  2. 2. ontwikkelingen die van invloed zijn op het waterbeheer en die door het Waterschap worden geïnitieerd.

Wat betreft de eerste groep ontwikkelingen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard is. Er worden geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk gemaakt. Wel bestaat de mogelijkheid tot het vergroten van het bouwvlak en worden kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij deze toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren.

Dat betekent dat in de primaire watergebieden het waterbelang nadrukkelijk een rol speelt bij de afweging of agrarische bouwvlakken kunnen worden vergroot. Onderdeel van de primaire watergebieden zijn de bergingsgebieden. Volgens de Waterwet zijn dit voor waterstaatkundige doeleinden bestemde gebieden, op grond van de Wro, die dienen ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en die ook als bergingsgebieden op de Legger zijn opgenomen. Hieronder vallen de verschillende waterbergingen die in overleg tussen gemeente en Waterschap zijn aangewezen en door het Waterschap worden aangelegd. Volgens de Waterwet dienen deze gebieden ruimtelijk bestemd te zijn voor het (tijdelijk) bergen van water. De wijze waarop dat is gebeurd, is in paragraaf 4.8 beschreven.

Het Overijssels kanaal is deels een essentiële waterloop (alleen tussen Heeten en Deventer en het deel ten noorden van Heino is essentiële waterloop).

Tot de tweede groep behoren initiatieven van het Waterschap om tot een duurzamer waterbeheer te komen. Onderdeel hiervan is de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de aanleg van waterbergingsgebieden, aanleg van vistrappen en dergelijke. Indien deze ingrepen passen binnen de bestemming, dan zijn deze ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk gemaakt (bijvoorbeeld aanleg van natuurvriendelijke oevers binnen de bestemming Water).

Als aan de realisatie eerst een nadere afweging dient plaats te vinden, dan zijn dergelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld aanleg van definitieve waterbergingen).

Het waterbeheer kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd, conform waterschapsbeleid. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd.

Daarnaast is het van belang om diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Volgens beleid van de Waterschappen zijn ontwikkelingen die lijden tot een verslechtering van de waterveiligheid niet toegestaan. Het gaat hier om onder andere om activiteiten binnen de keurzone van waterkeringen.

Met het oog op het overstromingsrisico dienen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor kapitaalsintensieve en/of publieksaantrekkende functies in de laaggelegen (komklei)gebieden van oudsher zo veel mogelijk vermeden worden.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap watervergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen. Op de verbeelding zijn daarnaast de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden opgenomen.

7.5 Conclusie

Daar waar besluitvorming over ontwikkelingen met betrekking tot waterbeheer en -inrichting heeft plaatsgevonden, zijn deze verwerkt in het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor gebiedsreserveringen die het mogelijk maken het waterbelang goed af te wegen in het bestemmingsplan. Vanwege de hoofdzakelijk consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen directe mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Hoofdstuk 8 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de bestaande situatie vanuit landschap, cultuurhistorie en archeologie beschreven. Daarnaast zijn ontwikkelingen in ogenschouw genomen die van invloed kunnen zijn op landschap, cultuurhistorie en archeologie.

8.2 Landschap

Het landschap van Salland is grofweg in tweeën te delen: het rivierenlandschap en het dekzandlandschap. Binnen deze tweedeling zijn vervolgens zeven deelgebieden onderscheiden. In deze paragraaf wordt de landschappelijke karakteristiek van de deelgebieden kort beschreven.

Bij de beschrijving van het Landschapsontwikkelingsplan (paragraaf 2.4) is een afbeelding opgenomen met de ligging van de deelgebieden.

8.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het rivierengebied

Het rivierengebied bestaat uit een buitendijks en binnendijks gebied. Bij het buitendijks gebied horen de rivier de IJssel en uiterwaarden.

Binnen het rivierengebied zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

  • rivier en uiterwaarden;
  • oeverwal;
  • kommenlandschap.

Het komgebied van Salland ligt op de overgang van het rivierengebied naar het dekzandlandschap. Het gebied wordt gekarakteriseerd door een afwisseling tussen open lagere delen tegenover de beslotenheid van bochtige beplante wegen en boerderijen op de hogere oost-westgerichte ruggen (mengelgronden).

Het landschap van Salland wordt afwisselender en beter leesbaar wanneer de verschillen tussen de laaggelegen open gebieden en verdichte ruggen wordt versterkt. Het landschapsbeleid is gericht op behouden en versterken van deze karakteristiek.

Het landschap van rivier en uiterwaarden en oeverwallen komen binnen de gemeente Raalte niet voor. Het kommenlandschap ligt in het noordwestelijk gedeelte van de gemeente; bij Laag Zuthem en ten westen van Lierderholthuis. In het verleden zijn grote delen van de woeste rivierkleigronden ontgonnen. Hierbij werd het gebied in kavels verdeeld. Dit ontginningsproces leverde de karakteristieke strokenverkaveling op. In het buitengebied ontstonden langs de lineaire ontginningsassen agrarische bebouwingscomplexen. De complexen worden gekenmerkt door een op de kop van de kavel gesitueerde hoofdmassa (veelal de woning) en daarachter enkele (forse) stallen en schuren. Het landschap in de kommen is vlak, grootschalig en open. De Lierder- en Molenbroek onderscheiden zich door grootschalige openheid, spaarzame bebouwing, rechte wegen en strokenverkaveling.

Het zandgebied

Het zandgebied in Salland bestaat uit een afwisseling van oost-westgeoriënteerde dekzandruggen en laagten met weteringen. In het zandgebied in Salland zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:

  • dekzandruggen;
  • weteringenlandschap;
  • dekzandvlaktes;
  • dekzandlaagtes.

Dekzandruggen

De dekzandruggen binnen Salland zijn duidelijk te herkennen door de hoogteligging en ruimtelijke verdichting. De visueel-ruimtelijke kwaliteiten van de hogere gronden zijn voor een belangrijk deel gelegen in de sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met reliëfverschillen (essen) en open ruimtes, ontstaat hierdoor een gevarieerd landschapsbeeld van besloten tot half open landschap, ook wel kampen- of hoevenlandschap genoemd.

Het landschapsbeleid is gericht op het versterken van de karakteristiek door de hoger gelegen ruggen ruimtelijk te verdichten. Nieuwe rode functies in het buitengebied (passend binnen bestaand beleid) zijn landschappelijk gezien het meest wenselijk op de ruggen onder de voorwaarde dat landschapselementen worden aangelegd. De wegen op de ruggen zijn beplant. Doorgaande structuren zoals het Overijssels Kanaal en de doorgaande wegen passen zich aan deze karakteristiek aan en zijn ter hoogte van de ruggen beplant.

Binnen de gemeente Raalte komen dekzandruggen voor rondom Heino en ten zuiden van Heeten. De agrarische delen van de dekzandruggen behoren tot het kampenlandschap. Deze delen hebben een halfopen tot besloten karakter. De gebieden kennen een sterke verwevenheid van diverse ruimtelijke elementen zoals bosjes, bebouwing, houtwallen en singels. Samen met de reliëfverschillen (essen) en open ruimtes, is een gevarieerd gebied ontstaan van een besloten tot half open landschap. Rondom Heino is de aanwezigheid van landgoederen dominant in het landschap.

Weteringenlandschap

Het weteringenlandschap ligt tussen de dekzandruggen in. Deze zijn dus gelegen rondom Heino en ten zuiden van Heeten. De (gegraven) weteringen zijn de structuurdragers binnen dit landschapstype. Het betreft lager gelegen gebieden die voornamelijk open zijn. Uitzondering op de openheid vormen de nattere bossen van de landgoederen langs de Weteringen, zoals Den Alerdinck. Binnen het weteringenlandschap komen op de hogere plekken kleine delen dekzandruggenlandschap voor met enken en het kampen- en hoevenlandschap. In Raalte is weinig meer terug te vinden van de oude beeklopen. Door activiteiten van het Waterschap en door ruilverkavelingen, zijn de meeste beken rechtgetrokken en van hun beplanting ontdaan. Alleen de Raalter Wetering in het noorden van de gemeente heeft nog de oude vorm behouden.

De waterlopen worden ontwikkeld tot brede moeras- en broeklandschappen met ruimte voor water en natte natuur. Het rationele karakter van de gegraven weteringen blijft behouden. Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

In Raalte zijn nog verschillende voorbeelden te vinden van oude, vrij gaaf gebleven enken. De belangrijkste hiervan zijn: de enken op de zuidoostelijke helling van de Luttenberg, Linderte, de reeks de Zegge, Boeteler Enk, Achterenk, de enkjes in Velnerhoek, de Pleegster Enk, de enken ten zuiden van de Zonnenbergen, de restanten van de Heeter Enk en de enken bij Hemmekens Mars. Al deze enken worden getypeerd door hun bolle ligging ten opzichte van de omgeving, de bebouwing langs de rand en de bochtige ontsluitingswegen. Een hoge opgaande beplanting langs de randen is niet overal meer aanwezig.

Dekzandvlaktes

De dekzandvlaktes vormen de oorspronkelijke overgang van het oude naar jonge dekzandlandschap. Het is het oude dekzandlandschap dat onder sterke invloed stond van kwel uit de Sallandse Heuvelrug. Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen, dit heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Een groot gedeelte van het gemeentelijk grondgebied behoort tot dit landschapstype. Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt voornamelijk bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Op de hogere gronden zijn in het verleden essencomplexen en kampen (eenmansessen) ontstaan. Met name ten oosten van Raalte en rondom Heeten komen deze escomplexen veelvuldig voor. Door het verdwijnen van randbeplanting rondom de essen zijn de complexen minder herkenbaar geworden. Een opmerkelijk gebied is de Luttenberg, dit is een uitloper van de stuwwal van de Sallandse Heuvelrug met een uitgesproken reliëf.

Het landschapsbeleid is gericht op het behouden en versterken van de karakteristieken.

Dekzandlaagtes

Dit deelgebied lijkt sterk op het deelgebied 'dekzandvlaktes', maar heeft een natter karakter: het betreft hier broekontginningen. Het verschil tussen dit deelgebied en 'dekzandvlaktes' is gelegen in de lagere ligging van de gronden langs de weteringen.

De rechte lanen met de erven en de open ruimtes daartussen bepalen de hoofdstructuur van het landschap. Ten opzichte van de oudere ontginningen is het maaiveld relatief vlak. Bebouwing komt in dit deelgebied relatief weinig voor en ligt veelal op de randen van het gebied.

De dekzandlaagtes zijn op dit moment waardevol landbouwgebied. Deze gebieden liggen tussen de dekzandvlaktes in en liggen grotendeels verspreid over het grondgebied van de gemeente Raalte.

Bij ontwikkelingen op de erven is het wenselijk in te spelen op het nattere karakter van dit deelgebied door in de beplantingskeuze hier bij aan te sluiten. De opgaven vanuit natuur en water richten zich op het ontwikkelen van natuurlijke oevers direct langs de weteringen. Dit sluit aan bij het sterke functionele en agrarische karakter van het deelgebied.

De restanten van de oude heidevelden en woeste gronden

In aanvulling op de zeven onderscheiden landschapstypen van Salland, wordt voor de gemeente Raalte nog specifiek ingegaan op de restanten van de oude heidevelden en woeste gronden. In het noorden van de gemeente is een stukje restant van een veengebied en in de gemeente ligt Boetelerveld of ook wel de Schoonheeterheide genoemd. De rest van de heide is ontgonnen of bebost (bijvoorbeeld de Luttenberg).

8.2.2 Ontwikkelingen

Agrarisch grondgebruik

Agrarische bedrijven die hun functie blijven vervullen, zullen behoefte hebben de agrarische bebouwing uit te breiden of te moderniseren. Verder kunnen via de Rood voor Rood-regeling nieuwe woningen worden gecreëerd, na sloop van (agrarische) bedrijfsbebouwing. Afhankelijk van de kwaliteitseisen die hieraan gesteld worden, kan dit leiden tot zowel een toename als een afname van de visuele verstening van het landschap. Als gevolg van nevenactiviteiten of functieverandering bij (vrijkomende) agrarische bedrijfsbebouwing kan behoefte bestaan aan nieuwe elementen zoals maneges, paardenbakken, volkstuinen, kampeermiddelen of zelfs windturbines. Deze nieuwe elementen kunnen, zonder voldoende sturing vanuit het beleid, de identiteit van het agrarisch landschap aanzienlijk aantasten ('verrommeling'), met name als gevolg van de grote diversiteit aan (deel)functies en de grote verscheidenheid aan inrichting en vormgeving van onbebouwde ruimten en gebouwde voorzieningen. Verandering en vernieuwing van de agrarische sector kan ook samengaan met herstel of versterking van de landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteiten, indien deze aspecten in voldoende mate betrokken worden in de ontwikkeling en uitvoering van bedrijfsplannen.

Het landschapsbeeld wijzigt zich voorts als gevolg van veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering. Afname van het graslandareaal en omschakeling naar andere teelten zoals sierteelt of tuinbouw zal leiden tot een verandering van het landschapsbeeld.

Nieuwe landgoederen

Initiatieven voor nieuwe landgoederen kunnen een landschappelijke meerwaarde genereren indien eisen worden gesteld aan de locatie, omvang en vormgeving van de gebouwen alsmede aan het ontwerp en het beheer van de buitenruimte. Indien dergelijke randvoorwaarden niet strikt worden gehanteerd ontstaat het risico van verrommeling en verstedelijking van het open landschap.

Bossen en natuurgebieden

Aanleg en inrichting van nieuwe natuur kan het landschapsbeeld zowel versterken als aantasten. Over het algemeen zal nieuwe natuur aansluiten bij het oorspronkelijke landschap. Met name aanleg van ecologische verbindingen in open gebieden, zal met de nodige zorgvuldigheid moeten plaatsvinden, om de karakteristieke openheid niet te verstoren.

Uitvoering landschapontwikkelingsplan (LOP)

Het LOP is in november 2008 vastgesteld. Twee belangrijke componenten van het plan zijn de visie en het uitvoeringsprogramma. In de visie steunt op twee pilaren:

  1. 1. landschapskenmerken die karakteristiek voor Salland zijn (de kwaliteiten);
  2. 2. de ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het landschap.

De visie gaat uit van een levend landschap waar gewoond en gewerkt moet kunnen worden. De landschapskenmerken vormen het kader, waarbinnen de ontwikkelingen zich kunnen afspelen.

Het uitvoeringsprogramma koppelt uitvoeringsprojecten aan deze visie. De projecten zijn gericht op behoud en herstel van de landschapskenmerken en dragen op die manier bij aan de versterking van het Sallandse landschap.

8.2.3 Conclusie

Door verschillende ontwikkelingen is het landschapbeeld voortdurend aan verandering onderhevig. De veranderingen kunnen zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor het landschap. Zolang deze veranderingen passen in de eeuwenoude structuren van het landschap, hoeft dit niet tot negatieve gevolgen te leiden.

In het bestemmingsplan kunnen voorwaarden aan ontwikkelingen worden gekoppeld, die bijdragen aan het behoud van de landschapsstructuren en -kenmerken en daarmee aan het waardevolle Sallandse landschap.

8.3 Cultuurhistorie

8.3.1 Huidige situatie

Dragers van de cultuurhistorie in de gemeente Raalte vormen de oude buurtschappen die op de dekzandruggen zijn ontstaan. Ook de verschillende landgoederen vormen cultuurhistorische dragers. De buurtschappen en landgoederen hebben door sociaaleconomische ontwikkelingen (onder andere globalisering, netwerk-samenleving) enigszins aan sociale samenhang ingeboet, maar zijn nog steeds van grote betekenis als basis van het landschap van de gemeente Raalte.

In het oude agrarische cultuurlandschap komen nog relatief gave delen voor, zoals kampontginningen en essenlandschappen zoals rond Raalte en Heeten, historische boerderijen (Sallandse boederijtype) onder meer bij Heino, Luttenberg en Heeten, structuren en beplantingen. Het oude cultuurlandschap is door ruilverkaveling en schaalvergroting deels verdwenen. Ook de uitbreiding van de kernen en de aanleg van wegen heeft invloed gehad op het landschap. In het buitengebied van de gemeente Raalte is op diverse plaatsen nog karakteristieke bebouwing aanwezig zoals boerderijcomplexen. Boerderijen zijn karakteristiek voor de gemeente en daarmee vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol.

De streekeigen bebouwing bepaalt in belangrijke mate het beeld van het buitengebied. Door het Oversticht worden de karakteristieke panden in het buitengebied geïnventariseerd: zowel hoofdgebouw (woning/boerderij) als bijgebouwen (stallen).

8.3.2 Ontwikkelingen

Door diverse ontwikkelingen kunnen de cultuurhistorisch waardevolle patronen worden aangetast of worden versterkt. Omdat cultuurhistorische en landschappelijke waarden een nauwe samenhang hebben, wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 8.2.2.

Daarnaast spelen op historische landgoederen ontwikkelingen. Het beheer en onderhoud van landgoederen is een kostbare aangelegenheid en kan niet meer alleen gefinancierd worden uit de oorspronkelijke inkomsten van landgoederen (pacht, houtoogst, en dergelijke). Landgoedeigenaren zijn op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten om het onderhoud van het landgoed te kunnen financieren. Nieuwe (neven)functies binnen de bestaande bebouwing en nieuwbouw kunnen hier mogelijkheden voor bieden.

De nieuwe functies kunnen door hun opbrengsten, bijdragen aan onderhoud en beheer van het landgoed, maar kunnen ook de cultuurhistorische kwaliteiten aantasten, als dit niet op een zorgvuldige wijze gebeurd.

8.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan kan voorwaarden stellen aan ontwikkelingen, zodat waardevolle cultuurhistorische patronen behouden blijven. Ook kan het bestemmingsplan regels stellen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van landgoederen. Deze regels moeten zodanig zijn vormgegeven, dat ze ruimte laten voor (economische) ontwikkeling van het landgoed, maar tegelijkertijd de kwaliteiten ervan voldoende beschermen.

8.4 Archeologie

8.4.1 Huidige situatie en waardering

De gemeenteraad van Raalte heeft in april 2010 de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart met bijbehorend beleid vastgesteld. Bij de keuze voor het archeologisch beleid heeft de gemeente Raalte niet alleen rekening gehouden met de wettelijke verplichting om archeologie op te nemen in het ruimtelijk ordeningsproces, maar ook met de belangen van de inwoners.

De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Raalte duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden (zie afbeelding 8.1). De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  1. 1. hoge archeologische verwachting;
  2. 2. middelhoge archeologische verwachting;
  3. 3. lage archeologische verwachting.

Uit het kaartbeeld blijkt dat het grootste deel van het buitengebied de archeologische verwachtingswaarden laag zijn.

Daarnaast kent de gemeente Raalte 12 terreinen van hoge tot zeer hoge waarde, die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK). Het beleid is gericht op behoud in situ. Indien dit niet mogelijk is, dan geldt altijd een onderzoeksplicht en overleg met de regionaal archeoloog.

Afbeelding 8.1 geeft een beeld van de archeologische verwachtingswaarden en AMK-terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0007.png"

Afbeelding 8.1 Archeologische waarden en verwachtingswaarden

De wijze van bescherming van deze gebieden is in paragraaf 4.4.3 weergegeven.

8.4.2 Ontwikkelingen

In het buitengebied vinden ontwikkelingen plaats die het bodemarchief kunnen aantasten. In feite betreft dit alle ontwikkelingen die de bodem dieper dan 50 cm beroeren. Voorbeelden zijn, diepploegen, aanleg van drainage of leidingen, graven van sloten of het realiseren van funderingen (dieper dan 50 cm) van gebouwen. Ook de aanleg van verhardingen en bebouwing kan het bodemarchief aantasten, omdat na realisatie niet, of tegen relatief hoge kosten, nog onderzoek gedaan kan worden naar het bodemarchief. In de praktijk blijkt overigens dat het gangbare agrarisch grondgebruik en -bewerking normaal plaats kan vinden, omdat deze niet dieper dan 50 cm plaatsvindt.

8.4.3 Conclusie

Om tot een goede afweging te komen tussen het toelaten van ontwikkelingen en behoud van het archeologisch bodemarchief, zullen bepaalde ontwikkelingen die het bodemarchief kunnen schaden, aan een andere afweging worden onderworpen (zie ook paragraaf 4.4.3).

8.5 Conclusie

Op het gebied van landschap, cultuurhistorie en archeologie kent het plangebied vele kwaliteiten. Deze dienen enerzijds behouden en versterkt te worden, anderzijds moeten ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk blijven. Het bestemmingsplan zal daarom voor ontwikkelingen die genoemde kwaliteiten kunnen aantasten, een afwegingsmogelijkheid moeten bieden en randvoorwaarden moeten stellen, zodat een goede balans ontstaat tussen behoud en ontwikkeling.

Hoofdstuk 9 Ecologie

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

9.2 Toetsingskader En Normstelling

Beleid

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

De Nota Ruimte geeft het beleidskader aan voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nb-wet onderscheidt drie soorten gebieden:

  • door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

Vogel- en Habitatrichtlijngebieden

Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan – vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 – goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard2.

Beschermde natuurmonumenten

Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nb-wet de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.

  1. 2. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - bescherming van flora en fauna (b); - veiligheid van het luchtverkeer (c); - volksgezondheid of openbare veiligheid (d).

9.3 Huidige Natuurwaarden

Natuurwaarden zijn vaak gebonden aan de verschillende landschappen. Veel natuurwaarden komen voor in de grote bos- en landgoederengebieden. In het kleinschalige agrarische cultuurlandschap zijn veel verspreide bosjes en landschapselementen aanwezig met hoge natuurwaarden.

9.4 Toetsing

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

In het plangebied liggen verschillende gebieden die deel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het gaat deels om bestaande natuur en deels om nog te realiseren natuur, zoals in afbeelding 3.1 is te zien.

Natuurbeschermingswetgebieden

In het plangebied ligt het Habitatrichtlijngebied Boetelerveld. In de omgeving van het plangebied liggen nog enkele Habitatrichtlijn- en/of Vogelrichtlijngebieden; Sallandse Heuvelrug, Vecht- en Beneden-Reggegebied, Uiterwaarden IJssel en Veluwe (zie afbeelding 3.2 en 3.3). In het plangebied liggen geen beschermde natuurmonumenten.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

Mogelijk heeft de licht beschermde brede wespenorchis groeiplaatsen tussen de laanbeplanting, in de bermen en/of in groenstroken binnen het plangebied. Groeiplaatsen van de licht beschermde zwanenbloem zijn naar verwachting in de sloten aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

In de vochtige graslandvegetaties komen soorten als addertong, dotterbloem, pinksterbloem, moerasviooltje en grote keverorchis (Rode Lijstsoort) voor. De schralere graslandvegetaties worden gekenmerkt door gestreepte witbol, bosaardbei (Rode Lijstsoort), schapezuring en gewone veldbies. Langs watergangen worden soorten als holpijp, cyperzegge, gele lis, waterzuring, echte valeriaan en moeraswalstro aangetroffen. In de watergangen en poelen komen grote lisdodde, grote waterweegbree en cyperzegge voor. Op de zandgronden worden met name struik- en dopheide aangetroffen.

Op de landgoederen en/of natuurgebieden in het plangebied komen zwaarder beschermde en meer bijzondere soorten voor. In het Boetelerveld komen bijvoorbeeld meerdere Rode Lijstsoorten voor, zoals klokjesgentiaan, bruine snavelbies, kleine zonnedauw, moeraswolfsklauw, jeneverbes en – op één plek – beenbreek. In het Kleine Turfgat (onderdeel Boetelerveld), een venachtige laagte die nog geen halve ha groot is, bevindt zich orchideeënrijk blauwgrasland. De soortenrijke vegetatie bevat verder onder meer vleeskleurige orchis, welriekende nachtorchis, gevlekte orchis, alle drie Rode Lijstsoort en melkviooltje en addertong. In het Grote Rietgat (eveneens onderdeel van Boetelerveld) komen onder meer de Rode Lijstsoorten oeverkruid, vlottende bies, stijve moerasweegbree en zwaar beschermde drijvende waterweegbree voor.

Vogels

In het plangebied broeden naar verwachting verschillende vogelsoorten van bos, water en tuin. Met name de landgoedbossen en erfbeplantingen zijn erg belangrijk voor de vogels. In de bossen komen soorten voor als boompieper, geelgors en gekraagde roodstaart. In het plangebied komen ook diverse uilen en roofvogels voor, waaronder bosuil, kerkuil, boomvalk, sperwer, havik en buizerd. De site van www.waarneming.nl laat ook waarnemingen zien van boomklever, boomkruiper, boerenzwaluw, huiszwaluw en tjiftjaf.

De belangrijkste vertegenwoordigers van heidevogels in het gebied zijn boomleeuwerik en roodborsttapuit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0009.png"

Figuur 9.1 Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

(bron: Provincie Overijssel, Omgevingsvisie Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0010.png"

Afbeelding 9.2 Habitatrichtlijngebieden (bron: Natuurloket)

1 = Boetelerveld

2 = Sallandse heuvelrug

3 = Vecht- en Beneden-Reggegebied

4 = Uiterwaarden IJssel

5 = Veluwe

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0011.png"

Afbeelding 9.3 Vogelrichtlijngebieden (bron: Natuurloket)

1 = Sallandse Heuvelrug

2 = Uiterwaarden IJssel

3 = Veluwe

Zoogdieren

In het plangebied zijn naar verwachting algemene, licht beschermde soorten als egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, konijn, haas, hermelijn, steenmarter, wezel, vos en ree aanwezig.

In het plangebied komen tevens vleermuizen voor. In het gebied zijn onder meer waarnemingen van laatvlieger en kleine dwergvleermuis bekend. De vleermuizen gebruiken bebouwing en oudere bomen als vaste verblijfplaatsen. De groenstructuren in het plangebied kunnen tevens onderdeel zijn van vaste vliegroutes en foerageergebieden.

Amfibieën

Algemene, licht beschermde amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad komen naar verwachting voor in het hele plangebied. Deze soorten leven in de watergangen en poelen in het plangebied en gebruiken het plangebied (bebouwing, tuinen, bos- en heidelandschappen etc.) als schuilgelegenheid en winterverblijfplaats.

Reptielen

In het plangebied komt de levendbarende hagedis (Rode Lijst) voor. Deze soort leeft bij voorkeur op enigszins vochtige heide of heide met vennen (zoals in het Boetelerveld) en in structuurrijke weg- en spoorbermen en ruigten.

In het plangebied zijn ook waarnemingen van ringslang en hazelworm bekend. De hazelworm is in het Raalterwoold aangetroffen. De hazelworm heeft een voorkeur voor bossen, bosranden, houtwallen, heide en weg- en spoorbermen.

Vissen

In het plangebied komen naar verwachting de kleine en grote modderkruiper voor. De zwaar beschermde grote modderkruiper kan worden aangetroffen in stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals sloten, vennen, plassen en meanders. De matig beschermde kleine modderkruiper komt in watertypen als sloten, beekjes en meren voor.

Insecten

Met name in de natuurgebieden zijn het bloemrijk grasland, struwelen en bosschages van bijzonder belang voor insecten, waaronder minder algemene tot zeldzame (nacht)vlinder- en loopkeversoorten, zoals de aardbeivlinder (Rode Lijst), kleine ijsvogelvlinder (Rode Lijst), lederloopkever en slakkenroofkever.

Paddenstoelen

In het Boetelerveld groeien de op de Rode Lijst als bedreigd aangemerkte paddenstoelen als vaalrode melkzwam en vergelende russula.

Verwachte ontwikkelingen

De belangrijkste ontwikkelingen die in het kader van dit bestemmingsplan kunnen worden verwacht met betrekking tot natuur, betreffen de verdere realisering van de EHS en agrarische ontwikkelingen, zoals ontwikkelingen die zich in het kader van het Reconstructiebeleid voordoen, maar ook de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor vrijkomende agrarische bebouwing, Rood voor Rood en dergelijke.

Tabel 9.1 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellings- regeling Ffw tabel 1 brede wespenorchis, zwanenbloem en grote kaardenbol

egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, konijn, haas, vos, hermelijn*, wezel* en ree

bruine kikker, middelste groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander
ontheffings- regeling Ffw tabel 2 vleeskleurige orchis*, welriekende nachtorchis*, grote keverorchis*, gevlekte orchis*, jeneverbes*, beenbreek*, klokjesgentiaan* en kleine zonnedauw*

steenmarter
kleine modderkruiper
levendbarende hagedis
tabel 3 bijlage 1 AMvB grote modderkruiper*
hazelworm, ringslang*
bijlage IV HR drijvende waterweegbree*
alle vleermuizen (laatvlieger*)
kamsalamander*, rugstreeppad*, knoflookpad*
vogels cat. 1 t/m 4 boomvalk*, buizerd, havik, kerkuil* en sperwer
cat. 5 boerenzwaluw*, boomklever, boomkruiper, bosuil, gekraagde roodstaart en huiszwaluw*

* Rode Lijstsoorten.

Toetsing

Gebiedsbescherming

De gerealiseerde delen van de EHS worden als natuur bestemd. Nieuw te realiseren natuur wordt via een nadere afweging mogelijk gemaakt.

Overige ontwikkelingen die zich in het plangebied voordoen, mogen de bestaande natuur niet aantasten en de nieuw te realiseren natuur niet onmogelijk maken.

Uit het planMER (Arcadis, december 2009) blijkt dat er zich, als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, geen significante effecten op Natuurbeschermingswetgebieden te verwachten zijn. De Commissie voor de m.e.r. (Cmer) heeft verzocht om aanvullende gegevens. In de aanvulling is een passende beoordeling opgenomen. In het advies van de Cmer (juli 2010) wordt de conclusie uit de passende beoordeling niet onderschreven. De Cmer adviseert een gecontroleerde boekhouding van de beschikbare milieuruimte.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping, nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of ontheffing moet worden aangevraagd op grond van de Ffw. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld. Bij deze toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het volgende.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.

Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Hiervoor is geen standaardperiode, het gaat erom of er een broedgeval is. Verstoring van broedende vogels is verboden. Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts en beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn3. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten4 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soortenzich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.

  • Mogelijk zijn vogels met een vaste nestplaats en zwaar beschermde planten, vleermuizen, vissen, amfibieën en reptielen (tabel 2- en 3-soorten) binnen toekomstige ontwikkelingslocaties aanwezig. Indien voorafgaand aan een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling aan de hand van veldonderzoek vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van deze soorten worden vastgesteld en aangetast worden door deze ontwikkeling, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.

Ter behoud van de ecologische kwaliteiten in het gebied zijn de volgende sectorale beleidslijnen relevant:

  • behoud en bescherming en verbetering van de bestaande natuurgebieden en gebieden met natuurwaarden;
  • behoud van de bijzondere biotopen voor planten, weidevogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en overige soorten;
  • behoud van de goede waterkwaliteit en de afwisselende biotopen is essentieel voor behoud van verschillende soortengroepen (zwaar beschermde soorten) als zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en planten;
  • realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en het op onderdelen versterken hiervan en op verbetering van de ruimtelijke samenhang en de milieukwaliteit;
  • het verbinden van de verschillende gebieden (ook omliggende gebieden in andere gemeenten) vergroot de biodiversiteit.

Conclusie

Met inachtneming van het bovenstaande (bouwstenen voor beleid) en de voorwaarden (onder gebieds- en soortenbescherming) bij toetsing van toekomstige ontwikkelingen, kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de beschermde natuurgebieden en aangewezen habitattypen en -soorten binnen het plangebied.

  1. 3. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - Bescherming van flora en fauna (b); - Veiligheid van het luchtverkeer (c); - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d).
  2. 4. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats is gegaan, zich elders te vestigen.

Hoofdstuk 10 Landbouw

10.1 Inleiding

Het totale grondgebied van de gemeente Raalte bedraagt 17.231 ha. In 2003 was ruim 14.000 ha hiervan in agrarisch gebruik en bijna 1.400 ha als natuur- en bosgebied. Een groot deel van deze landbouwgronden wordt gebruikt als weiland.

Om een goed beeld te krijgen van de agrarische sector is een agrarische enquête uitgezet. De enquête is toegezonden aan de adressen waar een milieuvergunning of melding voor een agrarisch bedrijf van toepassing is. In de enquête is onder meer gevraagd naar de huidige bedrijfsomvang en toekomstplannen. Ook is de mogelijkheid gegeven om een schetsje van een gewenst bouwblok mee te sturen. Van deze mogelijkheid is door veel bedrijven gebruikgemaakt. De enquêtes zijn gebruikt om de bedrijfsomvang in Nge's (Nederlandse grootte-eenheid) te berekenen, en aan de hand daarvan de bouwblokgrootte toe te kennen (zie ook de beleidsuitgangspunten).

Er zijn rond de 1.175 enquêtes verstuurd, waarvan op ongeveer driekwart een reactie is gekomen. De hiernavolgende gegevens zijn gebaseerd op deze ingediende enquêtes: niet alle bedrijven hebben gereageerd. Een aantal agrarische bouwblokken is ambtshalve of naar aanleiding van de inloopbijeenkomsten en consultatieronde alsnog opgenomen of gewijzigd.

Om te voorkomen dat de enquêtegegevens verouderd zouden zijn, is in 2010 de mogelijkheid aan ondernemers geboden om in individuele gesprekken hun huidige situatie en toekomstplannen nader toe te lichten en desgewenst te actualiseren. Hiervan is op grote schaal gebruikgemaakt. De informatie die deze overlegronde heeft opgeleverd, is gelijktijdig met de inspraakprocedure verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

10.2 Huidige Situatie

Type agrarische bedrijven

Rond de 70-75% van de agrarische bedrijven in de gemeente bestaat uit melkrundveehouderijen. De intensieve veehouderij en de paardenhouderij vertegenwoordigen beide rond de 10% van de bedrijven. De overige bedrijven zijn een aantal akkerbouwbedrijven, schapen- en/of geitenhouderijen, tuinbouwbedrijven en boomkwekerijen. Daarnaast komen veel kleine, hobbymatige bedrijfjes voor. Dit zijn afbouwende bedrijven of (opstartende) kleinere bedrijven. Opvallend is de toename van het aantal paarden en kleine (vaak hobbymatige) paardenhouderijen.

Binnen de gemeente zijn nog relatief veel kleine agrarische bedrijven aanwezig (<40 Nge). Het betreft hier veelal afbouwende bedrijven. Daarnaast heeft ruim 40% van de agrarische bedrijven een omvang van meer dan 70 Nge, dit zijn in principe de bedrijven die nu voldoende omvang hebben om op de langere termijn te kunnen blijven voortbestaan. Deze bedrijven hebben voor het overgrote deel ook aangegeven uit te willen breiden in de toekomst. Overigens is dit door onder andere milieuwetgeving of de ligging van het bedrijf (in de lintbebouwing, of naast een burgerwoning) niet altijd mogelijk.

De intensieve veehouderijen zijn over het algemeen ook allemaal grote bedrijven. De kleinere bedrijven zitten vooral in de categorieën paardenhouderij, de boomkwekerijen en schapen- en/of geitenhouderijen.

Nevenactiviteiten

Een landelijke trend is dat agrariërs in toenemende mate andere (niet-agrarische) activiteiten gaan ontplooien; mede als gevolg van marktontwikkelingen en milieuregelgeving. De mogelijkheden een aanvullend inkomen te verwerven, liggen binnen de landbouw zelf zoals het zelf bereiden en verkopen van kaas en andere zuivelproducten. Daarnaast kunnen agrariërs bijvoorbeeld recreatie en toerisme combineren met hun bedrijf.

Uit de enquête blijkt dat in de gemeente Raalte uiteenlopende nevenactiviteiten aanwezig zijn. Agrarische bedrijven richten zich met nevenactiviteiten op de meer traditionele aspecten, zoals bed & breakfast, verhuur van vakantiewoning(en), loonactiviteiten, verbouw en verkoop van streekproducten, koffie- en/of theeschenkerij of caravanstalling (vaak in stallen). Ook is kinderopvang in het buitengebied aanwezig.

10.3 Toekomstige Ontwikkelingen

Allerlei macro-economische en maatschappelijke ontwikkelingen zullen een doorwerking hebben in de landbouwsector en het plangebied. Deze ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot het verminderen van het aantal bedrijven, de toename van de productie per bedrijf en de omschakeling naar andere bedrijfstypen.

Vermindering aantal bedrijven

De extra investering die het landbouwmilieubeleid met zich meebrengt kan leiden tot een afname van het aantal agrarische bedrijven. Ook de ongunstige opvolgingssituatie in de landbouw, schaalvergroting van bedrijven en het beslag op de grond voor niet-agrarische doeleinden, zoals natuurontwikkeling, woningbouw, industrie, sport en recreatie, dragen bij aan de afname van het aantal bedrijven.

Toename productie per bedrijf

De gemiddelde productieomvang (in Nge's) zal naar verwachting toenemen. Deze toename is zowel een gevolg van het verdwijnen van de kleinere bedrijven als van de toename van de productieomvang op de blijvende bedrijven.

Omschakeling bedrijfstypen

In het verleden zijn structuurveranderingen en verminderde bedrijfsresultaten voor een belangrijk deel opgevangen door een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij of een vorm van vleesveehouderij (rundvee of schapen). Deze sectoren bieden echter steeds minder perspectieven. Bovendien wordt een omschakeling in veel gevallen bemoeilijkt door de verscherpte milieuregelgeving. Een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij en vleesveehouderij is dan ook bijna geen reëel perspectief meer, specialisatie is hierbij een noodzaak. Voor een aantal bedrijven is een (gedeeltelijke) omschakeling naar productierichtingen met geen of slechts een lichte vorm van marktordening een perspectief, zoals de vollegrondsgroenteteelt, de teelt van een aantal nieuwe gewassen (bepaalde oliehoudende gewassen, hennep) of de aanleg van productiebos. Daarnaast bestaan regelingen voor tijdelijke en meer permanente braakligging. Ook voor wat betreft het beheer van natuur en landschap door de landbouw en het stimuleren van biologisch en ecologische landbouwvormen zal het beleid worden geïntensiveerd.

In de huidige agrarische sector is eveneens een tendens waar te nemen dat de agrariër, naast de uitoefening van het agrarische bedrijf, nevenfuncties wil ontplooien. Hierbij kan gedacht worden aan recreatieve ontwikkelingen, het opzetten van een zorgboerderij, verkoop van streekproducten en dergelijke. Deze ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de vernieuwing van het platteland.

Nieuwe eisen

Op het gebied van milieu en dierenwelzijn worden steeds nieuwe en zwaardere eisen gesteld. De agrariërs die hun bedrijf voort zetten, zullen aan deze eisen moeten voldoen. Dat betekent dat agrariërs moeten blijven investeren. Bovendien betekent dit vaak dat hiervoor meer ruimte nodig is (bijvoorbeeld voor stalsystemen voor de vereiste ruimte per dier).

Ook stellen gemeente en provincie eisen aan de kwaliteit van het landschap bij nieuwe ontwikkelingen. Extra ontwikkelingsruimte dient gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering van de leefomgeving. Dit kan door een vereiste van landschappelijke inpassing of door eisen te stellen aan de inrichting van het erf.

Toekomstplannen

Specifiek voor Raalte is door de meeste respondenten van enquête en individueel overleg aangegeven wat hun toekomstplannen zijn. Het overgrote deel wil verder uitbreiden in de toekomst. Overigens is het de vraag of al deze bedrijven kunnen uitbreiden. Een deel zal dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt niet kunnen (ligging nabij burgerwoningen). Een klein deel denkt erover om over te schakelen naar een andere bedrijfstak binnen de landbouw, een nevenactiviteit verder uit te bouwen (vooral recreatie wordt genoemd) of denkt aan afbouwen en stoppen (eventueel in combinatie met de Rood voor Rood-regeling).

10.4 Conclusie

In het bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de ontwikkelingen in de landbouw. Enerzijds moeten agrarische bedrijven voldoende ontwikkelings- mogelijkheden worden geboden, om te kunnen voldoen aan de eisen die markt en maatschappij aan een modern landbouwbedrijf stellen, zoals modernisering, schaalvergroting, verbreding en anderzijds om te kunnen voldoen aan eisen van dierenwelzijn en milieu.

Bedrijfstakken als intensieve veehouderij, glastuinbouw, fruit- en sierteelt stellen specifieke eisen aan hun omgeving. Gezien de kwaliteiten van het buitengebied, worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijfstakken gekoppeld aan een zonering en nadere afwegingsmechanismen (zie hoofdstuk 5).

Daarnaast zal het bestemmingsplan een antwoord moeten geven op de trend van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.

Hoofdstuk 11 Recreatie En Toerisme

11.1 Inleiding

Door het afwisselende landschap met kleinschalige akkers en weilanden, bosjes, weteringen en karakteristieke bebouwing en de ligging nabij stedelijke gebieden (Raalte, maar ook Zwolle en Deventer), wordt er veel gerecreëerd in het buitengebied van Raalte. Deze paragraaf gaat in op de recreatieve voorzieningen in het buitengebied van de gemeente Raalte. Onderscheid kan worden gemaakt in verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve voorzieningen.

11.2 Huidige Situatie

Verblijfsrecreatie

In de gemeente Raalte zijn enkele grote verblijfsrecreatieve parken aanwezig, zoals vakantiepark De Sallandshoeve, recreatiepark De Luttenberg, Landgoed Old Heino en recreatieoord Krieghuusbelten. Daarnaast zijn er in het buitengebied diverse (mini)campings aanwezig. Ook wordt er op diverse plaatsen 'bed & breakfast' en 'boerderijkamers' aangeboden.

Dagrecreatie

In het buitengebied van de gemeente Raalte zijn enkele dagrecreatieve voorzieningen zoals kinderboerderijen en speeltuinen. Ook worden op diverse locaties sport- en spelactiviteiten, excursies en dergelijke aangeboden.

Door het plangebied loopt verder een aantal wandel-, kano- en fietsroutes. De wegen en paden lenen zich verder prima voor 'spontane' routes en rondjes.

Voor beide vormen van recreatie geldt dat het aantrekkelijke landschap het belangrijkste 'kapitaal' van de recreatieondernemer is. Als dat wordt aangetast, verliest het gebied een belangrijk deel van haar aantrekkelijkheid voor de recreant.

Recreatiewoningen

In de gemeente Raalte staan een groot aantal recreatiewoningen. Naast enkele verspreid liggende woningen zijn er ook enkele clusters van recreatiewoningen met name gelegen op Parc Salland in Heeten, binnen het gebied de Stoevinghe in Heino en aan de Twentseweg en Lemelerveldseweg in Heino. Voor alle recreatiewoningen geldt dat permanente bewoning is verboden. Voor de 89 recreatiewoningen waar in het verleden een objectgebonden recht tot permanente bewoning is toegekend wordt de bestemming Wonen opgenomen. Middels een maatvoeringaanduiding wordt de maximale inhoud beperkt tot 350 m³.

11.3 Ontwikkelingen

De vraag naar recreatiemogelijkheden in het buitengebied groeit nog steeds. De groei is niet zozeer kwantitatief, maar kwalitatief en gericht op een grotere verscheidenheid in het aanbod. Met name de mogelijkheden die verbrede landbouw biedt, is een goed voorbeeld van inspelen op de vraag naar diversiteit in het aanbod.

De vraag naar kwaliteit hangt overigens nauw samen met een groter ruimtebeslag. Met name in de verblijfsrecreatie is dat duidelijk zichtbaar; de eisen die de moderne recreant stelt aan verblijfsrecreatieve voorzieningen worden groter, wat terug te zien is in grotere oppervlakten voor recreatiewoningen, kampeerplaatsen en dergelijke.

Een verdere intensivering van de recreatie kan landschappelijke aantasting tot gevolg hebben. Dit speelt met name als bebouwing niet goed wordt ingepast of als door ontwikkelingen de recreatiedruk op bepaalde gebieden te groot wordt.

11.4 Conclusie

Het bestemmingsplan moet mogelijkheden bieden voor vergroting van de kwaliteit en diversiteit in het aanbod aan recreatieve voorzieningen. Dit kan door bestaande recreatiebedrijven meer mogelijkheden te bieden en door nieuwe mogelijkheden te creëren bij niet-recreatiebedrijven (verbrede landbouw, recreatie bij voormalige agrarische bedrijven en landgoederen en dergelijke).

Tegelijkertijd zal het bestemmingsplan regels moeten stellen aan recreatieve ontwikkelingen om zorg te dragen voor behoud van het aantrekkelijke recreatielandschap. Tussen ontwikkelingen en behoud moet het bestemmingsplan de juiste balans vinden.

Hoofdstuk 12 Verkeer, Infrastructuur En Verkeerslawaai

12.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de huidige verkeerssituatie globaal beschreven. Daarnaast is aandacht geschonken aan het toetsingskader en de normstelling en aan ontwikkelingen die op het gebied van verkeer en infrastructuur in het plangebied te verwachten zijn.

12.2 Verkeer En Infrastructuur

12.2.1 Huidige verkeersontsluiting en infrastructuur

Het plangebied wordt doorsneden door enkele doorgaande wegen. De N35 zorgt voor de oost-westverbinding, richting Zwolle en Almelo/Enschede. De N756 (Wijheseweg) verbindt Raalte met Wijhe. De noord-zuidverbindingen worden gevormd door de N348 (Nieuwe Deventerweg/Raalterweg) tussen Deventer en Ommen en de N332 (Holterweg) richting Holten. Eveneens zijn er diverse lokale wegen, ontsluitingswegen en zandpaden in het buitengebied van Raalte aanwezig. Daarnaast liggen er enkele voet- en fietspaden in het buitengebied.

Door de gemeente loopt de spoorlijn Zwolle-Enschede. Binnen de gemeente is in de kernen Heino en Raalte een station aanwezig.

Ook het Overijssels Kanaal loopt door het plangebied. Het kanaal verbindt Deventer en de IJssel met Raalte en Lemelerveld, maar heeft nu zijn functie verloren.

12.2.2 Nutsvoorzieningen

Binnen het plangebied ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. Op de relatie tussen deze leidingen en dit bestemmingsplan is in de paragraaf externe veiligheid ingegaan.

Ook loopt door het plangebied een 110 kV-hoogspanningsverbinding. Voor deze verbinding geldt een belemmeringenstrook van 22 m aan weerszijden. De hoogspanningsverbinding wordt opgenomen op de plankaart. Rondom deze verbinding dient rekening te worden gehouden met een magneetveldzone (de zogenaamde 0,4 microtesla zone) van 50 m aan weerszijde van de hoogspanningsverbinding. Vanuit het Rijk wordt aangeraden om binnen deze zone geen nieuwe functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen, te realiseren. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is en niet (direct) voorziet in de ontwikkeling van dergelijke functies, vormt de hoogspanningsverbinding geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

12.2.3 Laagvliegroute en straalpaden

In het plangebied is een militaire laagvliegroute aanwezig. Onder de laagvliegroute mogen geen obstakels hoger dan 40 m gebouwd worden. In het bestemmingsplan worden geen bouwwerken hoger dan 40 m mogelijk gemaakt. Om die reden is het niet noodzakelijk de laagvliegroute op de verbeelding en in de regels op te nemen.

Ook liggen binnen het plangebied verschillende straalpaden. Ook hiervoor geldt dat bebouwing die wordt mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan veel lager is dan de maximale bouwhoogtes ter hoogte van de straalpaden.

12.2.4 Ontwikkelingen

Nieuwe ontwikkelingen zijn niet gepland. Een verbreding van de N35 is een mogelijk toekomstige ontwikkeling, maar is nog te onzeker om rekening mee te houden in dit bestemmingsplan.

In het plangebied komt een aantal onverharde wegen voor, die een landschappelijke of cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen. Door gebruikers bestaat de neiging deze wegen te verharden met puin, zodat de berijdbaarheid van deze wegen gedurende het jaar kan worden verbeterd.

12.2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan houdt geen rekening met de aanleg van nieuwe infrastructuur.

Wel kan het bestemmingsplan bescherming bieden aan cultuurhistorisch waardevolle (onverharde) wegen. Deze wegen zijn bestemd als Verkeer - Onverhard. Verharding van deze wegen mag alleen plaatsvinden nadat een afweging, gevolgd door een bestemmingswijziging, heeft plaatsgevonden.

De binnen het plangebied aanwezige leidingen en hoogspanningsverbinding dienen te worden (met belemmeringenstrook) opgenomen op de verbeelding en in de regels. De aanwezige nutsvoorzieningen, laagvliegroute en straalpaden vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

12.3 Verkeerslawaai

12.3.1 Wet geluidhinder en normstelling

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar geluidsbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden. Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3, kan dit onderzoek achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woning of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

12.3.2 Ontwikkelingen

In de toekomst worden mogelijk nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd, zoals bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven of 2e woningen in karakteristieke panden.

12.3.3 Conclusie

Aangezien het bestemmingsplan rechtens geen nieuwbouw van woningen toelaat, kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven. Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuw en/of herbouw van woningen is, omdat de plaats en de situering niet bekend is, een oplossing gezocht in een bepaling die een koppeling legt tussen het bestemmingsplan en de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 13 Milieu

13.1 Inleiding

Hoewel de ruimtelijke ordening en het milieubeleid zich met dezelfde omgeving bezig houden, is de wettelijke basis verschillend. Het belangrijkste kader voor het milieubeleid is de Wet milieubeheer. Voor de ruimtelijke ordening is dat de Wet op de ruimtelijke ordening. Echter, omdat beide beleidsvelden zich met dezelfde omgeving bezighouden mag van wederzijds negeren geen sprake zijn. Zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau laat het omgevingsbeleid een integratie van de twee beleidsvelden zien (onder meer via de nieuwe omgevingsvergunning). Het bestemmingsplan mag ook geen belemmering zijn voor de uitvoering van het milieubeleid. Waar mogelijk versterkt het bestemmingsplan het instrumentarium uit het milieuspoor. Zo zijn in het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige hinderzones opgenomen, om te voorkomen dat vanuit het oogpunt van milieubeheer onaanvaardbare situaties ontstaan. Het bestemmingsplan kan niet in de plaats treden van milieubeleid. Het wettelijke kader is daar niet op toegesneden en het kan leiden tot een stelsel van dubbele of elkaar overlappende regelgeving. Hierdoor kan het milieubeleid op een hinderlijke wijze worden doorkruist, waardoor de rechtszekerheid wordt geschaad.

Milieuhygiënische uitvoerbaarheid

Op verschillende plaatsen in de planregels wordt gesteld dat geen medewerking wordt verleend aan een bepaald initiatief wanneer de 'milieuhygiënische uitvoerbaarheid' niet is aangetoond. Dat wil zeggen dat de gemeente pas medewerking verleent aan de ruimtelijk relevante ontwikkeling als daardoor geen onaanvaardbare milieusituatie ontstaat.

De milieuhygiënische situatie wordt in een dergelijke situatie beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en de bestaande milieukwaliteit.

Om nu zoveel mogelijk inzicht te geven in milieuaspecten die bij de beoordeling van aanvragen en initiatieven een rol spelen, worden in deze paragraaf de belangrijkste milieuregelingen die met de ruimtelijke ordening samenhangen op een rij gezet. Dit biedt een goed overzicht van de doorwerking van het milieubeleid in het ruimtelijk beleid. Opgemerkt wordt dat ook reeds bij de behandeling van de beleidsuitgangspunten per sector het nodige is gezegd over de afstemming ruimtelijke ordening en milieubeleid.

Daarnaast komt de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieuregelgeving ook tot stand door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling voorziet in de bundeling van verschillende vergunningen in één omgevingsvergunning. De inhoudelijk afstemming tussen deze gebundelde vergunningen is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

13.2 Planmer

Het voorliggende bestemmingsplan is planMER-plichtig, omdat het plan het kader vormt voor toekomstige mer-(beoordelings)plichtige besluiten. De planMER en bijbehorende aanvulling is opgenomen in twee afzonderlijke documenten welke een bijlage vormen bij het bestemmingsplan. Het MER (Milieu Effect Rapportage) is geschreven om het milieu als volwaardig onderdeel in de besluitvorming over de actualisatie van de bestemmingsplannen mee te nemen. Het toetst de ontwikkelingen die de bestemmingsplannen mogelijk maken aan mogelijke milieueffecten. Het rapport heeft tegelijk met de voorontwerpbestemmingsplannen ter inzage gelegen. De Commissie voor de m.e.r. (Cmer) heeft gedurende de terinzageperiode gereageerd op het planMER en er is op verzoek een aanvulling op het planMER gemaakt. De Cmer heeft op 10 juli 2010 haar toetsingsadvies uitgebracht. De conclusies uit het planMER voor het bestemmingsplan komen in deze paragraaf aan de orde.

Alternatieven en scenario's

In de planMER is een aantal alternatieven onderzocht:

  • referentiesituatie (huidige situatie + autonome ontwikkelingen);
  • alternatief verspreiden LOG's;
  • alternatief concentreren LOG's.

Daarnaast is een aantal scenario's onderzocht:

  • scenario 20% groei van de veestapel in het buitengebied en scenario 0% groei;
  • scenario rundvee en ammoniak (10% groei rundveebedrijven).

Voor alle relevante aspecten (natuur, geur, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, landschap en cultuurhistorie, archeologie, bodem en water) zijn in de planMER de effecten beschreven en de alternatieven en scenario's met elkaar vergeleken.

Resultaten

Natuur

Alle alternatieven leveren een verlaging op van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige situatie en de referentiesituatie. Dit komt met name door de invoering van AMvB Huisvesting. Dit leidt vanuit Natura 2000 voor alle alternatieven tot een positieve beoordeling. Geringe wijzigingen in agrarische grondwaterwinningen zullen nauwelijks merkbaar zijn. Dat betekent dat er door het voorziene nieuwe bestemmingsplan geen effecten zijn te verwachten op de instandhoudingsdoelen voor Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten. Dit geldt ook voor de EHS. Over het effect op soorten is op het niveau van dit bestemmingsplan nog niet veel te zeggen, omdat exacte bouwlocaties niet bekend zijn. Bij nadere concretisering van de plannen is het van belang een soorteninventarisatie uit te voeren.

Geur

De verschillen tussen de referentiesituatie en de twee alternatieven met 0% groei zijn zo klein dat deze niet te duiden zijn. Zowel de alternatieven als de scenario's met 20% groei zijn neutraal beoordeeld.

Geluid

In het merendeel van de LOG-visies liggen de nieuwvestigingslocaties minimaal op 100 m van omliggende bouwblokken, buiten de hinderafstand van geur. Vanwege het beperkte aantal extra vrachtwagen- en personenverkeersbewegingen per dag over een relatief groot gebied is de toename van de geluidsbelasting door aan- en afrijdend verkeer beperkt. De alternatieven zijn wat geluidshinder betreft niet onderscheidend.

Verkeer

De alternatieven hebben zonder groei van de productieomvang (0%) geen effect op de verkeersafwikkeling of -veiligheid. Aangezien de groei van de productieomvang met 20% een relatief kleine toename betreft, levert dit naar verwachting geen problemen op. Als bedrijven verspreid zijn over het gebied, is het minder makkelijker om verkeersveiligheidsmaatregelen te nemen. Het alternatief Verspreiden is daardoor licht negatief beoordeeld.

Luchtkwaliteit

De achtergrondconcentratie voor fijn stof en stikstofdioxide ligt onder de grenswaarde. De 20% groei van IV-bedrijven in beide scenario's en de mogelijkheid tot nieuwvestiging van 16 bedrijven in de LOG's, leiden tot relatief weinig extra emissie. Het transport van en naar de bedrijven heeft geen relevant effect op de luchtkwaliteit bij de verschillende alternatieven. Gezien de globale en kwalitatieve beoordelingsmethode voor landschap, valt 20% extra groei van de intensieve veehouderij weg binnen de nauwkeurigheid van de beoordeling die voor landschap mogelijk is. Het is daarom niet betekenis vol om de scenario's apart te beoordelen voor landschap en cultuurhistorie.

Landschap en cultuurhistorie

In het alternatief Verspreiden zal dankzij de beperktere groei, het 'opnamevermogen' van het landschap en de spreiding van nieuwe bebouwing slechts beperkte beïnvloeding plaatsvinden. In het alternatief Concentreren LOG's zullen diverse gebieden door het op korte afstand van elkaar voorkomen van uitbreiding behoorlijk beïnvloed kunnen worden in karakter en openheid. Het effect op het karakter en de herkenbaarheid van geomorfologische patronen door nieuwe bebouwing is verwaarloosbaar en bovendien niet onderscheidend.

Archeologie

Uitbreiding van bestaande locaties of ontwikkelingen van nieuwe locaties zal gepaard gaan met bodem verstorende activiteiten, zowel binnen als buiten de LOG's. Daar zijn diverse gebieden met hoge archeologische waarden. Bij beide alternatieven is de kans op negatieve effecten op archeologische waarden aanwezig. Concrete effecten zijn afhankelijk van de daadwerkelijk locaties van uitbreiding en/of nieuwvestiging.

Water

Omdat er waterneutraal (inclusief vloeistofdichte vloeren) wordt gebouwd is het aspect water niet onderscheidend voor de locatiekeuze van de bouwblokken voor her- en nieuwvestiging. Er treden voor dit aspect geen milieueffecten op.

Hieronder volgt een korte toelichting op het advies van de Cmer en hoe dit in het bestemmingsplan wordt verwerkt.

In de aanvulling worden de ontwikkelingen van de dieraantallen over de jaren inzichtelijk gemaakt. Ook worden opnieuw conclusies getrokken over de effecten op de Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel. Bij deze conclusies worden de alternatieven vergeleken met de huidige, vergunde situatie (vergunde dieraantallen). Uit de Natuurbeschermingswet volgt echter dat moet worden vergeleken met de feitelijke situatie (werkelijke dieraantallen). In dat geval kan bij alle alternatieven de stikstofdepositie toenemen ten opzichte van deze referentie. Aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel als gevolg van het voornemen is daarmee niet uitgesloten.

De aanvulling geeft ook nadere toelichting op het aandeel rundveehouderij, de AMvB Huisvesting, enkele berekeningen en mogelijke mitigerende maatregelen voor landschap. Deze punten zijn voldoende beschreven in de aanvulling. Wel heeft de Cmer hierbij nog de volgende aandachtspunten: voor de rundveehouderij is niet gekeken naar mogelijkheden om stikstofdeposities op Natura 2000-gebieden te verminderen via concentratie van rundveehouderijbedrijven.

In het MER en de aanvulling is gekozen om de milieuruimte die ontstaat na uitvoering van het besluit Huisvesting volledig in te zetten voor nieuwe ontwikkelingen. De Cmer constateert dat het – recente – provinciale beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen beperkingen oplegt aan de wijze waarop de ruimte vanuit de implementatie van de AMvB Huisvesting voor groei van intensieve veehouderijen kan worden gerealiseerd.

Daarnaast is de AMvB Huisvesting pas aan het einde van de planperiode volledig geïmplementeerd. De Cmer adviseert de uitgeefbare milieuruimte goed te motiveren door bijvoorbeeld een gecontroleerde boekhouding van beschikbare milieuruimte.

Advies Cmer

De Cmer is van oordeel dat de essentiële informatie voor besluitvorming over het bestemmingsplan in het MER en de aanvulling tezamen aanwezig is. De Cmer onderschrijft echter de conclusie uit de passende beoordeling niet. De Cmer spreekt van een positief kritisch advies, waarbij in de planvorming rekening gehouden moet worden met de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van milieuwetgeving.

In de aanvulling van het planMER worden de ontwikkelingen van de dieraantallen over de jaren inzichtelijk gemaakt. Ook worden opnieuw conclusies getrokken over de effecten op Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel. Bij deze conclusies worden de alternatieven vergeleken met de huidige, vergunde situatie (vergunde dieraantallen). Uit de Natuurbeschermingswet volgt echter dat moet worden vergeleken met de feitelijke situatie (werkelijke dieraantallen). In dat geval kan bij alle alternatieven de stikstofdepositie toenemen ten opzichte van deze referentie. Aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden Boetelerveld en Uiterwaarden IJssel als gevolg van het voornemen is daarmee niet uitgesloten. De Cmer adviseert ten behoeve van de uitwerking van de bestemmingsplannen daarom de toekomstige doorvertaling van de nog vast te stellen milieuwetgeving nauwgezet te volgen.

In het MER en de aanvulling is gekozen om de milieuruimte die ontstaat na uitvoering van het Besluit Huisvesting volledig in te zetten voor nieuwe ontwikkelingen. De Cmer constateert dat het – recente – provinciale beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen beperkingen oplegt aan de wijze waarop de ruimte vanuit de implementatie van de AMvB Huisvesting voor groei van intensieve veehouderijen kan worden gerealiseerd. Daarnaast is de AMvB Huisvesting pas aan het einde van de planperiode volledig geïmplementeerd. De Cmer adviseert de uitgeefbare milieuruimte goed te motiveren door bijvoorbeeld een gecontroleerde boekhouding van beschikbare milieuruimte.

De aanvulling heeft niet ter visie gelegen. De Commissie adviseert de aanvulling zo spoedig mogelijk openbaar te maken, bijvoorbeeld in de volgende stap in het besluitvormingsproces.

Conclusie planMER

In de planMER wordt geconcludeerd dat op basis van de bevindingen kan worden gesteld dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven vooral wordt bepaald door natuur- en milieuwetgeving (met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wet geurhinder en veehouderij).

Verschillen tussen de alternatieven zijn relatief klein. Het aspect landschap leidt tot een negatieve beoordeling voor het alternatief Concentreren LOG's. De aspecten verkeer en geur daarentegen zijn juist negatiever beoordeeld voor het alternatief Verspreiden. De scenario's met 20% groei worden met name buiten de bebouwde kom negatiever beoordeeld op het aspect geur. Dit betekent dat het scenario met nulgroei met zeer weinig verschil toch als net iets positiever kan worden onderscheiden.

Een groot deel van de afname aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door de AMvB Huisvesting. Bedrijven zijn wettelijk verplicht om in de planperiode te voldoen aan strengere emissie-eisen. Daarenboven zorgen beide alternatieven, vooral door de ontwikkelingen in de markt, voor een extra afname aan ammoniak op Natura 2000-gebieden. Echter, het aandeel vanuit Salland op de achtergronddepositie lost het probleem van overbelasting niet op. Het scenario rundvee en ammoniak laat zien dat een deel van de huidige depositie op Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door stalemissies van melkveehouderijen (ongeveer 50%).

Conclusies uit het advies Cmer

Nadat het MER is gepubliceerd, heeft de provincie Overijssel een provinciaal beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen vastgesteld, wat nog verwerkt zal worden tot een provinciale verordening. Dit beleid is kaderstellend voor de vergunningverlening op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. De maatregelen die worden beschreven in dit beleidskader leiden in elk Natura 2000-gebied tot een gegarandeerde vermindering van de stikstofdepositie van veehouderijen met een direct effect op Natura 2000-gebieden.

Daarnaast is met het van kracht worden van de Wabo per 1-10-2010 er een wettelijke koppeling gelegd tussen de verschillende beleidsvelden. Zo zal voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een uitbreiding van een veehouderij een Verklaring Van Geen Bedenkingen moeten worden afgegeven door het bevoegd gezag Nb-wet 1998 (provincie Overijssel).

Via deze sporen zal de gewenste daling van stikstofdepositie op kwetsbare natuur bewerkstelligd worden en biedt daarmee ruimte voor ontwikkeling van deze veehouderijbedrijven.

De ontwikkelingen bij de aanpak van stikstofdepositie staan niet stil. Er wordt op landelijk en provinciaal niveau gewerkt aan een nieuw toetsingskader voor stikstof in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De landelijke Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) beschouwt, naast landbouw, ook de invloed van verkeer en industrie.

De provincie Overijssel ontwikkelt een depositiebank waarbij de gemeenten zich aansluiten. Deze depositiebank gaat uit van vergunde dieraantallen, waarvoor de individuele gemeenten hun vergunningbestanden hebben aangeleverd. Er worden afspraken gemaakt hoe dit periodiek te updaten en te monitoren.

13.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van deze bepalingen gelden grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 13.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 13.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 48 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 75 µg/m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Huidige situatie

In de huidige situatie liggen de jaargemiddelde achtergrondconcentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden. Ook langs maatgevende wegen wordt aan de grenswaarden voldaan. Zo bedraagt in 2011 de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide langs de N348, een maatgevende weg die door de gemeente Raalte loopt, 18,8 µg/m³. In datzelfde jaar bedraagt de jaargemiddelde concentratie fijn stof hier 24 µg/m³.

Bijdrage bestemmingsplan

Hierboven is aangegeven wanneer een bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het bestemmingsplan voor het buitengebied van Raalte is consoliderend van aard en voorziet dus niet in dergelijke ontwikkelingen.

Uit het planMER blijkt dat de Landbouwontwikkelingsgebieden geen relevant effect op de luchtkwaliteit hebben. Overschrijdingen van de grenswaarden als gevolg van activiteiten bij de veehouderijen zullen niet optreden. Er zal namelijk geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer worden afgegeven als de normen voor stikstofdioxide of fijn stof worden overschreden. Een aanvraag voor een nieuwe stal of uitbreiding van een bestaande stal moet dus altijd voldoen aan de grenswaarden.

Conclusie

De vaststelling van dit bestemmingsplan zal niet tot overschrijdingen van bovengenoemde grenswaarden leiden. Ter plaatse van het plangebied is wat betreft het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

13.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Aangezien het bestemmingsplan Buitengebied een plan is dat strekt ter actualisatie van een bestaande regeling, geldt voor een dergelijk plan een uitzondering op de algemene regel dat voor elk plan een bodemonderzoek verricht moet worden. De nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan indirect biedt zijn immers gering. Bovendien is nog niet bekend of van de mogelijkheden gebruikgemaakt gaat worden. Als dit laatste al gebeurt, dan is nog onbekend welke locaties het betreft. Op het moment dat van een bouwmogelijkheid gebruik wordt gemaakt moet aangetoond worden dat de locatie geschikt is voor de beoogde functie. Geconcludeerd wordt daarom dat het aspect bodemkwaliteit de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

13.5 Externe Veiligheid

13.5.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting, buisleiding of langs een vervoersas. Het GR geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het GR is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde. Verder kent de regelgeving op het gebied van externe veiligheidsrisico's de begrippen kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten, en geprojecteerd (beperkt) kwetsbare objecten. Om de verblijfplaats van mensen te toetsen in relatie tot de normstelling worden bouwwerken, hierbij objecten genoemd, ingedeeld in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Grofweg komt het onderscheid erop neer dat in kwetsbare objecten doorgaans grotere aantallen mensen aanwezig zijn en/of met een lage zelfredzaamheid zoals kinderen. In beperkt kwetsbare objecten zijn doorgaans minder mensen aanwezig en die mensen beschikken over een goede zelfredzaamheid. Kwetsbare objecten mogen niet binnen een 10-6 PR-contour aanwezig zijn. Beperkt kwetsbare objecten mogen dat wel. Het begrip geprojecteerd betekent in deze dat het bestemmingsplan de vestiging van het object toelaat. Het is dan nog niet fysiek gerealiseerd.

Voor de verschillende typen risicobronnen is regelgeving vastgesteld. Voor bedrijven en installaties is de normstelling vastgesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen Wet milieubeheer, voor hogedruk aardgasbuisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen, voor transportassen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Deze regelgeving wordt hier toegelicht.

Besluit externe veiligheid inrichtingen Wet milieubeheer

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.

Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd waren de volgende circulaires van toepassing:

  • de circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984);
  • de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

Op grond van de circulaires golden voor nieuw te bouwen objecten toetsings- en bebouwingsafstanden. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen milieubeheer is inmiddels van kracht (Staatsblad 2010, nr. 686). Deze AMvB treedt is per 1 januari 2011 in werking getreden en sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de huidige toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het PR en een afstand voor het invloedsgebied van het GR. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert met deze nieuwe normstelling rekening te houden.

Circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'

In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

In 2012 zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi.

13.5.2 Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om de verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Raalte extern veiligheidsbeleid geformuleerd in het rapport 'Externe Veiligheid, Hoe veilig wil de gemeente Raalte zijn?' (2007).

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het externe veiligheidsbeleid in acht, zoals dat in de rapportage is beschreven.

De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij:

  • de externe veiligheid risico's binnen de gemeente goed in beeld zijn gebracht en ambtenaren en bestuurders zich bewust zijn van de aanwezige risico's;
  • een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor externe veiligheid;
  • door middel van beleidsuitvoering en handhaving wordt gezorgd voor de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van bestaande en toekomstige EV risico's;
  • communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico's en de te volgen gedragsrichtlijn ingeval bij een calamiteit.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

In het gemeentelijk ev-beleid zijn ambities weergegeven voor een drietal gebiedstypen: woonomgeving, industrieterreinen en landelijk gebied. Onderhavig plan gaat over landelijk gebied. Hier gelden de volgende ambities.

Ambitie PR

  • Binnen een bestaande PR 10-6-contour wil de gemeente de mogelijkheid houden om af te wijken van de richtwaarde van het PR en nieuwe beperkt kwetsbare objecten gemotiveerd toe te staan. De gemeente wil de schaarse ruimte graag zo optimaal mogelijk benutten. De afwijking van de richtwaarde zal gemotiveerd worden door in te gaan op:
    1. 1. het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan het risico;
    2. 2. het ontbreken van geschikte alternatieve locaties voor het risico;
    3. 3. de mate van zelfredzaamheid van de blootgestelde personen.
  • In nieuwe situaties dienen de PR 10-6-contouren binnen de inrichtingsgrenzen van risicovolle inrichtingen te blijven. Uitzondering op deze regel betreft situaties waarin de PR 10-6-contour door het stimuleren van bronmaatregelen gereduceerd is en daarna uitsluitend een gebied inneemt buiten de inrichtingsgrens waarbinnen nu en in de toekomst geen (beperkt) kwetsbare objecten gevestigd zullen worden.

Ambitie GR

  • Een toename van het GR wordt geaccepteerd, mits invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het GR zoals opgenomen in het Bevi.
  • Het invloedsgebied van een risicobron dat geldt voor het bepalen van het GR mag niet over woongebieden vallen.
  • De oriënterende waarde voor het GR wordt in nieuwe situaties als grenswaarde beschouwd.

13.5.3 Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied is een aantal risicobronnen aanwezig. Rond deze bronnen geldt een PR-contour van 10-6. In deze zones zijn op grond van het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. De risicocontouren van de verschillende bronnen zijn niet op de plankaart overgenomen, omdat rond de betreffende bedrijven geen kwetsbare objecten kunnen worden toegevoegd. Er kunnen derhalve op grond van het bestemmingsplan geen saneringssituaties ontstaan. In de navolgende paragrafen is de verantwoording per risicobron in het buitengebied beschreven.

Lpg-stations Heinoseweg 1, Weidelaan 2, Nieuwe Deventerweg 5a en Spanjaardsdijk 7

De stations betreffen brandstoffenverkooppunten met lpg voor het wegverkeer. Lpg wordt opgeslagen in een ondergrondse opslagtank. De jaardoorzetten van de tankstations zijn voor lpg door middel van een beperking in de omgevingsvergunning begrensd tot maximaal:

  • Heinoseweg 1 (Tinq): 500 m³;
  • Weidelaan 2 (Texaco): 500 m³;
  • Nieuwe Deventerweg 5a (Texaco): 1.000 m³;
  • Spanjaarsdijk 7 (Wichink): 1.500 m³.

Plaatsgebonden risico

Begrenzing van de doorzet levert voor de tankstations een 10-6 plaatsgebonden risicocontour op van 45 m vanuit het vulpunt van de ondergrondse tank. Daarnaast bezit de ondergrondse tank een risicocontour van 25 m. Ook de lpg afleverzuilen beschikken over een risicocontour met een afmeting van 15 m. Binnen de contouren bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten, uitgezonderd de objecten die bij de stations horen.

Het bestemmingsplan laat ook geen vestiging van beperkt kwetsbare objecten van derden toe binnen de contouren.

Groepsrisico

Er bevinden zich enkele woningen binnen het invloedsgebied van de tankstations. Voor deze tankstations bedraagt het invloedsgebied voor het GR 150 m. Momenteel is de bebouwingsdichtheid en daardoor ook de personendichtheid in deze invloedsgebieden laag. Het GR is laag. Het GR is eerder bepaald door middel van de lpg-rekentool. Uit de berekeningen blijkt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan niet toenemen.

Bestrijdbaarheid

Het bepalende scenario is explosie van een tankauto die door brand verhit wordt. Voor wat betreft bestrijding wordt de tankauto gekoeld. Wat betreft bluswater en koelwater is er naast de brandkranen in de omgeving er niet direct secundair bluswater aanwezig. Dat moet over grotere afstand aangevoerd worden. De Veiligheidsregio IJsseland adviseert om, in overleg met de gemeentelijke brandweer en de tankstationbeheerder, te controleren of tijdig kan worden voldaan aan de koelwatercapaciteit van 2.000 liter per minuut. Als dat niet het geval is dient de bluswatercapaciteit te worden uitgebreid.

Bereikbaarheid

De locaties zijn goed en vanuit verschillende windrichtingen bereikbaar voor de hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

Van de enkele woningen rondom de locatie bezitten de bewoners een gemiddelde zelfredzaamheid. Er bevinden zich geen bestemmingen met een lage zelfredzaamheid binnen de invloedsgebieden. Er kan in meerdere richtingen van de risicobron af worden gevlucht.

Verantwoording van het GR

Binnen de PR 10-6-contouren liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten van derden. Het aantal objecten binnen het invloedsgebied voor het GR is beperkt. Het GR is derhalve laag. De locaties zijn goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het ontvluchten van de omgeving kan in alle richtingen tot een voldoende afstand. Voor wat betreft externe veiligheid is er sprake van een acceptabele situatie. De gemeente zal met de brandweer in overleg treden over de bluswatercapaciteit ter plaatse.

Opslag propaan

In het plangebied liggen verschillende propaantanks bij agrarische bedrijven of kampeerterreinen. Het betreft tanks van een beperkte omvang die niet onder het Bevi vallen. Voor dergelijke tanks geldt geen PR 10-6-contour. Wel gelden op grond van artikel 3.28 van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer veiligheidsafstanden. Deze afstanden liggen in de regel niet buiten de perceelsgrens. Voor deze tanks geldt een invloedsgebied tot maximaal 75 m afhankelijk van de inhoud van de propaantank.

Plaatsgebonden risicocontour

De plaatsgebonden risicocontour van deze tanks zijn niet aanwezig. Er gelden op grond van het Activiteitenbesluit (artikel 3.28) veiligheidsafstanden. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten van derden binnen deze afstanden.

Groepsrisico

Binnen de invloedsgebieden tot ongeveer 75 m van de verscheidene propaantanks kan een enkele woning aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van een GR. Er kunnen zich ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten vestigen binnen het invloedsgebied. Het GR heeft betrekking op een groep kleiner dan 10 personen. De verantwoordingsplicht voor het GR is niet aan de orde.

Opslag zwavelzuur en natrumhypochloriet bij zwembaden

In het plangebied ligt een aantal zwembaden. Deze zwembaden vallen niet onder het Bevi. Voor zwembaden geldt geen PR-contour. Wel is een invloedsgebied aan te geven:

  • camping/vakantiepark Heino (Schoolbosweg 10) heeft een zwembad met de opslag van chloorbleekloog en zwavelzuur. Voor deze opslag geldt een invloedsgebied van 60 m vanaf de opslagtank met chloorbleekloog;
  • voor recreatieoord Krieghuusbelten (Krieghuusweg 19) geldt een invloedsgebied van 80 m rond de opslag van chloorbleekloog;
  • voor recreatiepark Luttenberg (Heuvelweg 9) geldt een invloedsgebied van 60 m rond de opslag van chloorbleekloog;
  • voor Vakantiepark de Sallandshoeve (Holterweg 85) geldt een invloedsgebied van 85 m rond de opslag van chloorbleekloog.

Binnen de invloedsgebieden van de zwembaden kan een enkele woning aanwezig zijn. Er is echter, gelet op de bebouwingsdichtheden rond de locaties, geen sprake van een groot GR. Er kunnen ook geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd binnen het invloedsgebied. Er is geen structurele toename van het aantal personen in de invloedsgebieden mogelijk. De verantwoordingsplicht voor het GR is niet aan de orde.

Bestrijdbaarheid

Het bepalende scenario is het ontstaan van toxische gassen na vermenging van zuur en chloorbleekloog. Voor wat betreft bestrijding wordt zo snel mogelijk ontruimd en de gaswolk met een nevelspuit verneveld. Bij dergelijke calamiteiten wordt de adviseur gevaarlijke stoffen van de Veiligheidsregio ingezet. Wat betreft bluswater en koelwater is er naast de brandkranen in de omgeving er niet direct secundair bluswater aanwezig. Dat moet over grotere afstand aangevoerd worden.

Bereikbaarheid

De locaties zijn goed en vanuit verschillende windrichtingen bereikbaar voor de hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

Van de enkele woningen rondom de locatie bezitten de bewoners een gemiddelde zelfredzaamheid. Er bevinden zich geen bestemmingen met een lage zelfredzaamheid binnen de invloedsgebieden. Er kan in meerdere richtingen van de risicobron af worden gevlucht.

Verantwoording van het groepsrisico

Binnen de invloedsgebieden liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten van derden. Het GR is derhalve laag. De locaties zijn goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het ontvluchten van de omgeving kan in alle richtingen tot een voldoende afstand. Voor wat betreft externe veiligheid is er sprake van een acceptabele situatie.

Gasdrukregel- en meetstations

In het plangebied aan de Portlanderdijk 15 te Nieuw Heeten, de Meiburgsdijk nabij 2 te Lierderholthuis en de Stevenskamp nabij 10 te Heeten ligt een gasdrukregel- en meetstation. Voor deze inrichting gelden geen PR 10-6-contouren maar veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten op grind van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer. Er is geen invloedsgebied voor het GR te bepalen. Binnen de veiligheidsafstanden liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en worden op grond van het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

In het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen over het water of over het spoor vervoerd. Wel vindt over de N35 Zwolle-Raalte, de N348 Raalte-Ommen en de N348 Raalte-Deventer vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Uit het Basisnet weg blijkt dat de PR 10-6-contour niet buiten de weg ligt. Het GR is in de huidige situatie kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR niet toenemen. Een nadere verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is de normstelling op het gebied van externe veiligheid vastgelegd in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De systematiek wat betreft normstelling van de verantwoording van het groepsrisico is vergelijkbaar met de regelgeving voor risicobedrijven op dit gebied.

Plaatsgebonden risico

Voor de N35 is een aantal keer door bureau AVIV een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld (AVIV, d.d. 30-09-2008) voor de ontwikkeling van de Sallandse Poort Oost (AVIV, d.d. 26-02-2009) en voor de ontwikkeling van de Zwolse Poort (Franciscushof). Uit die berekeningen blijkt dat het PR zeer laag is.

Voor de N348 is bij de vaststelling van de route gevaarlijke stoffen het PR en het GR onderzocht in het rapport 'Risicoanalyse van het transport van gevaarlijke stoffen over de N348' van september 2005. Uit die berekening blijkt dat het PR zeer laag is. Er is geen PR 10-6-contour aanwezig. Het berekende PR ligt nog een factor 100 onder deze wettelijke norm. De risicoberekeningen zijn destijds opgesteld in het kader van de verplaatsing van de route gevaarlijke stoffen naar de huidige locatie. Er is destijds een gefundeerde aanname gedaan voor het aantal transporten van lpg-tankauto's over die route van 525 per jaar. Nu de route in gebruik is, zijn er inmiddels recente tellingen uit juli 2010 beschikbaar van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van Rijkswaterstaat. Hieruit blijkt dat vanaf de afslag Deventer Oost richting Raalte er 246 transporten met lpg-tankauto's op jaarbasis worden geteld. Op basis van deze getallen is er geen aanleiding om de hoogte van de risico's opnieuw voor het Buitengebied te berekenen.

Groepsrisico

Voor de N35 wordt in de voornoemde rapporten een GR ruim onder de oriënterende waarde berekend. Het plangebied is nauwelijks bebouwd, zodat er geen aanleiding is om nieuwe berekeningen te maken.

Voor de N348 (Deventer) is het GR berekend op 0,1 maal de oriënterende waarde. Er wordt ruimschoots voldaan aan de normstelling op het gebied van externe veiligheid. Gezien de lage transportcijfers voor lpg over de route uit de tellingen van 2010, is er geen aanleiding om nieuwe berekeningen uit te voeren. Het GR dat is berekend geeft de situatie weer op de wegkilometer waar de hoogste bebouwingsdichtheid voorkomt. Het plangebied is nauwelijks bebouwd.

Bereikbaarheid

De N348 en de N35 zijn goed bereikbaar voor de hulpdiensten vanuit twee richtingen door de diverse aansluitingen op de wegen.

Bestrijdbaarheid

Over de weg mogen alle categorieën gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daardoor moet rekening gehouden worden met ongevalsscenario's van zowel giftige als brandbare stoffen. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een lpg-tankauto kan exploderen.

De mogelijkheden van bestrijding zijn verschillend. Bij lekkage van toxische stoffen kan een waterscherm geplaatst worden. Het aanvoeren van bluswater is echter vaak problematisch omdat het op grotere afstand aangevoerd moet worden. Voor een deel van de N348 geldt dat voor een gedeelte binnen het plangebied de weg parallel loopt met het Overijssels kanaal. Dit maakt de situatie beter, maar afhankelijk van de ongevalslocatie kan het ook hier nodig zijn om het bluswater over grotere afstand aan te voeren.

Indien er sprake is van een exploderende lpg-tank zijn er geen mogelijkheden om door middel van maatregelen de gevolgen te beperken. Wel kan, indien een lpg-tank aangestraald wordt door brand, die brand worden bestreden.

Zelfredzaamheid

Wat betreft de aanwezige bestemmingen binnen het invloedsgebied betreft het verspreid liggende woningen en kleine bedrijven. De mensen binnen deze bestemmingen bezitten een gemiddelde tot hoge zelfredzaamheid. De ontsluiting van de bestemmingen zijn van de wegen af gericht.

Transport van gevaarlijke stoffen door leidingen

In het plangebied ligt een aantal hogedruk aardgastransportleidingen. De kenmerken van deze leidingen staan in tabel 13.2.

Tabel 13.2 Hogedruk aardgastransportleidingen Raalte

transportroute- deel druk (bar) diameter (inch) PR 10-6-contour (m) invloedsgebied GR (m)
A-549-KR 66,2 48 0 540
A-506-KR 66,2 42 0 490
A-505-KR 66,2 36 0 430
A-588-KR 66,2 48 0 540
A-651-KR 66,2 14 0 190
A-595-KR (mogelijk saneringssituatie Aalvangersweg 6) 66,2 18 0 (lokaal buiten leiding) 240
A-510-KR (mogelijk saneringssituatie Aalvangersweg 6) 66,2 36 0 (lokaal buiten leiding) 430
A-522-KR 66,2 48 0 540
A-511-KR 66,2 42 0 490
A-511-01-KR
Portlanderdijk 13)
66,2 24 0 (lokaal buiten leiding) 310
N-557-36-KR 40 14 0 150
N-557-30-KR
(Haarlesedijk)
40 8 0 (lokaal buiten leiding) 95
N-551-20-KR 40 6 0 70
N-557-34-KR 40 4 0 45
N-557-36-KR 40 12 0 140

Hiervoor zijn de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' op de verbeelding opgenomen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen hanteert een risiconormering die overeenkomt met het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer. Er wordt een vrijwaringszone voor hogedruk aardgasbuisleidingen op de verbeelding opgenomen. Binnen die zone mag niet worden gebouwd. Voor regionale leidingen (N-nummers) bedraagt deze strook 4 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Voor de nationale leidingen (A-nummers) moet rekening worden gehouden met een belemmerende strook van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied ligt de PR 10-6-contour op de leiding, uitgezonderd voor drie locaties. Die locaties zijn zichtbaar op de onderstaande afbeeldingen.

Aalvangersweg 6, Laag Zuthem

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0012.png"

Portlanderijk 13, Nieuw Heeten (minicamping de Portlander)

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0013.png"

Haarlesedijk, ongenummerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20090046-0003_0014.png"

De contour aan de Aalvangersweg 6 doorsnijdt het bouwblok en de contour aan de Portlanderdijk 13 doorsnijdt het terrein van de minicamping (maximaal 15 plaatsen). Sloop en herbouw van (bedrijfs)woningen op een andere locatie is echter alleen middels wijziging van het bestemmingsplan mogelijk. Bij de integrale afweging die dan plaatsvindt wordt het aspect externe veiligheid betrokken. Dit bestemmingsplan maakt derhalve geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contouren mogelijk.

Groepsrisico

Een deel van het bestemmingsplan ligt in de invloedsgebieden van de hogedruk aardgasbuisleidingen. Aangezien de bebouwingsdichtheid zeer laag is in het plangebied, is de personendichtheid ook zeer laag binnen de invloedsgebieden. Dit heeft tot gevolg dat het GR ver onder de oriëntatiewaarde zal liggen. Een berekening van het groepsrisico wordt vanwege de zeer beperkte aantallen objecten binnen de invloedsgebieden niet noodzakelijk geacht. Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zal het GR niet toenemen als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan. Gezien het zeer beperkte aantal objecten binnen de invloedsgebieden worden groepsrisicoberekeningen niet noodzakelijk geacht.

Bereikbaarheid

Zoals eerder verwoord is ter bescherming van de aardgasbuisleidingen binnen het plangebied een belemmeringenstrook opgenomen ter breedte van 4 respectievelijk 5 m ten weerszijden van de aardgasbuisleiding ten behoeve van het onderhoud van de leiding. Tevens mogen geen bouwwerken opgericht worden binnen die strook.

Een groot deel van de aardgasbuisleidingen is voor de hulpdiensten niet goed bereikbaar aangezien de leidingen door het onbebouwde buitengebied liggen wat beperkt ontsloten is. Door de ligging vrij van bebouwing is anderzijds de kans op zware calamiteiten met veel slachtoffer ook zeer klein.

Bestrijdbaarheid

Bij een gaslekkage of een fakkelbrand bij een leidingbreuk wordt geen bluswater ingezet. Het leidingstuk wordt afgesloten. De omgeving wordt ontruimd van minstens 50 m tot op maximaal 200 m afstand van de leiding afhankelijk van het soort incident. Het ontruimen zal betrekkelijk snel kunnen plaatsvinden.

Zelfredzaamheid

Bij een gaslekkage of een fakkelbrand bij een leidingbreuk wordt ervoor gekozen de omgeving af te zetten en te ontruimen tot een afstand van 200 m van de leiding. Binnen het plangebied liggen soms verspreid woonbestemmingen en kleine bedrijven waardoor altijd voldoende ruimte is om direct van de risicobron af te vluchten. Van werknemers van bedrijven kan verwacht worden dat de werknemers en bezoekers beschikken over een hoge zelfredzaamheid. Bewoners van woningen bezitten een gemiddelde zelfredzaamheid. Er bevinden zich in het plangebied binnen het invloedsgebied van de leidingen geen bestemmingen waarvan de bewoners een lage zelfredzaamheid bezitten.

Verantwoording van het groepsrisico

De leidingen veroorzaken op een beperkte plaats een PR 10-6-contour in het plangebied. Daar is geen bebouwing aanwezig. Het groepsrisico is laag binnen het plangebied. Bij incidenten dient een gebied tot 200 m ontruimd te worden. In het buitengebied is dit relatief eenvoudig te realiseren. Het GR is zeer laag. Voor wat betreft externe veiligheid is er sprake van een acceptabele situatie.

13.5.4 Nieuwe ontwikkelingen

Op zijn vroegst in 2012 wordt het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen vastgesteld. Het Basisnet voor weg, water en spoor zal vervoersplafonds voor gevaarlijke stoffen gaan vaststellen waarmee in de ruimtelijke ordening rekening mee gehouden zal moeten worden. Uit de berekeningen van het hierboven aangehaalde rapport 'Anker Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen' blijkt dat het Basisnet weg, water en spoor geen knelpunten zal opleveren voor het plangebied.

13.5.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aan de eisen rondom externe veiligheid wordt voldaan. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

13.6 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijvigheid

In het plangebied komt een groot aantal niet-agrarische bedrijven voor. De bedrijvigheid varieert van een kantoor aan huis tot een grote loonwerker, transportbedrijf of een dierenpension.

Veel niet-agrarische bedrijven ontstaan 'spontaan' in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Een niet-agrarische neventak bij een agrarisch bedrijf blijft vaak bestaan nadat de agrarische bedrijfsvoering is gestaakt of de lege bedrijfsgebouwen van een gestaakt agrarisch bedrijf worden gebruikt voor een ander type bedrijvigheid. Niet al deze bedrijven zijn legaal (dus met een bijbehorende bouw- en/of milieuvergunning) of via een wijziging of herziening van het bestemmingsplan ontstaan. Sommige bedrijven zijn ook zo klein dat ze geen invloed of uitstraling op de omgeving hebben. In het kader van het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing is het overigens wel toegestaan om onder voorwaarden bepaalde typen bedrijvigheid op te starten in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen.

In principe horen deze niet-agrarische bedrijven niet thuis in het buitengebied, maar juist op een bedrijventerrein. Dit geldt met name voor bijvoorbeeld de bouwbedrijven, detail- of groothandel of garages. Een aantal soorten niet-agrarische bedrijven hoort juist wel thuis in het buitengebied omdat ze het voornamelijk van een aantrekkelijke omgeving of locatie moeten hebben of aan de agrarische sector verwant zijn, denk aan een loonwerker, een camping of een manege.

De verwachting is dat de komende jaren, als er meer agrarische bedrijven gaan stoppen, meer kleinschalige bedrijvigheid in het buitengebied zal ontstaan.

13.7 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – zijn sinds 1 oktober 2010 te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied is een geluidszone van bedrijventerrein De Zegge gelegen. Deze wordt opgenomen op de verbeelding. Nieuwe geluidsgevoelige functies met betrekking tot industrielawaai worden niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

13.8 Milieuhinder Agrarische Bedrijvigheid

Toetsingskader

Intensieve veehouderijen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de in de tabel genoemde maximale geurbelastingen maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Tabel 13.3 Geldende waarden/afstanden intensieve veehouderij

concentratie- gebied niet-concentra- tiegebied afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³
max. 2 ouE/m³ min. 50 m
andere diercatego- rieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten
bebouwde kom
diercatego- rieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³ min. 25 m
andere diercatego- rieën min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object

De gemeenteraad kan, gelet op lokale omstandigheden, een afwijkende waarde of afstand vaststellen: dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied of een afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt).

Landbouwbedrijven

Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.

Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 13.4 Minimale afstanden landbouwbedrijven

inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden
min. afstand tot objecten cat. I en II 100 m 50 m
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V 50 m 25 m

De indeling van objecten is in de navolgende tabel weergegeven.

Tabel 13.5 Indeling van objecten

object
categorie
omschrijving
I - bebouwde kom met stedelijk karakter;
- ziekenhuis, sanatorium, en internaat;
- objecten voor verblijfsrecreatie.
II - bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving;
- objecten voor dagrecreatie.
III - verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
IV - woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn;
- verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.
V - woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij.

Glastuinbouw

Met name als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen in de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven milieuhinder en gezondheidsrisico's optreden. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven.

Tabel 13.6 Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en (gevoelig) object

soort objecten aan te houden afstand
indien glastuinbouwbedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) indien bedrijf na 30 april 1996 is opgericht
categorie I: bijvoorbeeld aaneengesloten woonbebouwing, gevoelig object 25 m 50 m
categorie II: bijvoorbeeld niet aaneengesloten woonbebouwing, restaurant 10 m 25 m

Onderzoek en conclusie

In de bestemmingsregeling zijn afstandseisen en voorwaarden opgenomen ten behoeve van de afstemming tussen agrarische bedrijven en omliggende gevoelige functies (zoals woningen) door als criterium op te nemen dat nieuwe ontwikkelingen milieuhygiënisch inpasbaar moeten zijn. Op die manier wordt voorkomen dat:

  • agrarische bedrijven door het bestemmingsplan in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • ter plaatse van gevoelige functies onaanvaardbare milieuhinder ontstaat.

Hoofdstuk 14 Overige Functies

14.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op functies die beleidsmatig niet direct een relatie met het buitengebied hebben, maar er wel in voorkomen. Het betreft de functies wonen, niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen. Hiervan wordt de huidige situatie en de te verwachten ontwikkelingen beschreven.

14.2 Huidige Situatie

Wonen

In het buitengebied zijn diverse woningen aanwezig. Woningen in het buitengebied verschillen in omvang en uitstraling. Langs de doorgaande (uitvals)wegen, zoals de Oude Twentseweg, Stationsweg en Oude Zwolseweg, komt op enkele plaatsen lintbebouwing voor. Daarnaast staan er burgerwoningen verspreid in het buitengebied. In een aantal gevallen betreft het voormalige agrarische bedrijfswoningen al dan niet met daarbij behorende voormalige bedrijfsgebouwen. Verwacht mag worden dat het aantal burgerwoningen in de toekomst verder toeneemt, gezien het aantal bedrijfsbeëindigingen.

In het plangebied komen enkele woningen voor waar bedrijfsmatige of beroepsmatige (neven)activiteiten plaatsvinden.

Niet-agrarische bedrijven

In het buitengebied komt een beperkt aantal niet-agrarische bedrijven voor. Het soort bedrijven is divers en betreft onder meer loonbedrijven, aannemers- en bouwbedrijven, transportbedrijven, autobedrijven, dierenpensions, nutsbedrijven, en dergelijke.

Ook de omvang varieert sterk. Daarnaast komen ook bedrijven-aan-huis voor of bedrijven als nevenfunctie bij (voormalige) agrarische bedrijven.

Horeca en detailhandel

Als opzichzelfstaande bedrijven komt er nauwelijks horeca of detailhandel voor in het buitengebied van Raalte. Wel komt horeca en detailhandel voor, gekoppeld aan andere hoofdfuncties, bijvoorbeeld in het kader van verbrede landbouw, vrijkomende agrarische bebouwing en landgoederen. De schaal waarop dat plaatsvindt, is klein.

Bijzondere maatschappelijke functies

In het buitengebied van Raalte komen gebouwen voor diverse maatschappelijke functies voor. Het betreft hier onder meer het voormalige vormingscentrum 'De Voorde' en de begraafplaats De Pleegste aan de Oosterenkweg. Tevens ligt aan de Hondemotsweg bij Raalte en aan de Molenweg bij Heino een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het vormingscentrum wordt in de toekomst gesloopt. Er moet nog worden bezien hoe het gebied in de toekomst wordt ingevuld.

14.3 Ontwikkelingen

Verwacht mag worden dat het aantal burgerwoningen in de toekomst verder toeneemt, als veel voorkomende vervolgfunctie bij het beëindigen van agrarische bedrijven. In het hoofdstuk Landbouw (Hoofdstuk 10) is deze trend reeds beschreven. Ook de Rood voor Rood-regeling draagt bij aan de toename van het aantal burgerwoningen in het buitengebied (zie paragraaf 4.2.3).

Om dezelfde reden zal het aantal niet-agrarische bedrijven eveneens toenemen. Deze ontwikkeling zal naar verwachting minder voorkomen dan het wijzigen van de agrarische functie in wonen. Wel kan deze trend bijdragen aan de verbrede plattelandsontwikkeling en het buitengebied vitaal houden. De agrarische functie is al enige tijd niet de enige economische motor in het buitengebied.

Ook kunnen er in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen maatschappelijke of andere functies gevestigd worden. Voor zorginstellingen is momenteel belangstelling. Voor overige functies is de verwachting dat die beperkt zal zijn.

Ook de vraag naar ruimte voor deze functies zal toenemen. Het buitengebied is een relatief goedkope vestigingsplaats voor startende bedrijven en biedt bovendien een fraaie woonomgeving. Naast bedrijfsruimte zullen ook burgers die in het buitengebied wonen meer ruimtebehoefte hebben. Het motief om in het buitengebied te wonen, gaat immers vaak samen met hobby's en activiteiten die ruimte vragen, zoals het houden van paarden of hobbymatig houden van vee.

14.4 Conclusie

Het bestemmingsplan moet sturing geven aan ontwikkelingsmogelijkheden van woningen, niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke functies in het buitengebied. Gezien het beleid voor het buitengebied zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze functies beperkt. Wel zal een afweging mogelijk moeten zijn tussen het bieden van mogelijkheden en de rol die bovengenoemde functies kunnen vervullen bij behoud, herstel en beheer van het landschap.

Separate Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Planmer

Bijlage 2 Nota Zienswijzen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Inventarisatie Permanente Bewoning -Objectgebonden

Bijlage 3 Inventarisatie permanente bewoning -objectgebonden

Bijlage 4 Nevenfunctie Minicamping

Bijlage 4 Nevenfunctie minicamping

Bijlage 5 Karakteristieke Panden - Deel 1

Bijlage 5 karakteristieke panden - deel 1

Bijlage 6 Karakteristieke Panden Deel 2

Bijlage 6 Karakteristieke panden deel 2

Bijlage 7 Monumenten

Bijlage 7 Monumenten

Bijlage 8 Grenzen Zandwinning

Bijlage 8 Grenzen zandwinning

Bijlage 9 Dwarsprofielen Zandwinning

Bijlage 9 Dwarsprofielen zandwinning

Bijlage 10 Karakteristieke Panden - Deel 3

Bijlage 10 Karakteristieke panden - deel 3

Bijlage 1 Leden Van De Klankbordgroep

  • Provincie Overijssel;
  • Waterschap Groot Salland;
  • LTO-Noord afdeling Salland;
  • Nederlandse Vereniging van Varkenshouders;
  • Agrarische Natuurvereniging Groen Salland;
  • Stichting Vrije Recreatie;
  • RECRON;
  • Platform Natuur en Milieu;
  • Staatsbosbeheer;
  • Vereniging Natuurmonumenten;
  • Landschap Overijssel;
  • Instituut voor Natuureducatie (IVN);
  • Stichting IJsselhoeven;
  • Stichting IJssellandschap;
  • Overijssels Particulier Grondbezit;
  • Landgoederenoverleg Raalte;
  • Landschap Overijssel;
  • Natuur en milieu Overijssel.

Bijlage 2 Landgoedereninventarisatie

Bijlage 2 Landgoedereninventarisatie