KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Wijzigingsplan
Artikel 1 Wettelijke Basis
Artikel 2 Verbeelding
Artikel 3 Verwijzing
Artikel 4 Naam Wijzigingsplan
Bijlage
Bijlage 1 Regels Bestemmingsplan 'Raalte Kern'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Bodem
3.3 Water
3.4 Ecologie
3.5 Archeologie
3.6 Geluid
3.7 Luchtkwaliteit
3.8 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Huidige Situatie
4.2 Toekomstige Situatie
4.3 Parkeren
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 5 Flora En Faunaonderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Vleermuisonderzoek
Bijlage 7 Reactie Waterschap
Bijlage 8 Bodemonderzoek

Raalte Kern, omgeving Markeweg 25

Wijzigingsplan - gemeente Raalte

Vastgesteld op 09-11-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Wijzigingsplan

Artikel 1 Wettelijke Basis

Het bestemmingsplan "Raalte Kern", vastgesteld bij raadsbesluit van 28 januari 2010, wordt gewijzigd op grond van artikel 32 van de regels en met inachtneming van het bepaalde in de navolgende artikelen 2, 3 en 4.

Artikel 2 Verbeelding

De onderhavige wijziging heeft betrekking op het gebied dat als zodanig is aangegeven op de verbeelding met tekeningnummer NL.IMRO.0177.BP20100004-0003.

Artikel 3 Verwijzing

De regels die deel uitmaken van het in Artikel 1 genoemd bestemmingsplan "Raalte Kern", zijn op deze wijziging van overeenkomstige toepassing en voor zover van toepassing weergegeven in de bijage Regels bestemmingsplan 'Raalte Kern'.

Artikel 4 Naam Wijzigingsplan

Het wijzigingsplan kan worden aangehaald als:

"Raalte Kern, omgeving Markeweg 25".

9 november 2010.

Bijlage

Bijlage 1 Regels Bestemmingsplan 'Raalte Kern'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op het perceel Markeweg 25-27 te Raalte wil men het bestaande schoolgebouw slopen en in plaats daarvan 5 woningen realiseren. Onlangs heeft de gemeente Raalte de bestemmingsplannen voor de kern Raalte geactualiseerd. Dit plan is vastgesteld op 28 januari 2010.

Het voorliggende bestemmingsplan is een wijziging op dit "Moederplan" en regelt de nieuwe situatie voor deze locatie. Door middel van de bestemmingen wordt aangegeven waarvoor de gronden gebruikt en ingericht mogen worden. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en is afgestemd op de nieuwe Wro. Verder is aangesloten bij het gemeentelijk handboek. Het bestemmingsplan is voorzien van IMRO-codering, zodat onderlinge digitale uitwisseling van gegevens toegepast kan worden.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Raalte Kern, omgeving Markeweg 25" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, (schaal 1:1.000, NL.IMRO.0177.BP20100004-0003);
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de planregels zijn regels opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de diverse onderzoeksaspecten en de beschrijving van de planopzet zijn weergegeven. Tevens worden de juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat gelegen is aan de Markeweg 25-27. Het plangebied is ingeklemd tussen de Markeweg en de Burgemeester Kerssemakerstraat, en grenst aan beide zijden aan woningen.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3.600 m2. De begrenzing van het plangebied is aangegeven in Bijlage 1 Situering plangebied.

1.4 Vigerend Bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Raalte Kern". Dit vigerende bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 28 januari 2010. Op basis van dit plan heeft het perceel de bestemming "Maatschappelijk". Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen plannen niet toegestaan. Wel is er in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar "Wonen". Het voorliggende wijzigingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de Omgevingsvisie. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke nota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal van dit bestemmingsplan. Een uitgebreide beschrijving wordt daarom achterwege gelaten. In dit hoofdstuk wordt alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie behandelt diverse ruimtelijke aspecten en vervult daarom de rol van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet).
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer.
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het rijk.

De Omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In vergelijking met het streekplan Overijssel 2000+ worden verschillende beleidsonderwerpen beter op elkaar afgestemd. De nieuwe Wro en de Waterwet zijn instrumenten waarmee aan het beleid invulling kan worden gegeven.

De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling.

In de Omgevingsvisie vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad.

Duurzaamheid

Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.

Het gaat dan om:

  • Robuuste natuur: realisatie van de EHS met verbindingszones, Nationale parken en Natura 2000-gebieden.
  • Behoud door ontwikkeling Nationale landschappen.
  • Waterveiligheid: ruimte voor de rivieren en kleinere watersystemen.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
  • Herstructurering van bedrijventerreinen.
  • Herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden.
  • Hoofdstructuur voor bereikbaarheid (weg, spoor, fiets, water).
  • Energiepact Overijssel: transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2-uitstoot.

Ruimtelijke kwaliteit

Omdat ruimtelijke kwaliteit subjectief is, is een goede ruimtelijke kwaliteit lastig te bepalen. De provincie hanteert daarom de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Omgevingsverordening

Naast de Omgevingsvisie geldt de Omgevingsverordening. In deze verordening zijn bepalingen opgenomen waarmee rekening gehouden dient te worden in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen.

Voor bestemmingsplannen worden onder meer principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik opgenomen. Extra ruimtebeslag op een groene omgeving mag bijvoorbeeld alleen indien (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is of als de mogelijkheden voor functiecombinaties op bestaande erven optimaal zijn benut.

Ontwikkelingsperspectieven

Woonwijk: ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Buitendijksgebied, beekdal, veenweidegebied: gebieden met veenpakket In de ondergrond en/of laaggelegen gebieden langs waterlopen. Ontwatering niet dieper dan nodig is voor gebruik als grasland.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen, sturen op het beter zichtbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem is niet goed mogelijk vanwege de ligging binnen de bebouwde kom.

Laag van agrarisch cultuurlandschap: oude hoevenlandschap, vanwege de ligging binnen de bebouwde kom is het in stand houden van karakteristieke openheid niet mogelijk.

Stedelijke laag: woonwijken 1955 - nu: ontwikkelingen dienen zich te voegen in de aard maat en het karakter van het geheel.

Het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt is voornamelijk te kenmerken als woonwijk. Aangezien het beleid van de provincie gericht is op herstructurering van naoorlogse wijken is de onderhavige ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Raalte 2003

In de structuurvisie wordt het wensbeeld van de ruimtelijke structuur in een onbepaald verre toekomst gegeven. Het levert de ruimtelijke context waarbinnen aangediende ontwikkelingen een plaats kunnen krijgen. De gemeente Raalte streeft naar handhaving van haar subregionale functie voor zowel de voorzieningen als voor de werkgelegenheid. De bevolkingsgroei van Raalte dient daarmee in harmonie te zijn.

Het streven voor de toekomst is een duurzame stedelijke structuur te realiseren en een duurzame locale economie. Tevens biedt de visie de basis voor een duurzame sociale structuur. In de visie wordt aangegeven op welke manier dit bereikt zal moeten worden.

Woonvisie Raalte 2006-2015

De gemeente Raalte heeft in juni 2006 de Woonvisie Raalte 2006-2015 vastgesteld. In 2002 is een woningmarktanalyse Raalte uitgevoerd. Dit onderzoek is in 2005 herijkt. Belangrijkste vraag hierbij was: Wat zijn de meest recente ontwikkelingen en wat komt er de komende jaren op Raalte af?

Met de woningmarktanalyse en deze Woonvisie wil de gemeente Raalte:

  • Inzicht geven in de ontwikkelingen op de woningmarkt in Raalte.
  • Een visie neerleggen over het wonen in Raalte in ongeveer 2015, als basis voor keuzen die rond het wonen gemaakt moeten worden. Daarmee is de Woonvisie tevens een kader voor uitwerking van concrete projecten of besluiten over de inzet van middelen. Op het niveau van de gemeente en op het niveau van de afzonderlijke kernen.
  • De link leggen tussen wonen sec en andere beleidsterreinen. Enkele jaren geleden is de term volkshuisvesting veranderd in de term wonen. Deze nieuwe term geeft uitdrukking aan het feit dat wonen niet alleen bestaat uit voldoende daken, maar dat het ook te maken heeft met leefbaarheid, met welzijn en zorg, ruimtelijke inrichting enzovoort.
  • Een duidelijke structuur neerleggen voor de inzet van de gemeente en de vraag aan derden, om de ambities in de Woonvisie te verwezenlijken. Deze structuur gaat in op instrumenten en op het proces. Het aantal sturingsinstrumenten van de gemeenten is de afgelopen jaren drastisch beperkt. Subsidiemogelijkheden zijn er nauwelijks meer. Dit neemt niet weg dat de gemeente nog wel degelijk kan beïnvloeden wat er met het wonen in Raalte gebeurt. Dit zal meer dan voorheen in coproductie met andere partijen moeten gebeuren. Deze Woonvisie legt de basis voor de activiteiten van de gemeente en de communicatie en samenwerking met derden.

Welstandsnota

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

Op 1 juli 2004 is de Welstandsnota gemeente Raalte door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt het kader aangereikt, waarbinnen de welstandstoetsing plaats heeft.

De Welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Het legt voor een bepaald gebied een beoordelingskader vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er worden criteria benoemd die ertoe moeten bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. Afhankelijk van de waarde van het gebied kan het kader meer of minder streng zijn.

Het plangebied valt binnen het gebied W2: individuele bouw.

Kenmerkend voor deze individuele bouw is het eigen gezicht van de vrijstaande panden.

Specifieke, gebiedsgerichte aandachtspunten zijn:

  • aansluiting bestaande rooilijn;
  • materiaalgebruik en kleurtoon in relatie tot omgeving en de kwaliteit van het (stads)landschap.

Groenbeleidsplan

In de gemeentelijke nota Groenhoofdstructuur 2010 wordt het groenbeleid van de gemeente omschreven. Vanwege de vele ruimtelijke ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden was het noodzakelijk om de groenhoofdstructuur en daarmee het eerdere groenbeleidsplan te actualiseren.

Alle groene onderdelen van de openbare ruimte die van groot belang zijn voor de kwaliteit van de openbare ruimte zijn ondergebracht in de groenhoofdstructuur. Het beleid is gericht op het handhaven en versterken en daarnaast het onderling verbinden van de verschillende elementen.


De groenhoofdstructuur is weergegeven door middel van een kaart. Hierop wordt een onderscheid tussen twee deelfuncties:

  • De bomenstructuur.
  • De schaalbepalende groenelementen.

Hierna wordt ingegaan op de criteria voor de bomenstructuur en de schaalbepalende groenelementen en de waardering hiervan.


De bomenstructuur is op zijn beurt weer onderverdeeld in de volgende onderdelen:

  • de bomenhoofdstructuur
  • de bomensubstructuur
  • de puntelementen

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100004-0003_0001.png"

Ligging plangebied ten opzicht van de groenstructuur

Plangebied

Voor het plangebied zijn het multifunctioneel groen, de groene verbindingszone en de bomenhoofdstructuur van belang.

De verbindingszone moet er voor zorgen dat het groen in de wijk in verbinding staat met het groen in het buitengebied.

Met de bomenhoofdstructuur wordt de onderlinge samenhang van bomen en bomenrijen bedoeld. Wanneer daarbij de relatie met overige elementen in de openbare ruimte in ogenschouw wordt genomen kan het belang van een bomenhoofdstructuur worden vastgesteld. De aanwezigheid of juist de afwezigheid van een bomenrij langs een weg bepaalt mede het karakter en het belang van een weg.

Ontsluitingswegen hebben een belangrijke plaats in de stedenbouwkundige en de verkeerskundige opzet en kunnen als structuurbepalend worden beschouwd. Door hieraan bomenrij(en) te koppelen wordt een extra dimensie aan de weg toegekend, hetgeen de hiërarchie versterkt. Dergelijke wegbeplantingen zijn als bomenhoofdstructuur opgenomen.


Het handhaven en versterken van de bomenstructuur is uitgangspunt van het gemeentelijke beleid. In relatie tot de overige onderdelen van de openbare ruimte hebben boomstructuren een vooraanstaande plaats.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken zoals bedoelt in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan deze verschillende aspecten.

3.2 Bodem

In opdracht van de gemeente is in 2009 vanwege de overdracht van gronden door Hunneman Milieu-Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in combinatie met een verkennend asbestonderzoek.

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens het veldonderzoek zijn op of in de bodem zintuiglijk geen indicaties waargenomen die duiden op een bodemverontreiniging. Ook zijn er in de mengmonsters, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte PAK, geen verhoogde gehalten aangetoond. Het gehalte PAK blijft beneden de toetsingswaarde.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, chroom, koper en nikkel aangetoond, deze overschrijden de streefwaarden, maar blijven beneden de toetsingswaarde.

Verkennend asbestonderzoek

Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen in of op de bodem aangetroffen. Ook in het mengmonster is analytisch geen asbest aangetroffen.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygienisch oogpunt geen bezwaren voor de overdracht van de gronden. Ook is er geen belemmering voor de woonbestemming en daarmee de uitvoerbaarheid van het plan.

Het Bodemonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

3.3 Water

Het maaiveld in het plangebied ligt op circa NAP +4,8 m. De doorlatendheid van de bodem van het plangebied varieert tussen 0,5 en 1,0 m/dag aan de noordzijde van het plangebied en tussen de 1,5 en 3,0 m/dag aan de zuidzijde.


Grondwater en oppervlaktewater

De grondwatersituatie en hoogte van de grondwaterstanden kunnen getypeerd worden door de indeling in grondwatertrappen.Voor het plangebied is de grondwatertrap vastgesteld op IV. Op circa 250 m ten zuidwesten van het plangebied is de GHG NAP +3,76 m en de GLG NAP +2,98 m. De grondwaterstroming is noordwest gericht. Van kwel of infiltratie in het plangebied zijn geen gegevens bekend. In het gebied op circa 220 m ten westen van het plangebied is sprake van wegzijging. Dit gebied ligt buiten de bebouwde kom. In en rondom het plangebied zijn geen drink- of grondwaterbeschermingen van kracht.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is aan de zuidzijde van de Burgermeester Kerssemakersstraat een bermsloot aanwezig.

Gezien de geohydrologische situatie is het plangebied geschikt om hemelwater te infiltreren. In het plangebied ligt de GHG dieper dan 1 m-mv en liggen de doorlatendheden tussen 0,5 en 1,0 m/dag aan de noordkant en 2,0 en 3,0 m/dag aan de zuidzijde. Bij infiltratie in het plangebied moet daarbij worden gedacht aan infiltratie doormiddel van ondergrondse infiltratie of bodempassage.

Toename verhard oppervlak

Het toekomstige verhard oppervlak van de drie woningen aan de zuidzijde wordt geschat op circa 180 m2 per woning en van de woningen aan noordzijde op circa 300 m2. De totale berging voor het hele plangebied komt neer 22,8 m3.

Afvalwater
In de toekomstige situatie kan het afvalwater afkomstig van de woningen worden geloosd op de reeds aanwezige riolering. Het gaat hierbij om een gemengd rioolstelsel.

De twee woningen aan de noordkant kunnen worden aangesloten op de riolering van de Burgemeester Kerssemakersstraat. De drie woningen aan de zuidzijde van het plangebied kunnen worden aangesloten op de riolering die aanwezig is onder de Markeweg.

De Watertoets is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

3.4 Ecologie

3.4.1 Quickscan Flora en fauna

Door Modderman Flora en Fauna is in september 2009 een quickscan uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Tevens is bekeken of de voorgenomen plannen effect hebben op beschermde natuurgebieden.

Gebiedsbescherming

Habitat- en vogelrichtlijngebieden

Het plangebied grenst niet aan beschermde natuurgebieden, die vallen onder de Natuurbeschermingwet 1998: habitat- en vogelrichtlijngebieden en overige Natuurbeschermingswetgebieden liggen op grote afstand. Het Boetelerveld, waarvan de aanwijzing als habitatrichtlijngebied in procedure is, ligt als dichtstbijzijnd beschermd gebied op ongeveer 4 km afstand.


Ecologische hoofdstructuur

Het plangebied maakt ook geen deel uit van de provinciale Ecologische hoofdstructuur (EHS). De EHS ligt op ongeveer 2 km afstand buiten de kern van Raalte ten noorden en ten zuiden van het plangebied. Op deze afstand zijn er geen effecten van de werkzaamheden en veranderingen in het plangebied merkbaar. Bovendien zijn de beschermde natuurgebieden daarvan afgeschermd door tussenliggend stedelijk gebied.

Flora en fauna
Op 25 september 2009 zijn twee veldbezoeken gebracht aan de locatie, in de middag en in de avond. Tijdens deze bezoeken is de locatie onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet.

Niet-beschermde soorten

In de soortgroepen vaatplanten, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden zijn er geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig.


Beschermde soorten

Zoogdieren

De in het plangebied waarschijnlijk voorkomende kleine zoogdieren bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis zijn op erven niet beschermd. Voor de gewone bosspitsmuis geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.


Het schoolgebouw is een paarverblijfplaats en waarschijnlijk ook winterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Om te onderzoeken of deze soort nog steeds gebruikmaakt van het gebouw, moet er in het voorjaar van 2010 vanaf half april aanvullend onderzoek plaatsvinden zo kort mogelijk voor de sloop. Dan kan er ook onderzoek gedaan worden naar verblijfplaatsen van de steenmarter en eekhoorn.


Vogels

Alle vogelsoorten zijn beschermd. Broedende vogels mogen niet verstoord worden. Er zijn enkele soorten in en rond het plangebied aangetroffen, die in bomen of struikgewas broeden. Daarom mogen de werkzaamheden niet in het broedseizoen (maart tot en met juli) beginnen.


Amfibieën

De tuin kan als overwinteringsverblijfplaats functioneren voor kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker. Voor genoemde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Dus mocht het noodzakelijk zijn ze te verstoren, dan is dat geen belemmering.


Conclusie

Er zijn gezien de afstand tot de natuurgebieden in de omgeving van het plangebied geen negatieve effecten te verwachten.

Wel dient er voor de werkzaamheden beginnen een aanvullende vleermuis- en steenmarterinventarisatie te worden uitgevoerd.

Het Flora en faunaonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

3.4.2 Aanvullend vleermuisonderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit bovenstaand onderzoek is door Modderman Flora en Fauna een aanvullend onderzoek uitgevoerd op de ochtend van 2 juni en de avond van 17 juni 2010.

Uitkomsten

Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het schoolgebouw een vaste verblijfplaats betreft van de gewone dwergvleermuis.

De vleermuizen maken jaarrond gebruik van het gebouw, maar maken ook gebruik van andere gebouwen in de omgeving, waaronder waarschijnlijk woonhuizen. Een echte kraamkolonie is niet geconstateerd, maar lijkt wel in de omgeving aanwezig. De geschiktheid als winterverblijfplaats in een strenge winter wordt betwijfeld.

Tijdens de bezoekrondes is geen eekhoorn of eekhoornnest in de bomen ten noorden van de school gezien. Ook werden er geen sporen van steenmarter in het gebouw gevonden.

Ontheffing

Voordat het gebouw wordt gesloopt, moet er een ontheffingsaanvraag op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet worden ingediend. Het vernietigen of verstoren van een vaste verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis is een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet.

Bij de toekenning van een ontheffing geldt de uitgebreide toetsing met de volgende drie criteria:

1. Er is een groot openbaar belang.

2. Er is geen redelijk alternatief voor de ingreep.

3. De staat van instandhouding van de soort in de omgeving wordt niet aangetast.

Op basis van criterium 1 zal een ontheffingsaanvraag waarschijnlijk worden afgewezen.

Uitgangspunt is daarom het toepassen van mitigerende maatregelen, waardoor de gunstige staat van instandhouding en de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen voor de gewone dwergvleermuis niet worden aangetast.

De sloop van het schoolgebouw zal moeten plaatsvinden op een moment dat er zich geen vleermuizen in het gebouw bevinden. Voor de sloop moeten er al mitigerende maatregelen in de directe omgeving getroffen zijn in de vorm van het ophangen van vleermuiskasten. De nieuwbouw moet vervolgens ook geschikt zijn voor vleermuizen door een toegankelijke spouw, toegankelijke ruimten onder het dak en het inmetselen van vleermuisstenen, die speciaal voor dat doel op de markt zijn.

Als deze mitigerende maatregelen voldoende zijn, kan de Minister van LNV besluiten dat de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis in de directe omgeving gewaarborgd blijft en er dus geen ontheffing nodig is.

Het Aanvullend vleermuisonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

3.5 Archeologie

In oktober 2009 is door onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Tijdens het inventariserend veldonderzoek zijn karterende boringen uitgevoerd.

bodemopbouw

Over het algemeen bestaat de bovenste 70 tot 110 cm –mv uit een esdek, waarvan de dikte wijst op een enkeerdgrond. Het esdek is volledig (recentelijk) verstoord. Boring 7 is gestuit op ondoordringbaar puin (90 cm –mv). Ook het onderliggende natuurlijke materiaal is tot 90 tot 110 cm –mv verstoord.

Onder de menglaag is van 110 tot 140 cm –mv een onverstoorde Bs-horizont aangetroffen, dat bestaat uit matig siltig, bruingeel, matig fijn dekzand. Hieronder bevindt zich de C-horizont, die is gereduceerd door een hoge grondwaterstand.


archeologische waarden

Tijdens het veldwerk zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Bevoegd gezag heeft aangegeven het advies over te nemen en geeft aan dat het niet noodzakelijk nader archeologisch uit te voeren.

Uit het oogpunt van archeologie is er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Mochten tijdens de civiele werkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen dan geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (gemeente Raalte).

3.6 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.

Akoestisch onderzoek

Door Adviesbureau de Haan BV is onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) uitgevoerd omdat de woningen binnen de invloedsfeer van de Burgemeester Kerssemakersstraat, de Markeweg en de Nieuwe Deventerweg (N348) liggen.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de toekomstige woningen is nader uitgesplitst in de kavels 1+2 aan de Burgemeester Kerssemakersstraat (groep 1) en de kavels 3, 4 en 5 aan de Markeweg (groep 2). De geluidsbelasting Lden op de woningen ten gevolge van het wegverkeer is voor 2020 bepaald.

Burgemeester Kerssemakersstraat

De maximale geluidsbelasting Lden ten gevolge van de Burgemeester Kerssemakersstraat op de twee woningen op de kavels 1 en 2 bedraagt 51 dB wanneer de woningen op 30 meter van de weg-as gerealiseerd gaan worden (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). Om aan de wettelijke grenswaarde te voldoen zouden de woningen op minimaal 45 meter van de weg geprojecteerd moeten worden. De geplande afstand tot de Burgemeester Kerssemakersstraat zorgt er voor dat niet voldaan kan worden aan de grenswaarde van 48 dB. Er zal daarom een ontheffing voor hogere grenswaarde verleend moeten worden. Deze hogere grenswaardeprocedure start gelijk met het ontwerpbestemmingsplan.

De maximale geluidsbelasting Lden ten gevolge van de Burgemeester Kerssemakersstraat en de Markeweg op de drie woningen op de kavels 3, 4 en 5 bedraagt respectievelijk 44 en 45 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). Hiermee wordt voor beide wegen, en alle overige wegen, voldaan aan de grenswaarde van 48 dB. De geplande nieuwbouw van de woningen op de kavels 3, 4 en 5 kan zonder verdere procedures in het kader van de Wgh plaatsvinden.


Cumulatieve geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidsbelastingen Lden op de geplande woningen op kavel 1 en 2 ten gevolge van alle wegen samen bedragen maximaal 52 dB wanneer de woningen op 30 meter van de weg-as gerealiseerd gaan worden (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).

De gecumuleerde geluidsbelastingen Lden op de geplande woningen ten gevolge van alle wegen samen bedragen maximaal 43 dB op de noordgevels van de woningen (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh).De geplande nieuwbouw van de woningen op de kavels 3, 4 en 5 kan zonder verdere procedures in het kader van de Wgh plaatsvinden.

Maatregelen

Maatregelen aan de bron zijn niet goed mogelijk en maatregelen in de overdracht stuiten op financiële en landschappelijke bezwaren en zijn evenmin voldoende om de geluidsbelastingen op alle gevels terug te brengen tot de grenswaarde van 48 dB.

Daarom dient in dit geval een ontheffingsverzoek ingediend te worden bij B en W voor een hogere grenswaarde voor de noordgevel ter hoogte van de geluidgevoelige ruimten voor uitsluitend de woningen op de kavels 1 + 2 aan de Burgemeester Kerssemakersstraat.

Bij het aanvragen van een bouwvergunning zal tevens aangetoond moeten worden dat de karakteristieke geluidwering van de gevel van beide woningen voldoet aan de wettelijke eisen zodat aan een binnenniveau van 33 dB wordt voldaan.

Het Akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan start de procedure voor een hogere grenswaarde.

3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde (die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen), of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).


Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.8 Externe Veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, en van blootstelling aan risico's vanwege inrichtingen is dan ook geen sprake.

Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Er is daarmee geen sprake van een plaatsgebonden of groepsrisicoknelpunt.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, vaarweg of spoorweg

De gemeente heeft routes gevaarlijke stoffen aangewezen. In of nabij het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er is daarmee geen sprake van een plaatsgebonden of groepsrisicoknelpunt.

De ontwikkeling van onderhavig plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Het Plan

4.1 Huidige Situatie

Op de locatie aan de Markeweg 25-27 in Raalte staat momenteel een gebouw van een voormalige basisschool, dat buiten gebruik is geraakt. Het gebouw heeft geen karakteristieke of monumentale waarde. In de omgeving van de school staan woningen. In het onlangs vastgestelde bestemmingsplan "Raalte Kern" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar wonen. Deze bevoegdheid was ook al opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100004-0003_0002.png"

Afbeelding 1: uitsnede Raalte Kern (rode arcering geeft wijzigingsbevoegdheid aan)

4.2 Toekomstige Situatie

Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt met deze wijziging gevolg gegeven. De huidige bebouwing wordt daarom gesloopt en vervangen door 5 vrijstaande woningen.

Er zullen drie woningen gesitueerd worden aan de Markeweg en twee aan de Burgemeester Kerssemakersstraat. De woningen zijn in aard en schaal vergelijkbaar met de naastgelegen woningen. Ook zal er binnen het plan een aantal extra parkeerplaatsen mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100004-0003_0003.png"

Afbeelding 2: Nieuwe situatie

4.3 Parkeren

Op het terrein van de voormalige school komen in totaal 5 woningen te staan, 3 aan de Markeweg, twee aan de Burgemeester Kerssemakersstraat. Zoals gebruikelijk wordt er rekening mee gehouden dat er bij iedere woning voorzien wordt in de eigen parkeerbehoefte. In de onderhavige situatie bedraagt deze ruimte 2 parkeerplaatsen per woning. Dit aantal komt overeen met de landelijke norm van het CROW voor de duurdere woningen.

Naast deze parkeerruimte wordt er in overloopruimte voorzien door 2 langsparkeerplaatsen aan de Markeweg. Deze parkeerplaatsen kunnen door bijvoorbeeld bezoekers gebruikt worden. Als we deze parkeerplaatsen verdisconteren in de parkeernorm, komt het aantal parkeerplaatsen uit op 2,7 parkeerplaatsen per woning. Uiteraard is hierbij alleen uitgegaan van de drie woningen aan de Markeweg omdat voor twee woningen die ontsloten worden op de Burgemeester Kerssemakersstraat geen gebruik zal worden gemaakt van deze parkeerplaatsen (deze parkeren op eigen erf). De norm van 2,7 ligt ruim boven de landelijke norm. De verwachting is dan ook dat deze parkeerplaatsen met grote regelmaat beschikbaar zijn voor omwonenden. Ook geldt dat er op de rijbaan van de Markeweg geparkeerd mag worden waardoor naar verwachting er vrijwel altijd binnen acceptabele loopafstand parkeergelegenheid aanwezig is. Daarnaast wordt opgemerkt dat in het kader van het vervangen van het groen de gemeente zich onlangs heeft ingespannen binnen de ruimtelijke en financiele mogelijkheden meer parkeerruimte in de wijk Langkamp te realiseren. Al met al voldoende reden om aan te nemen dat de parkeerdruk die na de realisatie van de woningen aan de Markeweg zal ontstaan binnen acceptabele grenzen valt.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan opgestart (artikel 3.8 Wro).

5.1.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en inspraak is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening.

Het wijzigingsplan "Raalte Kern, omgeving Markeweg 25" heeft vanaf 8 april 2010 tot en met 19 mei 2010 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

5.1.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is daarom aan de belanghebbende instanties toegestuurd. Alleen van Waterschap Groot Salland is een reactie binnengekomen, waarin vermeldt wordt dat zij geen opmerkingen op het voorgenomen plan hebben. De reactie is als bijlage bij dit plan gevoegd.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het uitvoeren van het plan heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Eventuele gevolgen die ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond.

9 november 2010.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Inventariserend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 5 Flora En Faunaonderzoek

Bijlage 6 Aanvullend Vleermuisonderzoek

Bijlage 7 Reactie Waterschap

Bijlage 8 Bodemonderzoek