KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Opzet Bestemmingsplan
1.4 Overzicht Verrichte Onderzoeken
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Bedrijfsproces Beaphar
2.3 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie Beleidskader
Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten
5.1 Verkeer
5.2 Geluid
5.3 Bodem
5.4 Water
5.5 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
5.6 Flora En Fauna
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Geur
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Energie
5.11 Milieuzonering
5.12 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Algemeen
6.2 Toelichting Op Verbeelding
6.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
8.1 Overleg
8.2 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Verkeersonderzoek
Bijlage 2 Verkeerslawaai Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 8 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 9 Geuronderzoek
Bijlage 10 Zienswijzennota

Beaphar

Bestemmingsplan - gemeente Raalte

Vastgesteld op 29-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Beaphar te Raalte van de gemeente Raalte;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0177.BP20100012-0003 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

1.3 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.4 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.5 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.6 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing, de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 kantoor:

een ruimte welke door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard en zonder baliefunctie;

1.19 kunstwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.20 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.21 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.22 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de perceelsgrens:

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 meten op de verbeelding:

op de verbeelding dient hart-op-hart van de grenzen te worden gemeten;

2.7 overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bijbehorende kantoorruimte, ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2;
  2. b. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bijbehorende kantoorruimte, ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.1;
  3. c. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bijbehorende kantoorruimte, ter plaatse van de aanduiding bedrijf tot en met categorie 3.2;

met dien verstande dat:

  1. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan ten behoeve van het vervaardigen van voer voor huisdieren, voor zover voorkomend in de categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met SBI-code 1571;
  2. e. bedrijven van een naast hogere categorie toelaatbaar zijn voor zover zij wat betreft de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de onder a toegestane bedrijven;
  3. f. bedrijven die krachtens artikel 2.1 sub 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, niet zijn toegestaan;
  4. g. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. h. erven en terreinen;
  2. i. straatmeubilair;
  3. j. groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. k. openbare nutsvoorzieningen;
  5. l. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 sub c, teneinde een hoogte van gebouwen tot maximaal 15,00 meter toe te staan.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers.
  3. c. Voor wat betreft het bepaalde in artikel 3.1 onder d geldt dat de 'specifieke vorm van bedrijf - 1' uitsluitend is toegestaan voor zover de activiteiten wat hinder, aard en omvang betreft, vergelijkbaar zijn met de milieueffecten van bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van de vestiging van een bedrijf of een gedeelte ervan en het gebruik van grond en de opstallen hiervoor in een hogere categorie, dan wel voor een bedrijf dat niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt, mits het bedrijf aantoont dat de activiteiten, wat hinder, aard en omvang betreft, toelaatbaar zijn op de gewenste locatie en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen- en watervoorzieningen;
  2. b. landschappelijke inpassing;

met bijbehorende:

  1. c. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Verkeer-verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en (voet- en rijwiel)paden;

met de daarbij horende:

  1. b. kunstobjecten;
  2. c. bermen, erven en terreinen;
  3. d. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. nutsvoorzieningen;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan in rechtstreeks verband met de bestemming mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van kunstobjecten niet meer dan 5,00 m bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wabo, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

7.2 Strafbepaling

Overtreding van een verbod als bedoeld in artikel 7.1 is een strafbaar feit.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5,00 meter bedraagt;
  2. b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.3 Hardheidsclausule

Voor zover de toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Beaphar te Raalte

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 29 november 2012.

De griffier,

De voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Beaphar is een producent van geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen, voeding en voedingssuplementen voor kleine huisdieren. Het bedrijf is gevestigd aan de Oude Linderteseweg en ligt ingeklemd tussen de spoorlijn Zwolle - Almelo en de rijksweg N35. Gedwongen door de veranderde wetgeving en door verdere optimalisatie van de bedrijfsprocessen is Beaphar voornemens om in de komende jaren haar activiteiten op de locatie aan de Oude Linderteseweg te concentreren en verder uit te bouwen. De voorgenomen uitbreiding is gebaseerd op de toekomstvisie die Beaphar heeft sinds 1994. Deze visie is in de periode 2004-2006 nader geconcretiseerd. Beaphar is voornemens om al haar activiteiten zoveel mogelijk te concentreren, in tegenstelling tot hetgeen nu het geval is. Deze ontwikkeling zal een grote bijdrage hebben in de bedrijfseconomische ontwikkelingen van Beaphar. Hiervoor zal uitbreiding plaatsvinden van de huidige bedrijfsgebouwen. De ruimtebehoefte betreft circa 2,84 hectare inclusief de bijbehorende infrastructuur. Voor deze expansie heeft het bedrijf al gronden aangekocht, gelegen aansluitend op het huidige bedrijfsterrein. De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen, zijnde het bestemmingsplan buitengebied Raalte uit 1994 en het bestemmingsplan Linderteseweg uit 1978. Doel van dit bestemmingsplan “Beaphar“ is derhalve om de gewenste uitbreiding planologisch mogelijk te maken.

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is dus:

  • De uitbreidingsplannen van Beaphar
  • De leeftijd van het bestemmingsplan Linderteseweg
  • Het feit dat er twee bestemmingsplannen gelden voor één kadastraal perceel.

Om toekomstige ontwikkelingen mogelijk te maken is een lange termijn visie nodig die zo goed mogelijk recht doet aan de verschillende gemeentelijke- en bedrijfsbelangen.

1.2 Ligging Plangebied

De planlocatie is gelegen aan de Oude Linderteseweg 7, 9 en 10 te Raalte. In het zuidwesten wordt de planlocatie begrensd door de spoorlijn tussen Zwolle en Almelo en het treinstation van Raalte In het noordwesten wordt de begrenzing gevormd door agrarisch gebied. Dit gebied was voorheen bestemd als verbindingszone tussen het centrum van Raalte en het woongebied Het Raan. De zuidoostelijke begrenzing vormt de Oude Linderteseweg en het Overijssels Kanaal en in het noordoosten is de grens de rijksweg N35. In onderstaan figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied sluit aan op het bedrijventerrein Spoorzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

1.3 Opzet Bestemmingsplan

1.3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming al dan niet voorzien van een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied vastgelegd. In de plantoelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.3.2 Leeswijzer toelichting

In de toelichting wordt het volgende behandeld:

  • Dit eerste hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de onderzoeken die in het kader van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd.
  • In hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van de toelichting worden respectievelijk een omschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie gegeven.
  • In hoofdstuk 4 wordt op beknopte wijze aandacht besteed aan het algemene en specifieke rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid dat van belang is voor dit bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een toelichting gegeven op de voor dit bestemmingsplan uitgevoerde milieuonderzoeken.
  • In hoofdstuk 6 van deze toelichting wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften.
  • In hoofdstuk 7 wordt vervolgens aandacht besteed aan de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
  • Tot slot zijn in hoofdstuk 8 de resultaten van zowel het vooroverleg als de inspraak verwerkt.

1.3.3 Leeswijzer regels

In hoofdstuk 1 behorende bij de planregels zijn de begrippen en wijze van meten omschreven. De regels ten aanzien van de verschillende bestemmingen zijn artikelsgewijs opgenomen in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 bevat de algemene bepalingen zoals algemene bouw- en gebruiksregels. Hoofdstuk 4 bevat tenslotte de overgangs- en slotregels.

1.4 Overzicht Verrichte Onderzoeken

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Beaphar zijn de onderstaande onderzoeken verricht. Deze onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagebundel.

  • Bijlage 1 Verkeersonderzoek: Tauw, kenmerk N001-4591028PWL-rvb-V01-NL, d.d. 10 februari 2010
  • Bijlage 2 Verkeerslawaai onderzoek: Tauw, kenmerk N001-4591036JEA-rvb-V02-NL, d.d. 20 mei 2010
  • Bijlage 3 Geluidsonderzoek: Tauw, kenmerk R001-4663188JEA-srb-V01-NL, d.d. 7 mei 2010
  • Bijlage 4 Bodemonderzoek: Tauw, kenmerk R001-4591052SIR-evp-V01-NL, d.d. juni 2008)
  • Bijlage 5 Watertoets: Tauw, kenmerk N001-4581057IGO-evp-V01-NL, d.d. juni 2008
  • Bijlage 6 Archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en karterend veldonderzoek): Synthergra, kenmerk SKO/UIT/SAD/P0503067, d.d. 10 juni 2008
  • Bijlage 7 Ecologisch onderzoek: Tauw, kenmerk R001-4591059NKG-rvb-V02-NL, d.d. 22 oktober 2008
  • Bijlage 8 Luchtkwaliteitsonderzoek: Tauw, R001-4581057MTU-srb-V01-NL, d.d. 27 juni 2008
  • Bijlage 9 Geuronderzoek: Tauw, kenmerk R001-4712016HJR-srb-V02-NL, d.d. 6 mei 2010

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

In de huidige situatie bestaat de ruimtelijke structuur van het plangebied uit de bestaande bedrijfsgebouwen van Beaphar, wegen en groenstructuur. In de directe omgeving zijn enkele woonhuizen en andere bedrijfsgebouwen gelegen. De ontsluiting van Beaphar geschiedt via de Oude Linderteseweg die aansluit op de Ganzeboomlaan. De Oude Linderteseweg is deels een asfaltweg en deels een klinkerweg en heeft, doordat de weg voor gemotoriseerd verkeer doodlopend is, alleen een functie voor bestemmingsverkeer. De huidige groenstructuur bestaat uit gras en bomenrijen.

De bestaande bedrijfsgebouwen van Beaphar betreffen meerdere productie en verpakkingsunits, magazijnen en het hoofdgebouw met onder andere kantoorruimte, een kantine en laboratorium. De bedrijfsbebouwing is met de kantoorzijde gericht op de rijksweg N35. Zowel de hoogte als de kleurstelling van de bebouwing bepalen het beeld in de omgeving.

In het verleden was het terrein naast Beaphar in gebruik als tuinderij (kassen). Op de recente kadastrale kaart zijn de kassen nog als bebouwing ingetekend. Alle kassen zijn inmiddels verwijderd en thans is het gebied grasland.

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie

2.2 Bedrijfsproces Beaphar

Er vindt tevens productie van bepaalde producten bij derden plaats, waarbij de goederen vanaf de locatie aan de Oude Linderteseweg worden aangeleverd en na productie weer terugkomen voor (tussen)opslag in het centrale magazijn. Vanuit dit magazijn worden alle producten verzonden naar klanten of overige locaties van Beaphar.

Op het industrieterrein aan de Aakstraat in Raalte bevindt zich eveneens een productie-unit en magazijn. Aan de Drostekamp is de hoofdvestiging van Beaphar gelegen. In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van opslag van geproduceerd product op locaties van Beaphar buiten Raalte. Deze locaties bevinden zich zowel in Nederland (Hedel) als in Duitsland (Emmerich). Vanuit deze twee distributiecentra worden de producten van Beaphar naar haar klanten vervoerd. De bevoorrading van deze centra geschiedt vanaf de productielocatie aan de Oude Linderteseweg in Raalte. Vanuit organisatorisch, logistiek en bedrijfseconomisch oogpunt gezien is de spreiding van de locaties in Raalte en Hedel geen optimale en gewenste situatie, wat aanleiding is voor een heroverweging van de bedrijfsstrategie.

De huidige productieruimtes voldoen niet aan de vereisten die gesteld worden aan de productie(ruimtes) van diergeneesmiddelen (GMP) en voedingsmiddelen (HACCP). Om goed te kunnen voldoen aan deze vereisten is Beaphar voornemens om een nieuw pand te bouwen waarin een deel van de productie van diergeneesmiddelen kan plaatsvinden.

Gebaseerd op de toekomstvisie is het de verwachting dat de productie met circa 10% toeneemt door autonome groei. Daarnaast neem de productie toe door overplaatsing van de productie-unit uit Hedel naar Raalte. De bestaande bebouwing voorziet nauwelijks meer in de behoeften van dit moment en de toekomst.

2.3 Geldende Bestemmingsplannen

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan buitengebied Raalte uit 1994 en het bestemmingsplan Linderteseweg uit 1978. Conform deze bestemmingsplannen gelden de (hoofd)bestemmingen: "agrarisch kernrandgebied" en "gemende bedrijvigheid". De uitbreidingsplannen van Beaphar passen niet (volledig) binnen deze bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Het ruimtelijk beeld van het gebied wordt bepaald door de schakelfunctie van het gebied tussen de rijksweg N35 en het woongebied Het Raan en de kern van Raalte met tevens de entreefunctie van het gebied voor de treinreiziger en automobilist.

Tussen de Ganzeboomlaan en het bestaande deel van de Oude Linderteseweg liggen twee bedrijfspanden. Het betreft hier een bestaande drankenhandel en het magazijngebouw van Beaphar. In deze situatie zal in de nabije toekomst weinig veranderen.

Westelijk van de Oude Linderteseweg ligt het bestaande kantoor/productiegebouw van Beaphar. Opzet van het plan is deze bebouwing in noordwestelijke richting uit te breiden met een aantal magazijnen en productiegebouwen. Hiertoe wordt de Oude Linderteseweg parallel aan de rijksweg doorgetrokken voor ontsluitingsdoeleinden. De bebouwing zal zich op deze weg oriënteren.

De uitbreiding zal in twee fases geschieden. In de eerste fase (A) zal het huidige distributiecentrum in noordwestelijke richting worden vergroot. In de tweede fase (B) zal er een extra productieruimte en een tweede uitbreiding van het distributiecentrum worden gerealiseerd in zuidwestelijke richting. In figuur 3.1 zijn de huidige situatie en de voorgenomen uitbreidingen opgenomen. Het huidige distributiecentrum is in oranje weergegeven. De eerste fase (A) uitbreiding is in geel, blauw en oker weergegeven. De sprinklerinstallatie en de parkeerplaatsen worden eveneens in deze eerste fase gerealiseerd. De tweede fase (B) uitbreiding (productie en uitbreiding distributiecentrum) is ook weergegeven op de tekening, doch niet ingekleurd. Het betreft hier de blokken boven het gekleurde gebied.

Beaphar BV wil de gebouwen van de eerste uitbreiding (fase A) zo spoedig mogelijk in gebruik nemen. De start van de realisatie is voorzien in 2012/2013. Fase B zal in de periode 2015-2018 gerealiseerd worden volgens de huidige planning en inzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0003.jpg"

Figuur 3.1 Toekomstige situatie bebouwing (deel uitbreiding) (de kaart met de uitbreiding geeft niet de daadwerkelijke noord-zuid richting weer)

Teneinde de voorgenomen uitbreiding te kunnen realiseren is een perceelsoppervlak van naar schatting 2,84 hectare noodzakelijk. Dit om nieuwbouw te kunnen realiseren. De benodigde hoeveelheid grondoppervlak heeft Beaphar in eigendom. Na bebouwing zal de bebouwde oppervlakte maximaal 1,5 hectare bedragen. De hoogte van de verschillende ruimtes variëren waarbij volgens het ontwerp een maximale bouwhoogte van 14 meter is aangehouden.

Volgens de CROW-bepalingen behoort Beaphar tot de arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven. Beaphar ligt in weinig stedelijk gebied. Dit betekent dat er minimaal 0,6 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak (BVO) nodig zijn. Beaphar heeft een BVO van 14.500 m2. Dit betekent dat er 87 parkeerplaatsen op de locatie nodig zijn. In de toekomstige situatie zullen er 133 parkeerplaatsen (voornamelijk aan de westzijde van het terrein) worden gerealiseerd. Dit is ruim voldoende voor een goede parkeersituatie op locatie.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het rijksbeleid, het beleid van de provincie Overijssel, regionaal beleid en het opgestelde eigen beleid op aanverwante beleidsterreinen. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten van hogere overheden en de gemeente zelf toegelicht.

4.2 Rijksbeleid

De nota ruimte, met als titel “ruimte voor ontwikkeling” is een strategische nota van het Rijk, waarin de ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland tot 2020 op hoofdlijnen zijn vastgelegd. In de nota ruimte is onder meer aangegeven dat de nota ziet op het zoveel mogelijk wegnemen van ruimtelijke knelpunten voor economische groei. Hierbij worden het aanbod van aantrekkelijke vestigingsplekken, ook voor de schakels in de agrarische keten, en de aanpak van de verkeerscongestie als doorslaggevend genoemd. Conform de nota Ruimte zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen. Provincies en - voorzover het om binnenregionale vraagstukken gaat - de WGR-plusregio's concretiseren het integrale locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen in het provinciale ruimtelijke en verkeers- en vervoersbeleid.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingsstrategie. De steden worden ondersteund in hun functie van economische en culturele motor. In steden en dorpen wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Infrastructuur kan worden geconcentreerd en optimaal worden benut. Het Rijk voert het bundelingbeleid niet zelf uit, dat is en taak van decentrale overheden. Uitgangspunt is dat in iedere gemeente voldoende ruimte wordt geboden om te voorzien in de natuurlijke bevolkingsaanwas. Behalve voor de eigen bevolkingsaanwas, moet iedere gemeente ook voldoende ruimte bieden voor de lokaal georiënteerde bedrijvigheid.

Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is moet voor verdichting optimaal worden gebruikt.

Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat de voorgenomen uitbreiding van Beaphar past binnen het in de nota ruimte geschetste ruimtelijke beleid op rijksniveau. Op inrichtingsniveau geldt dat het ruimtelijk rijksbeleid geen directe invloed heeft op de inrichting van het plangebied.

4.3 Provinciaal Beleid

Op provinciaal niveau zijn de omgevingsvisie en -verordening van de provincie Overijssel van belang.

4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030. In de visie worden de ambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn weergegeven en wordt aandacht besteed aan de realisatie van die doelstellingen door Gedeputeerde Staten (GS). De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening
  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer
  • Bodemvisie in het kader van ILG-afspraak met het Rijk

In de Omgevingsvisie wordt onder andere aangegeven dat het doel van de provincie is dat er in Overijssel voldoende vitale werklocaties zijn die aansluiten bij de voortdurend veranderende wensen en eisen van het bedrijfsleven.

Bedrijventerreinen

Het beleid van de provincie is erop gericht dat geen aanleg ven een nieuw bedrijventerrein mag plaatsvinden als op bestaande terreinen nog voldoende ruimte beschikbaar is of naar verwachting door optimalisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden en herstructurering beschikbaar zal komen. Gemeenten mogen uitsluitend voorzien in de lokale behoefte aan bedrijventerreinen.

In de omgevingsvisie wordt de lokale behoefte gedefinieerd vanuit het begrip van lokaal gewortelde bedrijven. Dit zijn bedrijven die hun oorsprong of verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar zij zijn gevestigd of zich gaan vestigen en die een toegevoegde waarde bieden aan de lokale sociaaleconomische structuur / het voorzieningenniveau.

Gemeenten mogen in afwijking van het principe dat alleen voor de lokale behoefte wordt gebouwd, ook voorzien in (een deel van) de behoefte van buurgemeenten aan het bedrijventerrein, wanneer hierover door samenwerkende gemeenten afspraken zijn gemaakt.

De uitbreiding van Beaphar past binnen de visie van de provincie betreffende de lokale behoefte. Daarnaast zal de uitbreiding leiden tot een toename van de werkgelegenheid. Op de Omgevingskaart is het gehele plangebied (inclusief de uitbreiding van Beaphar) aangemerkt als 'bestaand bedrijventerrein' en daarmee als 'hard plan' aangegeven. Hiermee staat de locatie van het bedrijf alsmede de omvang niet meer ter discussie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0004.png"

Figuur 4.1 Omgevingskaart uit de Omgevingsvisie Overijssel (terrein Beaphar in rode cirkel)

4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening bevat regels die gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen in acht moeten nemen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

Dit betekent dat regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem. De Omgevingsverordening Overijssel 2009 heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de omgevingsverordening is voorgeschreven dat bestemmingsplannen uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen voorzien indien de nieuwe bedrijventerreinen en naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten. Deze visie is in de gemeente Raalte op 17 februari 2011 vastgesteld.

In dit geval gaat het om een uitbreiding van een specifiek bedrijf en niet om de uitbreiding van een heel bedrijventerrein.

De locatie van Beaphar is in de Omgevingsvisie als 'bestaand bedrijventerrein' en daarmee als 'hard plan' aangegeven. Het bedrijf is daarnaast gelegen buiten de EHS en andere aandachtsgebieden, waardoor de plannen in lijn liggen met de provinciale verordening.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Raalte 2003

In de structuurvisie wordt het wensbeeld van de ruimtelijke structuur in een onbepaald verre toekomst gegeven. Het levert de ruimtelijke context waarbinnen aangediende ontwikkelingen een plaats kunnen krijgen. De gemeente Raalte streeft naar handhaving van haar subregionale functie voor zowel de voorzieningen als voor de werkgelegenheid.

In gebied Spoorzone waar Beaphar is gelegen is in de structuurvisie Raalte (2003) (figuur 4.2) voorzien in ruimte voor bedrijvigheid in verband met het feit dat daar vanwege het geluid van zowel het spoor als de rijksweg N35 geen woningbouw kan komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0005.png"

Figuur 4.2 Ligging Beaphar in Structuurvisie Raalte

De wijziging van de huidige bestemming van het perceel van Beaphar vormt geen concurrentie voor het bedrijventerrein De Zegge. Dit omdat Beaphar de percelen in bezit heeft en de gemeente niet voornemens is nieuwe gronden binnen het plangebied Linderteseweg uit te geven aan ander bedrijven. Daarnaast heeft de ontwikkeling van de onderhavige locatie geen invloed op de capaciteit of ontwikkelingssnelheid van het bedrijventerrein De Zegge. Concentratie van alle activiteiten van Beaphar op haar perceel heeft tot gevolg dat locaties (binnen de gemeente Raalte) waar eveneens activiteiten plaatsvinden vrijkomen en beschikbaar worden voor overige ontwikkelingen. Concentratie van het bedrijf is dan ook zowel vanuit bedrijfstechnische redenen als ook uit milieutechnische redenen wenselijk.

Strategische visie gemeente Raalte: Samen vooruit Raalte 2020

In 2008 heeft de raad van de gemeente Raalte de Strategische visie 'Samen vooruit Raalte 2020' vastgesteld. In deze strategische visie schetst de gemeente de ambities voor Raalte in 2020. De visie geeft de komende jaren richting aan het beleid van de gemeente Raalte. Voor 'Raalte werkt!' betekent dit onder andere:

  • Ruimte geven aan bedrijven, niet alleen planologisch, maar ook rond vermindering van lastendruk en regelgeving;
  • Ruimte en mogelijkheden scheppen voor startende en doorgroeiende bedrijven;
  • Ruimte bieden aan innovatieve bedrijven.

Voor economie staat onder andere ruimte geven aan ondernemerschap centraal.

4.4.2 Economische beleidsvisie 2005-2020

In de economische beleidsvisie “Raalte in bedrijf” is de lange termijnvisie van de gemeente Raalte in relatie tot haar partners gedefinieerd. Ten aanzien van bedrijvigheid wordt gesteld dat de regionaal verzorgende en schragende functie van Raalte een aanpak vereist die voornamelijk is gericht op bestendigen en beheerst uitbouwen van de traditionele bedrijvigheid. Om lijn te brengen in de activiteiten van de gemeente Raalte en haar partners wordt gewerkt langs een aantal programmalijnen:

  • het netwerk: de wijze waarop samen met ondernemers en andere partners aan de economie wordt gewerkt;
  • de wijze waarop ruimte wordt gecreëerd voor de vestiging van bedrijven;
  • een aantal thema's: werkgelegenheid en arbeidsmarkt, centrumfunctie, reconstructie platteland en toerisme en recreatie.

Uitgangspunt voor dit beleidsplan is het bieden van een visie, gebaseerd op een analyse van cijfers en trends, die als kapstok kan dienen voor verder te ontwikkelen beleid. Het ruimtelijk economisch beleid van de gemeente Raalte is gericht op het versterken van de economische structuur en het bevorderen van de werkgelegenheid. De gemeente werkt samen met het bedrijfsleven aan optimale randvoorwaarden om het bedrijfsleven te versterken. De inzet is sectorbreed, zowel typische bedrijventerreinenfuncties en detailhandel als toerisme en recreatie.

4.4.3 Bedrijventerreinenvisie gemeente Raalte

Op 17 februari 2011 heeft de gemeente Raalte de 'Bedrijventerreinenvisie gemeente Raalte' vastgesteld. In deze visie wordt het relevante beleid ten aanzien van bedrijventerreinen, het economische profiel van de gemeente Raalte, de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van bedrijventerreinen in Raalte, de grondprijzen en het uitgifteprotocol beschreven. Het terrein van Beaphar, inclusief uitbreiding, maakt in deze visie onderdeel uit van het bedrijventerrein Spoorzone Oost. Voor dit bedrijventerrein is in 2008 een kwaliteitsscan uitgevoerd. Het bedrijventerrein scoort op het gebied van kwaliteit slecht op alle beoordeelde aspecten. Het terrein - het gaat hierbij voornamelijk om het gebied ten oosten van het Overijssels Kanaal - staat dan ook op de lijst voor herprofilering.

Uit de visie blijkt dat het landelijke en het provinciale beleid ten aanzien van bedrijventerreinen inzet op duurzaamheid, aandacht voor kwaliteit en zorgvuldig omgaan met de bestaande ruimte. De ruimtelijk-economische ambitie van de gemeente is gericht op het versterken van de economische structuur en het bevorderen van de werkgelegenheid. De gemeente werkt samen met het bedrijfsleven aan optimale randvoorwaarden om het bedrijfsleven te versterken.

Uit de visie blijkt dat de gemeente 188,9 hectare bruto bedrijventerreinen heeft, netto is dit circa 172,2 hectare. Deze terreinen zijn voornamelijk gesitueerd in de kernen Raalte en Heino. Van deze terreinen staan er twee op de lijst met herstructureringsprojecten 2009-2015, dit zijn De Zegge I tot en met V en de Spoorzone-Oost.

Actieve uitbreiding van de bedrijventerreinen voor de lokale behoefte vindt binnen de gemeente plaats binnen de kern Raalte. Voor de overige kernen geldt maatwerk. Bedrijven uit de overige kernen kunnen wel naar de kern Raalte verhuizen, maar bedrijven uit de kern Raalte mogen niet naar de overige kernen verhuizen.

4.4.4 Waterplan Raalte

Het waterplan Raalte "een helder verhaal" is een gezamenlijk plan van de gemeente en het Waterschap. Hierin wordt een kader geschapen voor het maken van beleidsmatige en procesmatige afspraken over de wijze waarop ruimtelijke ordening en water op elkaar afgestemd moeten worden.

Het is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Daarmee vormt het een basis voor het streven naar een duurzaam, toekomstgericht watersysteem en biedt daarnaast een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is ten aanzien van het waterhuishoudkundig aspect waterberging het basisuitgangspunt vastgelegd dat een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. Dit beleidsuitgangspunt is van toepassing op de planontwikkeling behorende bij dit bestemmingsplan.

4.4.5 Gemeentelijk verkeersbeleid

Het verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. De hoofddoelstelling van het gemeentelijk verkeersbeleid luidt: "Het bevorderen van een veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor het verrichten van de wenselijke maatschappelijke activiteiten, waarbij alle vormen van verkeershinder zo veel mogelijk beperkt worden." Deze hoofddoelstelling is uitgewerkt in de een aantal subdoelstellingen, waaronder:

  • bevordering van de verkeersveiligheid;
  • terugdringen hinder door doorgaand verkeer;
  • garanderen van de (vracht)autobereikbaarheid voor (economisch) belangrijke bestemmingen;
  • monitoring van doelstellingen en effecten van het GVVP.

Er worden in het plan concrete maatregelen aangegeven die moeten leiden tot het behalen van genoemde doelstellingen en de gewenste verkeersstructuur.

4.4.6 Externe veiligheid

De gemeente Raalte wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Raalte het externe veiligheidsbeleid geformuleerd in het rapport "Externe veiligheid, Hoe veilig wil de gemeente Raalte zijn?" (2007). Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Raalte aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan.

Uit een inventarisatie van de risicosituatie in de gemeente Raalte volgt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente plaats vindt over de weg. De gemeente heeft een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld, namelijk de N35, en N348 en tevens ontheffingsroutes bepaald. Hierbij bestaan geen risicovolle aandachts- of knelpunten.

Verder wordt gesteld dat op bedrijventerreinen en in het landelijke gebied de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime accepteert in vergelijking tot bijvoorbeeld woonwijken. De komst van inrichtingen met een geringe risicobelasting op de omgeving is onder voorwaarden mogelijk.

In de externe veiligheidsvisie is opgenomen dat binnen plaatsgebonden risicocontouren zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden en dat het groepsrisico in woongebieden door nieuwvestiging van inrichtingen niet mag toenemen. De uitbreiding van Beaphar zal niet leiden tot een toename van het plaatsgebonden risico of het groepsrisico en past binnen de gemeentelijke veiligheidsvisie.

De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het externe veiligheidsbeleid in acht, zoals dat in de rapportage is beschreven.

4.4.7 Groenbeleidplan kernen in het groen

Het beleidsplan Kernen in het groen (2004) is opgesteld om een helder beleid te voeren voor groen in de openbare ruimte. Het plan gaat in op het groenbeleid in de verschillende kernen en wordt toegepast bij ontwikkelingen in het openbaar gebied. In het plan is de hoofdgroenstructuur aangegeven en zijn toetsingscriteria opgenomen die integraal worden gehanteerd. De belangrijkste uitgangspunten van het plan zijn het handhaven en het versterken van de hoofdgroenstructuur op bovenwijksniveau en het beter ontsluiten en onderling verbinden van groene gebieden. Dit moet leiden tot een multifunctioneel gebruik en recreatief medegebruik van de groengebieden van Raalte. De toetsingscriteria die worden toegepast bij planvorming, inrichting en beheer van het groen betreffen:

  • cultuurhistorisch inpasbaar;
  • stedenbouwkundig toepasbaar;
  • duurzame ontwikkeling;
  • ecologisch waardevol;
  • veilig openbaar groen;
  • criteria ten aanzien van beheer;
  • financiële kaders.

4.4.8 Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Raalte heeft in 2008, samen met de gemeenten Deventer en Olst-Wijhe, een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het rapport bevat een beschrijving van de landschapskarakteristiek, een overzicht van beleid en ontwikkelingen en een toelichting op de scenario's. De verscheidenheid in het waardevolle landschap van Salland vormt de basis van de landschapsvisie. Het landschap is de zichtbare resultante van de eeuwenlange wisselwerking tussen de fysieke ondergrond (water en bodem), natuur en menselijk gebruik. Het is door de jaren heen gegroeid tot wat het nu is: een cultuurlandschap met een eigen karakteristiek en bijzondere waarden.

De visie geeft richting aan nieuwe ontwikkelingen. Het huidige landschap is geen statisch gegeven, maar verandert constant door nieuwe woonvormen, schaalvergroting - of juist verbreding - van landbouw, veranderend grondgebruik, klimaatverandering, nieuwe eisen aan de toegankelijkheid van het buitengebied et cetera. De visie gaat hiermee een stap verder: de dynamiek in het gebied wordt aangegrepen om het landschap te versterken en te ontwikkelen.

Het aan de bedrijventerreinen van Raalte grenzende landschap wordt op de visiekaart getypeerd als dekzandvlaktes en dekzandlaagtes. Binnen deze eenheden liggen een aantal essen. Deze essen zijn zeer karakteristiek. Voor dekzandlaagtes is het beleid gericht op het versterken van het landschappelijk raamwerk en het natte karakter. Een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied dient te worden ontwikkeld door middel van karakteristieke landschapselementen en fysieke verbindingen.

4.5 Conclusie Beleidskader

Zowel het rijksbeleid als het provinciaal beleid is gericht op het stimuleren van bedrijvigheid in combinatie met een goede ruimtelijke inpassing. Onderwerpen als verkeersveiligheid en milieu spelen hierbij een belangrijke rol. Op beide beleidsniveaus worden alleen kaders op hoofdlijnen geschetst en wordt de invulling overgelaten aan de gemeente. Het gemeentelijk beleid voorziet in het behouden en beheerst uitbouwen van bedrijvigheid met het oog op de regionale economische functie van Raalte. Hierbij geldt dat rekening dient te worden gehouden met diverse milieu- en veiligheidsaspecten.

Voor voorliggend bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het past in het rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid. Aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten wordt in hoofdstuk 6 nader invulling gegeven.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

In dit hoofdstuk worden vanuit een duurzame ruimtelijke ordening de voor dit bestemmingsplan relevante milieu-aspecten beschreven. Voor diverse milieu-aspecten heeft onderzoek plaatsgevonden. Dit hoofdstuk bevat de resultaten van die onderzoeken. Diverse volledige onderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

5.1 Verkeer

Om de invloed van de beoogde planontwikkeling op de verkeersstromen inzichtelijk te maken heeft onderzoek plaatsgevonden (Verkeersonderzoek Tauw bv, 10 februari 2010, N001-4591028PWL-rvb-V01-NL). Gekeken is naar de verkeersbewegingen in de huidige vergunde situatie en de verwachte toekomstige situatie. Tevens is onderzoek verricht naar de meest gebruikte aan- en afvoerroutes.

5.1.1 Verkeersbewegingen

5.1.2 Aanvoerroutes Beaphar

De aanvoerroutes die vrachtwagens nemen om Beaphar te bereiken dan wel te verlaten worden in hoofdzaak bepaald door enerzijds de beperkte hoogte van het viaduct onder de N35 door en anderzijds de herkomst/bestemming van een vrachtwagen. De hoogte van het viaduct onder de N35 is dermate laag dat vrachtwagens hier niet onder door kunnen. Alleen kleine vrachtwagens (bestelbus formaat) en personen auto's kunnen deze route nemen. Opgemerkt wordt dat ook over een langer traject de N35 gevolgd kan worden en via N348, Weidelaan en Ganzeboomlaan de Oude Linderteseweg bereikt kan worden.

Vanwege de ontsluiting van Beaphar is het wenselijk dat de doorgang onder de N35 ook geschikt wordt gemaakt voor vrachtverkeer. Hiervoor is verdieping van de tunnel noodzakelijk. De haalbaarheid voor deze verdieping is gering vanwege de onzekerheid van de plannen met de N35, de hoge kosten van realisatie en de constructieve risico's van de verdieping in verband met het naastliggende kanaal. Hoewel het de meest wenselijke oplossing zou zijn voor de gehele vervoerskwestie wordt hier in het licht van genoemde problematiek vooralsnog niet als mogelijke optie beschouwd.

Naast verdieping van de tunnel onder de N35 is tevens de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg, ter vervanging van de Oude Linderteseweg onderzocht. Op grond van een verkennend onderzoek, inzake toename verkeersproductie- en attractie, uitgevoerd door de gemeente Raalte, wordt de aanleg van een alternatieve ontsluitingsweg als ongewenst beschouwd. Argumenten hiervoor zijn:

  • Ondanks dat de aansluiting zo zuidelijk mogelijk is geprojecteerd is de zichtafstand, door de aanwezigheid van het viaduct, op het fietspad en de Ganzeboomlaan dusdanig beperkt dat de verkeersveiligheid mogelijk in het geding komt;
  • De aanlegkosten van de weg van circa EUR 100.000,00 vallen zeer waarschijnlijk hoger uit dan de kosten die gemaakt moeten worden voor de maatregelen aan de woningen;
  • Het ongevallenbeeld op de huidige aansluiting geeft geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen. In de periode 2004 tot en met 2008 zijn door de politie geen verkeersongevallen op de huidige aansluiting geregistreerd (de geregistreerde ongevallen in 2009 en 2010 zijn vooralsnog onbekend);
  • De alternatieve ontsluitingsweg doet afbreuk aan de kwaliteit van het aanwezige groen.

Huidige routes

Op basis van ervaring en informatie van vrachtwagenchauffeurs is vastgesteld dat er in de huidige situatie een zestal routes van en naar Beaphar zijn die gebruikt worden. Deze routes zijn:

Route 1: Kerssemakersstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0009.png"

Deze route gaat vanaf de N348 - Burgemeester Kerssemakersstraat - Westdorplaan - Zwolsestraat - Kerkstraat - Stationsstraat - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Deze route gaat voornamelijk door woonwijken.

Route 2: Westdorplaan, Acacialaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0010.png"

Deze route gaat vanaf de N348 - Westdorplaan - Acacialaan - Aakstraat - Heesweg - Almelosestraat – Kanaalzijde Oost - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Route 2 gaat deels door woonwijken, deels door industrie en is een relatief lange route.

Route 3: N35

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0011.png"

Deze route gaat via de N348 - N35 / N348 - Almelosestraat - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Route 3 gaat voornamelijk over de rijksweg N35 en maar beperkt door Raalte. Tevens gaat deze route langs het industrieterrein.

Route 4: Overkampsweg, industrieterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0012.png"

Deze route gaat vanaf de N348 - Overkampsweg - Heesweg - Almelosestraat - Kanaalzijde Oost - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Route 4 gaat voornamelijk over een weg in het buitengebied rond Raalte en door het industrieterrein van Raalte.

Route 5: Zwolsestraat, Ceintuurbaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0013.png"

Deze route gaat vanaf de N348 - Zwolsestraat - Ceintuurbaan - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Route 5 gaat voornamelijk over de provinciale weg N348, langs een school aan een doorgaande weg. Tevens passeert de route een spoorovergang.

Voor deze route geldt dat in verband met het doortrekken van de Ceintuurbaan tot aan de N348 in 2012 het deel over de Zwolsestraat zal vervallen. In de nieuwe situatie wordt de Ceintuurbaan doorgetrokken naar de N348. Daarbij wordt een nieuwe rotonde in de N348 gemaakt, ter hoogte van de huidige oversteek Hondemotsweg.

Route 6: Westdorplaan, via centrum

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0014.png"

Deze route gaat vanaf de N348 - Westdorplaan - Zwolsestraat - Kerkstraat - Mettingenlaan - Ganzeboomlaan naar de Oude Linderteseweg. Deze route gaat voornamelijk door het centrum en door woonwijken.

Samengevat zijn, gezien de verkeersveiligheid van de routes van en naar Beaphar door een aantal woonwijken, de routes 1, 2, 5 en 6 minder geschikt. De routes 3 en 4 zijn daarentegen meer geschikt. Deze routes verdienen de voorkeur aangezien deze routes door het minst kwetsbare gebied lopen. Bovendien zijn de verwachte aantallen dusdanig laag dat deze aantallen opgaan in het heersende verkeersbeeld. Bovendien zal Beaphar zoveel mogelijk stimuleren dat de genoemde voorkeursroutes worden gebruikt.

Zoals hiervoor al aangegeven valt de route onder de N35 af voor vrachtwagens in verband met de geringe hoogte van het viaduct.

5.1.3 Intensiteit aan- en afvoerroutes

5.2 Geluid

De voor geluid mogelijke relevante wijzigingen van de activiteiten van Beaphar omvatten een nieuwe productiehal achter de huidige expeditie, een uitbreiding van de expeditieruimte en logistieke wijzigingen. Om de akoestische consequenties van de uitbreiding van de activiteiten inzichtelijk te maken is een akoestisch rekenmodel opgesteld welke in mei 2010 is geactualiseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor het volledige akoestisch onderzoek wordt verwezen naar de rapportage 'Akoestisch onderzoek Beaphar locatie Oude Linderteseweg Raalte' (kenmerk R001-4663188JEA-srb-V01-NL van 7 mei 2010) welke is opgenomen in de bijlagen.

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat er sprake is van een toename van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als gevolg van de uitbreiding van de activiteiten aan de Oude Linderteseweg. Ter hoogte van de bestaande woningen in de omgeving van Beaphar bedraagt deze toename maximaal 2 dB(A). Dit is geen relevante (hoorbare) toename. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bedragen maximaal respectievelijk 47, 45 en 38 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Dit betekent dat er in de dag- en nachtperiode nog ruimte overblijft voor de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wanneer wordt uitgegaan van een richtwaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde. Op de achtergevel van de woning aan de Oude Linderteseweg 1 is er geen ruimte meer in de avondperiode. Maatgevende bronnen hiervoor zijn bestaande bronnen waaraan indien nodig maatregelen getroffen kunnen worden.

Uit de berekeningsresultaten blijkt verder dat de equivalente geluidniveaus ten gevolge van de indirecte hinder in de avondperiode in de toekomst met maximaal 2 dB toenemen. In de nieuwe situatie bedraagt de geluidbelasting als gevolg van indirecte hinder maximaal 48 dB(A) in de avondperiode op de woning aan de Oude Lindertseweg 1. Op basis van een visuele beoordeling ter plaatse is beoordeeld dat de gevel van de woningen in een goede staat van onderhoud verkeert en dat kan worden uitgegaan van een gevelwering van tenminste 20 dB(A). Dit betekent dat de grenswaarde van het binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde ook in de toekomstige situatie niet zal worden overschreden.

De gecumuleerde geluidbelasting (directe en indirecte hinder) in de omgeving van de dichtbijgelegen woningen aan de Oude Lindertseweg bedraagt in de toekomstige situatie maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde en in de omgeving van verder weg gelegen woningen maximaal circa 45 dB(A) etmaalwaarde.

De geluidemissie van Beaphar is hiermee op basis van de achtergrondniveaus ten gevolge van al aanwezige geluidbronnen (N35, spoorlijn, Ganzeboomlaan) inpasbaar in de omgeving.

5.3 Bodem

In 1998 is in het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen Beaphar en de gemeente Raalte een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit volgde dat in de bodem is een verhoogde concentratie aan PAK-totaal en vermoedelijk natuurlijk arseen gevonden.

Daarnaast zijn er nog twee bodemonderzoeken bekend. Het gaat om:

  • Hunneman Milieu Advies Raalte BV, augustus 2003, Inventariserend bodemonderzoek op het terrein van Beaphar BV aan de Oude Linderteseweg 9 te Raalte, kenmerk 2003326.12/jr/sh
  • Hunneman Milieu Advies Raalte BV, september 2004, BSB/nulsituatie bodemonderzoek op het terrein van Beaphar BV aan de Oude Linderteseweg 9 te Raalte, kenmerk 2003962/rdw/sh

Tijdens het bodemonderzoek door Hunneman Milieu Advies uit 2004 zijn in de grond geen verhoogde gehalten gemeten. In het grondwater zijn destijds licht verhoogde concentraties aan cadmium, 1,2-dichlooretheen en PER gemeten.

Het gedeelte van de planlocatie waar geen uitbreiding van het bedrijf plaatsvindt (oostelijke terreindeel) heeft al een bedrijfsbestemming. Er treden hier geen wijzigingen op van activiteiten/uitbreidingen waardoor er geen bodemonderzoek noodzakelijk is voor dit deel. Het westelijke terreindeel zal uitgebreid worden met bedrijfsactiviteiten en er zal ook uitbreiding van bedrijfsgebouwen gaan plaatsvinden.

Hierdoor is in 2008 in een verkennend en nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlagen (kenmerk: R001-4591052SIR-evp-V01-NL, juni 2008). Op basis van de verkregen informatie uit het vooronderzoek is de onderzoeksintensiteit voor een onverdachte locatie (onv) gehanteerd.

Bij dit onderzoek zijn in de bovengrond plaatselijk in lichte tot zeer lichte mate kool- en puindeeltjes aangetroffen. Verder zijn tijdens de veldwerkzaamheden zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een eventuele verontreiniging van de bodem. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal is visueel geen asbest waargenomen.

In de bovengrond ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling (productiehal, opslag gevaarlijke stoffen) zijn licht verhoogde gehalten aan EOX, PAK(10), zink en arseen aangetoond. In de bovengrond ter plaatse van de toekomstige productiehal is arseen in een matig verhoogd gehalte gemeten.

In de bovengrond van het overige terrein is een sterk tot matig verhoogd gehalte aan arseen aangetoond. Verder zijn er licht verhoogde gehalten aan zink, PAK(10) en minerale olie gemeten. In de ondergrond is een matig verhoogd gehalte aan arseen gemeten. Op verzoek van de gemeente Raalte zijn de mengmonsters met een interventiewaarde overschrijding aan arseen uitgesplitst. Uit de uitsplitsing van de mengmonsters blijkt dat arseen op een enkel monster na, in alle separate monsters in een sterk verhoogd gehalte voorkomt.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de locatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. Er zijn sterk verhoogde gehalten aan arseen in de grond gemeten. Gezien het oppervlak dat met arseen verontreinigd is en de historische activiteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden, kan worden geconcludeerd dat arseen vermoedelijk van nature op de locatie voorkomt. Er is dan ook geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met arseen. Indien arseen van nature in een sterk verhoogd gehalte voorkomt zijn er geen belemmeringen voor een bestemmingsplan wijziging. De ontwikkeling is op het gebied van bodem inpasbaar.

Er is geen aanleiding om te vermoeden dat er tussen de eerste onderzoeken in 2003 en 2004, het verkennend onderzoek uit 2008 en de huidige situatie in 2011 verontreiniging heeft plaatsgevonden.

5.4 Water

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke gevolgen het plan heeft voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt ingegaan op het aspect water.

In november 2012 is een watertoets uitgevoerd (kenmerk N001-1212429BHX-ygl-V01-NL, 22 november 2012). De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met de effecten op de waterhuishouding. Hierbij heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Groot Salland en de Gemeente Raalte.

In de toekomstige situatie zal, in overeenstemming met het beleid van de gemeente Raalte en het Waterschap Groot Salland, hemelwater gescheiden worden van het proceswater en droogweerafvoer worden afgevoerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'schoon' hemelwater (dakwater) en 'vervuild' hemelwater (terreinwater).

Het dakwater wordt beschouwd als schoon regenwater en kan bij voorkeur via aan bodempassage of anders rechtstreeks naar de vijver aan de westzijde van de planlocatie worden afgevoerd. Het terreinwater wordt beschouwd als vervuild hemelwater en zal worden aangesloten op het hemelwaterriool van het VGS. Hierbij wordt de ‘first-flush’ (het meest vervuilde hemelwater) naar de RWZI afgevoerd. Het overige hemelwater stort over via de bestaande overstort op de vijver. De parkeerplaatsen hoeven niet op het hemelwaterriool van het VGS te worden aangesloten. Wanneer de parkeerplaatsen het water afvoeren op de vijver, dan moet een bodempassage (bijvoorbeeld een wadi) worden aangelegd.

Bovenstaande afwegingen leiden tot de volgende verdeling:

  • In totaal circa 29.363 m2 terreinoppervlak
  • Bebouwd oppervlak (dakoppervlak) bedraagt 14.513 m2. Hiervan wordt circa 10.000 m2 rechtstreeks aangesloten op de bergingsvijver. De overige 4.500 m2 sluit aan op de wadi op eigen terrein
  • 116 parkeerplaatsen met een totaal oppervlak van ca. 1.500 m2. Dit verharde oppervlak mag afvoeren naar de voorziening op eigen terrein
  • Terrein en wegoppervlak in totaal circa 7.000 m2. Dit verharde oppervlak dient te worden aangesloten op het hemelwaterriool van het VGS

De droogweerafvoer, waaronder het proceswater, wordt aangesloten op het vuilwaterriool van het VGS en rechtstreeks afgevoerd naar de RWZI. Als kansen zijn om ook het dakwater van bestaande gebouwen ook af te koppelen van het VGS, dan moeten deze kansen benut worden.

De vijver aan de noordwestzijde van het plangebied zal vergroot moeten worden om voldoende berging te krijgen. De toekomstige vergroting van de vijver is weergegeven in onderstaande figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0017.png"

Figuur 5.1 Voorgenomen uitbreiding vijver westzijde planlocatie (fase 1: bestaand; fase 2: nog te realiseren)

Het dakwater en terreinwater (deze laatste via een overstort van het VGS) worden in de vijver geborgen. Bij calamiteiten kan de uitlaat van de vijver worden afgesloten, zodat het vervuilde oppervlaktewater zich niet kan verspreiden via de wetering.

Het is belangrijk dat altijd bronmaatregelen (preventie) worden getroffen om verontreiniging van het afstromend hemelwater te voorkomen. Vooral bij (verbeterd) gescheiden stelsels is dit van belang. Aspecten waaraan aandacht besteed moet worden zijn:

  • Gebruik van bouwmaterialen die niet of minder uitlogen
  • Onderhoud van de verharding waarbij met name aandacht moet worden besteed aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen
  • Activiteiten op het verhard oppervlak door de gebruikers zoals de bewoners, bedrijven en dergelijke
  • Extra toezicht op de aansluiting van de (afval)waterstromen op het juiste riool (voorkomen van foutieve aansluitingen)
  • Extra aandacht bij de behandeling c.q. opruimen van morsingen, calamiteiten en dergelijke

Wanneer de vijver een waterhuishoudkundige functie krijgt, neemt het waterschap het beheer en onderhoud van de vijver over.

5.5 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie

5.5.1 Landschap

De planlocatie ligt in de bebouwde kom van Raalte. In de omgeving ligt de N348, deze ligt verhoogd in het landschap. De kleurzetting van de bestaande gebouwen wordt doorgezet in alle panden. Dit levert een homogeen beeld op. De panden worden niet hoger dan 14 meter, deze zullen niet opvallend hoog boven de N348 uit steken. Gezien de huidige situatie van de planlocatie en de omgeving is de uitbreiding inpasbaar in het landschap.

Zowel langs de spoorlijn als langs de N35 is laanbeplanting aanwezig, hierdoor worden de bedrijfsgebouwen grotendeels aan het zicht onttrokken.

Langs de randen van het bedrijfsperceel is een groenstrook aangelegd (zie figuur 5.2). Om de uitbreiding landschappelijk in te passen in de omgeving zal de huidige groenstrook aan de rand van het perceel van Beaphar worden gehandhaafd. Deze volwaardige groenstrook bevindt zich aan de zuidzijde (kant van het spoor) en westzijde van het terrein. Het betreft hier een volgroeide groenstrook met verschillende inheemse bomen (waaronder berken) en struiken die zowel de bestaande panden van Beaphar afschermen als ook de toekomstige panden. Op deze manier is er vanuit de omgeving beperkt tot geen zicht op de panden. Bovendien ligt het spoor met een strook hoge beplanting tussen de panden van Beaphar en de bebouwde kom van Raalte. Vanuit de bebouwde kom is er dan ook geen zich op Beaphar.

De woning aan de Oude Linderteseweg 1 is tevens afgeschermd van Beaphar door beplanting. Bovendien is de uitbreiding van Beaphar niet aan de zijde van deze woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0018.png"

Figuur 5.2 Te handhaven groenstrook om terrein Beaphar

Langs de spoorzijde is geen ruimte voor nog extra beplanting in verband met de geprojecteerde wegen. Langs de te realiseren bebouwing kan nog wel extra beplanting toegevoegd worden. Het terrein is door de aanwezige groenstroken feitelijk al landschappelijk ingepast in de omgeving.

5.5.2 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische Monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische

(verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken. Het nieuwbouwlocatie van Beaphar ligt volgens de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart in een gebied met een lage archeologische verwachting (zie figuur 5.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0019.png"

Figuur 5.3 Uitsnede verwachtingskaart archeologie (met in de cirkel de globale ligging uitbreiding Beaphar)

In mei 2008 is een archeologisch bureauonderzoek inclusief een karterend veldonderzoek uitgevoerd. Voor het bebouwde en verharde deel van het plangebied geldt een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden. Hier is ook geen vervolg onderzoek in de vorm van een booronderzoek uitgevoerd.

Voor de noordelijk punt van het plangebied geldt een lage verwachting voor vindplaatsen uit het laat-paleolithicum en nieuwe tijd en een hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de late middeleeuwen. Voor de rest van het onbebouwde deel van het terrein geldt een lage verwachting voor bewoningsresten uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, maar een middelhoge verwachting voor het aantreffen van resten van off-site activiteiten uit het mesolithicum tot en met de nieuwe tijd, die in verband staan met eventuele bewoning op de dekzandrug ten noorden van het plangebied.

De boringen geven aan dat overal een recent, antropogeen ophogingspakket aanwezig is. Deze is in de noordoostelijke helft 70 tot 140 cm dik en in de zuidwestelijke helft 40-50 cm dik. Onder dit pakket zijn, met uitzondering van boring 6 en 13, geen restanten van de oorspronkelijke bodem aangetroffen. De C-horizont bestaat hoofdzakelijk uit (omgewerkte) fluvioperiglaciale afzettingen, wat bevestigt dat het hele plangebied in een dal ligt.

In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat er een archeologische vindplaats binnen het plangebied aanwezig is, wordt daarom klein geacht.

De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor er ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied.

Op basis van de lage ligging in een beekdal, het verstoorde bodemprofiel en het ontbreken van archeologische indicatoren is de verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit alle perioden in het hele plangebied laag.

Mochten er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden archeologische resten aangetroffen worden, geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (de gemeente Raalte) volgens de Monumentenwet 1988, art. 53.

Op grond van de resultaten van het onderzoek is voor het plangebied geen verder vervolgonderzoek geadviseerd. Geconcludeerd wordt dat er ten behoeve van de nieuwbouw en uitbreiding van Beaphar geen knelpunten te verwachten zijn ten aanzien van archeologie.

5.5.3 Cultuur

Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Bij de ontwikkeling van het plan hoeven dan ook geen maatregelen te worden genomen ter de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De voorgenomen ontwikkeling is niet gesitueerd in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

Bovendien is er geen sprake van een karakteristiek waardevol landschap.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het voorgenomen van het plan.

5.6 Flora En Fauna

De huidige natuurbeschermingswetgeving kan worden onderverdeeld in gebiedsbescherming en soortbescherming. Op het voornemen is alleen de soortbescherming door de Flora- en faunawet van toepassing omdat beschermde natuurgebieden (Natura2000-gebieden en de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur) niet aanwezig zijn in de nabijheid van de locatie. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied (PEHS Overijssel) ligt op ongeveer 1,2 km afstand van de inrichting. Ten behoeve van de nieuwbouw is een natuurtoets conform de Flora- en faunawet uitgevoerd (kenmerk R001-4591059NKG-rvb-V01-NL, 22 oktober 2008.

Op 22 mei 2008 is de locatie door een ecoloog geïnspecteerd op de aanwezigheid van onder andere beschermde planten, vaste verblijfplaatsen van vogels en de geschiktheid van de locatie voor vleermuizen (hiernaar is een aanvullend onderzoek verricht in de periode juni tot en met oktober 2008). De volgende conclusies kunnen worden getrokken:

  • Beschermde plantensoorten, dagvlinders, libellen en overige ongewervelden worden niet verwacht op de locatie. Reptielen worden evenmin verwacht en vissen komen niet voor op de locatie. Van 'overige zoogdieren' en amfibieën worden mogelijk alleen algemeen voorkomende tabel 4.1-soorten verwacht op de locatie. Hiervoor geldt een vrijstellingsregeling, hetgeen betekent dat geen ontheffing van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Wel geldt de zorgplicht
  • Foerageergebied voor vleermuizen is aanwezig in het plangebied. De aantallen vleermuizen op het terrein zijn gemiddeld. Door de aantasting van de groenstructuren verdwijnt het foerageergebied, echter in de omgeving is voldoende alternatief leefgebied aanwezig, waardoor de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie vleermuizen niet wordt geschaad. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is derhalve niet noodzakelijk
  • Vaste verblijfplaatsen van vogels (bijvoorbeeld nesten van steenuilen of kerkuilen) komen niet voor op de locatie. Het voornemen heeft evenmin tot gevolg dat de functionele omgeving van vaste verblijfplaatsen wordt aangetast. Er hoeft daarom geen ontheffing voor vaste verblijfplaatsen van vogels te worden aangevraagd

Omdat LNV geen ontheffing verleent voor het verstoren van broedende vogels, dienen verstorende werkzaamheden zoals uitbreiding en nieuwbouw buiten het broedseizoen van vogels te worden uitgevoerd. Dit broedseizoen loopt globaal van medio maart tot medio juli. Ten behoeve van de bouwwerkzaamheden zal de aanwezige groensingel moeten worden gekapt. Wanneer dit is gebeurd voor de aanvang van het broedseizoen, zijn er geen beperkingen meer ten aanzien van vogels en kunnen de bouwwerkzaamheden ook binnen het broedseizoen worden uitgevoerd. Bij de planning zal hiermee rekening worden gehouden.

Het bedrijf Beaphar (en de uitbreiding van het bedrijf) is bovendien niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied.

Ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

In juni 2008 heeft Tauw een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, waarbij is aangetoond of de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. Daarbij is gekeken naar de gevolgen van de totale aangevraagde situatie.

De voorgenomen ontwikkeling heeft mogelijk een effect op de luchtkwaliteit door indirecte emissies ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking en van directe emissie ten gevolge van installaties (puntbronnen). In dit luchtkwaliteitsonderzoek zijn de uitgangspunten voor de berekeningen opgenomen.

De activiteiten van Beaphar hebben een effect op de luchtkwaliteit door de verkeersaantrekkende werking en door de stofemissie van de stofafzuiging bij procesunits 3 en 6. Het effect van deze emissies is berekend met behulp van verspreidingsmodellen (CAR II versie 7.0.1. en het Nieuw Nationaal Model). Uit de berekeningen blijkt het volgende:

  • De achtergrondconcentratie fijn stof en NO2 in het plangebied neemt over de jaren heen af en ligt in 2008 al ruim onder de grenswaarden:
      1. a. 17,0 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie NO2
      2. b. 24,5 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie PM10 (fijn stof, zonder zeezoutcorrectie)
  • Het verkeer van Beaphar leidt tot een bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie van maximaal 1,1 µg/m3 voor NO2 en van maximaal 0,1 µg/m3 voor fijn stof, in 2008
  • De directe stofemissies van Beaphar leiden tot een maximale bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof van 2,9 µg/m3 op het terrein van de inrichting; nabij de ontsluitingsweg ligt de bijdrage reeds onder de 2 µg/m3

Dit betekent dat de som van de achtergrondconcentratie en de maximale bijdrage van Beaphar ruim onder de grenswaarden uit de wet luchtkwaliteit blijft. Ook de grenswaarden voor het maximum toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde (NO2) en daggemiddelde (PM10) concentratie worden niet overschreden.

In 2010 zijn de gegevens betreffende de verkeersbewegingen van en naar de inrichting aangepast bij de uitwerking van de verkeersaantrekkende werking van de toekomstige situatie. Bij de uitwerking zijn uiteindelijk lagere aantallen verkeersbewegingen gehanteerd, zodat het eerdere luchtkwalteitsonderzoek een overschatting van de toekomstige situatie geeft. Echter de berekende concentraties liggen ruim onder de grenswaarden van de Wet Luchtkwaliteit.

Omdat de berekende concentraties (achtergrondconcentratie en bijdrage Beaphar) zo ver onder de grenswaarden liggen, wordt geconcludeerd dat de grenswaarden uit de wet luchtkwaliteit in het plangebied zeker niet zullen worden overschreden en het plan inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

5.8 Geur

De meest belastende activiteit is het produceren van diervoederbrokken. De productie vindt plaats in de huidige 'Unit 3' aan de oostzijde van de Oude Linderteseweg, nabij de huidige drankengroothandel. Momenteel vindt geurhinder plaats ten gevolge van de productie van Beaphar. Door de uitbreiding zal de geurbelasting toenemen. Beaphar heeft voor de productie in deze unit diverse maatregelen en voorzieningen getroffen om de geurbelasting terug te brengen, namelijk koude oxidatie en isolerende maatregelen. Uit het geuronderzoek van Tauw (R001-4712016HJR-srb-V02-NL) van 6 mei 2010 blijkt dat aan de geurnorm van 0,5 ouE/m3 wordt voldaan. De geurunit heeft een dusdanige capaciteit dat in de nieuwe situatie geen knelpunten met betrekking tot geur meer worden verwacht. Uit geurmetingen, uitgevoerd bij de productie waarbij de geuremissie het hoogst is, blijkt dat aan de voorschriften inzake geur van de vigerende milieuvergunning kan worden voldaan.

Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.

5.9 Externe Veiligheid

Binnen de inrichting zijn, conform de vigerende milieuvergunning, diverse gevaarlijke stoffen aanwezig. Deze stoffen worden opgeslagen in een speciaal gedeelte van het magazijn. De opslagvoorzieningen zijn getoetst aan de vereisten uit de PGS 15. De opslagen voldoen aan de vereisten uit de PGS 15.

De hoeveelheid aan gevaarlijke stof is minder dan 10.000 kg per opslagplaats. Daarnaast is de hoeveelheid brandbare gevaarlijke stoffen met een stikstofgehalte van minder dan 1,5 gewichtsprocenten van de totale hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen. Beaphar is geen risicovolle inrichting en tevens geen categorale inrichting. De inrichting beschikt over een automatisch brandblussysteem met een eigen voorraadtank aan bluswater (onderdeel van de voorgenomen uitbreiding). Daarnaast beschikt de inrichting over een actueel noodplan. De werking van dit noodplan wordt regelmatig geoefend en is besproken met de lokale brandweer. Bij de diervoederproductie en APP-installatie zijn er aan de installatie voorzieningen getroffen die het veroorzaken van een stofexplosie kunnen voorkomen.

De afstand tot het dichtstbijzijnde kwetsbare object (woonhuis) lig op circa 100 meter vanaf de opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Bij toetsing aan de veiligheidsafstanden uit de Regeling externe Veiligheid dient deze afstand minimaal 20 meter te bedragen.

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is niet van toepassing op de inrichting. Het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 is gelet op de aard en omvang van de gebruikte stoffen binnen de inrichting niet van toepassing. De activiteiten in de inrichting veroorzaken geen plaatsgevonden risicocontour. Op basis van de gebruikte stoffen en de gebezigde activiteiten is er geen specifiek invloedsgebied te definiëren waarbinnen dit besluit het groepsrisico verantwoord moet worden.

Op basis van het bovenstaande zijn er geen knelpunten ten aanzien van externe veiligheid.

Op de N348 en de N35 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand van de weg tot aan het plangebied en de populatiedichtheid, worden hier geen knelpunten verwacht.

5.10 Energie

Een eventuele toename in verbruik aan energie zal geheel te wijten zijn aan de verhoogde productiecapaciteit. Anderzijds wordt er steeds beter en bewuster met energie omgegaan. Per hoeveelheid geproduceerd product zal naar verwachting geen toename in het verbruik zijn.

Alle nieuwbouw zal voldoen aan de vigerende wetgeving inzake energieverbruik in gebouwen.

5.11 Milieuzonering

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn bij de diverse bedrijven voor de diverse milieufactoren, zoals geur, stof en geluid, afstandsmaten aangegeven. Het gaat daarbij om afstanden van bedrijven tot woonbebouwing. De bij een bepaald bedrijf aangegeven grootste afstand is bepalend voor de categorie-indeling:

categorie
grootste afstand
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m

Op een afstand van 30 m zijn bedrijven in categorie 2 toegestaan. Op een afstand van 50 m tot 100 m zijn bedrijven in categorieën 3.1 of 3.2 toegestaan. Als een activiteit van Beaphar in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie valt dan ter plaatse is toegestaan, bijvoorbeeld in categorie 3.2, waar categorie 3.1 is toegestaan, dan kan die activiteit mogelijk toch worden ingepast.

Bij Beaphar vinden verschillende bedrijfsactiviteiten plaats waarbij verschillende milieucategorieën horen. De activiteiten die op dit moment bij Beaphar worden verricht zijn in te delen in verschillende milieucategorieën, te weten:

  • Vervaardigen van voer voor huisdieren: categorie 4.1 (200 meter in verband met geur en geluid)
  • Formuleren en afvullen van geneesmiddelen: categorie 3.1 (50 meter in verband met geur, geluid en gevaar)
  • Groothandel in veevoeders: categorie 3.1 (50 meter in verband met geluid)
  • Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen: categorie 2 (30 meter in verband met geluid)

Zoals hiervoor aangegeven in paragraaf 5.8 is de meest belastende activiteit het produceren van diervoederbrokken. De productie vindt plaats in de huidige 'Unit 3' aan de oostzijde van de Oude Linderteseweg, nabij de huidige drankengroothandel. Beaphar heeft voor de productie in deze unit diverse maatregelen en voorzieningen getroffen om de geurbelasting terug te brengen. Uit het geuronderzoek blijkt dat aan de geurnorm wordt voldaan. Deze norm ligt op de gevels van de woningen aan de Oude Linderteseweg 1, 4, 2a en 2. Deze woningen liggen op ongeveer 50 meter uit het gebouw. Door de voorzieningen kan de activiteiten nu gelijk worden gesteld met een categorie 3.1 activiteit. Er zijn geen andere ontwikkelingen gepland aan de westzijde van de Oude Linderteseweg.

Het formuleren van geneesmiddelen en farmaceutische middelen (bijvoorbeeld tandpasta) vindt plaats op diverse locaties binnen de gebouwen op het terrein. Waaronder in het pand direct ten westen van de Oude Linderteseweg.

Voor de hiervoor genoemde twee locaties waar veevoerder wordt geproduceerd is een specifieke vorm van bedrijvigheid opgenomen. Het gaat hier om activiteiten de volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 4.1 activiteiten, maar door de maatregelen die nu zijn genomen gelijk gesteld kunnen worden met categorie 3.1 activiteiten. In onderstaande verbeelding is de zonering aangegeven vanuit de woningen aan de Oude Linderteseweg. Bij de woning aan de Oude Linderteseweg is er sprake van een bouwvlak. Er is gezoneerd vanuit het bouwvlak van de Oude Linderteseweg 1. De woningen aan de Oude Linderteseweg 2a en 2 zijn bedrijfswoningen behorende bij de drankengroothandel aan de Oude Linderteseweg 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20100012-0003_0020.png"

Figuur 5.4 Afbeelding: zonering vanuit woonbebouwing

Voor bedrijven die vallen binnen de categorie 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten die voer voor huisdieren vervaardigen geldt dat de grootste afstand die in acht genomen dient te worden voor de milieuaspecten geur en geluid geldt. Deze afstand bedraagt 200 meter. Het gaat hierbij om de richtafstand tussen enerzijds de grens van de bestemming Bedrijf en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning. Aangezien de afstand tussen de bedrijfsbestemming en de woningen aan de Oude Linderteseweg kleiner is dan 200 meter is er aanvullend onderzoek gedaan naar de milieugevolgen van de veranderingen voor wat betreft geur en geluid.

Om geurhinder te verminderen is besloten de schoorsteen te verhogen van 10 naar 13 meter en is er een koude oxidatieunit gebouwd. Verder worden ter beperking van de geurhinder voor omwonenden afvalcontainers met geurhoudende afvalstoffen verplaatst naar een ander locatie binnen de inrichting. Tot slot worden enkele afzuigkanalen verplaatst en wordt een geurunit geplaatst, zodat minder hinder ondervonden kan worden van de uittredende lucht. Op basis van de resultaten is 98% van de tijd geen geurhinder te verwachten bij de aaneengesloten woonbebouwing en bij de woning op het industrieterrein als gevolg van representatieve bedrijfsmatige omstandigheden.

Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de berekende directe hinder voldoet aan de richt- en grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en dat de te beschermen binnenniveau's bij de woningen ten gevolge van de indirecte hinder niet zullen worden overschreden.

Het pand van Beaphar direct ten westen van de Oude Linderteseweg ligt voor een (zeer) klein gedeelte binnen de milieuzone met categorie 1. Het gaat hier echter om een bestaand pand waar geen productieactiviteiten zullen plaatsvinden. Ditzelfde geldt voor de unit aan de oostzijde van de Oude Linderteseweg. Deze ligt voor een (zeer) klein gedeelte binnen de milieuzone met categorie 2. Dit is een bestaande unit waar geen gewijzigde activiteiten zullen plaatsvinden. Bovendien worden de (bedrijfswoningen) in de nabijheid afgeschermd door de drankengroothandel die tussen het pand van Beaphar en de woningen ligt.

In het verleden zijn er wel klachten geuit door omwonenden ten aanzien van geur, geluid, verkeer en veiligheid en gezondheid.

De milieu- en omgevingsvergunningen van Beaphar zijn afgestemd op de aanwezigheid van de woningen in de nabijheid.

5.12 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit milieuaspecten geen bezwaren zijn om de voorgenomen uitbreiding van Beaphar planologisch mogelijk te maken.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, de regels en de verbeelding. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid en uitgevoerde onderzoeken.

6.2 Toelichting Op Verbeelding

Voor de verbeelding is als ondergrond de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) gehanteerd. Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en /of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en /of kadastrale grenzen. Het ontwerp, zoals weergegeven in hoofdstuk 3, ligt tevens ten grondslag aan de begrenzingen van de bestemmingen. De schaal van de digitale verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting Op De Regels

6.3.1 Algemeen

De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing en de bepalingen over de toegestane bebouwing zelf.

De bij dit plan behorende planregels zijn ingedeeld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008). De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsplanregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze dient te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de specifieke regels gegeven voor de op de plankaart aangegeven bestemmingen en aanduidingen. De artikelen bestaan in elk geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. In beginsel is de bestemmingsomschrijving bepalend voor het gebruik (zowel in ruime als in enge zin) van de grond.

Hoofdstuk 3 bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat uit praktisch oogpunt de voorkeur is gegeven deze bepalingen in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.3.2 Flexibiliteitsbepalingen

Voor elke bestemming is afzonderlijk een bestemmingsregel opgenomen. Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels is toegestaan. Om die reden zijn in het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregeling opgenomen. Deze zijn:

  • Afwijking van de bouwregels
  • Afwijking van de gebruiksregels
  • Nadere eisen

De bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent deze flexibiliteitsbepalingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

Afwijkingen maken wijzigingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met nadere eisen kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden.

6.3.3 Toelichting op de bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De gronden met de bestemming Bedrijf beslaan alleen de gronden welke in eigendom zijn bij Beaphar. Binnen deze bestemming kan Beaphar de uitbreidingsplannen realiseren. Om toch de flexibiliteit binnen deze bestemming te houden is er voor gekozen om de bestemming ruim te definiëren zodat bedrijven welke passen binnen de categorie 1 tot en met 3.1 respectievelijk 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie zijn toegestaan. De activiteiten die Beaphar verricht passen voor een groot deel binnen categorie 3.1 van deze Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen (groothandel in veevoeders en formuleren en afvullen van geneesmiddelen). Het gaat hierbij om de Staat zoals deze is vermeld in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en welke aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Ondanks dat de afstand tussen de bedrijfsbestemming en de woningen korter is dan de richtafstand is er door de uitbreiding van Beaphar geen extra hinder voor de woningen in de omgeving. Er is dan ook voor gekozen om voor de twee productielocaties waar voer voor huisdieren wordt vervaardig een aanduiding op te nemen betreffende een 'specifieke vorm van bedrijf - 1'. Hier zijn uitsluitend activiteiten toegestaan, voor zover voorkomend in de categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met SBI-code 1571.

Bedrijfsactiviteiten die passen binnen de categorieën 3.2 en 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn tevens toegestaan mits zij wat betreft de aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven zoals bedoeld in categorie 1 tot en met 3.1 respectievelijk 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. De zogenaamde grote Lawaaimakers zijn niet toegestaan binnen de bedrijfsbestemming. Bedrijfsactiviteiten die onder het Besluit externe veiligheid vallen kunnen niet door een omgevingsvergunning worden verleend.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming laat groen- en watervoorzieningen, de bescherming van de landschappelijke waarden van de aanwezige beplanting toe, doch biedt ook mogelijkheden voor nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Deze bestemming is specifiek opgenomen om de bedrijfsbestemming landschappelijk in de omgeving in te passen. Door de groenstrook wordt het bedrijf afgeschermd van het agrarische gebied en de kern van Raalte. Het is niet toegestaan om binnen deze bestemming gebouwen te bouwen.

Artikel 5 Verkeer- en verblijfsgebied

Binnen deze bestemming zijn de verkeersdoeleinden opgenomen. Het betreft specifiek de Oude Linderteseweg. Het gaat om de openbare weg, welke tevens de ontsluitingsweg is van Beaphar. Binnen deze bestemming vallen ook de bermen, kunstobjecten en eventuele parkeervoorzieningen langs de weg. De parkeerplaats ten behoeve van het personeel en bezoekers van Beaphar is niet opgenomen binnen deze bestemming, maar meegenomen binnen de bestemming Bedrijf aangezien deze parkeerplaatsen niet openbaar zijn, maar specifiek ten behoeve van de bedrijfsbestemming.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling van de uitbreiding van het bedrijf betreft een initiatief van projectontwikkelaar Beaphar B.V. Met de ontwikkeling zijn geen kosten gemoeid die voor rekening van de gemeente komen. Het gaat hier om planontwikkelings- en procedurekosten en de aanlegkosten voor de weg met riolering en uitbreiding van de waterberging.

De gemeente Raalte is voornemens om vóór vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan een anterieure overeenkomst met Beaphar B.V. te sluiten waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Dit sluit aan bij het gemeentelijk grondbeleid zoals dat is vastgelegd in de nota grondbeleid 2008-2012. Indien geen anterieure overeenkomst zou worden gesloten dan zou de gemeente op grond van afdeling 6.4 van de Wro verplicht zijn gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen, om op die wijze het kostenverhaal verzekerd te hebben.

Geen voorzieningen voor publieke doeleinden, zijnde openbare voorzieningen, worden in het plangebied ontwikkeld. De gemeente Raalte draagt zodoende niet bij aan het plan en loopt geen financieel risico.

De initiatiefnemer heeft voldoende financiële dekking om het plan uit te kunnen voeren. Beaphar is een stabiel bedrijf dat al meer dan 65 jaar bestaat en nog steeds groeit. Daarnaast zijn er door de overplaatsing van de productie vanuit Hedel naar Raalte voldoende middelen beschikbaar om het plan uit te kunnen voeren.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het plan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

De resultaten van het vooroverleg zijn in de plantoelichting verwerkt.

8.2 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft van 17 mei 2012 tot en met 28 juni 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de zienswijzentermijn zijn er 2 zienswijzen kenbaar gemaakt. In een aantal gevallen hebben de zienswijzen tot aanpassing van het plan geleid. De zienswijzennota is opgenomen in bijlage 10 bij het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Verkeersonderzoek

Bijlage 1 Verkeersonderzoek

Bijlage 2 Verkeerslawaai Onderzoek

Bijlage 2 Verkeerslawaai onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 6 Archeologisch onderzoek

Bijlage 7 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 7 Ecologisch onderzoek

Bijlage 8 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 8 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 9 Geuronderzoek

Bijlage 9 Geuronderzoek

Bijlage 10 Zienswijzennota

Bijlage 10 Zienswijzennota