KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsregels
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Omschrijving Van Het Plangebied
2.1 Het Plangebied
2.2 De Gebiedskenmerken
Hoofdstuk 3 Omschrijving Van Het Project
3.1 Inleiding
3.2 De Slooplocaties
3.3 Uitgangspunten Inrichtingsplan
3.4 Inrichtingsschets En Onderbouwing
3.5 Financiële Onderbouwing
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
5.1 Algemeen
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Wet Geurhinder En Veehouderij
5.4 Geluid
5.5 Bodemkwaliteit
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Flora En Fauna, Archeologie En Water
6.1 Flora En Fauna
6.2 Archeologie
6.3 Water
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Verantwoording Planvorm
7.3 Opbouw Regels
7.4 Bestemming(en)
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Conform Nen 5740, September 2011.
Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet, 7 Juli 2011.
Bijlage 3 Watertoets

Buitengebied, Lindersteweg 55

Bestemmingsplan - gemeente Raalte

Vastgesteld op 28-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Linderteseweg 55 van de gemeente Raalte.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0177.BP20110016-0003 met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0177.BP20110016-0003.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte

een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch aanverwante nevenfunctie

een nevenfunctie die betrekking heeft op activiteiten naast een volwaardig agrarisch bedrijf die nauw verwant zijn met of direct voortkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, zoals verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, zorgboerderij, ambachtelijke verwerking van agrarische producten, inpandige opslag en stalling van agrarische producten.

1.8 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten

het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bed & breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.12 bestaande bedrijven

bedrijven zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; een bedrijf dat via nieuwvestiging in een landbouwontwikkelingsgebied is gerealiseerd, wordt na 5 jaar onder bestaand bedrijf gerekend.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan een (bedrijfs)woning waarbij het volgende geldt:

  • functioneel ondergeschikt betekent dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan (met uitzondering van bewoningsfuncties zoals bijkeukens, bergingen en natte groepen);
  • bouwkundig ondergeschikt betekent dat het bijgebouw moet voldoen aan de voor bijgebouwen geldende bouwregels.

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.24 evenementen

gebeurtenissen, die ten hoogste 5 dagen duren, met een openbaar karakter, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.27 hobbymatige activiteiten

het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap, maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf aangemerkt kunnen worden.

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 kampeerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.30 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 kinderboerderij

een recreatieve voorziening waarop, al dan niet in combinatie met andere recreatieve voorzieningen, dieren worden gehouden.

1.32 kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.33 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.34 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor kampeermiddelen, niet zijnde permanente kampeermiddelen waaronder tenthuisjes en stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.35 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.36 niet-permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.

1.37 nevenfunctie

een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarisch) bedrijf of wonen.

1.38 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.41 paardenbak

een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.

1.42 peil

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.43 plattelandskamer

een min of meer zelfstandig appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.44 recreatieverblijf

een gebouw of kampeermiddel, dat uitsluitend bedoeld is voor een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.

1.45 Sallandse boerderijvorm

een Sallandse boerderij die zich kenmerkt door een typische hoofdvorm, te onderscheiden in:

  1. a. hallenhuisboerderij: woning en bedrijf in een hoofdvolume, zowel grote als kleine oppervlakken;
  2. b. dwarshuisboerderij/krukhuisboerderij: woning en bedrijf wel in één gebouw, maar in de architectuur duidelijk van elkaar onderscheiden, T-vormige (dwarshuis) of L-vormige plattegrond (krukhuis).

1.46 seksinrichting

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.47 stacaravan

een stacaravan is een recreatief onderkomen, met kenmerken van een caravan, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat in één geheel en op een eigen as-/wielstelsel kan worden aangevoerd en bestemd is voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.48 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.49 trekkershut

een trekkershut is een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor kortstondig recreatief dag- en/of nachtverblijf voor steeds wisselende groepjes recreanten, die hun hoofdverblijf ergens anders hebben.

1.50 verblijfsrecreatief terrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of andere recreatieverblijven ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.51 verkoop agrarische producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.

1.52 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.53 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.54 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.55 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.56 wooneenheid

een woning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en paardenbakken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bed & breakfast;
  2. d. evenementen;
  3. e. de in tabel 3.1 vermelde nevenfuncties.

Tabel 3.1 Nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan

nevenfunctie maximaal aantal m²
gronden in gebruik voor nevenfunctie bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten - 100
inpandige opslag en stalling - 500
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) - 200
kano-, boot- of fietsenverhuur - 100

- = Niet van toepassing

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. b. verder geldt het volgende:
max. aantal per bouwvlak max. inhoud per woning max. opper- vlak per woning max. goot- hoogte max. bouw- hoogte dakhel- ling
woning één, tenzij middels een maatvoering- of functieaan- duiding anders is aangegeven 750 m³ - 4,5 m
10 m
20º/55º*
bijgebouwen en overkappingen:
- waarvan aangebouwd
- - 100 m²

50 m²
3 m

3 m
6 m

6 m
20º/55º*
20º/55º*
bakhuisje 1 - bestaand bestaand bestaand -
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken - - - - 6 m -
erf- of terreinafscheidingen:- voor de voorgevel
- overige plaatsen
- - - -

1 m
2 m
-
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde - - - - 3 m -

* = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.

- = Niet van toepassing

3.3 Afwijken van de bouwregels

Ten behoeve van het maximum oppervlak aan bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het maximum oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 250 m² met inachtneming van het volgende:

  1. a. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor het uitoefenen van hobbymatige agrarische of natuurgerichte activiteiten;
  2. b. van de bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikgemaakt indien de bouw van extra bijgebouwen noodzakelijk is voor werkzaamheden die bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van het karakteristieke landschap;
  3. c. er dient ten minste 1 ha grond in beheer te zijn;
  4. d. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing.

3.4 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. Bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen.
  2. b. Bed & breakfast is uitsluitend toegestaan in de woning.
  3. c. Het aantal slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast bedraagt ten hoogste 10.
  4. d. Nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing.
  5. e. Het aantal evenementen bedraagt ten hoogste 2 per jaar.
  6. f. De vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenfuncties kleinschalig kamperen en plattelandskamers, anders dan bij recht toegestane nevenfuncties, met inachtneming van het volgende:

  1. a. de nevenfunctie dient plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
  2. b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat (het gedeelte van) nevenfuncties waarvoor geen bebouwing nodig is, tevens zijn toegestaan buiten de bestaande bebouwing;
  3. c. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  4. d. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  5. e. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  6. f. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van nevenfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  7. g. parkeren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  8. h. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  9. i. horeca is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nevenactiviteit;
  10. j. het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten mag niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 250 m²;
  11. k. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 50% van de totale oppervlakte aan gebouwen met een maximum van 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen;
  12. l. ten behoeve van de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt tevens het volgende:
    1. 1. de nevenfunctie is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. 2. het aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25;
    3. 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, zijn toegestaan;
    4. 4. de afstand tot het bouwvlak van derden bedraagt ten minste 50 m;
    5. 5. de afstand tot andere verblijfsrecreatieve terreinen bedraagt ten minste 500 m;
    6. 6. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing;
  13. m. ten behoeve van de nevenfunctie plattelandskamers geldt tevens het volgende:
    1. 1. het aantal kamers op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalige bedrijfsbebouwing' bedraagt ten hoogste 5, met dien verstande dat de oppervlakte per kamer ten hoogste 50 m² bedraagt;
    2. 2. het aantal kamers op overige gronden bedraagt ten hoogste 1, met dien verstande dat de oppervlakte ten hoogste 50% bedraagt van het oppervlak van het bijgebouw met een maximum van 50 m²;
    3. 3. de afstand tussen de plattelandskamers en het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
  4. d. Het bepaalde onder a, b en c is niet van toepassing op voormalige agrarische bebouwing en op bijgebouwen binnen de bestemming Wonen.

5.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

5.3 Herbouw (bedrijfs)woningen

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van (bedrijfs)woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.

5.4 Afstand bebouwing ten opzichte van de weg

Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste een afstand van 15 m in acht genomen te worden tussen gebouwen en de bestemming Verkeer en Verkeer - Onverhard.

Artikel 6 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken;
  4. d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. b. Het gebruik van boerderijkamers en plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
  3. c. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw of nieuw te plaatsen woonunit als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:

  1. a. een afhankelijke woonruimte is noodzakelijk uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt;
  4. d. de afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
  5. e. indien er op het perceel geen geschikt bijgebouw aanwezig is, is op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit toegestaan;
  6. f. tijdelijke woonunits mogen op of aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd worden;
  7. g. de tijdelijke woonunit dient landschappelijk ingepast te worden;
  8. h. een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.

8.2 Vergroten inhoudsmaat Sallandse boerderijvorm

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten behoeve van de vergroting van de inhoudsmaat van Sallandse boerderijen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de maximum inhoud van 750 m³ mag overschreden worden indien er sprake is van het betrekken van een deel bij de woning;
  2. b. de bestaande afmetingen van dat gebouw mogen niet worden vergroot;
  3. c. de Sallandse boerderijvorm dient in stand te worden gehouden.

8.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van woningen buiten bestaande funderingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3 ten behoeve van de herbouw van woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. d. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  5. e. de nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

8.4 Kleinschalige windturbines

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windmolens mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:

  1. a. windturbines zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  2. b. per bouwvlak is ten hoogste 1 windturbine toegestaan;
  3. c. de hoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 15 m.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  3. c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  4. d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
  5. e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  6. f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
  7. g. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsregels

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Linderteseweg 55'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het erf aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem bevindt zich een voormalige agrarische schuur van 300 m². Het agrarische bedrijf is hier gestaakt en de schuur zal in de toekomst niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt. De schuur kan daarmee gesloopt worden. Om de sloopkosten, de waarde van de schuur en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te compenseren, wordt gebruik gemaakt van de Rood voor Rood-regeling. De Rood voor Rood-regeling is een middel om vrijgekomen landschapontsierende agrarische bebouwing te slopen en een nieuwe bouwkavel te realiseren. Een eis die vanuit de Rood voor Rood-regeling wordt gesteld, is sloop van tenminste 850 m2 landschapontsierende bebouwing. Hiertoe is een tweede slooplocatie gevonden in de gemeente Hardenberg, aan de Kerkweg 5 te Bruchterveld. Op deze locatie wordt een landschapontsierende schuur van 750 m² gesloopt.

De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een investering in de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeenten Raalte en Hardenberg, door het verdwijnen van landschapontsierende bebouwing en het versterken van de landschappelijke kwaliteiten.

Voor de realisatie van het plan is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarin. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op de gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

De nieuwbouwlocatie is gelegen aan de Linderteseweg 55 in Mariënheem, ten noorden van de kernen Raalte en Mariënheem. Aan de oostzijde van het perceel ligt de N348, een provinciale weg die Raalte en Lemelerveld met elkaar verbindt (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging nieuwbouwlocatie, Linderteseweg 55 te Mariënheem (bron: google earth)

De slooplocatie ligt is gelegen aan de Kerkweg 5 in Bruchterveld, ten noorden van de kern Bruchterveld (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging tweede slooplocatie Kerkweg 5 te Bruchterveld (bron google earth)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het 'Bestemmingsplan Linderteseweg 55' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BP20110016-0001) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

1.4 Huidig Planologisch Regiem

In het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Raalte heeft het voormalige agrarische erf aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem reeds de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig bedrijfsbebouwing' gekregen. De omliggende gronden hebben de bestemming 'Agrarisch'. De realisatie van een compensatiewoning past niet in dit in procedure zijnde nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Raalte en ook niet in het nu nog geldende bestemmingsplan Buitengebied, waarin het perceel een agrarische bestemming heeft (en waarbij de huidige woning als bedrijfswoning is bestemd). Om de bouw van de compensatiewoning mogelijk te maken, zal deze agrarische bestemming van dit betreffende perceel gewijzigd worden naar een woonbestemming, waarbij maximaal twee woningen mogelijk zijn.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een omschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Raalte beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op aspecten betreffende flora en fauna, archeologie en water. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Omschrijving Van Het Plangebied

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de landschappelijke structuur, de hoogte bodem en geomorfologie, als op de ruimtelijk-functionele structuur.

2.1 Het Plangebied

De omgeving van het plangebied aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem is overwegend agrarisch in gebruik. De meeste wegen zijn beplant in de vorm van een bomenrij of singel en de erven liggen verspreid in het landschap. In de buurt liggen meerdere typen erven die sterke verschillen vertonen in volume, uiterlijk, functie en uitstraling naar de omgeving toe:

  • erven waar de agrarische bedrijfsvoering nog actief is;
  • karakteristieke, historische (burger)erven;
  • burgererven met zowel historische als moderne elementen;
  • moderne burgererven.

Ligging op perceelsniveau

De nieuwbouwlocatie ligt langgerekt langs de Linderteseweg 55 (zie figuur 2.1). De huidige (te behouden) bebouwing bestaat uit een karakteristiek ogende boerderij en een vervallen schuurtje. Op het erf is veel aandacht besteed aan de landschappelijke uitstraling en er zijn een poel, boomgaard, siertuin en diverse andere landschappelijke beplantingen aanwezig. Duidelijk herkenbaar is de opbouw van het erf, met een fraai voorerf en een functioneel achtererf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0003.png"

Figuur 2.1 Weergave langgerekte ligging perceel en indeling voor- en achtererf (bron: google earth)

2.2 De Gebiedskenmerken

Hoogte, bodem en geomorfologie

Op groot schaalniveau ligt de Rood voor Rood-locatie op de overgang van de hoge Sallandse Heuvelrug naar de lagere gronden langs de IJssel. Het geheel bestaat uit een licht hellend dekzandgebied. Meer ingezoomd op de locatie ligt het terrein in een gebied met dekzandvlaktes en laagtes, met in het oosten de kleine stuwwal de Luttenberg. Er liggen hoger gelegen dekzandkoppen (veelal de huidige escomplexen) die worden afgewisseld met kleine dekzandkopjes (later ontgonnen als eenmanses). De structuur van het landschap wordt pas zichtbaar in het landschap door onder andere de ontginningen en de ligging van erven en beplantingen. De bodemtypes bestaan uit zandgronden (waarvan sommige lemig) en op de hoger gelegen delen enkeerdgronden. Het perceel is gelegen in een dekzandlaagte, aan de rand van een dekzandvlakte. De dekzandlaagtes onderscheiden zich van de dekzandvlaktes door een vaak hogere grondwaterstand. Dat heeft een nattere bodem tot gevolg. Met name langs de kreken zijn deze dekzandlaagtes natter en is er een verschil in vegetatie met de dekzandvlaktes. Specifiek op het perceel zijn geen aanwijzingen voor een hoge grondwaterstand, en ook de beplantingssoorten die er voorkomen geven geen duidelijke aanwijzing.

Historie

Het gebied is in de 20e eeuw ontgonnen en dit heeft geresulteerd in een uitgesproken ontginningslandschap. Op de historische kaart is te zien dat het gebied overwegend agrarisch in gebruik was, met kleine en grotere essen, afgewisseld met enkele percelen bos en kleinschalige landschapselementen als houtwallen en singels. Het kleinschalige kampenlandschap was sterk aanwezig. De kleine maat en schaal van het landschap geven een goede reflectie van de ondergrond (dekzandvlaktes en kleine dekzandkopjes). De verspreid liggende agrarische bebouwing bevond zich voornamelijk op de hogere delen, aan de rand van eenmansessen. De bebouwing was daarbij vooral langs oude kronkelige wegen gesitueerd. De huidige bebouwing aan de Linderteseweg 55 was rond 1900 nog niet aanwezig (zei figuur 4). Wel is het langgerekte perceel al herkenbaar. Enkele erven in de omgeving waren al wel aanwezig en bevonden zich aan de randen van kampen en langs de weg. Aan de westzijde van de projectlocatie was veel bos aanwezig, afgewisseld met landbouwgrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0004.png"

Figuur 2.2 Historische kaart omgeving plangebied van omstreeks 1900

Hoofdstuk 3 Omschrijving Van Het Project

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Inleiding

Het doel van dit Rood voor Rood-project is een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteitsslag te maken door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling. Een landschapontsierende schuur wordt daarbij gesloopt en het erf wordt landschappelijk ingericht. Tevens worden er op een tweede locatie in de gemeente Hardenberg gesloopt om te voldoen aan de eis van minimaal 850 m² te slopen vierkante meters. Ter compensatie van de te slopen schuren en andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, wordt een woningbouwkavel ontwikkeld op de huiskavel aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem.

3.2 De Slooplocaties

Aan de Linderteseweg 55 wordt een voormalige agrarische schuur van 300 m² gesloopt (zie figuur 3.1). Bij de Rood voor Rood-regeling, waarbij landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt in ruil voor een woningbouwkavel en een kwaliteitsverbetering van het landschap en eventueel bebouwing, moet minimaal 850 m² gesloopt worden. Hiertoe moeten ook elders landschapontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Deze tweede slooplocatie is gevonden in de gemeente Hardenberg, aan de Kerkweg 5 te Bruchterveld. Op deze locatie wordt een landschapontsierende schuur van 750 m² gesloopt (zie figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0005.png"

Figuur 3.1 Te slopen schuur aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0006.png"

Figuur 3.2 Te slopen schuur aan de Kerkweg 5 te Bruchterveld

De waarde van deze nieuwe woningbouwkavel wordt ingezet voor een vergoeding van de sloopkosten, een deel van de waarde van de te slopen bebouwing en voor investeringen in de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.

3.3 Uitgangspunten Inrichtingsplan

Betreffende de nieuwbouwlocatie zijn een aantal uitgangspunten (voortkomend uit een landschaps- en beleidsanalyse als speerpunten gehanteerd voor de nieuwe inrichting.

  • Erfbeplantingen langs lanen zijn rationeel en hebben een heldere overgang van het erf naar het landschap.
  • Losse strooiing van bebouwing versterkt de erfstructuur en het gewenste erfkarakter.
  • Traditionele indeling in voor-, zij- en achterf.
  • De bestaande boerderij blijft de blikvanger van het geheel, toegevoegde elementen versterken de uitstraling van het erf naar de omgeving toe.

3.4 Inrichtingsschets En Onderbouwing

De analyse en uitgangspunten hebben geleid tot onderstaand inrichtingsplan (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0007.png"

Figuur 3.3 Inrichtingsplan Linderteseweg 55 te Mariënheem

Typische langgerekte ligging behouden en accentueren

Het erf heeft zijn langgerekte ligging langs de weg behouden. Het erf vormt hiermee eigenlijk een uitzondering op de regel; oudere erven zijn met het voorerf gericht op de weg. Het erf sluit daarmee dus niet aan op de historische erven, maar voor dit erf is het erg typerend.

Heldere overgang naar het landschap

De overgang naar het landschap is divers maar helder, het voor- en zijerf wordt al begrensd door hagen en deels door een singel en losstaande bomen. Deze vormen een heldere overgang naar de agrarische gronden rondom het erf. Aan de noordzijde is een singel aanwezig. Deze singel is aan de noordwestzijde doorgezet.

Typische langgerekte ligging behouden en accentueren

De oorspronkelijke boerderij blijft vanuit de omgeving het opvallendste object op het erf. Dit is van belang voor zowel de inpassing in het landschap als het behoud van de erfkarakteristiek. De andere bebouwing vormt samen met de beplanting de omlijsting van het erf. Het totaalplaatje vormt een fraai contrast met de omringende (open) agrarische gronden.

Bestaande groenelementen en bebouwing sturend voor overige inrichting

De bestaande groenelementen (stijltuinen, boomgaard, moestuin) op het voor- en zijerf creëren een karakteristieke uitstraling. Het achtererf is in dezelfde stijl doorgezet, maar hier staat de functionaliteit meer centraal. Dat wil zeggen dat de beplanting soberder is, met hier een daar een solitaire boom en wat struweel. Een beukenhaag accentueert de (bestaande) oprit, zodat toch enige binding ontstaat met het voorerf. Tevens vormt het voor de nieuwe woning een fraaie markering.

Losse strooiing van bebouwing

De bestaande boerderij blijft het hoofdobject op het erf. De steltenberg is het nieuwe bijgebouw bij de bestaande woning. Meer aan de noordzijde van het perceel ligt de nieuwe woning met bijgebouw. Samen zijn de gebouwen zo gesitueerd dat de functionele opzet van het achtererf de hoofdopzet is, maar met een losse strooiing van bebouwing.

De erfkarakteristiek wordt op deze wijze versterkt. De boerderij blijft in het oog springen door zowel de fraaie inrichting van voor- en zijerf als de karakteristieke elementen van de boerderij zelf. De overige bebouwing heeft een ondergeschikte uitstraling. Er ontstaat een sterk erfensemble.

Toekomstige functie erf

Het erf krijgt in de toekomst een dubbele woonfunctie. Van belang is dat het erf één geheel lijkt, maar ook dat er voor de bewoners enige privacy is. Doordat de woningen wat verder uit elkaar liggen met daartussen de bijgebouwen, ontstaat deze privacy. De strategische plaatsing van met name de steltenberg, creëert een versmalling in het erf waardoor deze privacy nog verder wordt versterkt.

Beplanting

De nieuwe beplanting is slechts een kleine aanvulling op landschappelijk niveau, in vergelijking met de al bestaande fraaie erfbeplanting. De bestaande beplanting is overwegend inheems of heeft een sterke sierwaarde op het erf. De inrichting van het achtererf is soberder, met beukenhagen, enkele solitaire bomen, een deel van de singel en de aanplant van enkele nieuwe fruitbomen ter vervanging van de oude. De beplanting voor het achtererf is inheems en hangt ook nauw samen met al aanwezige plantsoorten op het zij- en voorerf.

De hagen sluiten aan op de hagen die al veel aanwezig zijn op het erf: beukenhagen. De fruitbomen langs de entree die leidt naar het centrale 'pleintje' bij de boerderij, worden vervangen door nieuwe pruimenbomen, de Prunus domestica 'Dubbele Boerenwitte'. De singel bestaat uit inheems bosplantsoen passend bij bodemtype en landschappelijke ligging. Enkele soorten zijn: appel, boswilg, hulst, lijsterbes, peer, ruwe berk, vuilboom en zomer- en wintereik. De solitaire bomen zijn markant voor het erf. Soorten kunnen zijn: walnoot, beuk en linde. Het overgrote deel van het achtererf wordt opnieuw ingezaaid met een grasmengsel.

3.5 Financiële Onderbouwing

Het uitgangspunt bij Rood voor Rood-ontwikkelingen is dat de kosten worden gecompenseerd door de waarde van de nieuw te realiseren bouwkavel. Deze waarde wordt ingezet voor een vergoeding van de sloopkosten, een deel van de waarde van de te slopen bebouwing en voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Sloopkosten

De gemeente Raalte gaat uit van een standaardwaarde voor de sloopkosten van € 25,- per vierkante meter bebouwing (inclusief verwijdering asbest). Dit bedrag mag de initiatiefnemer gebruiken om de sloopkosten te dekken en alle verhardingen te verwijderen. Wanneer financiering van de sloop niet mogelijk is binnen dit standaardbedrag (onder andere door de aanwezigheid van asbest), is aparte opvoering van deze kosten mogelijk. In dit geval liggen de sloopkosten van de kippenschuur aan de Kerkweg 5 te Bruchterveld hoger en gaat het om een bedrag van € 26.537,-. Aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem wordt 300 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt. De daadwerkelijke sloopkosten bedragen hier € 17.404,-. De sloopkosten van beide locaties samen bedragen daarmee € 43.941,-.

30% gecorrigeerde vervangingswaarde

De regeling Rood voor Rood biedt de initiatiefnemer een vrij te besteden deel van de opbrengsten van de woningbouwkavel. Daarbij wordt uitgegaan van een vergoeding van een deel van de waarde van de te slopen bebouwing. Deze vergoeding bedraagt 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bebouwing. De taxatie van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet uitgevoerd worden conform de berekeningswijze die door de DLG is beschreven in 'Informatie gecorrigeerde vervangingswaarde in het kader van de Rood voor Rood regeling provincie Overijssel'. De gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen schuren bedraagt in totaal € 82.875,-. Dertig procent hiervan, € 24.863,-, hoeft de initiatiefnemer niet te investeren.

Investeringen ruimtelijke kwaliteit

Het bedrag voor de investeringen in ruimtelijke kwaliteit mag aan verschillende onderdelen worden besteed. Allereerst aan de inrichting van het erf met de bestaande woning en de nieuwe bouwkavel. Deze kosten voor de landschappelijke inrichting bedragen € 17.594,-.

Daarnaast wordt een (karakteristieke) steltenberg gebouwd, waarmee de karakteristieke uitstraling van het erf wordt herstelt. De kosten voor de steltenberg zijn geraamd op € 62.735,-. Gezien de meerwaarde van een steltenberg worden deze kosten aangemerkt als een investering in ruimtelijke kwaliteit.

Tot slot zijn er kosten gemaakt ten behoeve van het advies door Eelerwoude, een asbestinventarisatie en het uitvoeren van taxaties voor een totaal bedrag van € 19.000,-. Daarbij opgeteld komen de kosten voor de technische onderzoeken (€ 8.500,-), het opstellen van een bestemmingsplan en de leges voor een bestemmingsplanherziening (€ 7.500,-) van € 16.000,-.

Het totaalbedrag aan investeringen in ruimtelijke kwaliteit bedraagt daarmee € 115.329,-

Waarde bouwbestemming

De financiële drager van de Rood voor Rood-regeling is de nieuw te realiseren woningbouwkavel. Deze nieuwe kavel is daartoe getaxeerd en komt uit op een bedrag van € 185.000,- (bouwrijp). De kosten voor het bouwrijp maken zijn € 15.000,- en de huidige waarde van de ondergrond is getaxeerd op € 15.000,-. De waardestijging van de locatie van de woningbouwkavel bedraagt daarmee € 155.000,-. Deze waardestijging is de waarde van de bouwbestemming en wordt gebruikt om de investeringen te kunnen bekostigen.

Conclusie

Het bedrag dat minimaal geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit bij de Rood voor Rood-regeling, wordt berekend door het bedrag van de waarde van de bouwbestemming te verminderen met de sloopkosten en de vergoeding van dertig procent van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

Dit totaalbedrag van € 86.196,- dient geïnvesteerd te worden in ruimtelijke kwaliteit. Het totaalbedrag aan daadwerkelijke investeringen (€ 115.329,-) in de ruimtelijke kwaliteit is daarmee € 29.133,- hoger dan de opbrengsten van de bouwbestemming. De nieuwe woning zal overigens een duurzaam ontwerp krijgen, met diverse duurzame installaties. Deze duurzame maatregelen kunnen ook worden aangemerkt als investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste algemene beleidsuitgangspunten weergegeven, evenals de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten. Hierbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen. De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De vitaliteit van het platteland wordt versterkt door ruimte te geven aan hergebruik van bebouwing en nieuwbouw in het buitengebied, vergroting en aanpassing van de toeristisch-recreatieve mogelijkheden en door ruimte te bieden aan een duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die zich verdragen met de kwaliteit van het landschap.

De functieverandering op de projectlocatie aan de Linderteseweg 55 voldoet aan de doelstellingen van de Nota Ruimte. Dit met name vanwege de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de landschapontsierende agrarische bebouwing en de landschappelijke inpassing.

Agenda Vitaal Platteland

De Agenda Vitaal Platteland (AVP) is een integrale rijksvisie op het platteland. De nota is tegelijkertijd met de Nota Ruimte aan de Tweede Kamer aangeboden. Daar waar de Nota Ruimte het ruimtelijk beleid beschrijft, gaat de AVP uit van een integraal perspectief en gaat het in op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Aan de hand van de thema's verbreding van de landbouw, leefbaarheid, natuur en landschap en milieukwaliteit wordt de rijksvisie geformuleerd. In het algemeen wil het kabinet het beleid voor het landelijk gebied sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk is. Het rijk voert alleen specifiek beleid op bepaalde terreinen zoals de Ecologische Hoofdstructuur en de twintig Nationale Landschappen. Het plangebied aan de Linderteseweg 55 ligt niet binnen een Nationaal Landschap. Integratie en uitvoering van het beleid dienen op gebiedsniveau plaats te vinden. De overheid wil ruimte scheppen voor investeringen in groen en groene diensten door vermindering van regelgeving.

Ten aanzien van natuur en landschap wil het kabinet de mogelijkheden verruimen om het platteland te beleven. Hiertoe dient de toegankelijkheid en bereikbaarheid voor recreatie en toerisme in het agrarisch cultuurlandschap te worden verbeterd. Ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen zodanig te worden begeleid dat kwaliteit ontstaat, gebaseerd op een goed evenwicht tussen ecologische, economische en esthetische aspecten van het landschap. Het blijft de taak van de rijksoverheid om de Ecologische Hoofdstructuur te versterken. Met gelden uit het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) wil het Rijk ervoor zorgen dat er meer samenhang komt in het plattelandsbeleid omdat gelden van diverse regelingen er in opgaan.

De voorgestane ontwikkeling sluit aan bij genoemde doelstellingen als het bevorderen van private investeringen in groen en het ontwikkelen van landschappelijke kwaliteit.

4.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste ruimtelijke plan voor dit project betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

Uitgangspunten Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Overijssel is een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Leidende thema's zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om deze opgaven, kansen en beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus (zie figuur 4.1):

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0008.png"

Figuur 4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing plan aan uitgangspunten van de Omgevingsvisie

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen in het plangebied. Geconstateerd wordt dat daarvan geen sprake is.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. Het erf aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimten mixlandschap' (zie figuur 4.2). Hoofdaccent hier is een mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. Ontwikkelingen dienen samen te gaan met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen. De voorziene functieverandering op dit erf past daarmee in het voor dit gebied geldende ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij de inrichting van het erf aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem is rekening gehouden met deze gebiedskenmerken in vier lagen. Hieronder volgen kort deze vier lagen met de belangrijkste uitgangspunten.

I Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er in deze laag een sterke samenhang tussen de natuur en het watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek of rivier. Pas de laatste eeuw is deze natuurlijke en logische landschapsindeling door vooruitgang in de technische mogelijkheden steeds minder geworden. Door menselijke ingrepen zijn de kwaliteiten en de kenmerken van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan ervoor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het ontstaansproces heeft in de omgeving van het projectgebied geleid tot het ontstaan van een 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 4.3). De Omgevingsvisie spreekt de ambitie uit om verschillen in hoog en laag, en in droog en nat, functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met natuurlijke soorten.

Uitgangspunten:

  • de ondergrond 'dekzandvlakte' dient sturend te zijn voor de ontwikkeling en dient beleefbaar te zijn;
  • beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0010.png"

Figuur 4.3 Weergave van de natuurlijke laag. Omgevingsvisie Overijssel

II Laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Hierdoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland, woeste heide en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en jongere heide- en broekontginningen of het beekdal. De projectlocatie ligt in oude hoevenlandschap (zie figuur 11). Het oude hoevenlandschap heeft verspreide erven met vaak een 'eigen' es. Ze zijn ontstaan nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Dit is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het betreft contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en –ontginningen. Daartussen kleinere bovenlopen van beken. De ambitie is de kenmerkende afwisseling te versterken. Het gaat hierbij met name om de open es, de routes over de erven, de erven en de landschapsbeplanting.

Uitgangspunt:

  • structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0011.png"

Figuur 4.4 weergave van de laag agrarisch cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel

III Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. De projectlocatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebeidskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

IV De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. De projectlocatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebeidskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken' (het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie). Het voorliggende project leidt tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Raalte. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • het verdwijnen van landschapontsierende bebouwing; door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling en het slopen van de schuren neemt de hoeveelheid landschapontsierende bebouwing in het buitengebied af;
  • het versterken van de landschappelijke kwaliteit; door het slopen van de landschapontsierende bebouwing en het aanplanten van nieuwe erfbeplanting, wordt de landschappelijke kwaliteit van dit deel van het buitengebied van Hellendoorn versterkt.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de provincie Overijssel met betrekking tot de impuls aan de groene omgeving.

Reconstructieplan Salland-Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. De projectlocatie is gelegen in het verwevingsgebied (zie figuur 4.5). De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functie (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. Hiermee sluit het plan goed aan op het reconstructieplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0012.png"

Figuur 4.5 Reconstructiezonering projectlocatie en omgeving, Omgevingsvisie Overijssel

Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk Beleid

Rood voor Rood-beleid gemeente Raalte

Om de problematiek van verpaupering van het landelijk gebied aan te pakken, biedt de beleidsnota Rood voor Rood (10 januari 2008) van de gemeente Raalte mogelijkheden. Het hoofddoel van dit beleidskader is 'het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied'. De Rood voor Rood-regeling voorziet in het slopen van landschapontsierende bebouwing en investering in een goede landschappelijke en architectonische inpassing van de resterende bebouwing. Financiering vindt plaats door het realiseren van een compensatiekavel (wanneer minimaal 850 m² aan landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt) waarop een woning gebouwd mag worden. Het voorliggende plan voldoet aan deze Rood voor Rood-regeling.

LOP Salland

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Salland gaat specifiek in op de ontwikkeling van het landschap in Salland (en de gemeente Raalte). Het LOP Salland geeft aan dat het ruimtelijk beeld van het gebied voornamelijk wordt bepaald door de karakteristieke lanen langs de wegen en de aanwezigheid van de landbouw. Op de hogere gronden zijn essencomplexen en eenmansessen ontstaan. Ze zijn minder herkenbaar geworden in het landschap door het verdwijnen van de karakteristieke randbeplanting.

Karakteristieke panden en erven

Het Oversticht geeft in haar rapport 'Karakteristieke panden en erven in het buitengebied van de gemeente Raalte' een leidraad voor de inrichting van erven in verschillende landschappen. De punten die aan bod komen hebben betrekking op de ligging van hoofd- en bijgebouwen, de onderlinge samenhang van de bebouwing op het erf en de (groene) inrichting van het erf. Bij boerenerven in de essen- en kampenlandschappen zijn de volgende kenmerken van belang:

  • eenvoudige vorm en opzet van boerderij en erf;
  • veel bijgebouwen;
  • traditionele indeling in voor-, zij- en achterf;
  • heldere scheiding van functies in voorerf (nutstuin, moestuin en fruitgaard gecombineerd met siertuin) en achtererf (functionele bedrijfsvoering);
  • de grotere dwarshuisboerderijen hebben soms een formele siertuin;
  • op de erven staan solitaire bomen (eik, lindes, berk, bruine beuk, wilg, es, populier).

Met deze kenmerken is rekening gehouden met het uiteindelijke inrichtingsplan voor het erf.

Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, externe veiligheid en geur. Daarnaast is onderzocht of de ontwikkeling beperkend kan zijn voor omliggende bedrijven. Deze omliggende bedrijven mogen niet te dicht bij de projectlocatie liggen in verband met het garanderen van een goed woon- en leefklimaat.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van de toevoeging van een woning. Er is dan ook geen sprake van enige vorm van aantasting of hinder voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Ook dient te worden bekeken of er door het toevoegen van een woonfunctie in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. In een straal van 200 m om de projectlocatie liggen geen (agrarische) bedrijven. Van bedrijfshinder is dan ook geen sprake, en aan de gegeven richtafstanden uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt ruim voldaan.

5.3 Wet Geurhinder En Veehouderij

Van belang is dat door ontwikkelingen in het voorliggende plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende (agrarische) bedrijven en de bedrijfsontwikkeling van deze bedrijven. Voor inrichtingen met vee die onder het Besluit Landbouw vallen gelden vaste afstanden. Hier wordt niet gerekend met odeurbelastingen. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object bedraag ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In het voorliggende geval betreft het de toevoeging van een woning. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen op meer dan 100 m. De Wet geurhinder en veehouderij vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling op in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Geluid

De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object (zoals de nieuwe woning aan de Linderteseweg 55) mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron.

De locatie is gelegen tussen de Ommerweg (N348) en de Linderteseweg. De Ommerweg heeft een zonebreedte (= wettelijk aandachtsgebied) van 250 m. De plangebied ligt op meer dan 300 m en dus buiten deze zone. Akoestisch onderzoek vanwege de Ommerweg is niet nodig.

De Linderteseweg heeft een lage verkeersintensiteit (590 motorvoertuigen/etmaal in 2020). De 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder) ligt op ongeveer 15 m uit de as van de weg. De nieuwe woning is niet op kortere afstand gelegen en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde. Een akoestisch onderzoek is hier dan ook niet nodig.

Conclusie is dat de nieuwe woning zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder en dat er geen nader akoestisch onderzoek nodig is.

5.5 Bodemkwaliteit

Een bodemonderzoek op een perceel is noodzakelijk als:

  • er een bouwvergunning wordt aangevraagd voor een bouwwerk waarin meer dan 2 uur per dag mensen verblijven en waarover nog geen gegevens van de bodemgesteldheid beschikbaar zijn.
  • er sprake is van een gewijzigde bestemming van het perceel.

Voor deze ontwikkeling, het toevoegen van een woning op en het omzetten van de bestemming van het erf aan de Linderteseweg 55, is een bodemonderzoek noodzakelijk. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd op de locatie waar de nieuwbouw wordt gepleegd. Tevens is de verdachte tanklocatie onderzocht. Dit is noodzakelijk vanuit het oogpunt van bestemmingswijziging.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd door Kruse Milieu B.V. in september 2011 (zie bijlage 1)

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK-totaal en PCB aangetoond. Deze gehalten zijn gering verhoogd en vormen geen belemmering voor het gebruik van het terrein. In de ondergrond en de grond bij de tanks zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Het grondwater bevat alleen een licht verhoogd gehalte aan barium. Dit gehalte is niet zodanig verhoogd dat er aanvullend onderzoek moet plaatsvinden.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de locatie geschikt is voor de beoogde bestemming.

Uit milieukundig oogpunt is er naar geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanherziening en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem is geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (Besluit nibm) en de ministeriële regeling nibm (Regeling nibm) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1.500 (één ontsluitingsweg) of 3.000 (twee ontsluitingswegen) woningen omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het realiseren van één woning kan daarmee uitgevoerd worden zonder een nadere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit.

5.7 Externe Veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid in het kader van het bestemmingsplan noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden. Hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen kan worden afgeweken. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting,waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Figuur 5.1 bevat een uitsnede van de Risicokaart.

Met betrekking tot het plangebied blijkt dat deze:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico) ;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen.

Er zijn voor het onderhavige plan geen bezwaren. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0013.png"

Figuur 5.1 Weergave Risicokaart provincie Overijssel

Hoofdstuk 6 Flora En Fauna, Archeologie En Water

6.1 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling worden gemaakt in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming vindt plaats via Natuurbeschermingswet. Om de effecten van het voorgenomen plan inzichtelijk te maken is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (zie bijlage 2).

Gebiedsbescherming

Op basis van de quickscan worden geen effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur) verwacht. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en/of EHS-gebied en ligt ook niet in de nabijheid daarvan. Een nadere toetsing in het kader van deze natuurwetgeving en -beleid is derhalve niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

Geconcludeerd wordt dat het plangebied wel een geschikt leefgebied vormt voor een aantal beschermde diersoorten in het kader van de Flora- en faunawet. Het gaat om algemene en licht beschermde soorten, zoals zoogdieren en amfibieën, maar ook strikt beschermde soorten zoals vogels en vleermuizen. In tabel 1 van het rapport is een samenvatting gegeven van de resultaten van (mogelijk) aanwezige beschermde flora en fauna in het plangebied, de effecten op deze soorten en de te nemen stappen. Met de voorgenomen ruimtelijke ingrepen gaat voor tabel 1-soorten weliswaar leefgebied verloren, maar van negatieve effecten op populaties is geen sprake. Wel kunnen op individueel niveau (tijdelijk) negatieve effecten optreden, bijvoorbeeld door verlies van leefgebied. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten niet aan de orde. Voor vleermuizen zal er geen aantasting van verblijfplaatsen, het fourageergebied of vliegroutes plaatsvinden. Het verlichtingsniveau is een aandachtspunt.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen1 uitgevoerd mogen worden.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de stapels dakpannen vóór de winterperiode uit het plangebied te verwijderen. Deze stapels kunnen als winterverblijfplaats van amfibieën fungeren. Indien de dakpannen pas in de winterperiode worden verwijderd is de kans groot dat dieren gedood worden.

6.2 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben hierbij een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden gesteld hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

In de 'Beleidsnota Archeologie' heeft de gemeente Raalte haar archeologiebeleid weergegeven. Op de bijbehorende archeologische kaart is weergegeven dat het projectgebied aan de Linderteseweg 55 te Mariënheem een lage archeologische verwachtingswaarde heeft (zie figuur 6.1). Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht wanneer het plangebied groter is dan 10 ha én bij een verstoring dieper dan 50 cm. Hiertoe is op de projectlocatie geen nader onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20110016-0003_0015.png"

Figuur 6.1 Weergave beleidskaart archeologie, gemeente Raalte

6.3 Water

Vigerend beleid

Europees en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. 31 Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald. Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2009

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • grondwaterbescherming;
  • kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • compensatie negatieve gevolgen.

Beleid Waterschap

Het Waterschap Groot Salland heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de vier andere Waterschappen in Rijn-Oost, te weten de Waterschappen Regge en Dinkel, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Op 20 juni 2011 is een watertoets uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies. De Standaard Waterparagraaf is bijgevoegd in bijlage 3.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

7.2 Verantwoording Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het plan heeft de vorm van een gedetailleerd plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde nieuwe ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd.

Wro

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er zijn een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2008) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2008). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

7.3 Opbouw Regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals de antidubbeltelregel en algemene gebruiksregels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

7.4 Bestemming(en)

Voor de bestemmingsregeling is aangesloten bij het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Raalte. Dit betekent dat aan de gronden de bestemming Wonen is toegekend.

Naast het wonen daaronder begrepen kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn tevens bed&breakfast, evenementen en een aantal nevenfuncties toegestaan. Omdat op het perceel een rood-voor-rood constructie heeft plaatsgevonden betreft het geen voormalig agrarisch bedrijf meer zoals dit bedoeld is in het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied. De aanduiding voor voormalige bedrijven is derhalve ook niet toegekend.

Op het perceel zijn twee woningen toegestaan. Conform het bestemmingsplan buitengebied is het aantal woningen geregeld door middel van een maatvoeringsaanduiding welke op de verbeelding zichtbaar is.

In het bestemmingsplan buitengebied zijn een aantal gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Het betreffende perceel is enkel gelegen in het verwevingsgebied. Omdat de regels voor het verwevingsgebied uitsluitend van toepassing is voor agrarische bedrijven zijn deze regels niet overgenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 29 maart 2012 tot en met woensdag 10 mei 2012 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Derhalve is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid aangetoond.

Ten aanzien van het vereiste van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt het volgende opgemerkt.

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. De aangewezen bouwplannen betreffen onder woningen. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Bijlage 1 Rapport Verkennend Bodemonderzoek Conform Nen 5740, September 2011.

Bijlage 1 Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, september 2011.

Bijlage 2 Quickscan Flora- En Faunawet, 7 Juli 2011.

Bijlage 2 Quickscan Flora- en faunawet, 7 juli 2011.

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets