KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Archeologie & Cultuurhistorie
4.5 Ecologie
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Geur
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Kabels En Leidingen
4.13 Mer-toets
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Juridische Aspecten
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure, Vooroverleg En Inspraak
7.1 Procedurestappen
7.2 Inspraak
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Digitale Watertoets
Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening

Heino, Woolthuisweg 1-3

Bestemmingsplan - Gemeente Raalte

Vastgesteld op 04-04-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Heino, Woolthuisweg 1-3 met identificatienummer NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01 van de gemeente Raalte.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf aan huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, al dan niet gericht op uiterlijke verzorging (zoals onder andere kapper, pedicure, manicure, gezichtsverzorging), waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden.

1.8 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.12 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw , dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.19 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.22 hellend dak

een afdekking van een gebouw, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen.

1.23 hoofdgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw dat, door zijn vorm en/of constructie en mede gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwvlak kan worden aangemerkt.

1.24 huishouden

een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.25 inrichtingsplan

een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.

1.26 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.27 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.28 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie zonder dan wel met ten hoogste 1 wand.

1.29 peil

  • voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.30 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.31 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 voorgevel

de naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw of indien het een hoofdgebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.33 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.34 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 afstand tot de perceelsgrens

de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk/gebouw

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk/gebouw

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk/gebouw

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk/gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met de daarbijbehorende:

  1. b. erven;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. waterlopen en waterpartijen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. in- en uitritten.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

3.3 Nadere eisen

Burgermeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.4.2 onder a en b, indien in plaats van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ErfinrichtingsplanWoolthuisweg 3 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis, in de categorie:
    1. 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen;
  2. b. aan- en bijgebouwen;

met de daarbijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. waterlopen en waterpartijen;
  2. f. groenvoorzieningen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. in- en uitritten;
  5. i. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
  2. b. het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgermeester en wethouders kunnen mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven op de verbeelding niet meer dan 5,00 meter bedraagt;
  2. b. de bestemmings-, bouwgrenzen en overige aanduidingen indien en voor zover deze afwijkingen noodzakelijk zijn in verband met de uitmeting van het terrein dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond gewenst is, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5,00 meter bedraagt;
  3. c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

8.2 Parkeerregels

8.3 Gebruiksregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde in dit lid onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Heino, Woolthuisweg 1-3

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van een woning op een onbebouwd perceel binnen de de bebouwde omgeving van de kern Heino.

In de bestaande situatie is in het plangebied reeds een twee-aaneen gebouwde woning (twee wooneenheden) met bijbehorende bijgebouwen gesitueerd, de Woolthuisweg 1-3. De overige gronden van het plangebied zijn ingericht als tuin. In de zuidelijke helft van het plangebied ligt een onbebouwd perceel dat in gebruik is als tuin en weide. Het initiatief bestaat uit de invulling van het onbebouwde perceel, gesitueerd tussen de Woolthuisweg 1-3 en de Woolthuisweg 5, middels de realisatie van een vrijstaande woning met bijbehorende bijgebouwen en omliggende tuinen.

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Heino'. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan omvat de herbestemming van de als "twee-aaneen" aangeduide woning naar één "vrijstaande" woning. De vrijgekomen woning wordt planologisch verplaatst naar het onbebouwde perceel. Dit wordt mogelijk gemaakt door een deel van de vigerende tuin bestemming te wijzigen naar 'Wonen - 1' en het toevoegen van een bouwvlak dat is voorzien van de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Voorliggend plan voorziet in een passend planologisch kader waarbinnen de beoogde ontwikkeling uitgevoerd kan worden. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied aan de Woolthuisweg 1-3 in Heino staat kadastraal bekend als gemeente Heino, sectie C, perceelnummers 4594 en 4595. Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Heino. Figuur 1.2 toont globaal de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving, voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied ten opzichte van Heino

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0002.jpg"Figuur 1.2:Ligging plangebied ten opzichte van directe omgeving

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan 'Heino'

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Heino' welke op 22 april 2010 door de gemeenteraad van Raalte is vastgesteld. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan 'Heino' opgenomen. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Heino' ter plaatse van het plangebied

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de volgende bestemmingen:

  • enkelbestemming 'Wonen - 1';
  • enkelbestemming 'Tuin'.

Navolgend wordt een beschrijving van de voor het plangebied relevante bestemmingen gegeven.

Enkelbestemming 'Wonen - 1'

Gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis en aan- en bijgebouwen in onder andere de volgende categorieën: ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', voor vrijstaande woningen en ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen', voor als twee-aaneen gebouwde woningen. Met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met daaraan ondergeschikt: waterlopen en waterpartijen, groenvoorzieningen, wegen en paden. Op basis van de bouwregels mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen. Ter plaatse van de bestaande woning in het plangebied is een bouwvlak gelegen met de bouwaanduiding 'twee-aaneen'.

Strijdigheid

De noordelijke helft van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor een woonfunctie middels de enkelbestemming 'Wonen - 1' en tevens voorzien van een bouwvlak en de bouwaanduiding 'twee-aaneen'. Voorliggend plan voorziet in een planologische herbestemming van de als "twee-aaneen" aangeduide woning naar een "vrijstaande" woning. Een vrijstaande woning is hier niet toegestaan omdat de bouwaanduiding niet toereikend is, derhalve is sprake van een strijdige situatie.

Enkelbestemming 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Met de daarbij behorende erven, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, met daaraan ondergeschikt: groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, wegen en paden, in- en uitritten. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van voor de voorgevellijn van en aansluitend aan woningen gelegen erkers, serres en andere gebouwen op de begane grond, luifels en dakoversteken en balkons met inachtneming van de bijbehorende maatvoeringseisen.

Strijdigheid

De zuidelijke helft van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor tuinen. Voorliggend plan voorziet in de planologische verplaatsing van de vrijgekomen woning naar het onbebouwde perceel ten zuiden van de Woolthuisweg 1-3, welke bestemd is als 'Tuin'. Op basis van het geldende bestemmingsplan is de realisatie van één vrijstaande vrijstaande woning in het zuidelijke deel van het plangebied niet toegestaan, dit omdat ter plekke van de tuin bestemming geen hoofdgebouw mag worden gebouwd.

Het geldende bestemmingsplan bevat geen wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden welke voor voorliggend initiatief uitkomst bieden. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

1.3.2 Bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren'

Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' voorziet in de planologische verankering van het parkeerbeleid van de gemeente Raalte en is door de gemeenteraad vastgesteld op 27 september 2018. Het bestemmingsplan komt voort uit de wens van de gemeente Raalte om de parkeerregeling vast te leggen in alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeentegrenzen. Het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' blijft onverkort van toepassing. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de parkeerregeling zoals opgenomen in het parkeerbeleidsplan "Parkeernormen Raalte 2015" (zie 4.11 Verkeer en parkeren) en is derhalve niet strijdig met het bestemmingsplan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Heino, Woolthuisweg 1-3' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Toelichting;
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01);
  • Regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het plan. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In Hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In Hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en in Hoofdstuk 7 worden de procedure en het overleg toegelicht.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied is gelegen aan de Woolthuisweg 1-3 in de kern van Heino. Het plangebied is in het noorden begrensd door een waterloop, aan de oost- en westzijde door respectievelijk de Meidoorn en de Woolthuisweg en aan de zuidzijde door de Woolthuisweg 5. In Figuur 2.1 is een vogelvlucht van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

In de noordelijke helft van het plangebied (perceelnummer 4594) is in de huidige situatie een twee-aaneen gebouwde woning met bijgebouwen en omliggende tuinen gelegen, de Woolthuisweg 1-3. De zuidelijke helft van het plangebied (perceelnummer 4595) is in de huidige situatie onbebouwd, in gebruik als tuin en voorzien van een omheining. In figuur 2.1 is een vogelvluchtaanzicht opgenomen van het plangebied met de onbebouwde grond en rechts daarnaast de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.1: Vogelvluchtaanzicht plangebied

2.2 Beoogde Situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige inpassing

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bebouwing in de noordelijke helft van het plangebied te behouden en in de zuidelijke helft een vrijstaande woning met bijbehorende bijgebouwen en omliggende tuinen te realiseren. De beoogde ontwikkeling wordt ingepast in het stedenbouwkundige bebouwingsbeeld en karakter. De parkeerbehoefte van de vrijstaande woningen, welke 2,3 parkeerplaatsen per woning bedraagt (zie 4.11 Verkeer en parkeren), wordt op het eigen terrein opgelost door de realisatie van tenminste 3 parkeerplaatsen per wooneenheid.

De vrijstaande woning wordt in dezelfde voorgevellijn gesitueerd als de bestaande woningen aan de Woolthuisweg, in combinatie met het gedeeltelijk behoud van de enkelbestemming 'Tuin' aan de voorzijde van het woonperceel. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bouwmogelijkheden van de enkelbestemming 'Wonen - 1', zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Heino". Echter, voor de beoogde vrijstaande woning in de zuidelijke helft van het plangebied geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. Daarnaast geldt voor deze woning dat bijgebouwen uitsluitend binnen de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen worden gebouwd. Hierdoor past de ontwikkeling wat betreft de situering, massa en schaal bij de bebouwingskenmerken van de omgeving. Tevens wordt het groene karakter ondersteund middels de aanleg van bomen en een haag rondom het perceel. In onderstaande figuur wordt de beoogde situatie in het plangebied weergegeven, waarbij op de zuidelijke helft van het plangebied het erfinrichtingsplan van voorgenomen ontwikkeling is geprojecteerd. Voor het gehele inrichtingsplan van de zuidelijke helft van het plangebied wordt verwezen naar Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving is integraal vastgelegd in de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Overijssel. De huidige visie en verordening zijn vastgesteld op 12 april 2017.

De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden elk jaar bijgewerkt. Dat gebeurt met de jaarlijkse Actualisatie. Het gaat om alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Op 16 november 2022 zijn de 'Actualisatie Omgevingsvisie 2022' en 'Actualisatie Omgevingsverordening 2022' vastgesteld.

Het plan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening vanaf 2017 (beiden 16-11-2022).

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Visualisatie Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De betreffende niveaus worden hierna toegelicht, vervolgens wordt het plan getoetst aan de betreffende niveaus uit het uitvoeringsmodel.

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen aanvaardbaar zijn, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten uit het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Horizon gemeente Raalte 2040

3.3.2 Programma wonen 2021 - 2025

3.3.3 Groenbeleid 'Groen, samen doen!'

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

In oktober 2023 is door Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met het doel de actuele bodemkwaliteit vast te stellen. Door middel van dit onderzoek is onderzocht of er door een eventuele bodemverontreiniging consequenties zijn voor de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek). Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende NEN-normen en voldoet aan de geldende wet- en regelgeving betreffende de kwaliteit van de uitvoering van milieuhygiënisch bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • Chemisch-analytisch is in de baksteenhoudende bovengrond een licht verhoogd gehalte aan lood gemeten. Het gehalte overschrijdt de achtergrondwaarde in geringe mate.
  • In de visueel schone boven- en ondergrond zijn geen parameters verhoogd gemeten.
  • Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium aan nikkel. Aangezien met betrekking tot de aangetoonde verhoogde concentraties geen antropogene bron bekend is, zijn deze concentraties vermoedelijk van nature in een verhoogde concentratie in het grondwater aanwezig.

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie.

De gestelde hypothese "onverdachte locatie" kan niet worden aangenomen aangezien er in de grond en het grondwater enkele van de onderzochte parameters licht verhoogd zijn gemeten. De gehanteerde strategie geeft echter een representatief beeld van de bodemkwaliteit.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering tegen de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de realisatie van een vrijstaande woning. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Voor eventueel hergebruik van vrijkomende grond zal het Besluit bodemkwaliteit in acht worden genomen. De toepassing van grond elders zal moeten worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Water

4.3.1 Beleidskader

4.3.2 Onderzoek

4.3.3 Waterparagraaf

4.3.4 Conclusie

In het kader van het vooroverleg wordt het bestemmingsplan en daarmee de waterparagraaf voorgelegd aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta.

4.4 Archeologie & Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

4.4.2 Cultuurhistorie

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie & cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  1. 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  2. 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  3. 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

Houtopstanden

Voor de te rooien boom(en) is de bomenverordening van de gemeente Raalte van kracht. Er dient te worden nagegaan of een (omgevings-)vergunning aangevraagd moet worden voor het rooien van de desbetreffende boom(en).

4.5.2 Onderzoek

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:

Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Nationaal landschap of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal landschap kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en Nationaal Landschappen, hoeft er niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Om een negatief effect op Natura 2000-gebied definitief uit te sluiten, is een stikstofberekening uitgevoerd.

In september 2023 is door Lycens een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 4Stikstofdepositieberekening. De uitkomst is dat er in de realisatie- en gebruiksfase geen depositie op omliggende Natura 2000 gebieden plaatsvindt. Een nadere beschouwing is dan ook niet noodzakelijk. Op grond van de beoordelingssystematiek voor nieuwe activiteiten is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet nodig. Het aspect stikstof vormt dus geen belemmering voor het planvoornemen.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Ten behoeve van het planvoornemen dienen één (kleine) boom en wat laag tot middelhoog tuingroen in het plangebied te worden verwijderd. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende (algemene) vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Indien wordt gewerkt volgens de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming zijn er op voorhand geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

Enkel nieuwe geluidsgevoelige objecten dienen te worden getoetst aan de Wgh. Voorgenomen ontwikkeling betreft de herbestemming en planologische verplaatsing van een bestaande wooneenheid. Enkel de te verplaatsen woning betreft een nieuw gevoelig object. Het plangebied wordt omgeven door wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. Op grond van artikel 74 van de Wgh kennen deze wegen geen onderzoekszone. De nieuw te realiseren vrijstaande woning hoeft niet te worden getoetst aan de Wgh. In de omgevings van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen aanwezig, hierin is derhalve geen sprake van een belemmering.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De Europese Unie wil dat de lucht overal schoon genoeg is om de gezondheid van de mensen zo goed mogelijk te beschermen. Daarom heeft de Europese Unie normen gesteld voor de concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Luchtverontreiniging is afkomstig van verschillende bronnen. Denk bijvoorbeeld aan het gemotoriseerde verkeer, industriële en agrarische inrichtingen en achtergrondconcentraties van verontreinigende stoffen.

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn in Nederland uitgewerkt in de volgende wet- en regelgeving:

  1. 1. Wet milieubeheer;
  2. 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  3. 3. Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM);
  4. 4. Besluit gevoelige bestemmingen.

4.7.2 Onderzoek

4.7.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ingevolge hetgeen in onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom
concentratiegebieden 3,0 (in ou/m3) 14,0 (in ou/m3
niet concentratiegebieden 2,0 (in ou/m3) 8,0 (in ou/m3)

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.8.2 Onderzoek

De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op een afstand van ruim 750 meter van de planlocatie. Een geuronderzoek is vanwege deze afstand niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het beoogde plan.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.9.1 Onderzoek

Type omgeving

Rondom het plangebied wordt voornamelijk gewoond. Op grotere afstand is sprake van een maatschappelijke bestemming, dit betreft een woonzorgcentrum. Geconstateerd wordt dat sprake is van een rustige woonwijk. De richtafstanden worden niet met één stap verkleind.

Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende activiteit. Daarom is geen sprake van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van nabijgelegen miliehinder gevoelige functies.

De te realiseren woning betreft een 'milieuhinder gevoelige functie'. In dat kader wordt ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling getoetst of deze 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

Omliggende functies met milieuzonering

Circa 85 meter ten oosten van het plangebied is een verzorgingshuis gelegen. Op grond van de VNG-brochure kent deze functie een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Circa 250 meter ten westen van het plangebied is een tuincentrum gelegen. Op grond van de basiszoneringslijst kent deze functie een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid.

Gezien het bovenstaande is ter plaatse van de beoogde ontwikkeling een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.

4.9.2 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

4.10 Externe Veiligheid

4.10.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.10.2 Onderzoek

Aan de hand van de 'Risicokaart' is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In Figuur 4.5 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe druppel) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0177.BP20230020-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.5: Risicokaart

Circa 775 meter ten zuidwesten van het plangebied is de spoorlijn Zwolle - Almelo gelegen. Deze transportroute is niet opgenomen in het Basisnet. De dichtsbijzijnde risicobron is op cirica 1 km ten oosten van het plangebied gelegen, dit betreft de N35. Deze afstand is dusdanig groot dat geen sprake is van een belemmering.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • niet is gelegen binnen de risicocontour van Bevi;
  • niet is gelegen binnen een gebied waarbinnen verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer En Parkeren

4.11.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit de nota 'Parkeernormen Raalte 2015', welke is verankerd in het vigerende 'Paraplubestemmingsplan Parkeren'. Deze parkeernormen zijn geënt op de landelijke parkeerkencijfers van het CROW. Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de CROW-publicatie. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad.

4.11.2 Parkeerbehoefte

In het voorliggende plan wordt planologisch gezien geen woning toegevoegd. Het bestemmingsplan maakt, middels herbestemming en de planologische verplaatsing van een bestaande wooneenheid, twee vrijstaande woningen mogelijk in het plangebied.

In onderstaande tabel wordt de parkeerbehoefte in de beoogde situatie weergegeven. Voor het plangebied wordt het volgende uitgangspunt gehanteerd, op basis van de nota 'Parkeernomen Raalte 2015':

  • Stedelijke zone: dorpen en buitengebied
Functie aantal eenheden parkeernorm benodigde parkeerplaatsen
Koop, vrijstaand 2 2,3 4,6
Totaal 4,6

Uit de parkeernormennota volgt dat met het planvoornemen 5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig zijn om aan de parkeernormennota te kunnen voldoen. De benodigde parkeerplaatsen dienen binnen het plangebied te worden gerealiseerd. Gezien de beoogde indeling van het plangebied, is er voldoende ruimte op eigen terrein om te voorzien in de parkeerbehoefte. Geconcludeerd wordt dat de parkeerbehoefte eenvoudig op eigen terrein kan worden opgelost.

4.11.3 Verkeersgeneratie

Het planvoornemen gaat gepaard met een verandering van het aantal verkeersbewegingen. Ten opzichte van de bestaande situatie worden er geen woningen toegevoegd, er vindt enkel herbestemming en de planologische verplaatsing van de bestaande twee-aaneen gebouwde woning (2 wooneenheden) naar twee vrijstaande woningen plaats. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling zal een in- en uitrit worden gerealiseerd.

Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan. In onderstaande tabel zijn de berekeningen op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' weergegeven, waarbij de huidige situatie is afgezet tegen de beoogde situatie. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (gemeente Raalte)
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom
Buitengebied, weinig stedelijke gemeente
verkeersgeneratie per eenheid aantal eenheden Totaal
Koop, huis, twee-onder-een-kap 7,8 2 15,6
Koop, huis, vrijstaand 8,2 2 16,4
Toename 0,8

Met de realisatie van het planvoornemen zal de verkeersgeneratie met 0,8 voertuigbewegingen per etmaal toenemen. Gelet op het vorenstaande is van een onevenredige toename van de verkeersbewegingen geen sprake. De verkeersgeneratie leidt niet tot verkeersproblemen.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied goed bereikbaar is en het omliggende wegennetwerk de relatief beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen.

4.11.4 Conclusie

Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Kabels En Leidingen

4.12.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.12.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.12.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.13 Mer-toets

4.13.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1, Wet milieubeheer (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.13.2 Onderzoek

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van een m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Hieronder wordt beschreven of de bovengenoemde drempelwaarden worden overschreden:

  • de oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven;
  • het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2.000 of meer woningen. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden en is dus niet relevant;
  • het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.

Aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden, geldt dat sprake is van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 is er procedureel geen verschil meer tussen een vormvrije-m.e.r.-beoordeling en een (gewone) m.e.r.-beoordeling. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect:

Kenmerken van het project

Dit bestemmingsplan maakt middels herbestemming en de planologische verplaatsing van een bestaande wooneenheid de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zoals beschreven in Hoofdstuk 2, is de toename van de uitbreidingsmogelijkheden beperkt.

Plaats van het project

De locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde (natuur)gebieden aanwezig.

Kenmerken van het potentiële effect

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten kan gesteld worden dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande waarden. Ook worden geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden aangetast. Bestaande bedrijven in de omgeving worden niet in uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Grondwater vormt geen belemmering.

4.13.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting

5.1 Juridische Aspecten

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.1.1 Inleidende regels

5.1.2 Bestemmingsregels

5.1.3 Algemene regels

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het planvoornemen maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het bevoegd gezag heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Procedure, Vooroverleg En Inspraak

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.2 Vaststelling

Ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigd bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en het bestemmingsplan ligt dan weer 6 weken ter inzage.

7.1.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Inspraak

7.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 14 december 2023 t/m 25 januari 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

7.2.3 Participatie

Met betrekking tot het planvoornemen heeft de initiatiefnemer contact opgenomen met de omwonenden. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de betrokken buren en de initiatiefnemer. In eerste instantie heeft een oriënterend gesprek plaatsgevonden waarbij de beoogde ontwikkeling kenbaar is gemaakt. Daaropvolgend hebben er opnieuw gesprekken plaatsgevonden met alle betrokken buren. Tijdens deze gesprekken zijn het concept inrichtingsplan van het plangebied en het schetsontwerp van de te realiseren woning besproken.

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Woolthuisweg 3

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 3 Digitale Watertoets

Bijlage 3 Digitale watertoets

Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening

Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening