Buitengebied Raalte, 6e wijziging, waterbergingen Noordzuidleiding
Wijzigingsplan - gemeente Raalte
Vastgesteld op 12-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 6e wijziging, waterbergingen Noordzuidleiding' met identificatienummer NL.IMRO.0177.BPW20130005-0002 van de gemeente Raalte;
1.2 de verbeelding:
de plankaart van het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 6e wijziging, waterbergingen Noordzuidleiding' bestaande uit de verbeelding met nr. NL.IMRO.0177.BPW20130005-0002;
1.3 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afwijking
Een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening
1.7 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds,- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 Bevi-inrichtingen:
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.13 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.14 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat zowel bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan een (bedrijfs)woning waarbij het volgende geldt:
- functioneel ondergeschikt betekent dat bewoning van bijgebouwen niet is toegestaan (met uitzondering van bewoningsfuncties zoals bijkeukens, bergingen en natte groepen);
- bouwkundig ondergeschikt betekent dat het bijgebouw moet voldoen aan de voor bijgebouwen geldende bouwregels;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 extensieve dagrecreatie:
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;
1.22 landschappelijke inpassing:
de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast middels bijvoorbeeld erfbeplanting;
1.23 Landschapswaarde:
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;
1.24 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.25 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.26 onverharde wegen:
een (zand)weg, zonder verhard oppervlak en functionerend als ondergeschikte verbinding tussen andere wegen en/of ontsluitingen van (agrarische) percelen;
1.27 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van de hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven ;
1.28 overige verblijfsrecreatieve objecten:
een recreatieverblijf dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; onder overige verblijfrecreatieve objecten worden niet verstaan recreatiewoningen en kampeermiddelen;
1.29 plattelandskamer:
een min of meer zelfstandig appartement dat aangeboden wordt ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.30 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te gebruiken voor toeristisch of recreatief gebruik; onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccomodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen;
1.31 ruimtelijke kwaliteit:
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
1.32 seksinrichting
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen;
1.33 waterbergingsgebied:
een gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden.
1.34 windmolen
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 de bouwhoogte van een antenne-installatie
- ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
2.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windmolen
vanaf het peil tot aan de tip (van de wieken) van de windmolen.
2.7 de inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de inhoud van een recreatiewoning
tussen de onderzijde van de onderste grondvloer (inclusief ondergrondse gedeelten), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. water;
- b. verkeer te water;
- c. oeverstroken;
- d. schouwpaden;
- e. extensieve dagrecreatie;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie': dagrecreatie;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water ten behoeve van waterberging en waterhuishouding en bruggen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder waterbouwkundige en cultuurtechnische kunstwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van een glijbaan ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' bedraagt ten hoogste 6 m, met dien verstande dat dit is toegestaan voor ten hoogste 1 glijbaan;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting of bruggen bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 4 Leiding - Gas - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van tenminste 324 mm, ten hoogste 914 mm en een druk van ten hoogste 66 bar.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen gelden de volgende regels: op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2 onder b., indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet is toegestaan.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van dit lid onder a, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 6e wijziging, waterbergingen Noordzuidleiding'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het waterschap Groot Salland staat de komende jaren voor een aantal grote beleidsopgaven zoals de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeleid 21e eeuw (WB21). In het programma 'Ruimte om te Leven met Water' van het waterschap Groot Salland worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 36 waterlichamen die vanuit de KRW zijn onderscheiden. Het doel van beide opgaven is om wateroverlast te voorkomen (WB21) en het verkrijgen van een goede ecologische toestand en een goede waterkwaliteit van de waterlichamen. Zowel WB21 als de KRW hebben een resultaatsverplichting. Dit houdt in dat voor 2015 het watersysteem op orde moet zijn, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Met goede argumenten kan hiervan worden afgeweken (uitstel mogelijk tot 2021 of 2027). Het waterschap heeft besloten dat in ieder geval achttien waterlichamen moeten voldoen aan de KRW voor 2015.
De Noordzuidleiding is één van deze achttien waterlichamen die voor 2015 moet zijn heringericht. De planning is dat de herinrichting van de Noordzuidleiding vanaf najaar 2013 tot en met voorjaar 2014 wordt uitgevoerd. Eén van de maatregelen die het waterschap uitvoert ten aanzien van de herinrichting van de Noordzuidleiding is het inrichten van waterbergingen om te kunnen voldoen aan WB21. Het huidige oppervlak aan waterberging in het watersysteem van de Noordzuidleiding is namelijk onvoldoende gebleken.
Voorliggend bestemmingsplan realiseert 6,9 hectare aan waterberging op zes locaties die binnen het stroomgebied van de Noordzuidleiding liggen. De te realiseren waterbergingen zijn door het waterschap gesitueerd op locaties die, door hun lage ligging in het landschap, goede mogelijkheden bieden om als waterberging te dienen. Door het aanleggen van de waterbergingen wordt overtollig hemelwater tijdens extreme neerslagsituaties tijdelijk geborgen. Het gebiedseigen water wordt hiermee zoveel mogelijk vastgehouden zodat wateroverlast elders flink wordt verminderd. Het vasthouden van water heeft bovendien als neveneffect dat verdroging wordt tegengegaan.
1.2 Huidige Planologisch Regiem
Het plangebied omvat zes waterbergingslocaties met een totale omvang van 6,9 hectare binnen de gemeente Raalte. Het zijn agrarische percelen die zijn gekocht van agrariërs. De percelen zijn dus in het eigendom van het Waterschap Groot Salland. De waterbergingslocaties liggen langs de Noordzuidleiding of langs een zijwatergang van dit waterlichaam. In figuur 1 is de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.
1.3 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Raalte, 6e wijziging, waterbergingen Noordzuidleiding” bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0177.BPW20130005-0002) en een renvooi;
- Regels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de projectgebieden weergegeven. In de planregels zijn regels en bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. Hier wordt ingegaan op de huidige en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het huidige europese, nationale, provinciale, waterschaps- en (inter)gemeentelijke beleid waaraan het plan is getoetst. De uitkomsten van de onderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd, worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de regels van dit wijzigingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied omvat zes waterbergingslocaties (A tot F) op agrarische percelen binnen de gemeente Raalte die in het eigendom zijn van het Waterschap Groot Salland. Het gaat om agrarische percelen die zijn gekocht van agrariërs. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 6,9 hectare. De percelen liggen langs de Noordzuidleiding of langs een zijwatergang van dit waterlichaam, zie figuur 2. Deze watergangen zijn in het beheer van het waterschap.
Fig. 2: Ligging waterbergingslocaties A-F
2.2 Toekomstige Situatie
Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die in de toekomstige situatie omgevormd zullen zijn tot waterbergingen met de bestemming 'Water'. De bergingslocaties bestaan uit stroken en percelen langs de Noordzuidleiding en een zijwatergang. Deze worden verlaagd door het afgraven van de voedselrijke bovenlaag. De percelen zullen gemiddeld tussen de halve meter tot een meter worden afgegraven. De afgegraven grond wordt zoveel mogelijk in het gebied zelf verwerkt via vraag en aanbod.
Berging | Oppervlakte berging (ha) | Ontgravingdiepte (gem. in m) | Te ontgraven grond (m³) | Streefbeeld onderhoud |
A | 0,7 | 1,09 | 7.600 | Grasruigte |
B | 2 | 0,60 | 12.000 | |
C | 1,4 | 0,60 | 8.400 | |
D | 0,6 | 0,65 | 3.900 | |
E | 1,5 | 0,50 | 7.500 | |
F | 0,7 | 0,90 | 6.400 |
De waterbergingspercelen met een gezamenlijke oppervlakte van 6,9 hectare worden aangelegd om tijdens piekafvoeren van de Noordzuidleiding tijdelijk het overtollige water te kunnen bergen. Als het peil in de Noordzuidleiding zakt, stromen de waterbergingen weer leeg. Het creëren van waterberging zorgt ervoor dat benedenstrooms minder water in één keer aankomt en problemen met wateroverlast zoveel mogelijk voorkomen worden. De waterbergingen worden zo aangelegd dat er geen schade optreedt voor andere gebruiksfuncties zoals wonen of landbouw. Door de bergingen egaal en ruim boven zomerpeil aan te leggen, wordt voorkomen dat de waterbergingen in de winter drainerend gaan werken. In de zomer liggen de bergingen over het algemeen droog.
De gronden zijn in eigendom van het waterschap Groot Salland. Het beheer en onderhoud van de bergingen zal in principe door het waterschap worden uitgevoerd conform de 'Beheer- en Onderhoudsvisie watergangen 2050'. Het streefbeeld voor de waterbergingen is 'grasruigte', zie figuur 3. De grasruigte wordt één keer in de twee jaar gemaaid. Door deze lage maaifrequentie zullen behalve grassen, ook grasrussen, zeggen en kruiden in de bergingen groeien. Het maaisel uit de bergingen zal door het waterschap worden afgevoerd. Met betrokkenen kan eventueel een hogere maaifrequentie (1x per jaar) worden overeengekomen, wanneer betrokkenen aangeven de percelen zelf te willen maaien en het maaisel uit de berging te willen ontvangen. De verwachting is dat overlast door ongedierte en ruigtekruiden (brandnetel, akkerdistel en ridderzuring) beperkt zal blijven.
Hoofdstuk 3 Planologisch Kader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is het planologische kader beschreven dat voor dit plan van toepassing is. Het gaat hierbij om Europees beleid, Rijksbeleid, provinciaal beleid, waterschapsbeleid en het gemeentelijke beleid.
3.2 Europees Beleid
3.2.1 Europese Kaderrichtlijn water
Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlands oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld. De maatregelen die hiervoor nodig zijn, moeten in 2015 uitgevoerd zijn (met uitstelmogelijkheden tot uiterlijk 2027).
3.2.2 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn - Natura 2000
De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verplichten iedere lidstaat tot een zorgvuldige afweging van de natuurbelangen bij iedere ruimtelijke ingreep. Daarom zijn in Nederland 162 zogenaamde 'Natura 2000-gebieden' aangewezen. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. Natura 2000 en de KRW zijn nauw met elkaar verbonden. Alle Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied van de Kaderrichtlijn Water. De afspraken die in KRW-kader worden gemaakt, moeten overeenstemmen met de Natura 2000-doelen. Wanneer een project, plan of activiteit in een Natura-2000 gebied valt en mogelijk een negatief effect heeft op de beschermde natuur in zo'n gebied, moet een vergunning aan worden gevraagd.
3.2.3 Conclusie
In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 36 wateren aangemerkt als waterlichaam. De Noordzuidleiding is één van deze waterlichamen. Door de aanleg van waterbergingen in het plangebied is het mogelijk om meer water vast te houden en meer begroeiing in de watergang toe te staan. Dit is één van de maatregelen om de Noordzuidleiding voor 2015 op orde te krijgen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Europese Kaderrichtlijn Water. De aan te leggen waterbergingen in het stroomgebied van de Noordzuidleiding vallen niet binnen een Natura 2000-gebied of liggen daar dichtbij in de buurt. Er is daarom geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000-gebied. Al met al kan gesteld worden dat voorliggend plan binnen het Europese beleid past.
3.3 Rijksbeleid
3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk de ambitie om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Dit wil ze doen door meer ruimte te bieden. Provincies en gemeenten zullen meer ruimte krijgen om zelf beslissingen te nemen. Zodoende zal het Rijk bijvoorbeeld bestemmingsplannen niet meer toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen.
Wat betreft het Rijksbeleid ten aanzien van water heeft het Rijk de ambitie dat in 2040 Nederland een veilige en gezonde leefomgeving heeft met een goede milieukwaliteit en dat Nederland blijvend beschermd is tegen overstromingen met voldoende zoetwater in droge perioden. Het Rijk heeft deze ambitie verder uitgewerkt in een nationaal belang, namelijk: “Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling”. Het Rijk richt zich op een beheer van het (hoofd)watersysteem dat is gericht op het mee bewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Vanuit de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening heeft het Rijk belang bij het afremmen van bodemdaling in veenweidegebieden en een goede bufferwerking in het regionale watersysteem om afwenteling op nationale opgaven te voorkomen. Provincies en gemeente maken in samenwerking met de waterschappen afspraken over de ruimtelijke keuzes om dit belang te behartigen. Het Rijk vindt het daarbij belangrijk dat in ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Zodoende acht zij de MER en de watertoets noodzakelijke instrumenten om te komen tot een integrale ruimtelijke afweging. Wat betreft het nationale Deltaprogramma neemt het Rijk op advies van de Deltacommissie in 2014 een aantal Deltabeslissingen die in de actualisatie van het Nationale Waterplan (2014) worden verwerkt.
3.3.2 Waterbeheer 21e eeuw
Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het beleid 'Waterbeheer 21e Eeuw' ontwikkeld. In het beleidsdocument 'Waterbeheer van de 21e eeuw', kortweg WB21, worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' is ook hier leidend. Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Dit betekent dat er nu al maatregelen worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. WB21 richt zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantitatief gezien) op orde te brengen.
3.3.3 Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en actualisatie 2008)
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) wordt gestreefd naar het op orde krijgen van het watersysteem in 2015 en daarna het op orde houden van het watersysteem. Daarbij wordt geanticipeerd op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van totale watersysteem moet ertoe leiden dat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Een gemeenschappelijke aanpak van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is hierbij noodzakelijk.
Voor het uitvoeren van WB21 en de KRW zijn de volgende afspraken gemaakt in het NBW:
- Voor de regionale watersystemen geldt dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater moet zijn aangepakt door de waterschappen. Hierbij wordt uitgegaan van het principe eerst vasthouden, dan bergen en als laatste afvoeren van overtollig water en het aanvoeren van water ingeval van watertekort.
- In het kader van het bestaand stedelijk gebied is afgesproken dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt de wateroverlast voor 2015 moet zijn aangepakt, waarbij tevens de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In wijken waar geen sprake is van een urgente opgave moet de stedelijke wateropgave uiterlijk eind 2027 zijn uitgevoerd.
- Het minimaal voorkomen van de verergering van watertekort als opgave bij de herinrichting van watersystemen in het kader van de KRW en WB21. Daarnaast dient het watersysteem minder kwetsbaar gemaakt te worden voor watertekortsituaties. Voor de aanpak van waterkwaliteit is de volgorde: schoonhouden, scheiden en tenslotte zuiveren van waterstromen het uitgangspunt.
- Er is op het gebied van waterkwaliteit afgesproken om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde krijgen en houden. In de stroomgebiedbeheersplannen zal inzichtelijk worden gemaakt wanneer de opgave wordt aangepakt (uiterlijk in 2027).
- In gebieden waarvoor een inrichtingsopgave geldt in verband met wateroverlast, dient ook zoveel mogelijk de inrichtingsopgave voor de KRW uiterlijk in 2015 te worden uitgevoerd.
- De maatregelen die in het kader van WB21 en de KRW worden gekozen dienen in 2015 te zijn gerealiseerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de watervereisten vanuit de Natura-2000 en de verdroging (TOP-gebieden).
3.3.4 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de nieuwe planvorm op Rijksniveau van de Waterwet en de opvolger van de vierde Nota Waterhuishouding (NW4). Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':
- 1. Preventie;
- 2. Het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland;
Een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).
In het Nationale Waterplan wordt het waterbeleid van het Nationaal Bestuursakkoord Water overgenomen. De trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' is ook in dit Rijksbeleid uitgangspunt.
3.3.5 Conclusie
Door de aanleg van waterbergingen wordt uitvoering gegeven aan het Waterbeleid 21e eeuw. In de toekomstige situatie wordt in extreme neerslagsituaties het overtallig hemelwater geborgen zodat elders de kans op overstroming afneemt. Hierbij wordt aangesloten bij de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Het aanleggen van waterbergingen past daarmee prima binnen het nationale waterbeleid.
3.4 Provinciaal Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
De provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In dit integrale beleidsplan zijn het streekplan, het verkeers- en vervoersplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan samengevoegd. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Het waterbeleid in de Omgevingsvisie is gericht op 'watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn' en 'Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen'. In het kader van de waterveiligheid is het provinciaal beleid onder andere gericht op het behouden en vergroten van de veerkracht van watersystemen door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden te realiseren. Hierdoor zal overstroming of ongewenste inundatie niet optreden.
3.4.2 Ontwikkelingsperspectief
Het plangebied heeft in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 de ontwikkelingsperspectieven 'Realisatie blauwe netwerken: continu en herkenbaar watersysteem' en 'Buitengebied accent productie: schoonheid van de moderne landbouw' (figuur 4). Gebieden waarin blauwe netwerken worden gerealiseerd, heeft water de bepalende functie (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) en ontwikkelingen dragen bij aan veerkracht en continuïteit van het watersysteem. Gestreefd wordt naar een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Gebieden met het accent op productie waarin de schoonheid van de moderne landbouw voorop staat, zijn gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van grote open cultuurlandschappen en waar ruimte is voor schaalvergroting en verbreding.
3.4.3 Gebiedskenmerken
Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel 2009 is gekeken welke gebiedskenmerken het plangebied heeft. De gebiedskenmerken zijn in vier lagen te onderscheiden, namelijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag, en de lust- en leisurelaag.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische processen – zoals ijs- wind- en waterstromen, erosie en sedimentatie – en biotische processen – zoals vestiging van plant- en diersoorten – inwerken op de ondergrond en geologie. De waterbergingslocaties bevinden zich in natte laagtes/beekdalen en in dekzandvlakten en ruggen (figuur 5).
De beekdalen en natte laagtes zijn belangrijke ruimtelijke en functionele dragers van de zandgebieden. De beken voeren het water af naar lager gelegen delen, maar vormen ook belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier. Samenhang en dynamiek zijn belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. De ambitie is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen die bij aan extra ruimte voor dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Dekzandvlakten en ruggen bestaan uit hoge opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De hoogteverschillen en de verschillen tussen laag en nat zijn kenmerkend voor dit type landschap. De ambitie is om deze natuurlijke verschillen functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ontwikkelingen die in deze gebieden moeten hier ook aan bijdragen. Ook is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, uitgangspunt bij ontwikkelingen in dit type landschap.
Agrarisch cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is daarmee een echt gebruikslandschap. Het plangebied ligt in agrarisch cultuurlandschap dat behoord tot het maten- en flierenlandschap en tot het jonge heide- en broekontginningenlandschap (figuur 6).
Het maten- en flierenlandschap is het laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden. De ambitie is om dit landschapstype weer herkenbaar te maken. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de versterking van het historisch lineaire landschap, de accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Nieuwe dragers voor dit landschap kunnen zijn: biomassateelt, (es)dorpontwikkeling, waterberging en particulier natuurbeheer.
Het jonge heide- en broekontginningslandschap bestaat uit heidegebieden en nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken, waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld in dit type agrarisch cultuurlandschap. De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuur.
Stedelijke laag
De stedelijke laag komt niet voor binnen het plangebied.
Lust- en leisurelaag
Het plangebied ligt in een gebied waarin 'donkerte' ervaren kan worden. Donkerte is een te koesteren kwaliteit. De ambitie is om de huidige 'donkere' gebieden zo donker te houden, en bij ontwikkelingen ze nog wat donkerder te maken. Het zo weinig mogelijk toepassen van (onnodig) kunstlicht is uitgangspunt.
3.4.4 Reconstructie
In het kader van de reconstructie is het relevant te noemen dat het plangebied in een verwevingsgebied ligt. Verwevingsgebieden zijn gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. Uitbreiding van de intensieve veehouderij in verwevingsgebieden is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
3.4.5 KRW oppervlaktewaterlichaam
De Noordzuidleiding is in de Omgevingsvisie aangewezen als KRW oppervlaktewaterlichaam. Dit betekent dat de Noordzuidleiding een goede ecologische en chemische kwaliteit moeten hebben. Langs de Noordzuidleiding is onder meer ruimte nodig voor de herinrichting van oevers.
3.4.6 Conclusie
Het inrichten van waterbergingen past binnen de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Waterberging draagt namelijk bij aan een klimaatbestendige en veilige omgeving waar de Omgevingsvisie naar streeft. Ook versterken waterbergingen het natte, laagliggende karakter van het (natuur- en agrarisch cultuur)landschap waar het plangebied in ligt.
3.5 Beleid Waterschap Groot Salland
Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
In het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water' combineert het Waterschap Groot Salland verschillende beleidsopgaven, te weten de Europese Kaderrichtlijn Water, Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel), Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), Watersystemen gericht normeren en ontwerpen (Waternood) en Beheer- en onderhoudsvisie watergangen 2050 van het Waterschap Groot Salland. Eén van de maatregelen die voortkomen uit het projectenprogramma 'Ruimte om te Leven met Water” met betrekking tot de herinrichting van de Noordzuidleiding, is het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied (zie Bijlage 1) voor het vastgestelde projectplan van de Noordzuidleiding). Het watersysteem van de Noordzuidleiding wordt hiermee ingericht volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren'. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de opgave vanuit WB21 en Waternood.
3.6 Gemeentelijk Beleid
3.6.1 Waterplan
Het 'Waterplan Raalte, een helder verhaal!' is door de gemeente Raalte opgesteld in samenwerking met het waterschap Groot Salland. Het waterplan is een beleidsdocument waarin al het water binnen de gemeentegrenzen van Raalte integraal benaderd wordt. Het waterplan biedt een waterkader voor alle beleidsvelden die raken aan het waterbeheer. In het waterplan is een visie opgesteld. In deze visie staat de gewenste situatie beschreven voor het water binnen de gemeente Raalte tot 2015. Eén van de vier thema's van de visie is “Te veel en te weinig water (wateroverlast)”. Er wordt binnen dit thema gestreefd naar voldoende berging verspreid over het gehele gebied om het water vast te houden en te bergen als dat nodig is. Voorliggend plan voorziet in deze behoefte.
3.6.2 Landschapsontwikkelingsplan Salland
Voor de gemeenten Deventer, Raalte en Olst-Wijhe is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) ontwikkeld, het Landschapsontwikkelingsplan Salland: 'Een plus voor het landschap van Salland'. Dit beleidsplan geeft de visie op de gewenste landschappelijke ontwikkeling voor het buitengebied van Deventer, Olst-Wijhe en Raalte weer. De visie (de landschapsontwikkelingsvisie) geeft aan op welke wijze de ontwikkelingen passen in het landschap en hoe het karakter van het landschap daarbij versterkt kan worden. Zo kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in Salland
In de landschapsontwikkelingsvisie van het LOP zijn de waterbergingslocaties gelegen in het zandlandschap; specifiek in de dekzandvlaktes en dekzandlaagtes (figuur 7). Voor dekzandlaagtes is het uitgangspunt dat het landschappelijk raamwerk en het natte karakter moeten worden versterkt. Het gaat dan met name om de lanen en weteringen in deze gebieden. In dekzandvlaktes is versterking van het landschappelijk raamwerk aan de orde, door middel van het behouden en versterken van structuurdragers zoals lanen, bos, escomplexen en weg-, erf-, en kavelgrensbeplanting. Voor een vijftal thema's zijn voorwaarden gesteld ten aanzien van ontwikkelingen in gebieden die behoren tot de dekzandlaagtes en dekzandvlaktes, namelijk voor water, natuurontwikkeling, landbouw, landelijk wonen en werken, en de grens tussen stad en land:
- 1. Water: Het versterken van het natte karakter van de zones langs de weteringen door het vasthouden van water in verbrede watergangen en door de aanleg van natuurlijke oevers.
- 2. Natuur: Het versterken van het natte karakter door het ontwikkelen van ecologische oevers.
- 3. Landbouw: Bij nieuwe ontwikkelingen op het erf aansluiten op de karakteristieken van het deelgebied. In landbouwontwikkelingsgebieden aansluiten bij de structuurkenmerken.
- 4. Wonen en werken: Het ruimtelijk accentueren van escomplexen door de aanleg van randbeplantingen in het kader van de 'rood voor rood regeling'.
- 5. Grens stad en land: Het ontwikkelen van een geleidelijke overgang van dorp naar landelijk gebied door middel van karakteristieke landschapselementen. En het ontwikkelen van een fysieke verbinding tussen stad en land.
Landschappelijke inpassing
Het aanleggen van waterbergingen past binnen landschapsontwikkelingsplan. Het natte karakter van de Noordzuidleiding wordt door de aanleg van waterbergingen versterkt en het water wordt vastgehouden in de zones langs de Noordzuidleiding. Bij de totstandkoming van de plannen is er rekening gehouden met de landschappelijke inpassing van de waterbergingen. Daartoe is afstemming geweest met de gemeente Raalte. Omdat het plangebied een open gebied betreft en het gebied deels aangewezen is als weidevogelgebied, is ervoor gekozen om de begroeiing in de bergingen laag te houden. Tevens worden bestaande bosschages, erfbeplanting en houtwallen zoveel mogelijk gehandhaafd.
3.6.3 Bestemmingsplan Buitengebied Raalte
De waterbergingslocaties zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 8 juni 2012 en op 17 oktober 2012 in werking getreden. De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' de bestemming 'Agrarisch' of de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' (figuur 8). In artikel 3.1 en 4.1 van de planregels van het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' bestemd voor “de uitoefening van een agrarisch bedrijf, alsmede voor (…) bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (…) water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water”.
Waterberging | Bestemming |
A | Agrarisch |
B | Agrarisch |
C | Agrarisch |
D | Agrarisch Leiding – Gas – 2 |
E | Agrarisch met waarden – Landschapswaarden |
F | Agrarisch met waarden – Landschapswaarden |
Het voornemen van het Waterschap Groot Salland is om waterbergingen aan te leggen op agrarische gronden die permanent aan het agrarische gebruik zullen worden onttrokken. Om deze reden vallen de aan te leggen waterbergingen niet binnen de regels van de agrarische bestemmingen. Om de waterbergingen toch aan te kunnen leggen, kan gebruik worden gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen kennen namelijk een wijzigingsbevoegdheid om de agrarische bestemming te wijzigingen in de bestemming 'Water': “Burgemeester en wethouder zijn bevoegd om ten behoeve van waterberging de bestemming Agrarisch (met waarden – Landschapswaarden) te wijzigen in de bestemming Water, met inachtneming van het volgende:
- er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
- (enkel voor de bestemming AWL): de bestaande landschappelijke waarden van de gronden zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, en de beplantingselementen (zoals houtsingels en houtwallen) mogen niet onevenredig worden aangetast”.
De gronden van waterbergingslocatie D hebben naast de agrarische hoofdbestemming de dubbelbestemming 'Leiding – Gas – 2'. Deze gronden zijn “mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 324 mm, ten hoogste mm en een druk van ten hoogste 66 bar”. Voor onder andere het afgraven van de gronden is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Deze vergunning wordt alleen afgegeven wanneer het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
Conclusie
Het aanleggen van waterbergingen binnen het plangebied is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Deze strijdigheid kan worden opgeheven door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. De agrarische bestemmingen (met waarden) zullen worden gewijzigd in de bestemming 'Water'. Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas – 2' is het naast een wijziging van de bestemming noodzakelijk om een omgevingsvergunning aan te vragen bij de gemeente Raalte. Alvorens deze kan worden afgegeven, is overleg nodig met de Gasunie.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de resultaten weergegeven van de verplichte onderzoeken waar het plan aan is getoetst in het kader van de vigerende wet- en regelgeving.
4.2 Bodem
In het voorliggende plan worden plaatselijk retentievelden aangebracht. De bestemming van een aantal agrarische percelen zal door dit wijzigingsplan wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden – Landschapwaarden' naar de bestemming 'Water'. Om deze bestemmingen te kunnen wijzigen, is in juni 2013 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (zie Bijlage 2). Op basis van dit onderzoek zijn er geen gegevens gevonden dat de waterbergingspercelen verdacht zouden zijn. Wel is er één locatie langs de Noordzuidleiding als verdacht aangemerkt, maar deze bevindt zich niet binnen het plangebied van dit wijzigingsplan (zie figuur 9). Het gaat om het perceel Lemelerweg 48b waarbij sprake is van een aangetoonde PAK-verontreiniging van 12 mg/kg d.s.. Indicatief is deze grond getoetst als industriegrond. Er mag daarom geen grond van dit perceel worden afgevoerd en binnen het plangebied worden hergebruikt. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit zal deze locatie verder worden onderzocht. Ook zal voldaan moeten worden aan ditzelfde besluit bij grondverzet. Hiervoor zal in een later stadium een grondstromenplan worden opgesteld en worden voorgelegd aan de gemeente Raalte. De gemeente zal dit grondstromenplan beoordelen. Dan wordt duidelijk in hoeverre voor grondverzet aanvullende onderzoeksgegevens nodig zijn en of er een AP-04 partijkeuring noodzakelijk is.
De waterbergingspercelen A t/m F kunnen, milieuhygiënisch gezien, worden aangeduid als onverdacht op basis van de beschikbare informatie. De bodem die na afgraving ontstaat als nieuwe bodem van de waterbergingen zal onder de (nog vast stellen) bodemkwaliteitskaart als ondergrond geclassificeerd zijn als zone 'Landbouw/natuur' en voldoet daarmee kwalitatief ruimschoots aan de functie van waterbodem. De bodems van de waterbergingen betreffen waterbodems die onder kwaliteitsbeheer van het waterschap komen te vallen.
De gemeente Raalte geeft op basis van het uitgevoerde historische onderzoek aan dat de zes waterbergingspercelen als onverdacht worden bevonden (zie Bijlage 3). Op basis van de historische bodemgegevens is er geen bodemhygiënisch bezwaar voor de beoogde bestemmingswijziging. Wel moet worden voldaan aan het Besluit Bodemkwaliteit bij grondverplaatsingen.
4.3 Water
4.3.1 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Groot Salland is zelf initiatiefnemer van voorliggend plan. In het kader van de Waterwet is op 20 december 2012 door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Groot Salland een projectplan vastgesteld voor de herinrichting van de Noordzuidleiding. Hierin zijn alle wateraspecten opgenomen en afgewogen, zoals de waterkwantiteit, waterkwaliteit (zowel chemisch als ecologisch), Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR), beheer en onderhoud en recreatief medegebruik. Het projectplan is als separate bijlage (Bijlage 1) toegevoegd aan dit wijzigingsplan.
4.3.2 Effect bergingen op waterhuishouding
Het plan heeft een positieve invloed op de waterhuishouding in het stroomgebied van de Noordzuidleiding. Binnen het plangebied wordt 6,9 hectare aan waterberging gerealiseerd. Wanneer het waterpeil in de Noordzuidleiding stijgt boven zomerpeil, geven de waterbergingen het water meer ruimte. Het waterpeil stijgt boven zomerpeil als door hevige neerslag veel water moet worden afgevoerd. De piek in het waterpeil die deze grote waterafvoer veroorzaakt, vlakt door de waterbergingen af waardoor het waterpeil in de Noordzuidleiding minder snel en minder hoogt stijgt. Het water wordt hierdoor langer vastgehouden in het stroomgebied.
4.3.3 Effect bergingen op omgeving
Tijdens piekafvoeren van de Noordzuidleiding komt water in de bergingen te staan. Als het peil in de Noordzuidleiding zakt, stromen de waterbergingen weer leeg. De bergingen worden ruim boven zomerpeil aangelegd, waardoor wordt voorkomen dat ze in de winter drainerend werken. In de zomer liggen de waterbergingen over het algemeen droog. In gemiddelde omstandigheden treedt er geen significante verslechtering voor de bestaande functies op. Zo blijft het peil in de Noordzuidleiding afgestemd op de huidige landbouwkundige functie van het gebied. Daarnaast hebben de waterbergingen een positief hydrologisch effect op de omgeving, omdat bij piekafvoeren een teveel aan water kan worden geborgen en de kans op wateroverlast elders kan worden verminderd.
4.3.4 Keur
Binnen het plangebied liggen beschermingszones van (hoofd)watergangen van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergangen moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergangen (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.
4.4 Natuur
4.4.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale natuurbeleid in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) regelen de gebiedsbescherming in Nederland. De waterbergingspercelen liggen niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur of Natura 2000-gebieden en hebben ook geen negatief effect op natuurwaarden in de EHS of in de Natura 2000-gebieden.
4.4.2 Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten, de soortenbescherming. Vanuit de Flora- en faunawet bestaat de eis dat een plan geen negatief effect mag hebben op beschermde dier- en plantensoorten. Om de waterbergingspercelen als waterberging in te richten, wordt de bovenlaag tot aan het zomerpeil van de betreffende watergangen afgegraven. Deze werkzaamheden vallen onder 'nieuwe werken' van de 'Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen' waar het waterschap mee werkt. Voor soorten die op tabel 3 van de Flora- en Faunawet vermeld staan, moet een ontheffing artikel 75c worden aangevraagd. Voor tabel 2-soorten kan er gewerkt worden volgens de gedragscode van de waterschappen. Via een quick-scan is door waterschap Groot Salland onderzocht of er tabel 2 of -3 soorten in de te vergraven percelen voorkomen. De quickscan bestaat uit het verzamelen van bestaande gegevens en het uitvoeren van veldbezoeken voor een biotoopbeoordeling. Er is gebruik gemaakt van bestaande gegevens uit de database van waterschap Groot Salland en van provincie Overijssel, een inventarisatie uit verspreidingsatlassen, en via Waarnemingen.nl zijn gegevens ingewonnen.
In de bestaande gegevens zijn geen beschermde dieren- en planten op of in de directe nabijheid van de betreffende percelen bekend. Uit de bestaande gegevens blijkt alleen dat de Kleine modderkruiper als tabel 2-soort kan worden verwacht in de watergang. Deze soort is ook aangetroffen in de visstandbemonsteringen die uitgevoerd zijn in de Noordzuidleiding. Tijdens de verschillende veldbezoeken in 2011 blijkt dat de percelen waar waterberging is gepland, in gebruik zijn als intensieve graslandpercelen of maispercelen. Op deze percelen zijn alleen algemene soorten als Engels raaigras, Gewone witbol en Rood zwenkgras aangetroffen. Er zijn verder geen tabel 2 of -3 soorten gevonden. De kans wordt zeer klein geacht dat er beschermde soorten zullen voorkomen.
4.4.3 Conclusie
De inrichting van de agrarische percelen als waterberging heeft geen negatief effect op natuurwaarden binnen de EHS en Natura 2000-gebieden. Ook is er geen negatief effect te verwachten op beschermde dier- en plantensoorten vanuit de Flora- en Faunawet. Op grond van de bestaande gegevens en het veldbezoek mag namelijk worden aangenomen dat er geen beschermde planten of diersoorten voorkomen op de te vergraven percelen. Dit betekent dat er voor de betreffende werkzaamheden geen ontheffing voor de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Uiteraard moet tijdens de uitvoering wel de zorgplicht in acht worden genomen (zorgvuldig omgaan met de planten en dieren binnen het werkgebied).
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden.
Een waterberging is geen geluidsgevoelig object of terrein dat beschermd moet worden. Ook worden in het voorgenomen plan geen geluidsbronnen gerealiseerd. Mogelijk kan alleen bij de aanleg van de waterbergingen tijdelijk geluidoverlast optreden. Een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.6 Luchtkwaliteit
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder ander beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
De agrarische gronden die in dit plan zullen worden omgevormd tot waterbergingen, zullen in de toekomst geen extra verkeer aantrekken. De luchtkwaliteit zal zodoende niet verslechteren. Er is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig voor het plan.
4.7 Externe Veiligheid
Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
- Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
- Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat binnen waterbergingslocatie D en in de nabijheid van de overige waterbergingen twee hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie liggen (figuur 10 en 11). Graven in de buurt van deze gasleidingen kan mogelijk beschadiging van de leidingen veroorzaken. Daarom is de Gasunie bij de uitwerking van de plannen betrokken.
De Gasunie heeft de volgende eisen met betrekking tot hogedruk hoofdtransportleidingen aan het waterschap kenbaar gemaakt:
- boven de gasleiding is geen maaiveldverlaging toegestaan;
- naast de leiding moet 5 meter, naar weerszijden gemeten, ongeroerd blijven;
- naast de vijfmeterzone is ontgraving onder een helling van 1:10 toegestaan;
- ter plaatse van watergangkruisingen wordt op basis van de ligging van de leiding bepaald welke profielaanpassingen mogelijk zijn.
Het Waterschap Groot Salland houdt rekening met bovengenoemde eisen van de Gasunie. In een zone van 20 meter breedte zal het waterschap geen (graaf)werkzaamheden uitvoeren (zie figuur 12). Daarnaast is de dubbelbestemming 'Leiding – Gas – 2' op de 'Verbeelding' van dit wijzigingsplan weergegeven voor waterbergingslocatie D. Voor onder andere graafwerkzaamheden binnen deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning noodzakelijk van de gemeente Raalte (zie ook hoofdstuk 3.6.3).
4.8 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met de aanleg van waterbergingen worden geen milieubelastende of milieugevoelige functies gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon -, werk,- en leefklimaat van omwonenden.
4.9 Archeologie
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het 'Verdrag van Malta' en de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' is het uitgangspunt om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke (in situ) te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaald de verstoorder het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeente Raalte heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld in 2010. Er zijn drie verwachtingszones: laag, gemiddeld en hoog. Daarnaast zijn er AMK-terreinen waarvan op basis van (archeologisch) onderzoek is vastgesteld dat in deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn. Op basis van de verwachtingswaarde van het gebied, de oppervlakte van het verstoringsgebied en de verstoringsdiepte kan worden afgeleid of er een onderzoeksplicht is. Er geldt een onderzoeksplicht in het buitengebied in de volgende gevallen:
- Hoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 2.500 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
- Middelhoge verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 5.000 m² én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
- Lage verwachting: Onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 hectare én bij een verstoring dieper dan 50 cm.
Voor de waterbergingslocaties geldt dat ze allen in de lage archeologische verwachtingszone liggen (zie figuur 13). De te vergraven gronden hebben een omvang van 6,9 hectare. Daarmee overschrijdt het plangebied niet de drempelwaarde van 10 hectare waarvoor een onderzoeksplicht geldt. Het plangebied valt verder niet binnen een AMK-terrein/archeologisch monument. Dit bestemmingsplan past binnen de regels van het archeologie beleid van de gemeente Raalte. Er geldt zodoende geen onderzoeksplicht c.q. omgevingsvergunning voor archeologie.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
De gronden waarop de waterbergingen worden gerealiseerd, zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' bestemd als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden'. De hierbij behorende regels bieden geen mogelijkheden voor de realisatie van waterbergingen op de gronden die door de aanleg van de waterbergingen worden onttrokken aan het agrarisch gebruik. In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.8 en 4.8.8 van de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte'. Het plangebied zal in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' krijgen.
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregels
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Op welke wijze één en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is, wordt hierna beschreven. Conform de wettelijke verplichting in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) is voor de planregels en de verbeelding – voor zover van toepassing – gebruik gemaakt van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
6.2 Opzet
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten.
- In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, zijn de regels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn op de bestemming uit hoofdstuk 2.
- Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.
6.3 Artikelsgewijze Toelichting Op De Planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Water
De bestemming 'Water' is toegekend aan alle hoofdwatergangen en waterbergingen in het plangebied.
Artikel 4 Leiding – Gas – 2
De voor 'Leiding – Gas – 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 324 mm, ten hoogste 914 mm en een druk van ten hoogste 66 bar. Ter bescherming van aanwezige aardgastransportleiding is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregeling
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 6 Algemene bouwregels
Met deze regeling wordt voorkomen dat bestaande situaties die afwijken van de maatvoering ingevolge hoofdstuk 2 van de regels – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen.
Artikel 7 Overige regels
In dit artikel wordt ingegaan op de wettelijke regelingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in lid 9.1. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt, is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.
Overgangsrecht gebruik
Lid 8.2 betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Artikel 9 Slotregel
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het kader van de economische uitvoerbaarheid kan gemeld worden dat de kosten die zijn verbonden aan de realisering van het plan voor rekening zijn van het Waterschap Groot Salland. De gemeente Raalte zal financieel niet bijdragen aan de planontwikkeling. De gemeente Raalte zal een anterieure overeenkomst opstellen waarbij het Waterschap Groot Salland verklaart dat de vergoeding voor eventuele planschade voor rekening is van het waterschap. Belanghebbenden kunnen op basis van artikel 7.14 van de Waterwet bij het waterschap Groot Salland een verzoek indienen om schadevergoeding wanneer dit aan de orde is. Deze procedure staat beschreven in de 'Procedureverordening nadeelcompensatie Waterschap Groot Salland'.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Vooroverleg
In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het vooroverleg met de besturen van de betrokken wettelijke overlegpartners geregeld. Voorliggend bestemmingsplan betreft een wijzigingsplan op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Raalte' dat op 17 oktober 2012 in werking is getreden. De provincie Overijssel heeft inspraak gehad op dit bestemmingsplan. Ook dit wijzigingsplan is overlegd met de provincie Overijssel. De provincie heeft laten weten geen opmerkingen op het wijzigingsplan te hebben.
7.2.2 Afstemming en zienswijzen
In het kader van de gehele herinrichting van de Noordzuidleiding heeft afstemming plaatsgevonden met de omliggende eigenaren, aanwonenden en belanghebbenden. Deze zijn tijdig benaderd om afspraken te maken over de bereikbaarheid van de stroken en percelen die heringericht gaan worden en om overlast bij de uitvoering te minimaliseren. Het ontwerp projectplan, dat door het Waterschap Groot Salland is opgesteld voor de herinrichting van de Noordzuidleiding, is negen weken ter inzage gelegd. Ingezetenen en belanghebbenden zijn in staat gesteld om gedurende deze periode hun zienswijzen kenbaar te maken.
Tevens is het ontwerp wijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (van 10 oktober tot en met 20 november 2013). Hierbij is de gelegenheid geboden tot het indienen van zienswijzen door een ieder conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend bij het college, te weten door de 'N.V. Nederlandse Gasunie'. De Nederlandse Gasunie is belanghebbende. De zienswijze is binnen het termijn ingediend en voorzien van alle benodigde gegevens en is daarmee ontvankelijk. De ingediende zienswijze is weergegeven in de opgestelde zienswijzennota, en van een antwoord voorzien door het college. De zienswijzennota is bijgevoegd in de bijlagen, Bijlage4 Zienswijzennota.
De Nederlandse Gasunie heeft voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan afspraken gemaakt met het waterschap betreffende de hogedruk hoofdtransportleiding, ter waarborging van de veiligheid. De Nederlanse Gasunie wil deze punten graag terugzien in de regels. Het college heeft in haar zienswijzennota als reactie gegeven dat de in de regels beschreven bestemming 'Leiding - Gas - 2' niet kunnen worden aangepast, aangezien het een wijzigingsplan betreft. Waar mogelijk worden gestelde eisen wel als voorwaarden aan de te verlenen omgevingsvergunning opgenomen.