Buitengebied, partiële herziening Respersweg 4 en Rijksparallelweg naast 63
Bestemmingsplan - gemeente Staphorst
Vastgesteld op 29-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper, schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepen, welke op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.2 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.3 aan huis verbonden kantooractiviteiten
een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve, boekhoudkundige casu quo financiële, organisatorische en/of zakelijke diensten (niet zijnde detailhandel), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;
1.8 (agrarische) cultuurgrond
grasland, akkerbouw en vollegrondstuinbouw c.q. de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sierteelt, fruitteelt en houtteelt;
1.9 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.10 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.11 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingscluster:
een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied, zoals aangegeven op de verbeelding.
1.14 bebouwingsconcentratie
Het centraliseren van bebouwing;
1.15 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.16 bed & breakfast
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;
1.17 bestaande
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd vrijstaand, dan wel aangebouwd gebouw dat dienstbaar is aan de burgerwoning, een bedrijfs- of dienstwoning of recreatiewoning, en dat door de maatvoering daarvan kan worden onderscheiden, zoals een garage bijkeuken, schuur of berging;
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.25 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 de verbeelding
De plankaart van Buitengebied, partiële herziening Respersweg 4 en Rijksparallelweg naast 63, bestaande uit de verbeelding met nr: NL.IMRO.0180.5102018001.
1.30 dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.32 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte
1.33 erfinrichtingsplan
een plan dat de (her)inrichting van een erf omvat, dat doorgaans betrekking heeft op bestaande en nieuwe gebouwen, beplanting, erfverharding, ontsluiting en parkeren;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.36 landschapsinrichtingsplan
een plan dat de (her)inrichting van een deel van het landschap omvat, dat doorgaans betrekking heeft op bestaande en nieuwe gebouwen en bestaande en nieuwe beplanting;
1.37 landschappelijke waarden
aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.38 mantelzorg
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.39 natuurlijke waarde
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.40 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
1.41 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.42 paardrijbak
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
1.43 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.44 permanente bewoning
bewoning als hoofdverblijf;
1.45 ruimtelijke kwaliteit (investering in)
het in een landschap toevoegen van natuurlijke, artificiële elementen, bebouwingselementen en/of landschappelijke elementen, dan wel het verwijderen of het aanpassen daarvan, welke leidt tot een verbetering van de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde van dat landschap;
1.46 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 sierteelt
de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van teeltondersteunende voorzieningen, kassen of containervelden en vaste planten. Bij de sierteelt wordt in meer of mindere mate gebruikgemaakt van, in de regel permanente, teeltondersteunende voorzieningen zoals kassen, tunnels, containervelden et cetera. Bij de sierteelt kan sprake zijn van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt;
1.48 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Respersweg 4 en Rijksparallelweg naast 63 met identificatienummer NL.IMRO.0180.5102018001 van de gemeente Staphorst.
1.49 permanente bewoning
bewoning als hoofdverblijf;
1.50 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.51 vrijstaand gebouw
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.52 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, wonen in een woning, waarbij het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak zal bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' aangegeven aantal, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten, bed and breakfast in het hoofdgebouw, alsmede bestaande bedrijven;
alsmede voor:
- b. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met de daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
- e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
- g. nutsvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. het aantal woningen bedraagt één of niet meer dan het bestaande aantal woningen per bestemmingsvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal' aangegeven aantal;
- 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gerealiseerd;
- 3. de afstand van een woning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
- 4. de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, bedraagt ten hoogste 1.100 m³, met dien verstande dat de gezamenlijke inhoud van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de inhoud van het bestaande hoofdgebouw;
- 5. in afwijking van het bepaalde onder 3 is de bestaande inhoud aan hoofd- en bijgebouwen toegestaan, indien deze meer bedraagt dan 1.100 m³, waarbij geldt dat de be
- 6. ing wordt teruggebouwd naar dezelfde situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende vergunning, met dien verstande dat de inhoud minder mag bedragen dan 1.100 m3;
- 7. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de oppervlakte van het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende maatvoering' niet meer bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak;
- 8. in afwijking van het bepaalde onder 3, geldt voor woningen, niet zijnde het voorhuis van een bestaande boerderij of een gesplitste woning, waarvan de inhoud in de bestaande situatie kleiner is dan 400 m³ dat de inhoud van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 600 m³ en de totale oppervlakte aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte;
- 9. in afwijking van het bepaalde onder 3 zijn ter plaatse van de aanduiding 'erf' uitsluitend bijgebouwen toegestaan, waarbij de oppervlakte niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
- 10. ter plaatse van de aanduiding 'aantal' moet de bestaande bouwmassa worden gehandhaafd waarbij de totale bouwmassa van een in tweeën gesplitste woning mag worden vergroot tot een maximale inhoud van 1.000 m³, waarbij recht wordt gedaan aan de bestaande hoofdvorm in de zin dat de uitbreiding niet plaatsvindt voor de voorgevel van het hoofdgebouw en de bestaande nokrichting gehandhaafd blijft;
- 11. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 12. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
- 13. de dakhelling bedraagt minimaal 30° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
- 14. in afwijking van bovenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen;
- 15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevel 1' dient de voorgevel van het hoofdgebouw, met inbegrip van aan- en uitbouwen, op alle bouwlagen uitgevoerd te worden als dove gevel;
- 16. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevel 2' dient de zijgevel van het hoofdgebouw op de tweede bouwlaag uitgevoerd te worden als dove gevel.
- b. Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. deze bouwwerken mogen niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, indien een al bestaand bijgebouw of overkapping minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw staat, dan mag het nieuwe bijgebouw of overkapping op dezelfde afstand achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden;
- 2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijke 3 m en 6 m bedragen,dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt; ;
- 3. bij bestaande gesplitste woningen is per woning niet meer dan 75 m² aan bijgebouwen toegestaan;
- 4. op het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het aantal bijgebouwen niet meer bedragen dan één en de oppervlakte van een bijgebouw niet meer dan 200 m2 ;
- 5. de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
- 6. de oppervlakte van nieuw te bouwen overkappingen bedraagt niet meer dan 50 m² per woning;
- 7. de dakhelling van bijgebouwen en overkappingen bedraagt minimaal 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
- 8. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- a. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken;
- b. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn dienen te worden gebouwd;
- c. de plaats van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
- d. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in lid 12 gehanteerd.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2, sub a, onder 3:
en toestaan dat de bestaande oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van bestaande bedrijven wordt uitgebreid met maximaal 25%, met dien verstande dat deze afwijking niet plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten – uitbreiding' mits;
- 1. geen sprake is van VAB;
- 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt;
- 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
b. lid 3.2, sub b
en toestaan dat bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
- 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
- 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
- 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
- a. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
- b. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
- c. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
- d. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
- 5. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
- 6. in afwijking van het gestelde onder 3 mag het bijgebouw maximaal 250 m2 bedragen, waarbij de te realiseren oppervlakte meer dan 150 m2 gebouwd kan worden indien ten minste driemaal die oppervlakte aan extra bijgebouwen elders in het buitengebied gesloopt wordt, in de vorm van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen;
- 7. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling.
c. lid 3.2, sub a, onder 3 en 4:
en toestaan dat bestaande bijgebouwen bij een woning worden teruggebouwd, met dien verstande dat:
- 1. het dient te gaan om een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 250 m2;
- 2. investering in de ruimtelijke kwaliteit dient plaats te vinden;
- 3. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
- 1. voorwaarden gesteld kunnen worden ten aanzien van de sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie van parkeerplaatsen;
- 2. deze afwijkingsmogelijkheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
d. lid 3.2, sub a, onder 3, 4 en 6:
voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, te realiseren via vervangende herbouw (saneringsregeling) van bijgebouwen met dien verstande dat:
- 1. alle bijgebouwen moeten worden gesloopt, slechts met uitzondering van karakteristieke bijgebouwen;
- 2. een vervangende bouw van bijgebouwen mag eenmalig per bouwperceel plaatsvinden tot een maximuminhoud van 50% van de bestaande inhoud aan bijgebouwen dat aanwezig is boven de 1.100 m³, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen bij het hoofdgebouw na toepassing van de saneringsregeling niet meer bedraagt dan 350 m²;
- 3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
- 4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
e. lid 3.2, sub a, onder 3 en 4:
voor het toestaan van een grotere inhoud aan bijgebouwen, te realiseren via compensatie van veldschuren, met dien verstande dat:
- 1. elders in het buitengebied een landschapsontsierende schuur wordt gesloopt;
- 2. de oppervlakte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de gesloopte schuur, waarbij het totale maximum aan bijgebouwen bij de woning niet meer dan 250 m² bedraagt;
- 3. er sprake moet zijn van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit op het erf waar het nieuwe bijgebouw wordt gebouwd;
- 4. aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
- 5. niet tevens gebruik wordt gemaakt van de regeling als bedoeld onder sub c;
f. lid 3.2, sub a, onder 9 en 10:
ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
g. lid 3.2, sub a, onder 9:
ten behoeve van een grotere goothoogte indien dit noodzakelijk is in verband met de eisen van het Bouwbesluit;
h. lid 3.2, sub b, onder 7:
en een lagere dakhelling toestaan van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mits hierbij wordt aangesloten bij de dakhelling van de reeds bestaande bebouwing en de dakhelling minimaal 15° bedraagt;
i. lid 3.2, sub b, onder 7:
en een lagere dakhelling toestaan van ondergeschikte bijgebouwen en overkappingen bij woningen (zoals carports, garages en een tussenlid).
j. lid 3.2, sub b, onder 1 en 5:
ten behoeve van een andere situering van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij gebruikmaking van de bevoegdheid bij een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in 12.1 gehanteerd.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.5.2:
en toestaan dat de bestaande bijgebouwen gebruikt worden als bed and breakfast, mits:
- 1. aantoonbaar sprake is van kortdurend verblijf;
- 2. er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het erf;
- 3. omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- b. lid 3.5.2, sub d:
voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
- 1. de behoefte aan mantelzorg blijkt uit een schriftelijke verklaring van een zorginstelling, dan wel de mantelzorgbehoevende ouder is dan 75 jaar;
- 2. de geluidsbelasting op de woning in het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- 3. er ter plekke een acceptabel woon- en leefklimaat valt te garanderen;
- 4. de omgevingsvergunning mag geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
- 5. gegarandeerd wordt dat na beëindiging van de mantelzorgbehoefte het betreffende gebouw als bijgebouw in gebruik wordt genomen;
- 6. in aanvulling van de binnenplanse afwijking een overeenkomst wordt gesloten;
- c. lid 3.5.2, sub g:
en toestaan dat VAB's worden gebruikt voor bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, met dien verstande dat:
- 1. geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
- 2. in afwijking van het onder a bepaalde geldt dat sloop en nieuwbouw van voormalige agrarische bebouwing uitsluitend is toegestaan indien sprake is van landschapsontsierende stallen en/of sloop en nieuwbouw noodzakelijk is vanwege functionele en/of bouwtechnische redenen. Hierbij geldt dat gestreefd wordt naar een substantiële reductie van bebouwing en de totale her te bouwen oppervlakte van de functie niet meer bedraagt dan 500 m²;
- 3. de nieuwe functie moet leiden tot het behoud of verbetering van de agrarische uitstraling van het buitengebied en mag geen ongewenste visuele verstedelijking of aantasting van landschappelijke waarden veroorzaken;
- 4. de nieuwe functie geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
- 5. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
- 6. de functie milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn;
- 7. er geen buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen mag plaatsvinden In afwijking hiervan kan ondergeschikte buitenopslag binnen het bouwvlak worden toegestaan, welke inherent is en volgt uit de bedrijfsvoering, mits:
- de buitenopslag redelijkerwijs niet onder te brengen is in de bestaande bedrijfsbebouwing;
- de buitenopslag geen onevenredige afbreuk doet aan de landelijke c.q. agrarische uitstraling van het perceel;
- er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
- de buitenopslag expliciet wordt begrensd;
- 8. overtollige bebouwing die niet wordt hergebruikt moet worden gesloopt;
- 9. detailhandel uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie;
- 10. horeca uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte functie die ten dienste staat van de nieuwe functie.
- 11. ook bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven zijn genoemd kunnen worden toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en omvang en qua milieueffecten gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
- 12. wordt voldaan dient aan de overige voorwaarden uit het VAB-beleid zoals opgenomen in bijlage 5;
- d. lid 3.5.2, sub i:
het in gebruik nemen van een oorspronkelijk inpandig voormalig bedrijfsgedeelte in een oorspronkelijke boerderij ten behoeve van woon-gebruik waarbij een overschrijding van artikel 3.2 sub a, onder 3 is toegestaan, mits:
- 1. dit binnen de bestaande bebouwingsmassa geschiedt;
- 2. sprake is van de instandhouding en versterking van het bestaande karakteristieke pand;
- 3. er geen extra woningen ontstaan;
- 4. geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande monumentale waarden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid worden de algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden als genoemd in de Algemene wijzigingsregels gehanteerd.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. meerdere woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits:
- 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 400 m³ bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder 1.000 m3 bedraagt en in het geval het hoofdgebouw wordt gesplitst in drie woningen de inhoud niet minder dan 1.500 m3 bedraagt;
- 2. het totaal aantal woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal drie bedraagt;
- 3. per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
- 4. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft;
- 5. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- 6. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
- 7. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
- 8. al het meerdere dan 75m2 op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing per woning wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen;
- 9. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m² bedraagt;
- 10. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
- 11. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
- b. meerdere woningen in een te vergroten hoofdgebouw met een inhoud van ten minste 600 m3 worden gerealiseerd (woningsplitsing met verbouw) mits:
- 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 400 m³ bedraagt en de inhoud van het hoofdgebouw niet minder dan 1.000 m3 , in het geval dat de inhoud van het oorspronkelijke hoofdgebouw minder dan 1.000 m3 bedraagt dient het hoofdgebouw te worden vergroot tot minimaal 1.000 m3;
- 2. het totaal aantal woningen in een oorspronkelijk hoofdgebouw maximaal twee bedraagt;
- 3. recht gedaan wordt aan de oorspronkelijke hoofdvorm;
- 4. uitbreiding van het hoofdgebouw niet plaatsvindt voor de voorgevel en de oorspronkelijke nokrichting wordt gehandhaafd;
- 5. hoofdgebouwen welke zijn voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' uitgezonderd zijn van deze regeling;
- 6. advies van de ervenconsulent, dan wel een andere ter zake deskundige is verkregen, op basis waarvan ruimtelijke kwaliteitswinst is gegarandeerd;
- 7. per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
- 8. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
- 9. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
- 10. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
- 11. op het perceel voorkomende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt met uitzondering van karakteristieke gebouwen;
- 12. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning niet meer dan 75 m² bedraagt;
- 13. een verzoek om wijziging gepaard gaat met een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
- 14. aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
- 2. het graven van watergangen;
- 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
- d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 3.000 m² wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 3.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht word(t)(en) genomen;
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
- een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen; of
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- b. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 3.000 m² en dieper dan 40 cm;
- 2. het graven van watergangen;
- 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
- d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van lage archeologische verwachtingswaarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 1,5 ha wordt uitgebreid;
- b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1,5 ha ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, mits:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- b. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 1,5 ha en dieper dan 40 cm;
- 2. het graven van watergangen;
- 3. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
- b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
- 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
- 3. één of meerdere van de volgende voorschriften in acht word(t)(en) genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
- c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.
- d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
- 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met lage trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
- b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Uitbreiding bebouwing met 500 m2 of meer
Voor elke uitbreiding van 500 m² of meer aan verstening dient een erfinrichtingsplan te worden opgesteld, welke door burgemeester en wethouders dient te zijn goedgekeurd.
8.2 Minimale afstand tussen woningen en agrarische bouwvlakken
Bij verbouw van woningen (inclusief aanbouwen) moet een minimale afstand worden aangehouden ten opzichte van agrarische bouwvlakken van derden van 50 m, dan wel mag de afstand, indien deze minder bedraagt dan 50 m, niet worden verkleind.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud';
- b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor overige verblijfsrecreatie;
- d. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-) vliegsport;
- e. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
- f. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- g. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- h. het gebruik van een bedrijfswoning als burgerwoning;
- i. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning, anders dan in dit bestemmingsplan toegestane mantelzorg dan wel bestaande inwoning.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat nieuwe fiets- of wandelpaden worden aangelegd;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen
10.2 Inwoning
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve inwoning, uitsluitend op de gronden binnen de bestemming Wonen - 1 mits:
- a. de inwoning binnen het hoofdgebouw wordt gerealiseerd en het hoofdgebouw blijft visueel één woning;
- b. de woning één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal (achterdeur wel mogelijk);
- c. slechts één aansluiting voor de verschillende nutsvoorzieningen (één meterkast) aanwezig is;
- d. inwoning toeziet op de vestiging van maximaal twee huishoudens in één woning
10.3 Verkleinen afstand van 50 meter
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van het verkleinen van de afstand van 50 m, mits:
- de (ver)bouw van (bedrijfs)woningen niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betreffende agrarische bedrijven;
- ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Openbare nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdruk- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
11.2 Wijzigen bestemmingsvlak 'Wonen -1"
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering van het bestemmingsvlak van Wonen - 1 wordt gewijzigd, mits:
- de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk blijft;
- de noodzaak voor de wijziging is aangetoond;
- de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- er van tevoren een inrichtingsplan is opgesteld waarin de inrichting voldoet aan de hiervoor genoemde uitgangspunten en voorwaarden met onder andere aandacht voor het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische, ecologische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bebouwings- en landschapsbeeld (met name met het oog op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
- c. de verkeersveiligheid.
Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien nieuwe bebouwing wordt toegestaan:
- d. sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Om dit aan te tonen, dient van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte. De uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dienen te zijn gegarandeerd.
- e. van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt gegeven aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte en de uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dient te zijn gegarandeerd;
- f. rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 2013.
Voor niet aangewezen monumenten zal - indien relevant - een schriftelijk advies van een ter zake kundige organisatie worden gevraagd over de karakteristieke waarde van de bestaande bebouwing.
12.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
- de geomorfologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
12.3 Parkeernorm
Als uitgangspunt geldt dat in alle bestemmingen op eigen erf dient te worden geparkeerd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken bij omgevingsvergunning indien in het geval van nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van deze ontwikkeling op een goede wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Ter zake opgestelde parkeernormen worden gebaseerd op de uitgave CROW.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Bouwwerken
13.2 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening Respersweg 4 en Rijksparallelweg naast 63" van de gemeente Staphorst.
Vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 26 januari 2019.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het erf aan de Respersweg 4 te IJhorst (projectlocatie 1) staat 1.568 m² landschapsontsierende bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing heeft geen agrarische functie meer en het onderhoud van de schuren wordt te duur. In het kader van de Rood voor Rood-regeling sloopt de initiatiefnemer de aanwezige opstallen. In ruil voor de sloop van minimaal 850 m² aan opstallen kan de initiatiefnemer een woningbouwkavel realiseren. Uit de meerwaarde van een toe te kennen bouwkavel op de slooplocatie, kan de initiatiefnemer de sloopkosten, plankosten en investeringen in de ruimtelijke kwaliteit bekostigen. In enkele gevallen zijn de te maken kosten dermate hoog dat het toekennen van één bouwkavel niet voldoende is om deze kosten te compenseren. In dat geval kan de gemeente een tweede bouwkavel toekennen.
Eén compensatiekavel is niet voldoende
De verhouding tussen één compensatie kavel en hoge sloopkosten is aan de Respersweg 4 dermate slecht dat de ontwikkeling bij één compensatie kavel niet haalbaar is. Zie voor onderbouwing Ontwikkelingsplan Respersweg & Rijksparallelweg. Vanwege bovenstaande reden is gezocht naar een tweede nieuwbouwlocatie elders in de gemeente. Hierbij zijn verschillende opties onderzocht. Na meerdere afwijzingen is gebleken dat de grond naast de Rijksparallelweg 63 in Staphorst een goede locatie betreft (projectlocatie 2). Deze bouwkavel is in 2016 ontstaan in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Door de extra compensatiekavel hier te laten landen, wordt tevens aangesloten bij het beleid (de te realiseren kavel sluit aan op lintbebouwing). Vanwege de grote ruimtelijke meerwaarde en de grote hoeveelheid vierkante meters die gesloopt wordt aan de Respersweg 4, heeft de gemeente Staphorst ingestemd met het toekennen van een tweede compensatiekavel aan de Rijksparallelweg.
Herziening van het bestemmingsplan
Het bouwen van de twee woningen op beide projectlocaties past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daartoe dient het bestemmingsplan te worden herzien. Deze toelichting van het bestemmingsplan gaat zowel in op de locatie aan de Respersweg als aan de Rijksparallelweg. Voor zover de informatie uit deze toelichting van toepassing is op de Rijksparallelweg, wordt opgemerkt dat de informatie uit de toelichting en opgestelde onderzoeken voor het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Rijksparallelweg 63 (Rood voor Rood), opgesteld door BJZ.nu, mede als input heeft gediend.
1.2 Projectgebied
Het projectgebied bestaat uit twee projectlocaties, te weten de Respersweg 4 te IJhorst (projectlocatie 1) en Rijksparallelweg 63 te Staphorst (projectlocatie 2). In onderstaande figuren zijn beide projectlocaties weergegeven. Voor projectlocatie 1 geldt dat het projectgebied de gehele huidige woonbestemming betreft. Voor projectlocatie 2 omvat het projectgebied het te realiseren nieuwe woonerf.
Situering projectgebied aan de Respersweg 4 te IJhorst (bron: www.pdok.nl)
Situering projectgebied aan de Rijksparallelweg 63 te Staphorst (bron: www.pdok.nl)
1.3 Huidig Planologisch Regime
Projectlocatie 1 is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' van de gemeente Staphorst. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 25 juni 2013. Er geldt een enkelbestemming "Wonen - 1". Voor de woning en voorliggende schuur is een 'Bouwaanduiding - Karakterstiek' opgenomen. Op de omliggende gronden ligt grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast geldt voor een deel van de omliggende gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied Staphorst, projectlocatie 1
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied Staphorst, projectlocatie 2
Projectlocatie 2 is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening Rijksparallelweg 63 (rood voor rood) in de gemeente Staphorst. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 december 2016.
Er gelden de enkelbestemmingen "Wonen - 1" en "agrarisch met waarden - Elzensingellandschap". De ontwikkellocatie valt onder de bestemming "agrarisch met waarden - Elzensingellandschap". In het gehele besluitvlak ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'. Daarnaast zijn er binnen het bouwvlak twee bouwaanduidingen opgenomen, respectievetlijk te noemen bouwaanduiding gevel 1 en bouwaanduiding gevel 2.
Op beide projectlocaties biedt het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden voor de realisatie van een woningbouwkavel. Om dit mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan, Buitengebied, partiële herziening Respersweg 4 en Rijksparallelweg naast 63, bestaat uit de volgende stukken:
- regels;
- verbeeldingen NL.IMRO.0180.5102018001-VS01.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in beide projectgebieden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Voor het plan is een uitgebreid ontwikkelingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in OntwikkelingsplanRespersweg & Rijksparallelweg. De inrichtingsplannen met inrichtingsmaatregelen uit dit plan zijn als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen wordt beknopt de huidige en gewenste situatie beschreven.
2.2 Huidige Situatie
2.2.1 Projectlocatie 1 - Respersweg
Op projectlocatie 1 ligt een voormalig agrarisch erf. Het hoofdgebouw kent zijn oorspronkelijke vorm nog. Rondom het hoofdgebouw zijn meerdere bijgebouwen aanwezig. Doordat het agrarische gebruik is gestaakt, is de bebouwing al lange tijd niet meer in gebruik. Dat heeft geresulteerd in een slechte staat van onderhoud. Verspreid op het terrein is bovendien een aanzienlijke hoeveelheid asbest aanwezig. In onderhavig plan worden de bestaande woning en potstal behouden (nummers 1 en 2 op onderstaande afbeelding). De overige bebouwing, nummers 3 tot en met 6, wordt gesloopt. De gezamenlijke oppervlakte te slopen bebouwing bedraagt ongeveer 1.600 m².
Luchtfoto huidige situatie projectlocatie 1
Foto te slopen bebouwing projectlocatie 1
Foto te slopen bebouwing projectlocatie 1
Foto te slopen bebouwing projectlocatie 1
2.2.2 Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Projectlocatie 2 bevindt zich ten noorden van de Rijksparallelweg 63 te Staphorst. De Rijksparallelweg 63 is gerealiseerd middels de Rood voor Rood-regeling. In de huidige situatie is de projectlocatie in gebruik als landbouwgrond (zie onderstaande luchtfoto). Er is geen woning aanwezig.
Luchtfoto huidige situatie projectlocatie 2
Foto huidige situatie projectlocatie 2
2.3 Toekomstige Situatie
2.3.1 Inleiding
In de toekomstige situatie wordt alle landschapsontsierende bebouwing op projectlocatie 1 gesloopt. Dit levert samen met de landschappelijke inpassing een forse kwaliteitsimpuls op. Hierdoor ontstaat het recht op een tweede compensatiekavel. Omdat de kosten voor de algehele sanering zeer hoog zijn, is in samenspraak met lokale makelaars en een landschapsarchitect gekeken of er een tweede compensatiekavel kan landen op de slooplocatie aan de Respersweg. Gebleken is dat het laten landen van de tweede bouwkavel op de slooplocatie ruimtelijk niet haalbaar is. Beide kavels laten landen op projectlocatie 1, leidt tot een situatie waarbij vanuit ruimtelijk oogpunt wordt gesteld dat deze ontwikkeling niet haalbaar is én bovendien niet past bij de principes van een goed ruimtelijke ordening. twee nieuwe kavels op projectlocatie 1 is tevens niet passend in het beekdallandschap van de Reest, zie hiervoor Omgevingsvisie Staphorst voor elkaar!.
Gelet op voorgaande heeft de gemeente Staphorst besloten, dat de tweede compensatiekavel, elders in de gemeente kan landen. Hiervoor zijn diverse locaties onderzocht én besproken met de gemeente, maar op basis van ruimtelijke argumenten niet akkoord bevonden. Uiteindelijk is de initiatiefnemer uitgekomen bij de Rijksparallelweg, hierna projectlocatie 2. Op deze locatie is in 2016 middels de Rood voor Rood-regeling een bouwkavel ontwikkeld. De locatie bevindt zich in een woonlint. De gemeente Staphorst heeft aangegeven akkoord te zijn met het laten landen van de tweede bouwkavel op deze locatie mits er een goed landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld.
Voor dit plan zijn erfinrichtingsplannen opgesteld voor beide locaties, welke zijn opgenomen in Inrichtingsplan Respersweg en Inrichtingsplan Rijksparallelweg. Concreet bestaat het plan uit het volgende:
- Sloop van bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1.600 m² op projectlocatie 1;
- Wijzigen bestemming "wonen - 1" op projectlocatie 1 door het opnemen van een maatvoering: 2 woningen;
- Wijzigen bestemming "agrarisch met waarden - Elzensingellandschap" op projectlocatie 2 in bestemming voor "wonen - 1" , ten behoeve van het realiseren van 1 woning;
- de nieuwe woningen worden landschappelijk ingepast.
Hieronder zijn de inrichtingsplannen voor beide projectlocaties weergegeven en worden deze kort toegelicht.
2.3.2 Inrichtingsplan projectlocatie 1 - Respersweg
In de gewenste situatie is een groot aantal vierkante meters aan landschapsontsierende bebouwing op projectlocatie 1 gesloopt. De nieuwe woning wordt gebouwd op de locatie van één van de oude schuren. Om de projectlocatie landschappelijk in te richten, heeft de gemeente Staphorst Het Oversticht gevraagd een advies uit te brengen. Onderhavig inrichtingsplan is daarmee gebaseerd op het advies van de ervenconsulent.
Erf ensemble
De huidige woning aan de Respersweg blijft behouden. De compensatiewoning wordt gebouwd in het noordwestelijke deel van het perceel, op de locatie van één van de oude schuren. Door tussen de twee woningen een boomgaard aan te planten worden de woningen visueel aan elkaar gekoppeld. De voortuin van het huidige erf is in vergelijking met de nieuwe situatie vrij groot. Deze wordt daarom verkleind tot een formaat, passend bij de nieuwe situatie. Het voornemen is om in de toekomst diverse maatregelen te treffen om het huidige erf, inclusief bebouwing, te verfraaien. Bij de compensatiewoning is een siertuin niet gewenst. Uiteraard kan de ruimte rondom de compensatiewoning ingericht worden met tuinelementen als een terras en een grasveld.
Boomgaard
De ruimte tussen de twee woningen wordt ingevuld met een boomgaard, waarin gebruik wordt gemaakt van hoogstam fruitbomen. Hierdoor blijft het zicht op het landschap, dat ontstaat door het verwijderen van de bebouwing, behouden.
Singel
De singel ten westen van het erf staat haaks op de beek. Dit is kenmerkend voor de kavelstructuur in het gebied. In de loop der tijd is hier vanwege optimalisatie voor de landbouw steeds meer beplanting verdwenen. Het natuurlijke karakter weegt hier inmiddels zwaarder. Landschappelijke beplanting wordt weer steeds meer gewaardeerd. Voor het behoud van de singel is het van belang dat deze goed onderhouden wordt.
Erfscheiding
De erfscheiding bestaat grotendeels uit een haag en vormt een eenduidige afscheiding. Daarnaast wordt het erf in de oostelijke zijde omsloten door een eiken rij, deze wordt aangevuld met nieuwe eiken. De haag en het aanvullen van de eiken rij versterken het landelijke karakter van het erf.
Herstel steilrand
In het noordelijke deel van het nieuwe erf, loopt van oudsher een steilrand. Deze rand wordt hersteld, waardoor de landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden versterkt.
Inrichtingsplan projectlocatie 1
Verkeer en parkeren
Het nieuwe erf wordt ontsloten via de bestaande westelijk gelegen inrit van het agrarische erf. Omdat het een rustige, doodlopende eigen weg betreft, wordt deze zeer extensief bereden. De realisatie van een woning aan deze inrit levert een verkeersveiligere situatie op dan in de huidige situatie (er rijdt meer en groter verkeer van en naar een agrarisch erf dan naar een woonerf). De realisatie van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zorgt niet voor een onevenredige verkeerstoename die de verkeersveiligheid en doorstroming van omliggende infrastructuur op een negatieve manier beïnvloedt.
Gezien de ruime opzet van het perceel is er meer dan voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Hierbij zal worden voldaan aan de CROW parkeerkengetallen. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
2.3.3 Inrichtingsplan projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Erf ensemble
De te realiseren woning aan de Rijksparallelweg is gelegen in de hoek tussen de Rijksparallelweg en de Hilligjesbergerweg. Beide straten zijn omsloten door laanbomen. Ten zuiden bevindt zich de reeds gerealiseerde woning. Uiterlijk ten westen van het projectgebied ligt een elzensingel die verder wordt uitgebreid. De nieuwe woning wordt door groenstructuren direct rond het huis verder landschappelijk ingepast.
Lintbebouwing
De nieuwe woning sluit aan op een rij reeds bestaande woningen ten zuiden hiervan. Deze hebben allemaal het bouwvlak begrensd aan de westzijde door de historische kavellijn. Ook de nieuw te realiseren woning zal hier binnen blijven, waardoor de beeldkwaliteit gehandhaafd blijft.
Boomgaard
Een boomgaard ten noorden van de reeds bestaande woning wordt aangeplant om zicht tussen de woningen onderling te filteren. Deze bestaat uit hoogstam fruitbomen en een noot.
Inrichtingsplan projectlocatie 2
Verkeer en parkeren
Het nieuwe erf wordt ontsloten via de oostelijke inrit, gelegen aan de Rijksparalleweg. De realisatie van een nieuwe woning zorgt niet voor een onevenredige verkeerstoename die de verkeersveiligheid en doorstroming van omliggende infrastructuur op een negatieve manier beïnvloedt.
Gezien de ruime opzet van het perceel is er meer dan voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Hierbij zal worden voldaan aan de CROW parkeerkengetallen. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het volledige ontwikkelingsplan is als bijlage bij toelichting opgenomen in OntwikkelingsplanRespersweg & Rijksparallelweg. Door het inrichtingsplan te koppelen aan de regels en als voorwaardelijke verplichting op te nemen, is de realisatie hiervan geborgd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie;
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
De ladder voor duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bro stelt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor een ontwikkeling vanaf 12 woningen.
In de voorgenomen ontwikkeling worden twee Rood voor Rood woningen gerealiseerd. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim binnen de eis van 12 woningen en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.3 Conclusie Rijksbeleid
Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen Rijks belangen geschaad.
3.3 Provinciaal Beleid Overijssel
3.3.1 Omgevingsvisie - verordening Overijssel (2017)
3.3.2 Conclusie provinciaal beleid
Het voorgenomen plan past binnen de Omgevingsvisie, het uitvoeringsmodel en verordening van de provincie Overijssel.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Staphorst voor elkaar!
In 2018 heeft de gemeente Staphorst, in aanloop naar de nieuwe Omgevingswet, een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld. Met de deze visie zet Staphorst haar koers uit voor de leefomgeving, waarbij 2030 de tijdshorizon is. De Omgevingsvisie "Staphorst voor elkaar" is gericht op verbetering van de 'omgevingskwaliteit'. De visie geeft de kaders voor (particuliere) initiatieven en nodigt inwoners en partijen uit met ontwikkelingen te komen die bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij gaat het niet alleen om ruimtelijke kwaliteit, maar ook om kwaliteitsverbetering op bijvoorbeeld het gebied van recreatie, ecologie, leefbaarheid, zorg, duurzaamheid en (agrarische) economie.
Relatie met de kadernota buitengebied
De eerste aanzet van de voorgenomen ontwikkeling is gemaakt onder de kadernota buitengebied, in de loop van het ontwikkeltraject is dit beleidsstuk komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor de nieuwe Omgevingsvisie van Staphorst. Deze verandering heeft niet gezorgd voor beleidsmatige veranderingen, voor de volledigheid is de voorgenomen ontwikkeling ook getoetst aan het meest recente beleid, namelijk de Omgevingsvisie "Staphorst voor elkaar".
De leidraad 'Staphorst voor elkaar!' is vertaald in drie verbindende thema's. De drie thema's zijn sterk met elkaar verboden, waardoor integraal denken en werken wordt gestimuleerd. Daarom heeft Staphorst het van belang sector-overstijgende thema's geformuleerd. De thema's staan met het ene been in het sociale en met het andere been in het fysieke domein. De volgende thema's zijn geformuleerd.
- Innovatieve plattelandseconomie; de economie kent een sterke fysieke component (bedrijventerreinen), maar ook een sterke sociale kant (arbeidsmarkt).
- Gezonde en dynamische samenleving; dit lijkt op het eerste gezicht misschien vooral een sociaal thema, maar gezondheid heeft ook een belangrijke fysieke component, in de vorm van beweegvriendelijke omgeving en goede leefomstandigheden.
- Verantwoord vernieuwen; dit gaat over het op een manier vernieuwen van de fysieke leefomgeving die oog heeft voor duurzaamheid, het culturele erfgoed, de ruimtelijke kwaliteit en de andere twee sector-overstijgende thema's. Zodoende ligt er ook een sterke relatie met het sociale domein.
De sector-overstijgende thema''s zijn in de Omgevingsvisie verder uitgewerkt in de volgende thema's.
- Landbouw en landschap hand in hand;
- Een fantastisch woon- en leefklimaat;
- Ondernemend Staphorst;
- Bereikbaar langs alle wegen;
- Verbinden van onderwijs en arbeidsmarkt;
- Versterken van sociale cohesie en integratie;
- Jongeren gezond en ouderen vitaal;
- Duurzaam voor elkaar;
In de volgende paragraaf wordt per projectlocatie ingegaan op de relevante thema's uit de Omgevingsvisie.
Toetsing van de ontwikkeling aan de "Omgevingsvisie Staphorst voor elkaar!"
Projectlocatie 1 - Respersweg
Uitsnede thema 'Landbouw en landschap' - gelegen in het beekdallandschap Reest
Projectlocatie 1 ligt in het themagebied 'landbouw en landschap'. In dit gebied biedt de gemeente ruimte voor zowel grote als kleine ontwikkelingen. Denk hierbij aan ontwikkelingen in de landbouw, bijvoorbeeld de schaalvergroting. Als gevolg van de voortschrijdende schaalvergroting stoppen veel bedrijven en blijven de bijbehorende gebouwen leeg staan. Deze gebouwen mogen voor voor andere activiteiten worden gebruikt, mits de kwaliteit omhoog gaat. In de voorgenomen ontwikkelingen worden de landschapsontsierende gebouwen gesloopt, waarna deze worden omgezet naar een woonfunctie.
Landschappelijk gezien ligt projectlocatie 1 in de beekdallandschap van de Reest. De bovenloop van de Reest wordt gekenmerkt door open heideontginningen. De middenloop bestaat vooral uit oude ontginningen met de meer verspreide erven en voornamere boerenhoeven en de benedenloop bestaat vooral uit beekdalgronden met veel bosbeplanting en landgoederen. Het beekdal is nog steeds een kleinschalig landschap met een grillig kavelpatroon.
Voor het Reestdal streeft Staphorst naar behoud en ontwikkeling van het kleinschalige en afwisselende natuur- en cultuurlandschap. Ook komt er met de Omgevingsvisie extra aandacht voor recreatie en de beeldkwaliteit van erven in Beekdallandschap. Dit houdt tevens in dat teveel woningen op een erf niet afbreuk doen aan de beeldkwaliteit van een erf. Mede daarom is er in deze ontwikkeling voor gekozen om een bouwrecht elders te laten landen, in dit geval op projectlocatie 2.
Staphorst schrijft in haar Omgevingsvisie dat boerderijen en hun erven in hoge mate bijdragen aan de kwaliteit van een landschap. Daarom is het belangrijk dat erven landschappelijk worden ingepast en daarmee voorzien in een kwaliteitsverbetering. Het erf op projectlocatie 1 wordt landschappelijk ingepast, hiervoor is een Inrichtingsplan Respersweg.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Uitsnede thema 'Landbouw en landschap' - gelegen in het open Slagenlandschap
Projectlocatie 2 ligt in het thema-gebied 'landbouw en landschap'. In dit gebied biedt de gemeente ruimte voor zowel grote als kleine ontwikkelingen. Denk hierbij aan ontwikkelingen in de landbouw, bijvoorbeeld de schaalvergroting. Als gevolg van de voortschrijdende schaalvergroting stoppen veel bedrijven en blijven de bijbehorende gebouwen leeg staan. Deze gebouwen mogen voor voor andere activiteiten worden gebruikt, mits de kwaliteit omhoog gaat. In de voorgenomen ontwikkelingen worden de landschapsontsierende gebouwen gesloopt, waarna deze worden omgezet naar een woonfunctie.
Landschappelijk gezien ligt projectlocatie 2 in het open Slagenlandschap, dit is een van de veelvoorkomende landschapstypen in Staphorst. Het Slagenlandschap heeft hoofdzakelijk een agrarisch karakter en kenmerkt zich door haar karakteristieke knikken in de verkaveling, duidend op de voormalige ontginningsassen. Mede- door de ontginning zijn er in het Slagenlandschap veel sloten aanwezig. Qua bebouwing.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt ernaar gestreefd om de huidige karakteristieken zoveel mogelijk te behouden. Deze karakteristieken zijn gericht op het behouden open en weids landschap. Op projectlocatie 2, wordt een nieuwe woning toegevoegd aansluitend op de bestaande lint structuur. Hierdoor sluit de ontwikkeling aan bij de bebouwingskenmerken en blijft het open en weidse landschap behouden. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast, hiertoe is het InrichtingsplanRijksparallelweg opgesteld.
3.4.2 Landschapsplan & visie Staphorst (2011)
Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Aanleiding tot het opstellen van het landschapsplan zijn onder andere: de behoefte aan een integratie kader voor de afstemming van diverse functies in het buitengebied, ontwikkelingen in het landelijk gebied, die van invloed zijn op en kansen bieden voor de ontwikkeling van het landschap.
In het landschapsplan is tevens een landschapsvisie opgenomen. Deze visie geeft aan welke ontwikkelingen in de diverse landschapstypen en deelgebieden gewenst zijn en worden verschillende mogelijkheden (verwijderen, aanpassen, toevoegen) voor het investeren in ruimtelijke kwaliteit genoemd:
Voorbeelden van verwijderen:
- Slopen van een groot oppervlak landschapsontsierende en/of in onbruik geraakte bebouwing.
Voorbeelden van aanpassen:
- Herstel karakteristieke waarden van bebouwing of landschapselementen.
- Het correct situeren van bestaande gebouwen op het erf (erfensemble, hiërarchie in gebouwen, erfstructuur).
- Identiteit van de plek in relatie tot het landschap versterken.
- Erfinrichting verbeteren.
Voorbeelden van toevoegen:
- Het nieuw aanleggen van singel- of erfbeplanting.
- Aanleggen/creëren van voorzieningen voor flora en fauna.
- Nieuwe gebouwen voorzien van hoogwaardige architectuur c.q. beeldkwaliteit, bijvoorbeeld bij nieuwe staltypen.
Toetsing van de ontwikkeling aan de "landschapsplan en visie Staphorst 2011"
Op projectlocatie 1 wordt alle landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Daarnaast wordt op beide projectlocaties de erfinrichting versterkt, wat bijdraagt aan het versterken van de identiteit van de projectlocaties. Op projectlocatie 1 worden enkele karakteristieke elementen behouden én toegevoegd. Een volledig beeld van de investering in ruimtelijke kwaliteit, wordt gegeven in het OntwikkelingsplanRespersweg & Rijksparallelweg behorend bij deze toelichting.
3.4.3 Kadernota buitengebied
Vanwege de behoefte aan een integraal afwegingskader en om grip te krijgen op de gewenste ruimtelijke , economische en maatschappelijke ontwikkelingen en de uitvoering en financiering daarvan, heeft de gemeente Staphorst een Kadernota Buitengebied opgesteld. De Kadernota Buitengebied geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied. Daarnaast fungeert de kadernota ook als richtingwijzer voor de diverse initiatieven in de gemeente. De vijf thema's die voor de gemeente Staphorst centraal staan zijn:
- 1. land- en tuinbouw;
- 2. wonen en werken;
- 3. recreatie;
- 4. landschap, natuur, cultuurhistorie en archeologie;
- 5. water.
Voor onderhavig plan zijn de thema's 2, 4 en 5 van toepassing. Voor deze thema's worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
2. Wonen en werken: Rood voor Rood
Steeds meer mensen willen graag in het buitengebied wonen. Soms omdat voor de uitoefening van nevenactiviteiten schuurruimte belangrijk is (zoals bijvoorbeeld voor het hobbymatig houden van dieren). Ook hier kan de vrijkomende agrarische bebouwing voor worden aangewend. De woonfunctie in het buitengebied levert immers een positieve bijdrage aan de leefbaarheid.
Veel (voormalige) boerderijen in Staphorst hebben ook een cultuurhistorische en beeldbepalende betekenis. Bij hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing zal daarom gekeken moeten worden of de nieuwe functie met deze cultuurhistorische en beeldbepalende betekenis verenigbaar is. Bij aanvullende of vervangende nieuwbouw gaat het om maatwerk: behoud van de hoofdvorm en maatvoering.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van 'Rood voor Rood' is vastgelegd in de beleidsnotitie 'Toepassing uitvoeringskader Rood voor Rood met gesloten beurs" (gemeente Staphorst, oktober 2006). Hoofddoel van de Rood voor Rood regeling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Drager van de regeling is de mogelijkheid om een bouwkavel voor woningbouw toe te wijzen indien minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Het uitvoeringskader omvat criteria ('hard') en handreikingen.
4. Landschap, natuur, cultuurhistorie en archeologie
4.1 Landschap: Onder invloed van klimaatsverandering, landijs, wind en water heeft het landschap van Staphorst al lang geleden gestalte gekregen. Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van Staphorst zullen worden getoetst aan de verschillende landschappelijke eenheden en de bijbehorende karakteristieken (de gebiedskenmerken uit de provinciale Omgevingsvisie zijn hierbij als basis gebruikt).
4.2 Cultuurhistorie: Het landschap van het buitengebied van Staphorst is een voor Nederland uniek landschap, rijk aan specifieke, gebiedsgebonden cultuurhistorische waarden. Het is een karakteristiek landschap, met een sterk onderscheidende ruimtelijke identiteit. Ontwikkelingen in het buitengebied zijn mogelijk, mits rekening wordt gehouden met de karakteristieken van het landschap. Er zal sprake moeten zijn van landschappelijke inpassing door aansluiting te zoeken bij de hoofdstructuur van en karakteristieken in de omgeving.
4.3 Archeologie: Het belang van de bescherming van de archeologische waarden is in internationaal verband erkend in het ‘Verdrag van Valetta’ (ook wel ‘Verdrag van Malta’). Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
5. Water: Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat er nadrukkelijk aandacht is voor water. Deze lijn zal worden doorgezet. Enkele voorbeelden zijn:
- benutten van kansen voor berging;
- het zorgdragen voor water van een goede kwaliteit;
- voorkomen van grondwateroverlast bij nieuwe ontwikkelingen;
- aandacht voor duurzame ontwikkeling (zoals duurzaam bouwen en toepassing van alternatieve vormen van energie zoals koude/warmte opslag).
Toetsing van de ontwikkeling aan de 'Kadernota Buitengebied'
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een compensatiewoning aan de Respersweg en aan de Rijksparallelweg, waarbij de bouwrechten zijn verkregen door de Rood voor Rood-ontwikkeling aan de Respersweg 4 te IJhorst. In de Beleidsnotitie Rood voor Rood is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de randvoorwaarden uit het rood voor rood beleid.
Het realiseren van een tweede compensatiewoning aan Rijksparallelweg sluit vanuit stedenbouwkundig en functioneel oogpunt goed aan op de omgeving. Het plan draagt bij aan de versterking van de leefbaarheid van het buitengebied van Staphorst. Daarnaast wordt door het treffen van landschapsmaatregelen het plangebied op een adequate wijze landschappelijk ingepast. Door het saneren van een groot gedeelte agrarische gebouwen en verharding kan hemelwater beter infiltreren in de bodem. De nieuw te bouwen woningen wentelen hemelwater af op het eigen terrein en voeren dit niet af via het riool. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan de uitgangspunten uit de Kadernota Buitengebied.
Ontwikkelingskaart Kadernota Buitengebied
Respersweg
Op deze ontwikkelingskaart is het projectgebied aan de Respersweg aangeduid als 'integraal ontwikkelingsgebied Reestdal'. De landschappelijke structuur is als volgt beschreven.
Algemeen: laaggelegen, halfopen landschap met vrij veel reliëf;
Bodem: veengronden met beekduinen;
Ontwatering: slotenpatroon gericht op de beek;
Verkaveling: verschillen in grootte en vorm;
Beplanting: gevarieerd coulisselandschap met opgaande beplanting en bosjes langs
de randen van het beekdal;
Bewoning: verspreide boerderijen op de hogere delen langs de randen;
Wegen: ontsluitingswegen langs de randen;
Overig: laaglandbeek, één van de gaafste van Noordoost Nederland; sterk meanderend.
Rijksparallelweg
Op de ontwikkelingskaart is het projectgebied aan de Rijksparallelweg aangeduid als 'agrarisch gebied, weide- en akkerbouwgebied met een half open kleinschalig landschap'.
De landschappelijke structuur is als volgt beschreven.
Algemeen: (half)open, grootschalig landschap;
Bodem: podzolgronden;
Ontwatering: weinig sloten, maar goede ontwatering;
Verkaveling: rationele verkaveling met grote percelen;
Beplanting: struweelvormig langs onverharde wegen, Eik als wegbeplanting; op erven;
Grondgebruik: grasland en hooiland;
Bewoning: voornamelijk in open ‘linten’ langs wegen;
Wegen: vaak onverharde wegen.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden op beide projectlocaties geen bestaande functies aangetast. Daarbij hebben de uitgangspunten behorend bij de twee ontwikkelingsgebieden gediend als basis voor de inrichtingsplannen. Deze zijn opgenomen in bijlage Ontwikkelingsplan Respersweg &Rijksparallelweg van de toelichting.
3.4.4 Woonvisie 2016-2020 (2016)
De vorige woonvisie is vastgesteld in 2011. Per 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet van kracht. Onderdeel hiervan is dat de gemeente een meer sturende rol krijgt bij het maken van de prestatieafspraken met de woningcorporatie. Voorwaarde hiertoe is een actuele Woonvsie. De vorige Woonvisie was op onderdelen nog steeds actueel; in de nieuwe Woonvisie wordt beter ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en de lokale woonbehoefte.
De Woonvisie heeft de volgende aandachtspunten voor woningbouw in het buitengebied:
- Op basis van de woonwensen is er veel belangstelling voor het wonen in het buitengebied. De werkelijke vraag in de praktijk is beperkter aldus marktpartijen. Er is ruimte voor een toevoeging van 40 – 120 woningen in het buitengebied in de periode 2016 t/m 2020. Op basis van de informatie van marktpartijen is het verstandig om voor de korte termijn aan de onderkant van de bandbreedte te blijven in combinatie met een goede monitoring hoe de vraag zich ontwikkelt in de praktijk. Gezien de beperkte vraag in de praktijk gaan we hier niet actief op sturen. We geven -binnen de bandbreedte- ruimte aan de vraag die zich voordoet.
- Beleidsmatig is er ruimte voor een invulling met woningbouw in agrarische gebouwen wanneer de agrarische functie is vervallen (het zogenaamde Vrijkomende Agrarische Boerderijenbeleid VAB). Daarnaast is er de Rood-voor-Rood-regeling waarbij onder voorwaarden één of meer bouwkavels aan een perceel kunnen worden toegekend indien minimaal 850 m2 aan landschapsontsierende agrarische bebouwing wordt gesloopt.
- De provincie kent ook voorbeelden waarbij via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving incidentele woningbouw in het buitengebied kan worden toegestaan. Staphorst heeft hier op ingespeeld door haar nieuwe Omgevingsvisie op te stellen. De voorgenomen ontwikkeling is in de paragraaf Omgevingsvisie Staphorst voor elkaar! getoetst aan deze nieuwe visie.
Toetsing van de ontwikkeling aan 'Woonvisie 2016-2020'
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Woonvisie. Deze biedt namelijk ruimte voor de realisatie van woningbouwkavels in het kader van de Rood voor Rood-regeling. Daarnaast blijkt uit een rondgang bij makelaars dat er een actuele behoefte is aan vrije bouwkavels in het buitengebied. Op het moment van schrijven (juli 2017) staat er slechts 1 (grotere) bouwkavel te koop in het buitengebied.
3.4.5 Beleidsnotitie Rood voor Rood
De gemeentelijke beleidsnotitie betreft een specifieke, op de gemeente Staphorst gerichte, uitwerking van het provinciale beleid (partiële streekplanherziening Rood voor Rood met gesloten beurs (2005)). Het hoofddoel van de regeling is het versterken van ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zijn de meest relevante uitgangspunten van de regeling weergegeven. De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan deze uitgangspunten.
Minimaal 850 m² sloop aan landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing;
In de voorgenomen ontwikkeling wordt ongeveer 1600 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de sloopeis.
Voor de sloopkosten wordt standaard een bedrag van 25 euro per m² gehanteerd;
In de provinciale Rood voor Rood-regeling werd een standaardwaarde voor de sloopkosten van € 25,- per vierkante meter bebouwing gehanteerd. Dit bedrag mocht de initiatiefnemer gebruiken om de sloopkosten te dekken en alle verhardingen te verwijderen. De provincie heeft in 2009 toestemming gegeven uit te gaan van een afwijkend bedrag in de situaties waar blijkt dat de sloopkosten hoger uitvallen. In deze situaties wordt de initiatiefnemer gevraagd twee sloopoffertes te overleggen en voor de sloopkosten uit te gaan van het laagste offertebedrag. Uitgaande van de offerte waarbij de sloopkosten het laagst liggen, zijn de totale sloopkosten van de bebouwing aan de Respersweg 4 te IJhorst € 93.170,- (inclusief asbestsanering en aanbrengen zwarte grond).
Bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt de berekeningsmethode van Dienst Landelijk Gebied gehanteerd;
De regeling Rood voor Rood biedt de initiatiefnemer een vrij te besteden deel van de opbrengsten van de woningbouwkavel. Daarbij wordt uitgegaan van een vergoeding van een deel van de waarde van de te slopen bebouwing. Deze vergoeding bedraagt 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de bebouwing. De taxatie van de gecorrigeerde vervangingswaarde moet uitgevoerd worden conform de berekeningswijze die door de DLG is beschreven in “Informatie gecorrigeerde vervangingswaarde in het kader van de Rood voor Rood-regeling provincie Overijssel”. Op basis van deze berekeningsmethode is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen gebouwen aan de Respersweg 4 te IJhorst vastgesteld. De totale gecorrigeerde vervangingswaarde komt daarmee op € 139.078,-. Dertig procent hiervan hoeft de initiatiefnemer niet te investeren. Dit is een bedrag van € 41.724,-. De volledige berekening is opgenomen in het Ontwikkelingsplan Respersweg & Rijksparallelweg.
Uit de waarde van de bouwkavel van een woning dient de aanvrager de sloopkosten en de bijdrage voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit te bekostigen;
Het bedrag dat minimaal geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit bij de Rood voor Rood-regeling, wordt berekend door het bedrag van de waarde van de bouwbestemming te verminderen met de sloopkosten en de vergoeding van dertig procent van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
Respersweg
Waarde bouwbestemming bouwkavel € 90.000,-
Sloopkosten volgens offerte € 93.170,-
30% gecorrigeerde vervangingswaarde € 41.724,-
Negatief resultaat € -44.894,-
Daarnaast realiseert de initiatiefnemer landschappelijke inpassingen aan de Respersweg én Rijksparallelweg. Zo wordt geïnvesteerd in de inrichting van het erf met de bestaande woning en de nieuwe bouwkavel. De kosten voor de landschappelijke inrichting van de Respersweg (€ 6.810,-) en de Rijksparallelweg (€ 885,-) bedragen gezamenlijk € 7.695,-.
De bouwkavel aan de Rijksparallelweg ligt binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone van de Rijksparallelweg en de snelwegen A-28 en A-32. Daarom is er in oktober 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de woning dient te worden voorzien van “dove gevels”. Met deze gevels kan een goed woon en leefklimaat gegarandeerd worden, dit komt ten goede van de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Voor de realisatie van de dove gevels wordt € 3.160,- gebruikt.
In de tabel hieronder zijn de totale kosten ten behoeve van de investeringen in ruimtelijke kwaliteit weergegeven. De genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
Inrichtingskosten € 7.695,-.
Realisatie dove gevels € 3.160,-
Plankosten: advieskosten, onderzoeken, bestemmingsplan, etc. € 31.371,- +
Totaal € 42.226,-
In dit geval wordt € 42.226,- geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Wanneer hier het negatieve resultaat à € -44.894,- bij wordt opgeteld, betekent dit dat in totaal er een extra investering van € 87.120,- nodig is om de plannen te realiseren. Dit is een dermate forse investering dat, samen met een oppervlakte van 1.568 m² aan schuren, het toekennen van een tweede bouwkavel is gerechtvaardigd.
Deze tweede bouwkavel wordt gerealiseerd aan de Rijksparallelweg te Staphorst. De waarde van deze kavel is getaxeerd op € 87.500,-, zie hiervoor Taxatie Rijksparallelweg. Met de verkoop van de tweede bouwkavel, wordt de ontwikkeling financieel haalbaar gemaakt.
De inhoudsmaat mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
De twee Rood voor Rood woningen worden ontwikkeld binnen dit beleidskader en hebben daarom een maximale inhoud van 750 m3. Deze inhoudsmaat wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan en zorgt daarmee voor een planologische borging.
De bouwkavel voor een woning kan zowel ter plekke als elders worden gesitueerd. De nieuw te bouwen woning(en) moeten gebouwd worden op of aansluitend aan de oorspronkelijke kavel, dan wel elders aansluitend aan bestaande bebouwing. In alle gevallen zal hieromtrent advies bij het Oversticht worden ingewonnen;
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee Rood voor Rood woningen. De woning aan de Respersweg wordt gebouwd op de slooplocatie. Hiervoor is tweemaal advies opgevraagd bij de Ervenconsulent van het Oversticht. Het advies is verankerd in het Inrichtingsplan Respersweg, welke als voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan dit bestemmingsplan. Hiermee wordt dit uitgangspunt planologisch geborgd.
De tweede compensatiekavel ligt in het woonlint van de Rijksparallelweg. Met de bouw van de woning wordt het bestaande lint versterkt. Voor deze locatie is ook een Inrichtingsplan Rijksparallelweg opgesteld. Ook dit inrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan.
Bijgebouwen mogen maximaal 75 m² bedragen;
De twee Rood voor Rood woningen met bijgebouwen worden ontwikkeld binnen dit beleidskader. Daarom hebben de bijgebouwen een maximaal oppervlak van 75 m2. Dit oppervlak wordt vastgelegd in dit bestemmingsplan en zorgt daarmee voor een planologische borging.
De meerwaarde van de bouwkavel moet aantoonbaar worden ingezet voor bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en realisatie van nieuw groen;
In het Ontwikkelingsplan Respersweg & Rijksparallelweg is uitgebreid beschreven hoe de meerwaarde van de kavels wordt ingezet voor de verbetering van ruimtelijke kwaliteit. De maatregelen zijn hieronder samengevat.
Met de sloop van circa 1600 m2 landschapsontsierende opstallen en de voormalige bedrijfsgebouwen wordt er een forse kwaliteitswinst behaald. Om deze winst inzichtelijk te maken, worden in dit hoofdstuk de plus- en minpunten van de ontwikkeling puntsgewijs inzichtelijk gemaakt. Uit dit hoofdstuk blijkt dat de behaalde kwaliteitswinst aanmerkelijk groot is.
Pluspunten Respersweg
- Sloop van circa 1600 m2 landschapsontsierende opstallen.
- Herstel van landschappelijke kwaliteiten.
- Toename van biodiversiteit, door te investeren in de kernkwaliteiten van het landschap.
- Versterking van het erfensemble.
- Nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast.
- Verbetering van het erfaanzicht.
- Het aanwezige verharde oppervlak wordt fors verminderd.
Minpunten Respersweg
- Ter compensatie van de sloop van de gebouwen wordt er één nieuwe schuurwoning toegevoegd.
Pluspunten Rijksparallelweg
- Versterken van de aanwezige lintbebouwing;
- Nieuwe woning wordt landschappelijke ingepast.
Minpunten Rijksparallelweg
- Toevoeging van een nieuwe woning.
In de nieuwe situatie wordt het erf ensemble aan de Respersweg versterkt en wordt er op basis van het advies van Het Overzicht fors geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. Om de investering in ruimtelijke kwaliteit te financieren, wordt aan de Rijksparallelweg een woningbouwkavel gerealiseerd.
In gemeentelijke beleidskaders zal aangegeven worden hoe de begrippen ruimtelijke kwaliteit, landschapsontsierend, karakteristieke en/of beeldbepalende gebouwen omschreven worden en hoe daarmee moet worden omgegaan; om gericht te kunnen adviseren in het kader van de regelingen Rood voor Rood en VAB is het Oversticht over gegaan tot de instelling van erfconsulenten. Door de inschakeling van deze consulent gaat de gemeente er vanuit dat aan de invulling van genoemde begrippen voldoende inhoud wordt gegeven.
Tijdens de planvorming is meerdere malen overleg gevoerd met de Ervenconsulent van het Oversticht. De input van de Ervenconsulent is verwerkt in de stukken behorend bij de voorgenomen ontwikkeling en is bepalend geweest voor o.a. het Inrichtingsplan Respersweg. In het Ontwikkelingsplan Respersweg &Rijksparallelweg is het advies van de Ervenconsulent opgenomen. Gelet op bovenstaande wordt er vanuit gegaan dat de begrippen als ruimtelijke kwaliteit, landschapsontsierend etc. op de juiste wijze zijn geïnterpreteerd en verwerkt in de plannen.
3.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Kadernota Buitengebied van de gemeente Staphorst. Het sluit aan bij de doelen en ambities met betrekking tot het landschap, wonen en water. De uitgangspunten met betrekking tot de landschappelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in het landschapsplan Staphorst, hebben als basis gediend voor de erfinrichtingsplannen op beide locaties. Aanvullend hierop is het advies van de Ervenconsulent verwerkt in de plannen.
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
4.2 Natuurwaarden
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten- en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit Natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
Flora en Fauna
De landschapsontsierende opstallen zijn reeds gesloopt, waardoor de slooplocatie momenteel braak ligt. Het plangebied ligt niet in het NatuurNetwerk Nederland en heeft daarom ook negatieve effecten op deze natuurgebieden. In de voorgenomen ontwikkeling worden geen bomen gekapt, hiervoor is dan ook geen kapmelding noodzakelijk. Gelet op de voorgaande aspecten wordt gesteld dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden. Het plan wordt daarom uitvoerbaar geacht.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Projectlocatie 1 - Respersweg
Respersweg hoge archeologische verwachtingswaarde
In bovenstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2011) weergegeven. Daaruit is op te maken dat de projectlocatie aan de Respersweg een hoge verwachtingswaarde heeft voor de perioden neolithicum tot middeleeuwen. Hiervoor geldt dat bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 2500 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij onderhavig plan is een groot aantal schuren gesloopt aan de Respersweg. Verondersteld mag worden dat de grond hier tijdens de bouw-en sloopwerkzaamheden is geroerd.
De nieuwe woning wordt gebouwd op de plek van bestaande schuren. Om deze reden is nader archeologisch onderzoek aan de Resperweg niet nodig.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Rijksparallelweg lage archeologische verwachtingswaarde
Voor de Rijksparallelweg geldt dat het plangebied is gelegen op gronden die een lage archeologische verwachting kennen. Bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij onderhavig plan wordt de grond enkel geroerd voor de realisatie van één woning met bijgebouw. Hierdoor blijven de ingrepen ruimschoots onder de norm van 1,5 hectare.
Dat betekent echter niet, dat geen archeologische waarden kunnen voorkomen. De kans op aanwezigheid daarvan wordt echter zeer gering geacht. Bij aantreffen van een toevalvondst geldt een meldingsplicht conform art. 53 van de herziene Monumentenwet 1988.
4.4 Water
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan getoetst aan de waterbelangen. Hieronder is de daaruit voortkomende waterparagraaf opgenomen:
Standaard waterparagraaf
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. De projectlocaties bevinden zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen de projectgebieden is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voor het dempen van watergangen/sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels.
Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien dit niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:
- 1. voorkomen en hergebruik van afvalwater
- 2. voorzieningen moeten voldoen aan best bestaande techniek (bbt);
- 3. de restlozing kan worden getoetst aan de effecten op het ontvangend oppervlaktewater (emissie/immissietoets).
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).
Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van:
Infomil:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water
Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.
4.5 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
- Bodem
- Geluid
- Luchtkwaliteit
- Externe veiligheid
- Bedrijven en milieuzonering
- Wet geurhinder en veehouderij
- Vormvrije m.e.r.-beoordeling
- Kabels en leidingen
- Verkeer en parkeren
5.2 Bodem
5.2.1 Algemeen
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Projectlocatie 1 - Respersweg
Voor projectlocatie 1 geldt dat het erf altijd agrarisch is gebruikt. De bestaande woning wordt gehandhaafd. Het feitelijk gebruik wijzigt daar mee niet; nader onderzoek naar de bodemkwaliteit is hier niet noodzakelijk. Voor de nieuwe bouwkavel aan de Respersweg dient wel onderzocht te worden of de bodemkwaliteit voldoende is om te wonen. Daartoe is in 2013 een verkennend- en nader bodemonderzoek uitgevoerd door AVa Milieuonderzoek en Poelsema Veldwerk Bureau. Het onderzoek is opgenomen in Verkennend- en nader bodemonderzoek Respersweg de belangrijkste conclusies zijn:
Te plaatse van de onderzoekslocatie is een sterke verontreiniging met koper en zink in de grond aangetroffen. De omvang wordt op basis van het onderhavige onderzoek geschat op minder dan 25 m3 bodemvolume. Ervan uitgaande dat het een oudere verontreiniging betreft, is er op basis van het omvangcriterium uit de Wet Bodembescherming geen ernstig geval van bodemverontreiniging. Er doen zich daarnaast geen milieuhygiënische risico's voor in de huidige situatie. Conform de Wet Bodembescherming is aldus geen sprake van een saneringsnoodzaak. Voor wat betreft de voorgenomen bouwplannen hoeven er conform de huidige regelgeving evenmin saneringsmaatregelen te worden getroffen, indien niet in de verontreinigde grond zal worden ingegrepen. Indien ten behoeve van de bouwwerkzaamheden in de sterk verontreinigde grond zal moeten worden gegraven dan dienen deze werkzaamheden wel onder saneringscondities plaats te vinden. Een en ander betekent dat de werkzaamheden dan onder milieukundige begeleiding zal moeten worden uitgevoerd en onder toezicht van het bevoegd gezag. Vooraf zal dan een Plan van Aanpak bij de gemeente moeten worden ingediend.
Voor wat betreft de overige gemeten licht verhoogde gehalten aan onderzochte componenten in de grond en in het grondwater zijn er geen milieuhygiënische risico's aanwezig en hoeven geen gebruiksbeperkingen te worden gesteld of maatregelen te worden genomen.
In het kader van vooroverleg, zijn de onderzoeksresultaten beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland. Op 27 april 2018 heeft de Omgevingsdienst het volgende advies gegeven voor de ontwikkeling, het gehele advies is opgenomen in Vooroverleg bodemonderzoek Respersweg.
Advies
Het rapport is volledig inclusief bijlagen (is ontvankelijk). Voor de verandering van hetgebruik is het nodig om de aanwezige verontreiniging met koper en zink te verwijderen/saneren. Voorafgaand aan de verwijdering/sanering is een plan van aanpak nodig waarin is opgenomen hoe de verontreiniging wordt gesaneerd. Dit plan van aanpak wordt ter goedkeuring toegestuurd aan de gemeente.
De verontreiniging op de locatie aan de Respersweg is inmiddels gesaneerd, hetgeen betekent dat er vanuit bodem technisch oogpunt geen belemmering meer is voor de ontwikkeling.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Voor projectlocatie 2 geldt dat de grond altijd in gebruik is geweest als landbouwgrond. In het verleden heeft er geen bebouwing gestaan. Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit voldoende is om te kunnen wonen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Rouwmaat Groep. Het onderzoek is opgenomen in Verkennend bodemonderzoek Rijksparallelweg, de belangrijkste conclusies zijn.
- Op basis van het matig verhoogde gehalte barium welke is aangetroffen in het grondwater, dient formeel gezien een nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aard en omvang van de verontreiniging. Echter, deze gehalten worden in de omgeving vaker aangetroffen en zijn waarschijnlijk van nature aanwezig. Derhalve wordt een nader onderzoek niet zinvol geacht. Verder wordt voor geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
- De hypothese voor het bodemonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.
- Bij het asbestonderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In zowel de grove als in de fijne fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen.
- De hypothese voor het asbestonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd” wordt verworpen.
In het kader van vooroverleg, zijn de onderzoeksresultaten beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland. Op 20 maart 2018 heeft de Omgevingsdienst aangegeven akkoord te zijn met de onderzoeksrapportage, het advies is opgenomen in Bijlage 7.
5.2.2 Toetsing en conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
5.3 Geluid
5.3.1 Algemeen
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals verblijfsruimten) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
- wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
- wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
5.3.2 Industrielawaai
In zowel de nabijheid van projectlocatie 1 als 2 zijn is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals beschreven in de Wet geluidhinder, gelegen. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
5.3.3 Wegverkeerslawaai
Projectlocatie 1 - Respersweg
Op projectlocatie 1 is reeds een woning aanwezig. Deze woning is op dit moment ook al beschermd vanwege geluid. Daarnaast wordt een bouwkavel gerealiseerd. In de omgeving liggen geen geluidsbronnen die van invloed kunnen zijn op de compensatiewoning bij projectlocatie 1. Het aspect wegverkeerslawaai vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Projectlocatie 2 is gelegen aan de Rijksparallelweg en daarnaast op relatief korte afstand van de snelwegen A28 e A32. Om die reden is voor deze locatie door onderzoeksbureau Buijvoets een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek is opgenomen in bijlage Akoestisch onderzoekRijksparallelweg, de belangrijkste conclusies zijn als volgt.
Het plan voldoet aan het geluidbeleid van de gemeente Staphorst. De maatregelen die bij de bron getroffen dienen te worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. De woning vult een open plaats op tussen aanwezige bebouwing of sluit hierop aan, één van de ontheffingscriteria waar aan moet worden voldaan.
De maximale grenswaarden per weg worden niet overschreden, waarbij rekening wordt gehouden met “dove gevels”. Door maatregelen te treffen, zoals benoemd in Akoestisch onderzoek Rijksparallelweg, wordt ervoor gezorgd dat de cumulatieve belasting aanvaardbaar is. Door het creëren van dove gevels d.m.v. een goede indeling en voldoende maatregelen aan de gevels wordt het binnenniveau gewaarborgd.
5.3.4 Spoorwegverkeerslawaai
Projectlocatie 1 - Respersweg
In de nabijheid van projectlocatie 1 is geen spoorwegtraject gelegen. Het aspect spoorwegverkeerslawaai is op deze locatie dan ook niet van toepassing.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Op circa 285 meter afstand is het spoorwegtraject Staphorst – Meppel gelegen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting vanwege een spoorweg op de gevels van een nieuw te realiseren woning mag ten hoogste 55 dB bedragen. In voorliggend geval is tussen het plangebied en het spoorweg een fly-over (=verhoogde snelweg) gelegen, wat met zich mee brengt dat de spoorweg niet waarneembaar is vanaf het plangebied. Daarnaast is de fly-over vrijwel over de volledige lengte voorzien van een aardewal en is er tevens een grondwal aanwezig ten oosten van de Rijksparallelweg (tussen het plangebied en de snelwegen/spoorlijn in).
Op basis van het hiervoor genoemde kan gesteld worden dat de geluidbelasting als gevolg van het spoorwegtraject op de compensatiewoning minder dan de voorkeursgrenswaarde zal bedragen. Het aspect spoorwegverkeerslawaai vormt in voorliggend geval geen belemmering.
5.3.5 Conclusie
In het kader van vooroverleg, zijn de onderzoeksresultaten beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland. Op 7 maart 2018 heeft de Omgevingsdienst een advies gegeven, dit advies is opgenomen in Vooroverleg akoestisch onderzoek Rijksparallelweg.
In het advies is opgenomen dat het akoestisch onderzoek niet akkoord bevonden is. Naar aanleiding van dit advies is er contact geweest met het uitvoerende onderzoeksbureau en de Omgevingsdienst IJsselland. Hetgeen heeft er toe geleid dat het Akoestisch onderzoek Rijksparallelwegwel akkoord is bevonden.
Door het uitvoeren van maatregelen, zoals benoemd in het Akoestisch onderzoek Rijksparallelweg, wordt ervoor gezorgd dat de geluidsbelasting aanvaardbaar is. De maatregelen met betrekking tot de dove gevels, zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Dit zorgt ervoor dat de maatregelen worden uitgevoerd, hierdoor wordt met zekerheid gesteld dat ontwikkeling uitvoerbaar is op het aspect geluid.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.
- Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen.
- De voorgenomen ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
- De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het NationaalSamenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Onderdeel van de Wet Luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- Besluitt gevoelige bestemmingen.
Besluit en de Regeling niet in betekende mate (NIBM)
Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
5.4.2 Toetsing en conclusie
Het initiatief betreft het slopen van landschapsontsierende schuren, om in ruil daarvoor twee woningen te realiseren. Een woning wordt gerealiseerd op de locatie 1, de Respersweg en een woning aan de Rijksparalleweg. Een dergelijke ontwikkeling is dermate klein dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarde. Luchtkwaliteit in het kader van het Besluit en Regeling NIBM vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is onderhavig plan uitvoerbaar.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
- Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
- Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Om het aspect externe veiligheid te kunnen beoordelen, is voor beide projectlocaties de risicokaart geraadpleegd.
5.5.2 Toetsing en conclusie
Projectlocatie 1 - Respersweg
Uitsnede risicokaart projectlocatie 1 (www.risicokaart.nl)
Uit de uitsnede van de risicokaart blijkt dat projectlocatie 1:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het aspect externe veiligheid is dan ook niet van toepassing op projectlocatie 1.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Uitsnede risicokaart projectlocatie 2 (www.risicokaart.nl)
Uit de uitsnede van de risicokaart blijkt dat projectlocatie 2:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Projectlocatie 2 is gelegen op relatief korte afstand van de snelwegen A32 en de A28 en een spoorweg (Meppel – Zwolle). Externe veiligheidsaspecten verdienen daarom de aandacht. Het gaat hierbij om het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het projectgebied ligt op meer dan 30 meter van de as van de snelwegen/spoorweg en ligt daarmee buiten de veiligheidszone. Het plaatsgebonden risico vormt daardoor geen belemmering voor de ontwikkeling.
Plasbrandaandachtsgebied
In het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) is voor rijksinfrastructuur het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Het PAG is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 meter voor het PAG wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep (de markering van de begrenzing van de buitenste rijstrook). In dit geval is de onderlinge afstand fors groter dan 30 meter. Er is geen nader onderzoek vereist.
Groepsrisico
In de directe omgeving van het projectgebied is sprake van een lage bevolkingsdichtheid. In de huidige situatie wordt daarom de oriëntatie waarde dan ook niet overschreden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aantal personen in het gebied met 2,4 personen (gemiddelde o.b.v. het HART) toenemen. Deze beperkte toename van het aantal personen brengt niet met zich mee dat de bevolkingsdichtheid wezenlijk veranderd dan wel de oriëntatie waarde wordt overschreden. Wel dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden gegeven.
Verantwoording groepsrisico en conclusie
Hierna wordt kort ingegaan op de verantwoording van groepsrisico.
Bereikbaarheid en Bestrijdbaarheid: hulpdiensten dienen, bij een calamiteit, een gebied/object goed te kunnen bereiken. Gewenst is dat een gebied/object via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Daarnaast dient er in de directe omgeving voldoende ruimte te zijn om materiaal op te stellen. Het plangebied is bereikbaar vanaf de Rijkparallelweg (via 2 zijden), die bereikbaar is middels de Gemeenteweg en indirect de A28. Daarnaast is er in de directe omgeving voldoende ruimte beschikbaar voor het opstellen van het materieel.
(Zelf)redzaamheid: (zelf)redzaamheid houdt in dat personen zichzelf en eventueel anderen, binnen een bepaald tijdsbestek, kunnen veiligstellen (bijv. schuilen of vluchten) bij dreigend gevaar. Hierbij wordt van de persoon zelf uitgegaan zonder de hulp van hulpverleningsdiensten. In dit geval gaat het om het bouwen van een reguliere woning waarbij bewoners over het algemeen zelfredzaam zijn.
Ontvluchten van het plangebied: van belang bij een calamiteit is dat de aanwezige personen het gebied zelfstandig kunnen ontvluchten. Dit houdt dan ook in dat ze een gebied aan diverse zijden moeten kunnen ontvluchten om zodoende de afstand tussen diegene en de calamiteit te vergroten. In voorliggend geval is het mogelijk om de woning via de voor- en achterzijde en zijkant te ontvluchten. Hiermee kan het plangebied worden ontvlucht in westelijke richting, van de risicobron (snelwegen/spoorweg) af.
Gelet op de zeer beperkte toename van het aantal personen 's nachts (2,4 personen), de omgeving (lage bevolkingsdichtheid), de afstand tot de snelwegen/spoorweg, de zelfredzaamheid van de personen en het feit dat bij een calamiteit de afstand tot de snelwegen/spoorweg kan worden vergroot, wordt derhalve gesteld dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van het groepsrisico met zich mee brengt. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse wordt, gelet op lage bevolkingsdichtheid van de omgeving en de omvang van de ontwikkeling, niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Op basis van bovenstaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plan in het kader van externe veiligheid uitvoerbaar is.
5.6 Wet Geurhinder En Veehouderij
5.6.1 Algemeen
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van nieuwe woningen of andere geurgevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.
Op 27 oktober 2009 heeft de gemeente Staphorst de Geurgebiedsvisie en de Geurverordening vastgesteld. De Wgv gemeente de mogelijkheid om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening, binnen bepaalde grenzen, van de normen van de Wgv afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied. De gemeente Staphorst heeft hiertoe de "Geurgebiedsvisie Gemeente Staphorst" opgesteld.
In de geurgebiedsvisie wordt op punten afgeweken van de regels uit de Wet geurhinder en veehouderij. Het aanpassen van de wettelijke norm voor geurbelasting wordt niet noodzakelijk geacht, waardoor de richtafstand (50 meter voor het buitengebied) als richtlijn gehanteerd wordt.
5.6.2 Toetsing en conclusie
Projectlocatie 1 - Respersweg
Op projectlocatie 1 blijft de huidige woonbestemming behouden en er wordt een woning toegevoegd. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is westelijk gelegen op ruim 200 meter afstand (Respersweg 6). Omdat de huidige bedrijfswoning reeds bestemd is als wonen, wordt het bedrijf op de Respersweg 6 niet nadelig beïnvloed in de mogelijkheden. Daarnaast wordt er een nieuwe woning toegevoegd, binnen de bestaande woonbestemming. Aangezien de afstand tot het agrarisch bedrijf (Respersweg 6) de afstandsnorm van 50 meter ruim overschrijd, kan worden geconcludeerd dat binnen het projectgebied een goed leefklimaat worden gerealiseerd en het bedrijf niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. In het kader van geur is onderhavig plan voor projectlocatie 1 dan ook uitvoerbaar.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
Voor projectlocatie 2 geldt dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op een afstand van circa 600 meter van het projectgebied. Ook hier wordt ruimschoots aan de afstandsnorm van 50 meter voldaan. Daarnaast wordt dit bedrijf niet beperkt door de realisatie van een nieuwe woning.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan met betrekking tot geur uitvoerbaar is.
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
5.7.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
5.7.2 Toetsing en conclusie
Projectlocatie 1 - Respersweg
Binnen een straal van 100 meter van projeclocatie 1 zijn diverse woningen/(woon)boerderijen gelegen. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een intensieve veehouderij, deze ligt op circa 220 meter afstand. Dit is meer dan de noodzakelijke richtafstand van 50 meter (in verband met geur). Daarmee is het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen compensatiewoning op locatie 1.
Projectlocatie 2 - Rijksparallelweg
De compensatiewoning op locatie 2, wordt in een woonlint gesitueerd. Daarmee ligt de compensatiewoning strak tegen de bestaande woningen aan. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een intensieve veehouderij, maar deze ligt op circa 880 meter afstand. Dit is ruimschoots meer dan de noodzakelijke richtafstand van 50 meter (in verband met geur). Daarmee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen compensatiewoning.
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.8.1 Algemeen
Op 1 april 2011 is he
t gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Toetsing en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige milieugevolgen. Er is geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
5.9 Kabels En Leidingen
Ten behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabels en planologisch relevante leidingen. Uit de risicokaart in paragraaf 5.5 is gebleken dat er op projectlocatie 1 en 2 geen relevante primaire hoofdleidingen liggen. Om te achterhalen of en waar leidingen in de projectgebieden liggen, zal voorafgaand aan de bouw een KLIC-melding worden gedaan.
5.10 Conclusie
Uit de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling op projectlocatie 1 en 2 aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten uit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze partiële herziening is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
6.2 Opzet Van De Regels
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden en is aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied en het Veegplan Buitengebied van de gemeente Staphorst.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
- 1. Inleidende regels
- 2. Bestemmingsregels
- 3. Algemene regels
- 4. Overgangs- en slotregels
6.3 Verantwoording Van De Regels
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Wonen -1
Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan van maximaal 750 m3 tenzij anders is aangeduid. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Artikel 4 Waarde archeologie 4
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 5 Waarde archeologie 5
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 6 Waarde archeologie 6
Dit artikel geeft aan dat gronden waarop het artikel van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene bouwregels
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Artikel 12 Overige regels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Het voorliggende plan is overlegd met de provincie. De resultaten van dit vooroverleg worden in deze paragraaf weergegeven.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Tevens is het plan middels de watertoets, afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf Water.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De resultaten van deze ter inzagelegging worden t.z.t. in deze paragraaf weergegeven.
Omgevingsproces
De voorgenomen ontwikkeling zoals beschreven in dit bestemmingsplan is in vroegtijdig stadium, tijdens een gezamenlijke activiteit, aan de omgeving gecommuniceerd. De zestien omwonenden waren geïnteresseerd in de voorgenomen ontwikkeling en staan hier positief tegenover. Met name door de kwaliteitsverbetering die er plaats vindt. De initiatiefnemer heeft de omliggende bedrijven, mondeling, geïnformeerd over de ontwikkeling, geen van deze bedrijven heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling.
Kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling kan rekenen op draagvlak uit de omgeving en dat er geen bezwaren worden verwacht.
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Hiertoe wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Staphorst en de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt uitgesloten dat de voorgenomen ontwikkeling kosten meebrengt voor de gemeente Staphorst. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
7.5 Conclusie
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Inrichtingsplan Rijksparallelweg
Bijlage 2 Inrichtingsplan Rijksparallelweg
Bijlage 3 Inrichtingsplan Respersweg
Bijlage 3 Inrichtingsplan Respersweg
Bijlage 1 Ontwikkelingsplan Respersweg & Rijksparallelweg
Bijlage 1 Ontwikkelingsplan Respersweg & Rijksparallelweg
Bijlage 2 Inrichtingsplan Respersweg
Bijlage 2 Inrichtingsplan Respersweg
Bijlage 3 Inrichtingsplan Rijksparallelweg
Bijlage 3 Inrichtingsplan Rijksparallelweg
Bijlage 4 Verkennend- En Nader Bodemonderzoek Respersweg
Bijlage 4 Verkennend- en nader bodemonderzoek Respersweg
Bijlage 5 Vooroverleg Bodemonderzoek Respersweg
Bijlage 5 Vooroverleg bodemonderzoek Respersweg
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 7 Vooroverleg Bodem Onderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 7 Vooroverleg bodem onderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 9 Vooroverleg Akoestisch Onderzoek Rijksparallelweg
Bijlage 9 Vooroverleg akoestisch onderzoek Rijksparallelweg