KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Bedrijventerrein
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Wonen
Artikel 11 Waarde - Besloten Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Artikel 14 Algemene Aanduidigsregels
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 17 Algemene Procedureregels
Artikel 18 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 20 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 21 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Verblijfsrecreatie In Het Landelijk Gebied
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Vigerende Planologisch-juridische Regeling
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Situering Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Relevant Ruimtelijk Beleid
2.1 Algemeen
2.2 Europees Beleid
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Waterparagraaf
3.3 Milieuaspecten
3.4 Overige Waarden
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Algemeen
4.2 Ontsluiting
4.3 Bedrijvigheid
4.4 Rood Voor Rood
4.5 Parkeren
4.6 Beeldkwaliteit
4.7 Verwachting Bij Particulier Initiatief
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Opzet Van De Regels
5.2 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg
7.1 Voorbereiding / Inspraak
7.2 Overleg
Bijlagen
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Verkeer, Geluid, Luchtkwaliteit
Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 4 Milieuaspecten Geluid Vanwege Bedrijven
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Rondweg 30 Te Enter
Bijlage 6 Rood Voor Rood Onderbouwing En Inrichtingsschets
Bijlage 7 Rood Voor Rood Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Rood Voor Rood Ecologisch Onderzoek
Bijlage 9 Rood Voor Rood Verkennend Bodemonderzoek

bestemmingsplan Rondweg Enter 2010

Bestemmingsplan - Wierden

Vastgesteld op 05-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplanRondweg Enter 2010 van de gemeente Wierden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 aanpijling

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;

1.10 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.13 bed&breakfast

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke, bestaand of vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.19 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.20 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.21 boerderijkamer

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, beschikbaar is en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

1.33 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.34 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet meer dan 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.35 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.36 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.37 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.38 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.39 onderbouw

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.40 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.41 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.42 plankaart

  1. a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplanRondweg Enter 2010, bestaande uit de kaart met tekeningnummer .NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003, en met een legenda.
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Rondweg Enter 2010;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.44 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.45 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.47 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.48 verkoop vanaf boerderij

de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte verkoop van eigen, ter plaatse geproduceerde, agrarische producten;

1.49 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.50 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.51 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.52 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.53 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten;
  2. b. het hobbymatig houden van vee;
  3. c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de op de plankaart voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  3. c. landschappelijke inpassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2 ten behoeve van overschrijding van de bestemming 'Agrarisch - Agrarischbedrijf' door bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens niet wordt overschreden;
    2. 2. de overschrijding niet meer dan 20 m bedraagt;
    3. 3. de oppervlakte van het bouwblok niet wordt vergroot;
    4. 4. de noodzaak hiertoe, uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. b. 3.2.2 onder b ten behoeve van het realiseren van voorzieningen ten behoeve van mestopslag, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    2. 2. de inhoud niet meer bedraagt dan 1.500 m3;
    3. 3. de mestopslag landschappelijk wordt ingepast, passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid;
  3. c. 3.2.2 onder b ten behoeve van het realiseren van voorzieningen ten behoeve van een gezamenlijke mestopslag, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,50 m;
    2. 2. de inhoud niet meer bedraagt dan 3.000 m3;
    3. 3. de mestopslag landschappelijk wordt ingepast, passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid;
  4. d. 3.2.2 onder c ten behoeve van het realiseren van kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag;
  5. e. 3.2.2 onder d ten behoeve van het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
    1. 1. de teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk inpasbaar zijn;
    2. 2. de teeltondersteunende voorzieningen zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
    3. 3. niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte wordt aangewend voor de kwekerij met een maximum van 1.000 m², met dien verstande dat voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' worden meegerekend;
  6. f. 3.2.2 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. deze grenst aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
    2. 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    3. 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.1:

  1. a. ten behoeve van een boomkwekerij-, houtteelt en/ of fruitteeltbedrijf;
  2. b. ten behoeve van de opslag van veevoer en agrarische producten;
  3. c. ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. deze grenst aan de bestemming, 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', en 'Wonen';
    2. 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    3. 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
  4. d. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat
    1. 1. de gronden grenzen aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en/of de bestemming 'Wonen';
    2. 2. het kleinschalig kampeerterrein niet op een logische, landschappelijk verantwoorde manier kan worden ingepast binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en/of de bestemming 'Wonen'; en dit in de bestemming 'Agrarisch' wel het geval is;
    3. 3. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beslotengebied';
    4. 4. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    5. 5. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
  5. e. wordt voldaan aan de regels kleinschalige kampeerterreinen zoals deze zijn opgenomen in de beleidsnotitie Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied en de kampeerverordening;
  6. f. ten behoeve van de realisering van mestopslag;
  7. g. ten behoeve van de realisering van een gezamenlijke mestopslag.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbijbehorende gebouwen (niet zijnde rijhallen), bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. b. bed & breakfast is toegestaan in de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw.

4.2 Bouwregels

Op de op de plankaart voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 4.2.2 onder d en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  2. b. 4.2.2 ondere ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. 4.2.3 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3wordt gebouwd;
  4. d. 4.2.5 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 4.1 juncto artikel 1.53 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 4.1ten behoeve van (de uitbreiding van) nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake dient te zijn van een relatie met een functionerend agrarisch bedrijf;
    2. 2. de nevenfunctie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
    3. 3. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    4. 4. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    5. 5. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
    6. 6. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    7. 7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    8. 8. de aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    9. 9. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk worden versterkt;
    10. 10. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  3. c. 4.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beslotengebied';
    2. 2. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    3. 3. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    4. 4. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied en de kampeerverordening;
  4. d. 4.1 ten behoeve van het gebruiken en verbouwen van gebouwen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals verkoop van streekeigen producten in een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m2;
  5. e. 4.1 ten behoeve van plattelandskamers- en/of appartementen als nevenactiviteit met dien verstande dat:
    1. 1. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    2. 2. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    3. 3. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    4. 4. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied en de kampeerverordening;
  6. f. 4.5.1 onder b ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van mantelzorg;
    2. 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning;
    5. 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. 6. de omgevingsvergunning en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen;
  7. g. 4.5.1 onder c ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    1. 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    2. 2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
      mits:
      1. a. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
      2. b. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming 'Agrarisch'.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. a. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
adres activiteit bestaande oppervlakte in m² maximale oppervlakte in m²
Rondweg 17a Grondverzetbedrijf / Agrarisch loonbedrijf 1080 1700
Rondweg 30 categorie I en II van de bedrijvenlijst (bijlage1) 170 1000
nb. bovenstaande oppervlakten zijn inclusief de oppervlakte van de (bedrijfs-)woning en bijgebouwen.
  1. b. detailhandel niet is toegestaan, met dien verstande dat detailhandel wel is toegestaan mits voortvloeiend uit de in tabel onder a genoemde bedrijfsactiviteiten;
  2. c. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
  3. d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', geen gebouwen zijn toegestaan.
  6. g. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer, zoals dit besluit luidt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, niet zijn toegestaan;
  7. h. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van die inrichtingen die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing geen gebouwen mogen worden opgericht.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 5.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelsgrens wordt verkleind;
  2. b. 5.2.1 onder c en toestaan dat de bestaande oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan de in de tabel van5.1 onder a opgenomen maximale oppervlakte, met dien verstande dat:
    1. 1. de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
    2. 2. het perceel landschappelijk wordt ingepast (passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid);
  3. c. 5.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 8 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 5.2.1 onder e en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  5. e. 5.2.1 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  6. f. 5.2.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3wordt gebouwd.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 5.1 juncto artikel 1.53 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 5.1 onder a ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien de bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben.
  3. c. 5.1 onder b ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel, lederwaarden, huishoudelijke artikelen en voedings- en genotmiddelen in:
    1. 1. goederen, welke ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld;
    2. 2. goederen in een onderneming, waarin een nijverheids- en/of ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend, mits de laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel uitmaakt en de detailhandel in goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt zowel ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband met de uitoefening van dat bedrijf;
  4. d. 5.5.1 onder b ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van mantelzorg;
    2. 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning;
    5. 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. 6. de omgevingsvergunning en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven tot en met categorieën 3.1 van de Staat van BedrijfsactiviteitenBedrijventerreinen, alsmede opslagen en installaties, voor zover de daarbijbehorende grootste afstand niet meer bedraagt dan 50 m;

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. tuinen;
  4. e. erven;
  5. f. terreinen;
  6. g. wegen en paden;
  7. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. i. groenvoorzieningen;
  9. j. nutsvoorzieningen;
  10. k. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. l. voor de voorziening in de parkeerbehoefte wordt voorzien in voldoende parkeer- of stallingsruimte op het eigen terrein;
  2. m. detailhandel niet is toegestaan;
  3. n. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  4. o. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  5. p. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. q. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 niet zijn toegestaan.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de milieusituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de externe veiligheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 6.2.1 onder b en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot tot niet meer dan 90;
  2. b. 6.2.1 onder g en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 14 m;
  3. c. 6.2.1 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 4 m.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Afwijking van de gebruiksregels

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  3. e. voet- en rijwielpaden;
  4. f. speelvoorzieningen;
  5. g. tuinen;
  6. h. water;
  7. i. parkeervoorzieningen;
  8. j. bos- / beplantingsstrook;
  9. k. in- / uitrit.

7.2 Bouwregels

Op de op de plankaart voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de volgende activiteiten:
adres activiteit bestaande oppervlakte in m² maximale goothoogte in m
Rondweg 44 9 recreatiewoningen en een kleinschalig kampeerterrein 936 6
nb. bovenstaande oppervlakten zijn inclusief de oppervlakte van de (bedrijfs-)woning en bijgebouwen.
  1. b. sanitaire voorzieningen;
  2. c. daarbij behorende centrale voorzieningen, waaronder begrepen dagrecreatieve voorzieningen, detailhandel en dienstverlenende bedrijven (één en ander uitsluitend of in hoofdzaak ten dienste van de verblijfsrecreatieve voorzieningen) en horeca;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, landschappelijke inpassing en groenvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1en toestaan dat de bestaande oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan de in de tabel van8.6 opgenomen maximale oppervlakte, met dien verstande dat:

  1. a. de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
  2. b. het perceel landschappelijk wordt ingepast (passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid).

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 8.1 juncto artikel 1.53 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 8.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vervoer over de weg;

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen, zoals bushaltes;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen;
  3. d. fietspaden;
  4. e. bermen en bermsloten;
  5. f. taluds;
  6. g. carpoolplaatsen;
  7. h. faunapassages;
  8. i. parkeer- en groenvoorzieningen;
  9. j. waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de externe veiligheid.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel13 Algemenegebruiksregels wordt in ieder geval gerekend het aanleggen van een weg, bestaande uit meer dan twee rijstroken.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in woonhuizen;

met dien verstande dat:

  1. b. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. c. bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' de voor het betrokken perceel genoemde (bedrijfs)activiteit plaats mag vinden, met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. de maximale gezamenlijke bebouwingsoppervlakte die voor deze activiteit wordt gebruikt niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte zoals genoemd in de tabel:
Adres Activiteit Bestaande oppervlakte
Rondweg 19 opslag wit- en bruingoed 475 m2
  1. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing', geen bouwwerken zijn toegestaan;
  2. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

10.2 Bouwregels

Op de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mogen geen gebouwen worden opgericht.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 10.1ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    2. 2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    3. 3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  2. b. 10.1 en op een voormalig agrarisch bedrijf twee trekkershutten in de vorm van een hooiberg met een oppervlakte van niet meer dan 36 m2 toestaan;
  3. c. 10.2.1 onder a en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3wordt gebouwd;
  4. d. 10.2.2 onder e ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  5. e. 10.2.3 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.

10.5 Specifieke gebruiksregels

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 10.1juncto artikel 1.53 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 10.1 en toestaan dat een (voormalige bedrijfs)woning, zijnde een zelfstandige wooneenheid, met een omvang van minimaal 1.000 m3 wordt gebruikt ten behoeve van twee woningen;
  3. c. 10.1 en toestaan dat een voormalige bedrijfswoning, zijnde een zelfstandige wooneenheid, met een omvang van minimaal 1.500 m3 wordt gebruikt ten behoeve van drie woningen;
  4. d. 10.1ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    2. 2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    3. 3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  5. e. 10.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    2. 2. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
  6. f. 10.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
  7. g. 10.5.1 ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van mantelzorg;
    2. 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. 6. de omgevingsvergunning en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.

10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 11 Waarde - Besloten Gebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van een besloten gebied met een houtsingelstructuur en de daarbij behorende verkaveling van de agrarische gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak.

Artikel 14 Algemene Aanduidigsregels

14.1 geluidzone

Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels

15.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels

16.1 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 17 Algemene Procedureregels

17.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 18 Overige Regels

18.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

18.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht Bouwwerken

19.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

19.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 20 Overgangsrecht Gebruik

20.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

20.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rondweg Enter 2010.

juli 2011.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Wierden in de vergadering van 5 juli 2011.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 2 Verblijfsrecreatie In Het Landelijk Gebied

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Vanwege de plannen voor het bedrijventerrein Rijssen - Enter wijzigt de situatie alhier voor de percelen aan de Rondweg. Dit is voor de gemeente Wierden aanleiding geweest om hiervoor in overleg met betrokkenen een visie op te stellen. Op 4 september 2007 is de Ruimtelijke Visie Rondweg Enter vastgesteld in de raad.

In deze visie wordt het landschapskader versterkt en zal binnen de capaciteit van de Rondweg meer bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt. Deze ontwikkeling is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

Het is daarbij de bedoeling de bedrijven niet direct te bestemmen met een bedrijfsbestemming, maar door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid genoemde bedrijvigheid mogelijk te maken. Aanleiding hiervoor is de vraag naar woon-werklocaties, terwijl hiervoor geen aanbod is. Het gebied aan de Rondweg waarvoor dit bestemmingsplan wordt gemaakt, biedt hiervoor mogelijkheden.

Wat betreft de planologische juridische regeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regelgeving, zoals die recent voor de gemeente Wierden vervaardigde bestemmingsplannen is gehanteerd.

1.2 Vigerende Planologisch-juridische Regeling

De gronden binnen de onderhavige bestemmingsplangrens zijn geregeld in de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan "Buitengebied '85.
  • Bestemmingsplan "Buitengebied '85, art 30 herziening.
  • Bestemmingsplan Industrieterrein Baanakkers.
  • Bestemmingsplan Industrieterrein Baanakkers, ged. herz. Rondweg 30.
  • Bestemmingsplan "Buitengebied '85, ged. herz Rondweg Enter (tussen 17 en 19).
  • Bestemmingsplan "Buitengebied '85, ged. herz. Rondweg 44.

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Rondweg Enter 2010" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003);
  • regels;
  • toelichting.

Hiernaast zal voor dit gebied een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld.

1.4 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Enter op de rand van het oude beekdal. Aan de noordkant van het plangebied grenst het plangebied aan de Rijssenseweg, aan de zuidkant aan de A1.

Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008, aan de oostzijde door het bestaande bedrijventerrein Baanakkers.

Ter verduidelijking is in Bijlage 1 Situering plangebied de situering en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

Hoofdstuk 2 Relevant Ruimtelijk Beleid

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren ruimtelijk beleid dient een gemeente rekening te houden met het door hogere overheden uitgestippelde beleid. Dit geldt vooral daar waar het bovengemeentelijke belangen betreft, zoals bijzondere natuurlijke of landschappelijke waarden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid met betrekking tot het plangebied.

2.2 Europees Beleid

2.2.1 Cultuurhistorie en archeologie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Malta) is in 1998 aanvaard. Het verdrag bepaalt dat archeologische waarden als onvervangbaar onderdeel van het lokale, regionale en (inter-)nationale culturele erfgoed bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewogen en waar mogelijk ontzien.

Ingevolge dit verdrag is het dan ook noodzakelijk om te bezien of in het plangebied sprake is van te verwachten oudheidkundige waarden. De Archeologische Monumentenkaart (AMK) geeft een overzicht van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland. Daarnaast geeft de Inventarisatiekaart Archeologische Waarden (IKAW) een globaal overzicht van de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen.

Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijken, zal de historische informatie door verantwoord archeologisch onderzoek veilig moeten worden gesteld. In het verdrag is op Europees niveau een aantal principes vastgelegd dat kan helpen deze doelstellingen te realiseren. Zo dient archeologische monumentenzorg in nauwe afstemming plaats te vinden met andere activiteiten en beslissingen op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de Monumentenwet is vastgelegd dat provincies de bevoegdheid krijgen om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Deze aanwijzing is verplicht en dient te geschieden op basis van bekende archeologische waarden en reële verwachtingen, zoals vastgelegd op de waardekaarten AMK en IKAW. Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel) archeologisch kwetsbare gebieden aanwijzen, maar alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale kaart. Daarnaast vormt het bestemmingsplan een belangrijk bestaand instrument dat de gemeente hanteert op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Voor het onderhavige plangebied is onderzocht of en in hoeverre in het plangebied sprake is van archeologisch waardevolle elementen. In paragraaf 3.4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Bovendien wordt direct volgend op het bestemmingsplan voor dit gebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is ook aandacht geschonken aan de cultuurhistorie van dit gebied.

2.2.2 Vogel- en habitatrichtlijn

Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van de samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur. Als uitvloeisel daarvan dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd.

De Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

Bij elk plan of project dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Vogel- of Habitatrichtlijn ligt. Als een plan of project in of bij een sbz ligt, wordt van een gemeente verwacht dat zij voor aanvang van het plan of project een passende beoordeling maakt, waarbij de significante gevolgen van het plan voor de flora en fauna worden onderzocht. Als er significante gevolgen worden verwacht, kan het project alleen om dwingende redenen van openbaar belang en bij afwezigheid van een alternatief, doorgang vinden. Er moeten dan wel voor aanvang van het plan of project passende maatregelen worden genomen om de natuurwaarden volledig te compenseren. Verder mag de kwaliteit van de speciale beschermingszones niet verslechteren en mogen er geen storende factoren optreden voor de beschermde soorten. Mede gelet op de Flora- en faunawet betekent dit dat voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen niet mogen worden beschadigd, vernield of verstoord. Voor beschermde planten geldt dat ze niet van hun groeiplaatsen mogen worden verwijderd of vernield.

Er heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de invloed van het plangebied op beschermde gebieden. In paragraaf 3.4.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.3 Rijksbeleid

Het rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen, streek- en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Wierden is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard, dan de schaal die noodzakelijk is waarop een bestemmingsplan wordt opgesteld. Ook in deze situatie is dit het geval zodat in het kader van de opstelling van dit bestemmingsplan niet uitgebreid zal worden ingegaan op het rijksbeleid. In de volgende paragrafen zal daarentegen wel kort worden ingegaan op de Flora- en faunawet, natuurbeschermingswet en hoogspanningslijnen.

2.3.1 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De "Flora- en faunawet" heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Sinds 23 februari 2005 is het zogenaamde "Wijzigingsbesluit AMvB Artikel 75" in werking getreden. Dit houdt onder meer in dat voor veel algemeen voorkomende, maar nog wel beschermde, planten- en diersoorten, in de meeste gevallen automatisch een vrijstelling gaat gelden en geen ontheffing meer behoeft te worden aangevraagd.

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. In paragraaf 3.4.2. wordt hier nader op ingegaan.

Er heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. In paragraaf 3.4.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.4 Provinciaal Beleid

2.4.1 Omgevingsvisie

Het ruimtelijk beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel wordt beschreven in de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weergegeven. Het beleid staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Die dynamiek moet benut worden als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.

De provincie definieert Ruimtelijke kwaliteit als: "Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is". Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bieden dorpen en kernen weer andere leefmilieus dan het stedelijk gebied. De eigenheid kan gevonden worden door de eigen karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken.

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit benaderen via de gebiedskenmerkencatalogus. In de catalogus gaan ze uit van een viertal lagen, de zogenaamde lagenbenadering:

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

De Provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Door ontwikkeling conform de gebiedskenmerkencatalogus wordt de identiteit en diversiteit van dorpen (en steden) versterkt. Dat geldt in bijzonder voor de stads- en dorpsrandgebieden.

2.4.2 Generieke beleidskeuzes

In de eerste plaats moet de ontwikkeling van de Rondweg getoetst worden aan generieke beleidskeuzes. Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.

Voor de vraag of een woon-werklocatie op deze locatie vanuit de generieke beleidskeuzes aanvaardbaar is, moet de ontwikkeling worden beoordeeld aan de hand van principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder).

SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat voor gebiedsontwikkelingen op het gebied van woningbouw, bedrijfslocaties en (toeristische en recreatieve) voorzieningen de zogenaamde SER-ladder moet worden doorlopen.

Hierbij worden ruimtelijke keuzes op de volgende, hiërarchische wijze gemaakt:

  • Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering (incl. schuifruimte) beschikbaar gemaakt kan worden.
  • Vergroot de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • Bij aanleg van nieuwe terreinen worden relevante waarden en belangen in een gebiedsgerichte aanpak afgewogen, onder meer aan de hand van gebiedsspecifieke kwaliteitsvoorwaarden.

Beschikbaarheid ruimte

In de omgeving zijn geen woon-werklocaties beschikbaar, bovendien is in het plangebied al sprake van een soortgelijke functie.

Meervoudig ruimtegebruik

Omdat het gaat om een combinatie van werken en wonen zal er in het plangebied sprake zijn van meervoudig ruimtegebruik.

Relevante waarden

Het plan borduurt voort op aanwezige functies in het plangebied en zorgt voor een betere aansluiting op de omgeving (ligging tussen twee bedrijventerreinen). Tevens is er nadrukkelijk voor gekozen om het aanwezig groen in het plangebied te behouden. De relevante waarden van het plangebied worden daarom deels behouden en deels verder uitgewerkt.

2.4.3 Ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen. De Rondweg heeft in de Omgevingsvisie de perspectieven "dorpen en kernen als veelzijdig leefmilieu" en "buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte" gekregen.

De nieuwe ontwikkeling past hiermee binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0001.png"

Uitsnede ontwikkelingsperspectieven, Bron: Omgevingsvisie.

Op de ontwikkelingsperspectievenkaart zijn de volgende perspectieven te zien:

  1. 1. Groengele arcering:
    1. a. buitengebied, accent productie: schoonheid van de moderne landbouw;
    2. b. ruimte voor schaalvergroting en verbreding.
  2. 2. Bruine arcering:
    1. a. woonwijk;
    2. b. ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
  3. 3. Paarse arcering:
    1. a. bedrijventerrein;
    2. b. bestaande bedrijventerreinen en harde plannen;
    3. c. ruimte voor herstructurering van bestaande monofunctionele werkmilieus.

Het gebied aan de Rondweg is grotendeels ingedeeld als woonwijk. Volgens de omgevingsvisie is een transformatie naar woon- werk- en gemengde stadsmilieus mogelijk.

2.4.4 Gebiedskenmerken

De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast. In de gebiedskenmerkencatalogus wordt het provinciaal belang van alle gebiedstypen en gebiedskenmerken beschreven en worden de aspecten ambitie en sturing toegevoegd. Bij een aantal gebiedskenmerken zijn ook normerende uitspraken gedaan. In de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

Het plangebied van De Rondweg ligt op de grens tussen twee gebieden met verschillende gebiedskenmerken. Aan de oostzijde ligt de Stuwwal waar Enter op ligt, aan westzijde liggen de lager gelegen dekzandvlakten.

De natuurlijke laag

Het plangebied wordt aangemerkt als: "Dekzandvlakte en ruggen" en als "stuwwallen". De ambitie voor beide kenmerken is: beleefbaar maken van de overgang van hoog naar laag en van nat naar droog. Als norm is aangegeven dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, die gericht is op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0002.png"

Natuurlijke laag: stuwwallen (donker), dekzandvlakte en ruggen (licht)

Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland varieert de hoogte van het maaiveld in het plangebied van circa 9,5 meter +NAP aan de westzijde van de Rondweg tot circa 13,5 meter +NAP aan de oostzijde. Dit is een verschil dat beleefbaar zou moeten zijn in het plangebied, zij het niet dat het gebied nu al voor een groot deel bebouwd is. Hierdoor wordt het zicht op het verschil ontnomen en is accentuering lastig. Omdat de Rondweg qua richting hetzelfde blijft, blijven de hoofdlijnen in het reliëf in stand.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

De scheiding in de natuurlijke laag werkt bijna 1 op 1 door in het agrarische cultuurlandschap, waardoor ook hier sprake is van 2 gebiedskenmerken. Er is hier sprake van: "Essenlandschap"en "jonge heide- en broekontginningslandschap".

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0003.png"

Agrarisch cultuurlandschap: essenlandschap (donker), jonge heide- en broekontginningslandschap (licht)

Als norm voor het Essenlandschap geldt dat de essen een beschermende bestemmingsregeling krijgen die gericht is op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf. Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

De openheid die in de Omgevingsvisie kenmerkend voor een essenlandschap wordt genoemd, is vanwege de ligging aan de rand van Enter in het plangebied niet meer kenmerkend aanwezig.

Voor "jonge heide en broekontginningslandschap" is de ambitie om ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

Met de realisatie van dit plan blijft de structuur van de Rondweg gehandhaafd evenals de aanwezige verkaveling.

Stedelijke laag: Woonwijken 1955-nu:

Hoewel er voor de Rondweg geen sprake is van een doorsnee woonwijk, wordt deze weergegeven als "woonwijken 1955-nu". Als ontwikkelingen plaats vinden in deze naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Herstructurering van de wijk borduurt voort op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp en verwijst naar de voormalige natuurlijke laag en die van het agrarisch cultuurlandschap door b.v. nog resterende sloten- en beplantingspatronen te benutten danwel te herintroduceren.

In eerste instantie gaat het om het vastleggen van de bestaande situatie, waarbij bewoners middels een wijzigingsbevoegdheid vervolgens meer mogelijkheden hebben dan nu het geval is. De eventuele nieuwe bebouwing moet zich in de aard, maat en het karakter voegen naar de Rondweg.

Lust-en leisurelaag: Gebieden voor verblijfsrecreaties:

Aan de Rondweg zijn twee verblijfsrecreaties gevestigd. De norm die hiervoor geldt is: Uitbreiding van bestaande recreatiecomplexen kan conform de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Met dit bestemmingsplan wordt geen uitbreiding van deze recreatiecomplexen voortgestaan, een toetsing conform de kwaliteitsimpuls is daarom niet nodig.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Rondweg Enter Ruimtelijke visie

Door de gemeente Wierden is in samenspraak met de bewoners de visie "Rondweg Enter Ruimtelijke visie" opgesteld (vastgesteld op 4 september 2007). Deze visie vloeide voort uit de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008. Door deze ontwikkeling komt het gebied aan de Rondweg tussen het bedrijventerrein Baanakkers en het nieuwe bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008 te liggen. Hierbij is door middel van twee interactieve avonden en keukentafelgesprekken met de bewoners een meest gewenst model gekozen uit verschillende modellen, en vastgelegd in de visie. Het meest gewenste model is gebaseerd op de afwisseling van open en bebouwde kavels, met een groene houtsingel op de grens van beide. Per kavel is maximaal een bedrijf toegestaan. Het gaat om lichte bedrijvigheid die niet te veel verkeer aantrekt. Hierdoor wordt de nieuwe bedrijvigheid "ingepakt" in groene singels en wordt het cultuurhistorische karakter van de Rondweg versterkt.

Een deel van het plangebied ligt aan het bestaande bedrijventerrein Baanakkers en zal ook in functie en uitstraling hier op zijn afgestemd.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting vergezeld te gaan van de uitkomsten van diverse onderzoeken zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook dient er een beschrijving te zijn van in welke mate er in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteedt aan deze verschillende aspecten.

3.2 Waterparagraaf

In de huidige situatie is er sprake van wateroverlast. Uit een inventarisatie van de gemeente blijkt dat verschillende bermsloten langs de Rondweg de afgelopen jaren zijn gedempt. Door de ontwikkeling die mogelijke gemaakt wordt met dit plan neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe.

In het waterhuishoudingsplan zijn maatregelen voorgesteld om de bestaande wateroverlast te verminderen en de wateroverlast ten gevolge van extra verharding op eigen terrein op te vangen. Bijlage 3 Waterhuishoudkundig plan.

Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de bodem over het algemeen bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand. De deklaag bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, matig siltig, zwak humeus zand. De doorlatendheid van de bodem is matig tot goed met doorlatendheden van 0,4 tot 15 m/dag. Wel zijn er in het plangebied slecht doorlatende leemlagen aangetroffen. Infiltratie van hemelwater is daarom mogelijk als plaatselijk voorkomende leemlagen worden doorbroken, zodat deze geen belemmering vormen voor de infiltratie van hemelwater.

De GHG in het plangebied varieert van 0,4 tot 3,5 m-mv en van 9,0 tot 11,6 m +NAP. Vooral in het westelijk deel van het plangebied liggen de grondwaterstanden hoog. Om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren op de percelen moet het vloerpeil van de bebouwing 1 meter hoger liggen dan de GHG. Door drainage aan te leggen op de hoogte van de GHG kan grondwateroverlast bij extreem hoge grondwaterstanden worden voorkomen. Deze drainage mag niet worden aangesloten op het drukriool.

In het plangebied komt wateroverlast voor bij hevige neerslag. In 2009 is er onderzoek verricht naar deze wateroverlast (Tauw, 2009). De maatregelen die hierin zijn voorgesteld zijn ook opgenomen in het te realiseren hemelwatersysteem.

Voor de opvang en het transport van hemelwater is onderscheidt gemaakt in drie gebieden.

Hierin wordt hemelwater verwerkt volgens de volgende principes:

Twee locaties met wijzigingsbevoegdheid aan de Mettenkampsweg en de Vonderweg

Op een locatie aan de Mettenkampsweg en de Vonderweg zal via een wijzigingsbevoegdheid toekomstige bestemmingswijziging naar de bestemming Bedrijventerrein mogelijk worden gemaakt. Met het volgende dient rekening te worden gehouden.

  • Hemelwater wordt waar mogelijk bovengronds afgevoerd op een aan te leggen vijver in het zuidelijk deel van het plangebied.
  • Daar waar geen bovengrondse afvoer mogelijk is wordt hemelwater via het Verbeterd Gescheiden Stelsel (VGS) van Baanakkers naar een bestaande vijver afgevoerd. Via deze vijver wordt hemelwater afgevoerd naar de aan te leggen vijver.
  • In de aan te leggen vijver is ruimte voor de berging van 40 mm afstromend hemelwater van de bedrijfslocaties.
  • Bij buien groter dan 40 mm stort de vijver via een duiker over op watergang.

Westelijke percelen

  • Bij de percelen ten westen van de Rondweg geldt als eis dat bij uitbreiding van het verhard oppervlak 20 mm afstromend hemelwater geborgen moet worden op eigen terrein (2 m3 per 100 m2 uitbreiding).
  • In dit deelgebied kan waterberging plaatsvinden in bovengrondse infiltratievoorzieningen of in oppervlaktewater.
  • Berging in oppervlaktewater kan gecombineerd worden met houtsingels door sloten aan te leggen langs de houtsingels.
  • Sloten hebben naast een bergende functie ook een afvoerende functie en kunnen daardoor tevens bestaande wateroverlast in het gebied oplossen.

Oostelijke percelen

  • Bij de percelen ten oosten van de Rondweg geldt als eis dat bij uitbreiding van het verhard oppervlak 20 mm afstromend hemelwater geborgen en geïnfiltreerd moet worden op eigen terrein (2 m3 per 100 m2 uitbreiding).
  • Doordat in dit deelgebied geen afwateringsmogelijkheden zijn moet het hemelwater infiltreren op eigen terrein, hemelwater mag niet afvoeren op openbaar gebied.

De vuilwaterafvoer van de bebouwing die gerealiseerd wordt op de percelen wordt aangesloten op de drukriolering. Daarnaast wordt ook de vuilwaterafvoer van de noordelijk gelegen bedrijfslocatie afgevoerd op het drukriool, omdat het vuilwater vanaf deze locatie niet onder vrijverval kan worden afgevoerd richting het VGS op bedrijventerrein Baanakkers. Vuilwater afkomstig van de zuidelijke bedrijfslocatie wordt afgevoerd op de DWA-leiding van het VGS-stelsel dat ligt in de Vonderweg.

De gemeente vraagt om een inrichtingsplan bij bouwaanvragen in het plangebied. Dit inrichtingsplan wordt getoetst aan het bestemmingsplan. In het inrichtingsplan moeten perceelseigenaren aangeven hoe omgegaan wordt met hemelwater. Als eis wordt gehanteerd dat minimaal 20 mm hemelwater geborgen moet worden op eigen terrein en hemelwater niet mag worden afgevoerd op openbaar gebied.

3.3 Milieuaspecten

Omdat verschillende milieuaspecten invloed kunnen hebben op de mogelijkheden en wenselijkheden voor de inrichting van een gebied, dient hieraan aandacht besteedt te worden middels onderzoek. I

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan:

  • mogelijke geluidhinder vanwege het wegverkeer;
  • mogelijke bodemverontreiniging;
  • mogelijke luchtverontreiniging;
  • aspecten van externe veiligheid.

3.3.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelstel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.

Door Goudappel-Coffeng is een onderzoek gedaan naar de verkeerssituatie op de Rondweg voor nu en in de toekomst, en de daarmee gepaarde geluidshinder, zie Bijlage 2 Verkeer, geluid, luchtkwaliteit.

In de huidige situatie bedraagt de verkeersdruk op de Rondweg circa 965 motorvoertuigen per etmaal. Met behulp van een geluidsberekening is bepaald dat de 48 dB-geluidscontour in dat geval op een afstand van 20 meter vanaf de wegas ligt.

Bij een toename van de verkeersintensiteit naar 1.200 motorvoertuigen per etmaal in 2020 wordt deze contourafstand vergroot tot 23 meter.

De toename van de geluidsbelasting op de aanliggende woningen bedraagt in alle gevallen 0,95 (afgerond 1) dB. Deze toename is voor de Wet geluidhinder acceptabel, omdat dit een niet waarneembaar verschil is. De geprognotiseerde verkeerstoename vormt dan voor het aspect geluidhinder ook geen probleem.

In het onderzoek van DGMR wordt gesteld dat bij bedrijventerreinen waarbij de vestigingsmogelijkheden van zoneplichtige bedrijven zijn uitgesloten, niet bij de zonering van naastgelegen industrieterreinen mag worden betrokken. Het bureau geeft vervolgens aan dat in dit voorstel voldoende afstand wordt bewaard tussen gevoelige functies en bedrijvigheid binnen en rond het plangebied en wordt enerzijds een acceptabel leefklimaat bij gevoelige functies en anderzijds voldoende milieugebruiksruimte voor de vestiging van bedrijven gegarandeerd.

Zie voor het volledige onderzoek Bijlage 4 Milieuaspecten geluid vanwege bedrijven.

3.3.2 Bodem

Bodemonderzoek zal per perceel plaatsvinden.

In verband met de aankoop van de locatie Rondweg 30 (terrein Morsink) is voor dit terrein reeds verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Hierin is geadviseerd om de op de oppervlakte aangetroffen asbest te verwijderen en af te voeren. Dit onderzoek heeft verder tot de conclusie geleid dat de grond vanuit milieuhygienisch oogpunt geschikt is voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  1. a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde; of
  2. b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  3. c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  4. d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Aangezien onderhavig plan niet valt onder een van de bovenstaande gevallen is door Goudappel-Coffeng onderzoek gedaan naar deze aspecten (Bijlage 2 Verkeer, geluid,luchtkwaliteit.

Uit de berekeningen blijkt dat de maximale planbijdrage van stikstofdioxide kleiner dan 0,1 µg/m3 en voor fijn stof ook kleiner dan 0,1 µg/m3 bedraagt. Beide planbijdrages zijn berekend in het onderzoeksjaar 2020. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan het begrip ‘niet in betekenende mate’: De maximale planbijdrage bedraagt namelijk in geen enkel geval meer dan 1,2 µg/m3. Daarnaast blijkt dat de normen van de jaargemiddelde concentratie NO2, jaargemiddelde concentratie PM10 en de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 in het studiegebied niet worden overschreden.

Overige stoffen

Naast stikstofdioxide en fijn stof komen er ook nog andere stoffen voor als gevolg van het aanwezige motorverkeer. De concentraties van deze stoffen (koolmonoxide, zwaveldioxide, nikkel, arseen, cadmium, ozon, lood en benzeen) zijn ook berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de grenswaarden voor deze stoffen niet worden overschreven.

3.3.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

De gemeente Wierden heeft een relatief beperkt risicoprofiel. De gemeente is gericht op het faciliteren van bestaande locale bedrijvigheid en het ruimte creëren door enkele nieuwe bedrijventerreinen te realiseren.

De gemeente streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico's en de behoefte aan de activiteiten die de risico's veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente Wierden zich aan haar wettelijke verplichtingen.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn er geen relevante inrichtingen bekend.

Buisleidingen

In of bij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Deze brengen daarom op dit moment geen plaatsgebonden of groepsrisicoknelpunten met zich mee.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes met betrekking tot kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 en met betrekking tot beperkt kwetsbare objecten een richtwaarde van 10-6 in acht genomen. In of in de nabijheid van het plangebied zijn blijkens de geraadpleegde bronnen (de risicokaarten het gemeentelijke beleid ten aanzien van transportroutes gevaarlijke stoffen) geen wegen, vaarwegen of spoorwegen gelegen met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6.

3.4 Overige Waarden

3.4.1 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Per 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg een feit. Daarmee zijn de uitgangspunten van het verdrag van Malta verankerd in de Nederlandse wetgeving. Naast de wijziging van de Monumentenwet, zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet Milieubeheer en de Woningwet op onderdelen aangepast. Door de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) is archeologie wettelijk geïntegreerd in de systematiek van de ruimtelijke ordening.

De wet regelt de bescherming van het bodemarchief, het archeologisch erfgoed, in de bodem. Ook wordt de inpassing van archeologisch erfgoed geregeld en de financiering van opgravingen. Doel van de wet is het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Kern is het zo vroeg mogelijk rekening houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Het streven is behoud in situ. Als behoud in situ niet mogelijk is dan moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De kosten van het benodigde onderzoek zijn voor rekening van de verstoorder.

Op grond van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wamz 2007) heeft de gemeentelijke overheid de wettelijke zorgplicht om archeologie een plek te geven in de ruimtelijke processen. Het bestemmingsplan is het meest geschikte instrument om dit te regelen.

Wettelijke verankering in het bestemmingsplan

Artikel 5 van het verdrag van Malta heeft een rechtstreekse vertaling in de wet gekregen door aan te sluiten bij de wettelijke figuur van het bestemmingsplan. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit geldt ook voor ontheffingen zoals bedoeld in artikel 3.6, 3.22, 3.10 en 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dit betekent dat archeologisch waardevolle gebieden moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Daarnaast zullen archeologische voorschriften opgenomen moeten worden voor de afgifte van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen (Wro 3.16, 3.20). De beslissing daarover is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Indien hieraan niet wordt voldaan kan Provinciale Staten attentiegebieden aanwijzen. Dit heeft tot gevolg dat de gemeenteraad binnen een door PS te stellen termijn een beschermend bestemmingsplan dient vast te stellen (Wamz 44).

De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Wierden begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. BAAC bv heeft in opdracht van de gemeente Wierden een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. De kaart is in overleg met de provincie, Het Oversticht en de plaatselijke historische en archeologische verenigingen tot stand gekomen. De gemeente Wierden heeft van de provincie Overijssel een prestatiesubsidie voor het opstellen van de kaart ontvangen.

De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente Wierden duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden.

De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.

Beleid

De gemeente Wierden heeft een archeologische verwachtingskaart en archeologiebeleid opgesteld. Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen.

Beleidsadvies verwachting buitengebied:

Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met:

  • Hoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wierden) bij plangebieden groter dan 2500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge archeologische verwachting (zie archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wierden) bij plangebieden groter dan 5000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm.
  • Lage verwachting onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 10 ha.

Beleidsadvies verwachting verstoorde gebieden:

  • Op de kaart staan ook gebieden aangegeven die verstoord zijn. Voor deze gebieden is het niet duidelijk hoe diep de verstoring van de bodem is. Het advies voor dergelijke gebieden is dan ook dat er per aanvraag wordt gekeken of er onderzoek nodig is en zo ja, in welke vorm dat moet gebeuren.

Uit de verwachtingskaart blijkt dat een klein deel van de percelen een hoge verwachting hebben. De meeste percelen vallen in het gebied met lage verwachting. Op basis van bovenstaand schema en de maximale bebouwingsmogelijkheden kan worden geconcludeerd dat voor de meeste percelen geldt dat er geen onderzoek nodig is.

Veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd middels een wijzigingsbevoegdheid. Indien gebruik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid zal voor ieder bouwplan, ten aanzien van archeologie,de verwachtingskaart en het bijbehorende beleid gevolgd worden.

3.4.2 Ecologie

In 2010 is een ecologische verkenning gedaan om de natuurwaarden van het plangebied te inventariseren en te beoordelen.

Gebiedsgericht natuurbeleid

Natura 2000

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Borkeld’ ligt op een afstand van circa 1,9 kilometer van het plangebied. Een directe relatie tussen Natura 2000-gebied ‘Borkeld’ en het plangebied ontbreekt.

Beschermde Natuurmonumenten

In de invloedssfeer van het plangebied bevinden zich geen Beschermde Natuurmonumenten. Het dichtstbijzijnde gebied betreft landgoed Weldam nabij Goor, op ruim 8,3 kilometer afstand. Gezien de afstand tot het genoemde gebied, de ligging van het plangebied aan de rand van de bebouwde kom en de aard en omvang van de ingreep, wordt geconcludeerd dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn op het Beschermde Natuurmonument Weldam.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt zelf geen onderdeel uit van de EHS. Het dichtstbijzijnde als EHS begrensde gebied betreft de Rijssense bossen op een afstand van circa 750 meter van de rondweg. Ook maakt het plangebied volgens de Omgevingsvisie Overijssel geen deel uit van belangrijke natuurwaarden buiten de EHS, zoals foerageergebieden voor ganzen en weidevogelgebieden. Gezien de afstand, barrièrewerking als gevolg van tussenliggende infrastructuur (N347) en de aard van de plannen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de EHS of andere gebieden met specifieke natuurwaarden die door de provincie als dusdanig zijn aangemerkt.

Flora en fauna

Op 4 december 2009 is er een verkennend veldbezoek aan het onderzoeksgebied gebracht. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet. Vooral aan zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3). Hieronder staat een korte samenvatting van de bevindingen.

  • Flora
    Gezien het verkennende karakter van het onderzoek en de voor planten ongunstige periode, heeft geen uitgebreide inventarisatie plaatsgevonden. Op grond van het landschapstype en grondgebruik wordt ingeschat dat er geen hoge floristische waarden aanwezig zijn. Zwaar beschermde soorten (FFW tabel 2-3) worden op grond van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht.
  • Fauna
    1. 1. Vleermuizen
      Gedurende het veldonderzoek is gelet op panden die op het eerste gezicht geschikt lijken voor vleermuizen. Vanaf de weg leken echter op minimaal vijf erven voor vleermuizen geschikte gebouwen aanwezig.
      Langs de Rondweg zijn geen voor vleermuizen geschikte bomen aangetroffen. Mogelijk bevinden zich nog dergelijke bomen op de niet onderzochte erven.
      Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk indien na concretisering van de plannen blijkt dat deze mogelijk negatieve effecten met zich mee kunnen brengen. Behalve bij de sloop van panden of het kappen van bomen worden moet hierbij ook worden gedacht aan renovaties of het realiseren van bebouwing tegen bestaande bebouwing aan.
      Negatieve effecten op onmisbare vliegroutes worden bij eventuele toekomstige ingrepen, niet aannemelijk geacht vanwege de aanwezigheid van diverse alternatieve lijnvormige structuren die als vliegroute kunnen dienen zoals singels, houtwallen en lintbebouwing.
      Uit de gegevens uit 2006-2008 blijkt dat vrij grote aantallen vleermuizen foeragerend zijn waargenomen langs de weg. Met name de perceelsranden met bomenrijen en de randen van erven en tuinen vormen geschikt foerageergebied.
      Bij kleinschalige ingrepen in het gebied blijven voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig en is aantasting van onmisbaar foerageergebied niet aan de orde.
    2. 2. Overige zoogdieren
      Bij de planrealisatie zullen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde (FFW tabel 1) kleine zoogdieren verloren kunnen gaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt hiervoor automatisch een vrijstelling.
    3. 3. Broedvogels
      Aan de hand van de aangetroffen biotopen is een inschatting gemaakt van de mogelijk aanwezige broedvogels. Hieruit blijkt dat drie soorten met een jaarrond beschermde nestplaats aanwezig of te verwachten zijn, namelijk Huismus, Steenuil en Kerkuil.

      Tijdens het veldbezoek werden drie grote groepen huismussen aangetroffen; elk naar schatting bestaande uit ongeveer 20 exemplaren. Nader onderzoek naar Huismus noodzakelijk is indien potentiële nestlocaties worden aangetast.

      Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat Steenuil in het plangebied tot broeden komt. De Steenuil leeft meestal in kleinschalig cultuurlandschap met boerenerven. Het plangebied voldoet goed aan deze omschrijving. Bij concrete ontwikkelingen in het plangebied is het noodzakelijk om nader onderzoek aan Steenuilen te wijden.

      Het plangebied vormt potentieel leefgebied van de Kerkuil. Indien blijkt dat er door ontwikkelingen in het plangebied potentiële broedplaatsen van Kerkuil verloren gaan (doorgaans aanwezig in bebouwing) of aantasting van de functionaliteit van het leefgebied kan optreden, dan dienen effecten te worden opgeheven door het nemen van mitigerende maatregelen.
    4. 4. Vissen
      In het plangebied is voor zover bekend geen permanent oppervlaktewater aanwezig, met uitzondering van tuinvijvers. Dergelijke vijvers vormen geen geschikt leefgebied voor beschermde vissoorten. De westgrens van het plangebied wordt gevormd door de gekanaliseerde beek Elsgraven, die niet tot het plangebied wordt gerekend. Vooralsnog wordt geen beïnvloeding van het watermilieu van de Elsgraven verondersteld.
    5. 5. Amfibieën
      Juridisch zwaar beschermde soorten worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht in het onderzoeksgebied.
    6. 6. Overige soortgroepen
      Gezien de terreingesteldheid van het gebied en bekende verspreidingsgegevens, kan verder worden geconcludeerd dat er geen reptielen en beschermde dagvlinders, libellen en overige ongewervelden aanwezig en te verwachten zijn.

3.4.3 Radarverstoringsgebied

Een gedeelte van het grondgebied van de gemeente Wierden ligt in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Twente. Het radarverstoringsgebied is aangegeven om ervoor zorg te dragen dat de radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis ongestoord kan functioneren. Het radarverstoringsgebied ligt als een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km, gemeten vanaf de positie van de radar) rond de vliegbasis.

Binnen het radarverstoringsgebied dient voor ieder (nieuw) obstakel, hoger dan 85 meter boven NAP te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring van de radar is afhankelijk van enerzijds het type radar en anderzijds de hoogte, breedte en opstelling van de hoge objecten. In dit bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor de realisatie van objecten met deze hoogte, om deze reden is het gebied enkel in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 4 Het Plan

4.1 Algemeen

De naam van de Rondweg verwijst naar de krans van boerenerven en de bebouwing rond de stuwwal waar het dorp Enter op ligt. Boven op de wal is het landschap open, langs de buitenrand liggen weilanden en hooiland. De percelen zijn omgeven door sloten en beplanting. Langs de Rondweg en op de boerenerven was het contrast tussen de gebieden binnen en buiten de krans groot.

Het plangebied aan de Rondweg bestaat uit lintbebouwing met boerenerven die in clusters liggen. De vroegere bouwwijze is in het plangebied nog sterk aanwezig. De oudere boerderijen staan met de achterkant naar de weg en zijn dicht op de weg gesitueerd. Later gebouwde boerderijen liggen meestal met de voorkant naar de weg. De boerderijen doen nu in de meeste gevallen dienst als woning, en tevens zijn er woningen bijgebouwd. Bij zowel de woningen als de boerderijen staan schuren gebouwd. Tussen de bebouwingsclusters liggen open groene ruimtes die veelal afgebakend worden door middel van groen op de erfscheidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0004.jpg"

Een krans rond de Stuwwal

Met de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerreinen Enter-Rijssen langs de provinciale weg, de N347, komt het gebied langs de Rondweg ten noorden van de A-1 tussen twee bedrijventerreinen (bedrijventerrein Enter-Rijssen De Baanakkers) te liggen.

De gemeente heeft hierover in 2006 overleg met de bewoners betrokkenen gevoerd. Dit heeft geleid tot de Ruimtelijke Visie "Rondweg Enter", mei 2007. Uit de modellen die hierin zijn opgenomen is het model gekozen dat uitgaat van het ruimtelijke principe van afwisseling van open en bebouwde kavels.

Momenteel is binnen het plangebied al de nodige bedrijvigheid aanwezig. Voor de bebouwde kavels worden hierbij mogelijkheden geboden voor de ontwikkeling en voor de versterking van het kleinschalige cultuurhistorische karakter. Tevens wordt de bestaande groenstructuur aangeheeld en versterkt door nieuwe groensingel aan te leggen. Met dit plan wordt dan ook een kwaliteitsimpuls voor de Rondweg beoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0005.jpg"

Rondweg Enter, Ruimtelijke Visie, mei 2007

4.2 Ontsluiting

De Rondweg is een karakteristieke weg met een beperkte breedte van 4,5 m. De insteek is om de karakteristiek van deze weg te behouden. Dit betekent dat de bestaande ruimte beperkingen oplegt ten aanzien van het aantal en aard van de verkeersbewegingen en dus ook de bedrijvigheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0006.png"

De Rondweg heeft een beperkte breedte van 4,5 m

Aan noordzijde sluit de Rondweg aan op de Rijssenseweg. Aan zuidzijde van het plangebied duikt de Rondweg onder A-1 door en buigt vervolgens weer naar het noorden rond de stuwwal. De Mettenkampsweg takt vanuit de Baanakkers aan op de Rondweg.

In het bestemmingsplan bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008 is aan zuidzijde langs de A-1 een ontsluiting opgenomen tussen het bedrijventerrein Enter-Rijssen en de Vonderweg op de Baanakkers.

Het is van belang dat de Rondweg door deze verbinding niet verder wordt belast. Om deze reden is de toegang voor (vracht-)autoverkeer tot de nieuwe ontsluitingsweg via de Rondweg niet mogelijk zoals in onderstaande tekening is aangegeven.

.afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0007.jpg"

4.3 Bedrijvigheid

Het doel is een verbreding van de bedrijfsmogelijkheden op de kavel ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan. Hiermee wordt de economische vitaliteit gecombineerd met de ruimtelijke kwaliteit.

Een voorwaarde voor de nieuwe bedrijvigheid is dat deze niet te veel verkeer aantrekt, en zeker niet veel vrachtverkeer. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt in dit bestemmingsplan extra bedrijvigheid (in de categorie 'bedrijf aan huis') mogelijk gemaakt. Elk bedrijf kan zelf het moment bepalen om de wijzigingsbevoegdheid te benutten. Zo kan in de loop van jaren het gewenste beeld ontstaan.

Elke kavel biedt ruimte aan maximaal 1 bedrijf aan huis, geselecteerd uit de laagste milieucategorieën (dit zijn bedrijven met zeer beperkte milieuoverlast voor de omgeving). In de bijlage is een lijst met bedrijven opgenomen die onder voorwaarden zijn toegestaan op deze locatie.

De maximale bebouwingsmogelijkheid per perceel (adres) is als volgt berekend:

  • Als uitgangspunt is gehanteerd dat maximaal 15 % van de kaveloppervlakte mag worden bebouwd tot een maximum van 600 m2 (inclusief de bedrijfswoning).
  • In de volgende gevallen is hiervan afgeweken:
  1. a. Indien in de huidige situatie al meer dan 15 % van de kavel is bebouwd of meer dan 600 m² bebouwing aanwezig is: in die gevallen mag nog maximaal 15 % worden bijgebouwd ten opzichte van de bestaande oppervlakte bebouwing.
  2. b. Bij Rondweg 25a, 27, 46 en 46a is sprake van kleinere kavels, waardoor de maximale bebouwingsoppervlakte in de nieuwe situatie laag zou uitvallen. Daarom is voor deze adressen een bebouwingsoppervlakte opgenomen van 200 m².
  3. c. Bij Rondweg 19 en Rondweg ong./38 is afgeweken van de het uitgangspunt in verband met toepassing Rood voor Rood.

Toepassing van deze uitgangspunten leidt tot de volgende tabel:

Adres 15% van oppervlakte perceel (in m²) Aanwezige ² bebouwing (in m²) Maximale oppervlakte bebouwing in nieuwe situatie
Mettenkampsweg 11 1310 800 920
Rondweg 17 750 285 600
Rondweg 19 1345 1080 770 **
Rondweg 21 1335 400 600
Rondweg 23 135 250 290
Rondweg 25 510 300 510
Rondweg 25a + 27 170 320 400
Rondweg 30a / 32 1695 1285 1480
Rondweg 34 620 240 600
Rondweg ong. / Rondweg 38 525 300 325 ***
Rondweg 42 760 230 600
Rondweg 46 160 160 200
Rondweg 46a 175 70 200
Rondweg 48 405 245 405
Rondweg 50 320 180 320
Rondweg 52 2025 290 600

* Het uitgangspunt is een maximale oppervlakte van 600 m² en minimaal 200 m² per woning. Wanneer in de huidige situatie al meer dan 15 % van de kavel is bebouwd of meer dan 600 m² bebouwing aanwezig is, dan mag nog maximaal 15 % worden bijgebouwd.

** Getal wijkt af van uitgangspunt vanwege toepassing Rood voor Rood.

*** Getal wijkt af van uitgangspunt vanwege toepassing Rood voor Rood, aangegeven oppervlakte is inclusief nieuwe woning met bijgebouwen in het kader van Rood voor Rood.

  • Rondweg 17a is in de huidige situatie reeds een bedrijf.
  • Rondweg 19 is een woning met een schuur, Wonen + VAB.
  • Rondweg 30 krijgt direct een bedrijfsbestemming.
  • Rondweg 36 krijgt een bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf.
  • Rondweg 44 krijgt een bestemming Recreatie- Verblijfsrecreatie

Aan de zuidzijde, aansluitend op de bebouwing langs de A-1 zijn bedrijfskavels met de bestemming bedrijventerrein opgenomen omdat deze meer passen bij de schaal van de A-1 dan bij de schaal van de Rondweg.

Naast de bedrijfskavels langs de A-1 die direct de bestemming Bedrijventerrein BT zullen krijgen, wordt het voor enkele kavels aan de Vonderweg en aan de Mettenkampseweg via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt de bestemming te wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. De plannen voor deze kavels zijn nog niet concreet.

Er wordt pas meegewerkt aan de wijzigingsbevoegdheid als een evenredige afweging heeft plaats gevonden. Daarbij worden de volgende belangen betrokken:

  1. a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. d. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

4.4 Rood Voor Rood

Tussen Rondweg 36A en 40 komt een nieuwe woning via de regeling “Rood voor Rood met gesloten beurs”. De woning komt te staan op het perceel kadastraal bekend gemeente Wierden, sectie L, nummer 788. In ruil voor de bouw van de woning worden voormalige agrarische opstallen gesloopt aan de Rondweg 19 en de bouwlocatie aan de Rondweg ongenummerd. Ook wordt een schuur gesloopt aan een landbouwweggetje achter Rondweg 19. In totaal wordt er circa 900 m² aan schuren gesloopt. Het zomerhuisje aan de Rondweg 38 blijft behouden. Ook blijft een schuur aan de Rondweg 19 staan. Deze heeft al een nieuwe invulling gekregen (opslag) via het VAB-beleid.

Beide locaties hebben een historische relatie met elkaar. De boerderij die op de Rondweg ongenummerd (de beoogde bouwlocatie) stond is in 1974 afgebrand en teruggebouwd aan de overzijde van de weg (Rondweg 19).

Een nieuwe woning aan de Rondweg ongenummerd past binnen de structuur van de Rondweg. De woning wordt aansluitend aan het perceel Rondweg 40 gebouwd. Het nieuwe woonhuis komt op een gelijke afstand tot de weg als het naastgelegen woonhuis. Ook is de nokrichting gelijk. Het nieuwe bijgebouw koppelt de nieuwe woning aan het bestaande bebouwingscluster aan de noordkant. Aan de zuidzijde van de nieuwe woning blijft een open ruimte. Op dit gedeelte komt een boomgaard met hoogstamfruitbomen. Hier onderdoor blijft het zicht behouden op de achterliggende ruimte. Aan de zuidzijde van het perceel wordt een singel aangeplant. Hier komt ook een afwateringssloot bij natuurvriendelijke oever.

Door sloop van bedrijfsgebouwen wijzigt ook het uiterlijk van het perceel Rondweg 19.

Voor de herinrichting van beide percelen is een landschappelijke onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing, is met inrichtingsschets, opgenomen in Bijlage 6 Roodvoor Rood Onderbouwing en inrichtingsschets van deze toelichting. Uitvoering van het landschapsplan wordt via een overeenkomst met initiatiefnemer vastgelegd.

De bouw van de woning is vanuit milieuhygiënisch oogpunt goed mogelijk. Door de gekozen inrichting wordt voldoende afstand gehouden tot het agrarisch bedrijf, dat aan de Rondweg 36 is gevestigd. Het bodemonderzoek dat bij de bouwaanvraag dient te worden uitgevoerd heeft inmiddels plaatsgevonden (zie Bijlage 9 Rood voor RoodVerkennend Bodemonderzoek. heeft inworden uitgevoerd (bij bouwaanvraag). Het plan heeft geen significante negatieve effecten op de archeologische, landschappelijke en waterhuishoudkundige situatie ter plekke.

Tenslotte is een akoestisch onderzoek en een ecologisch onderzoek (bureaustudie) uitgevoerd.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maximale geluidbelasting 55 dB (inclusief aftrek 5 dB artikel 110 Wgh) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden. Er moet daarom een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Bovendien moet de rechter zijgevel op de bovenverdieping als zogenaamde 'dove gevel' worden uitgevoerd.

Vanwege de seizoensomstandigheden zijn de mogelijkheden voor een veldonderzoek in het kader van de Flora- en faunawet beperkt. Daarom is in eerste instantie een bureaustudie uitgevoerd. Om de exacte effecten te toetsen aan de Flora- en faunawet zal nog aanvullend (veld)onderzoek worden uitgevoerd. Verwacht wordt dat met het uitvoeren van mitigerende en compenserende maatregelen negatieve effecten op eventueel aanwezige soorten (bijv. vleermuizen of vogels) kunnen worden voorkomen. Het aanvragen van een ontheffing is dan niet noodzakelijk.

Deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 7 Rood voor Rood Akoestisch onderzoeken Bijlage 8 Rood voor Rood Ecologisch onderzoek.

4.5 Parkeren

Extra parkeerplaatsen die nodig zijn ten gevolge van de nieuwbouw vindt plaats uit het zicht achter de woning op eigen terrein. De parkeernorm is afhankelijk van het bedrijf. Vaak ligt deze norm tussen 1 parkeerplaats per 50 m2 en 1 parkeerplaats per 100m2.

4.6 Beeldkwaliteit

4.6.1 Bebouwing

Enkele oude boerderijen zijn beeldbepalend voor de Rondweg en zijn als cultuurhistorische elementen het behouden waard. Langs de Rondweg staan in de huidige situatie hiernaast ook minder aansprekende en minder fraaie schuren en boerderijen. Samen, fraai en minder fraai, zorgen zij voor het specifieke karakter aan de Rondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0008.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0009.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0010.jpg"

Bestaande bebouwing aan de Rondweg

Om het specifieke karakter in stand te houden/te versterken worden eisen gesteld aan de situering van de bebouwing op de kavel. Achter de bebouwing op de eerste rij, meestal de woning, is op de kavel verdichting door middel van bebouwing mogelijk.

Deze nieuwe bebouwing mag niet te hoog zijn en niet te groot. Qua uitstraling dient de nieuwe bebouwing te zijn opgezet in een agrarisch gerelateerde beeldtaal.

Van minimaal de voorzijde, de façade van de nieuwbouw, aan de zijde van de Rondweg wordt verwacht dat het hoofdmateriaal bestaat uit baksteen, eventueel in combinatie met hout. Het uitgangspunt is dat het zicht op de bebouwing achter de façade beperkt wordt door de aanleg van de houtsingel. Deze houtsingel is achter de woning minimaal 4 meter breed en aan de voorzijde minimaal 2 meter breed.

De beeldtaal aan de Baanakkers en de A-1 sluit uiteraard aan op meer forsere bebouwing van het bestaande bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0011.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0012.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0013.jpg"

Bebouwing langs de A-1 en aan de Baanakkers

In het beeldkwaliteitsplan zijn richtlijnen opgenomen ten aanzien van de nieuwe bebouwing.

4.6.2 Water

In het gebied ten oosten van de Rondweg zijn er weinig mogelijkheden voor extra afvoer van hemelwater. Zoals in de huidige situatie blijven de perceelseigenaren mede verantwoordelijk voor de afvoer van hemelwater door de berging op eigen terrein.

In het westelijke deel liggen de grondwaterstanden hoger en zijn de gronden dus natter. De mogelijkheden om de watersituatie te verbeteren zijn aan westzijde ruimtelijk gezien minder ingrijpend.

De waterberging kan direct worden gerelateerd aan de hoeveelheid uitbreiding aan achterzijde of in dwarsrichting gecombineerd met de groensingel.

Aan achterzijde van de kavels aan westzijde is hiertoe een onbebouwde zone opgenomen. Zo wordt tevens voorkomen dat de nieuwe bebouwing ruimtelijk gezien te dicht bij de ontsluiting en de bebouwing van het bedrijventerrein Enter-Rijssen komt.

De waterberging op eigen terrein dwars op de Rondweg kan worden gecombineerd met de groensingels.

Tussen nieuwe weg ten zuiden van het perceel Rondweg 30 en de A-1 komt nieuw water in het verlengde van de vijver tussen de Baanakkers en de A-1. Hiermee wordt mede bergingscapaciteit gecreëerd voor de bedrijvenlocaties.

4.6.3 Groen

Aan noord- en aan zuidzijde van het plangebied liggen open en openbare groene ruimten. Bij de driehoekige open ruimte aan de noordzijde zal de aanliggende bebouwing in het groen komen te staan.

Langs de toekomstige verbindingsweg tussen het bedrijventerrein Enter-Rijssen en de Baanakkers aan zuidzijde van het plangebied is ruimte voor groen en voor eventueel extra bergingscapaciteit in de vorm van wadi/ bergingsvijvers.

Hiertussen ligt het patroon van afwisselend open en gesloten gebied. waardoor het kleinschalige karakter van de Rondweg behouden blijft.

Het groene karakter en de charme van de bestaande Rondweg wordt in hoofdzaak bepaald door privé-groen. In het profiel van de Rondweg is geen ruimte voor structureel groen op openbaar terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0014.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0015.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0189.BP2010000023-0003_0016.jpg"

Groen aan de Rondweg, tunnel onder de A-1

Het groene karakter van de Rondweg zal worden versterkt door de aanleg van groensingels aan de zij- en achterkant van de kavels op het moment dat deze kavels extra zullen worden bebouwd via de wijzigingsbevoegdheid. Het ligt voor de hand om hiervoor streekeigen soorten zoals elzen en populieren toe te passen.

In het beeldkwaliteitsplan zullen bovenstaande onderwerpen met betrekking tot de beeldkwaliteit nader worden omschreven.

4.7 Verwachting Bij Particulier Initiatief

De Gemeente Wierden heeft zo veel mogelijk onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan. Een aantal zaken echter is pas goed te regelen als sprake is van een particulier initiatief.

Afwegingskader

Bij een particulier initiatief wordt voor de wijzigingsbevoegdheid naast een bouwplan en de hieraan verbonden zaken per perceel het volgende verwacht:

  • bodemonderzoek: ( In algemene zin is dit onderzoek praktisch onuitvoerbaar);
  • flora en faunaonderzoek: (Gegevens van dit onderzoek verouderen snel);
  • inrichtingsplan: (Inclusief verharding, groen (-singels), water, parkeeroplossing).

Bij het inrichtingsplan dient minimaal worden voldaan aan de eisen die in het beeldkwaliteitsplan zijn gesteld.

Ook dient met betrekking tot water voor de westelijke percelen aan de Rondweg worden voldaan aan de eis dat bij uitbreiding van het verharde oppervlak 20 mm afstromend water geborgen moet worden op eigen terrein, en voor de oostelijke percelen aan de Rondweg dient te worden voldaan aan de eis dat bij uitbreiding van het verhardeoppervlak 20 mm afstromend water geborgen en geïnfiltreerd moet worden op eigen terrein.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig is - de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is gestreefd het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en alleen datgene te regelen, wat noodzakelijk is.

5.1 Opzet Van De Regels

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In Hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. De omschrijving van de op de kaart aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is opgenomen in hoofdstuk 2. Per bestemming worden de eventuele gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Nadere Toelichting Op De Regels

Hierna worden - voor zover nodig - de regels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.

Agrarisch

Dit artikel regelt de bestemming van de gronden, waarbinnen de agrarische belangen in het algemeen prevaleren boven de andere belangen. Ingevolge de in artikel 1 opgenomen definitie van "agrarisch bedrijf" kunnen de tot “Agrarisch” bestemde gronden niet gebruikt worden voor doeleinden van commerciële bosbouw. Commerciële bosbouw kan immers niet beschouwd worden als een agrarische activiteit in het normale spraakgebruik en kan tot wezenlijke verandering leiden van de structuur van het landschap. De bestemmingen laten wel ruimte voor extensief dagrecreatief medegebruik (wandelen, fietsen, picknickplaatsen en dergelijke). Ditzelfde geldt voor een natuurlijk beheer van de gronden. Natuurbeheer op deze gronden is mogelijk in combinatie met de agrarische doeleinden.

Binnen deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde (afrastering en dergelijke) tot een hoogte van 2 meter worden opgericht. Er mogen geen kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van mest worden opgericht, tenzij deze in een directe ruimtelijke relatie met het agrarisch bouwperceel worden opgericht. De kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van mest dienen binnen een afstand van 50 meter tot de bestemming “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” gerealiseerd te worden. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van sleufsilo's, kuilvoerplaten en voorzieningen ten behoeve van mest op gronden gelegen aan de openbare weg.

Tevens kan worden opgemerkt dat binnen de gebiedsbestemmingen ook tuinen zijn toegestaan, grenzend aan de bouwvlakken waar gewoond kan worden.

Bij deze bestemming is voor een aantal zaken een omgevingsgunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. De regels hebben betrekking op het kunnen aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het (extensieve) dagrecreatieve medegebruik van het landelijk gebied en de bescherming van de houtopstanden binnen agrarische doeleinden.

Voor twee locaties die aansluiten op de Baanakkers zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' en het toestaan van andere bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in de bijlage bij de regels Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De wijzigingsbevoegdheid is toegepast omdat de plannen voor deze kavels nog niet concreet zijn.

Agrarisch – Agrarisch bedrijf

Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aanwezige agrarische bedrijf op het adres Rondweg 36/36a. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en voornamelijk voor de agrarische bedrijfsbebouwing. Het bosbouwbedrijf en de gebruiksgerichte paardenhouderij (recreatieve paardensport/manege) worden niet onder het normale agrarische bedrijf begrepen. Een productiegerichte paardenhouderij (fokken en trainen van op het eigen terrein gefokte paarden) wordt echter wel aangemerkt als agrarisch bedrijf.

Binnen de tot “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” bestemde gronden mogen de agrarische bedrijfsgebouwen van één bedrijf worden opgericht. Per bedrijf (bouwperceel) mag één bedrijfswoning worden gerealiseerd, tenzij ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meerdere bedrijfswoningen aanwezig waren in welk geval dit aantal bedrijfswoningen gehandhaafd kan worden.

De inhoudsmaat van de bedrijfswoning is afgestemd op de provinciale maatvoering in het vigerende plan, namelijk maximaal 750 m3.

De gebouwen mogen uitsluitend binnen de bestemmingsvlakken worden gebouwd met dien verstande dat de bebouwingsgrenzen dienen te worden gerespecteerd. De hoogte van de bouwwerken, die niet als gebouw aangemerkt kunnen worden - waarbij gedacht kan worden aan erfafscheidingen, silo's en hooibergen - mag in zijn algemeenheid 5 meter bedragen. Er zijn echter afwijkende maten opgenomen, bijvoorbeeld voor voedersilo's, mestsilo's en kuilvoerplaten. Verder is een beperking aangebracht ten aanzien van erf- en perceelscheidingen (2 meter).

Qua bebouwingsmogelijkheden zijn er geen beperkingen opgenomen. Gelet op de aangescherpte regelgeving en de primaire toets dat bebouwing noodzakelijk dient te zijn voor het reële agrarische bedrijf kan een inperking door bijvoorbeeld een bebouwingspercentage op te nemen achterwege blijven.

Onder het “kopje” bedrijfswoningen is de volgende zinsnede opgenomen: "Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels". Dat betekent dat het voorgaande onder het kopje “gebouwen” ook van toepassing is voor bedrijfswoningen.

  • Afwijkingsmogelijkheden
    Ook van de overige hiervoor genoemde regels kunnen burgemeester en wethouders afwijken. Ten aanzien van de opgenomen mogelijkheid voor dubbele bewoning kan worden opgemerkt dat nadrukkelijk gesproken is over "huisvesting van twee huishoudens" (het realiseren van twee wooneenheden binnen één hoofdgebouw) teneinde te voorkomen dat (op termijn) twee zelfstandige (vrijstaande) woningen kunnen worden gerealiseerd.
    Tevens is een mogelijkheid tot afwijken opgenomen voor een afwijkende dakvorm. Deze is onder andere bedoeld voor de realisering van serrestallen.
    Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid wordt niet alleen het belang van de aanvrager afgewogen, maar ook de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden.
  • Wijzigingsmogelijkheden
    Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” wijzigen in de bestemming “Wonen” ten behoeve van het gebruik en de verbouw van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken boerderijen voor burgerwoondoeleinden. Deze bestemming heeft in de regels tevens een mogelijkheid tot wijzigen van de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf ' naar de bestemming 'Bedrijf', in die zin dat bedrijvigheid kan worden toegestaan in de categorie I en II volgens een bijgesloten lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen. In feite wordt wonen in combinatie met bedrijven uit deze categorieën mogelijk gemaakt net als bij de bestemmingen “ Recreatie – Verblijfsrecreatie” en “Wonen”.

Bedrijf

Aan het grondverzetbedrijf op het adres Rondweg 17a is de bestemming “Bedrijf” gegeven. Voor de inhoud van deze bestemming is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan voor de kom van Wierden.

Om een gedeelte vrij te houden van bebouwing, is een aanduiding opgenomen op het achterste gedeelte van het perceel. Gebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwblok. Per bouwblok is één bedrijfswoning toegestaan. De gebruikelijke regels voor bouw en gebruik zijn opgenomen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor huisvesting van twee gezinnen, bedrijfsactiviteiten van gelijke aard en omvang, detailhandel en mantelzorg.

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het wijzigen naar de bestemming “Wonen” en het toestaan van andere bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen.

Bedrijventerrein

Aan een gedeelte van het plangebied is de bestemming “Bedrijventerrein” gegeven. Het gebied sluit aan bij het ten oosten gelegen bedrijventerrein.

In eerste instantie geldt deze bestemming alleen voor het oostelijk gelegen deel van het voormalig agrarisch bedrijf Rondweg 30. Via een wijzigingsbevoegdheid is het ook mogelijk (aan Vonderweg en Mettenkampsweg) deze bestemming te realiseren. De wijzigingsbevoegdheid is toegepast omdat de plannen voor deze kavels nog niet concreet zijn.

Binnen de bestemming wordt uitgegaan van bedrijven tot en met categorie 3.1. Gebouwen dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat maximaal 70% mag worden bebouwd. Voor het overige zijn de gebruikelijke regels opgenomen.

Afwijkingsmogelijkheden zijn gegeven voor het bebouwingspercentage en de bouwhoogte. Om te voorkomen dat de gebouwen worden gebruikt anders dan waarvoor zij bestemd zijn, zijn enkele specifieke gebruiksregels opgenomen. Zo is bewoning van bedrijfsruimten niet toegestaan, evenals het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel.

Afwijkingsmogelijkheden voor het gebruik is onder andere opgenomen voor het toestaan van bedrijven van een hogere categorie, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met het toegelaten bedrijf. Ook kan in het voorkomende geval een omgevingsvergunning worden verleend voor detailhandel.

Er is een algemeen afwegingskader gegeven voor het afwijken middels een omgevingsvergunning. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  1. a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  3. c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  4. d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Een wijzigingsbevoegdheid is geformuleerd voor Bevi-inrichtingen en consumentenvuurwerk onder voorwaarden.

Groen

De bestemmingsomschrijving dient ter bescherming van bestaande groenvoorzieningen. Ook het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water is binnen deze bestemming mogelijk. Binnen de bestemming is verder een wijzigingsbevoegdheid naar “Verkeer” opgenomen, deze dient om een ontsluitingsweg mogelijk te maken tussen de weg Elsgraven en de Vonderweg.

Recreatie – Verblijfsrecreatie

De gronden op de kaart aangewezen voor “Recreatie – Verblijfsrecreatie” zijn bestemd voor het bieden van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben. Het gebruik van kampeermiddelen en recreatiewoningen is bestemd voor recreatieve bewoning. Het gebruik van een kampeermiddel of een recreatiewoning voor permanente bewoning of als tweede bedrijfswoning is nadrukkelijk niet toegestaan.

Er is conform de feitelijke situatie een bedrijfswoning toegestaan, met een inhoud van niet meer dan 750 m3. Wanneer er op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan een grotere woning aanwezig is dan is de bestaande inhoud de maximale inhoud van de bedrijfswoning.

Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het vergroten van de bestaande oppervlakte aan bebouwing, mits dit aan de hand van een bedrijfsplan is aangetoond en de bebouwing landschappelijk wordt ingepast. Voor wat betreft het gebruik wordt in de regels uitgegaan van een afwijkingsmogelijkheid voor inwoning (het huisvesten van twee huishoudens) en voor realisering van een paardenbak.

Deze bestemming heeft in de regels een mogelijkheid tot wijzigen van de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' naar de bestemming 'Bedrijf', in die zin dat bedrijvigheid kan worden toegestaan volgens een bijgesloten lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen.

In feite wordt wonen in combinatie met bedrijven in de categorie A en B mogelijk gemaakt net als bij de bestemmingen “ Agrarisch – Agrarisch bedrijf” en “Wonen”.

Verkeer

Deze verkeersbestemming betreft de gronden die van belang zijn voor (de aan te leggen) wegen en paden, parkeervoorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen.

Wonen

Bij de opzet van de regels is de bestemming “Wonen” van het bestemmingsplan Buitengebied als basis genomen. Hierbij wordt zoveel als mogelijk gestreefd naar uniforme regels. Uiteraard blijft maatwerk geboden.

De bestaande burgerwoningen zijn bestemd tot “Wonen”. Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van maximale inhoud, namelijk 750 m3 . Er is bepaald dat als de bestaande inhoud groter is deze rechtens als uitgangspunt mag worden genomen. Dit betekent, dat een kleinere woning mag worden vergroot tot maximaal 750 m3. Grotere woningen echter zijn gefixeerd naar de inhoudsmaat die zij op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpplan bezitten. Het tijdstip van de terinzagelegging is gekozen, omdat vanaf dat moment omgevingsvergunningen voor het bouwen (afgezien van een eventueel voorbereidingsbesluit) kunnen worden aangehouden. Een dergelijke regeling heeft voor woningen groter dan 750 m3 het voordeel dat sprake is van een positieve bestemming voor de gehele woning in plaats van een regeling via het overgangsrecht.

Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is in de regels en op de plankaart het één en ander geregeld. In beginsel is per bestemmingsvlak 1 woning toegestaan tenzij anders op de kaart is aangegeven met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden". Als deze aanduiding wordt gebruikt zijn meerdere woningen binnen één bestemmingsvlak toegestaan, echter niet meer dan is aangegeven op de kaart.

Bij een aantal woningen wordt momenteel een nevenactiviteit uitgeoefend. Door middel van de aanduiding “bedrijf aan huis” wordt dit aangegeven op de plankaart.

Bij recht mag 100 m2 aan bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande indien al meer dan 100 m2 aan bijgebouwen aanwezig is, deze gehandhaafd mag blijven. Tevens mogen de bestaande bijgebouwen tot 250 m2 één op één vervangen worden. Hierbij geldt dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen de 250 m2 niet mag overschrijden. Hier kunnen ook landschapsontsierende schuurtjes in het buitengebied, die buiten de bouwvlakken liggen, worden betrokken. Het gaat erom dat per saldo sprake moet zijn van verbetering van de landschappelijke kwaliteit.

Voor de woonhuizen gelden in beginsel de in de regels aangeduide goothoogte en de aangegeven dakhelling. Bij de woonhuizen mogen zowel aanbouwen, uitbouwen als bijgebouwen gebouwd worden en dat mag zowel binnen als buiten de bouwvlakken worden gerealiseerd.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis en onder specifieke gebruiksregels is aangegeven welk gebruik in overeenstemming met het bestemmingsplan wordt geacht. Uitgangspunt is dat de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft (gemeentelijke beleidsnotitie "beroep en bedrijf aan huis gemeente Wierden").

Deze bestemming heeft in de regels een mogelijkheid tot wijzigen van de bestemming 'Wonen' naar de bestemming 'Bedrijf', in die zin dat bedrijvigheid van de categorie 1 en 2 worden toegestaan volgens een bijgesloten lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen.

In feite wordt wonen in combinatie met bedrijven in deze categorieën mogelijk gemaakt net als bij de bestemmingen “ Agrarisch – Agrarisch bedrijf” en “Recreatie – Verblijfsrecreatie”.

Rood voor Rood

Een Rood voor Rood regeling via een wijzigingsbevoegdheid is in dit bestemmingsplan niet opgenomen in de regels. Omdat er sprake is van een bijzonder gebied en geen standaard buitengebied en omdat er maar weinig percelen zijn die hiervoor in aanmerking komen. Indien toch een Rood voor Rood verzoek wordt ingediend is het gewenst om via een apart plan maatwerk te maken, in overeenstemming met de visie 'Rondweg Enter Ruimtelijke Visie' en het beeldkwaliteitsplan.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximum bebouwingspercentage was betrokken wederom, nu ten behoeve van de berekening van het maximum bebouwingspercentage van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. In ieder geval is aangegeven wat op grond van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening gezien moet worden als strijdig gebruik. Ook is aangegeven wat gezien kan worden als toegestaan gebruik van de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen teneinde het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit onder het voorbehoud, dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast.

Overige regels

Teneinde discussies te voorkomen is expliciet aangegeven dat daar waar naar een wettelijke regeling wordt verwezen, dit de regeling betreft zoals die luidt op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Overgangsrecht

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan ten tijde van de tervisielegging, dan wel waarvoor een vergunning voor het bouwen voor dat tijdstip is aangevraagd en die verleend diende te worden, is onder het overgangsrecht geplaatst. Een geringe uitbreiding van de inhoud wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat, is volledige herbouw toegestaan. "Illegaal" tot stand gekomen bebouwing valt in beginsel niet onder het overgangsrecht.

Het legale gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip dat het van kracht wordt, mag worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie.

Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan.

Artikel 6.12 Wro stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen (6.12.2 Wro).

Dit is mogelijk indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In dit bestemmingsplan worden geen directe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de gemeente voor exploitatiekosten zullen stellen die op derden te verhalen zouden zijn door middel van een exploitatieplan. Er wordt voor dit plan dan ook geen exploitatieplan vastgesteld.

In dit bestemmingsplan is wel een aantal mogelijkheden opgenomen om met toepassing van artikel 3.6 Wro het bestemmingsplan te wijzigen. In het geval de eigenaar van de betreffende eigendommen medewerking wenst, zal bij iedere aanvraag tot wijziging worden beoordeeld in hoeverre er een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. In het geval dat noodzakelijk blijkt te zijn wordt er naar gestreefd om in onderhandeling met de aanvrager te komen tot een exploitatieovereenkomst. Onderwerpen die in de overeenkomst geregeld worden zijn onder andere het kostenverhaal en de wijze en het tijdstip waarop noodzakelijk en voorgeschreven werken worden gerealiseerd. De werken waarop gedoeld wordt betreffen onder andere de realisatie van landschappelijke elementen en werken in verband met de waterhuishouding en waterberging.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Voorbereiding / Inspraak

In de voorbereiding is een stedenbouwkundige visie opgesteld waarbij door middel van keukentafelgesprekken en informatieavonden met bewoners is gecommuniceerd. Na de informatieavond heeft dit zijn vervolg gekregen in individuele gesprekken met bewoners over specifieke situaties.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal (bestuurlijk) betrokkenen (inclusief het Waterschap Regge en Dinkel).

De provincie Overijssel heeft aangegeven dat zij kan instemmen met dit plan. Ook het waterschap Regge en Dinkel heeft positief gereageerd op dit plan. De gemeente Wierden heeft overleg gehad met RijksWaterstaat in verband met de ligging van het plangebied in de nabijheid van de A-1. Hiernaast geen reacties.

juli 2011.

Bijlagen

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Verkeer, Geluid, Luchtkwaliteit

Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 4 Milieuaspecten Geluid Vanwege Bedrijven

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Rondweg 30 Te Enter

Bijlage 6 Rood Voor Rood Onderbouwing En Inrichtingsschets

Bijlage 7 Rood Voor Rood Akoestisch Onderzoek

Bijlage 8 Rood Voor Rood Ecologisch Onderzoek

Bijlage 9 Rood Voor Rood Verkennend Bodemonderzoek