Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5
Bestemmingsplan - Wierden
Vastgesteld op 14-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5 van de gemeente Wierden;
1.2 de verbeelding
de verbeelding van bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5, bestaande uit de kaart met nr. NL.IMRO.0189.BP2011000018-VA01;
1.3 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.BP2011000018-VA01met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 afhankelijke woonruimte
een recreatiewoning, gastenverblijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;
1.7 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsconcentratie
het centraliseren van bebouwing;
1.10 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming, indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.22 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.25 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een (sta-)caravan;
1.26 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;
1.27 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.28 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.29 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.30 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.31 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.32 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met niet meer dan twee wanden;
1.33 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.34 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.37 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.38 weg
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen;
1.39 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.40 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.41 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten;
- b. het hobbymatig houden van vee;
- c. kwekerijen;
- d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde;
- e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de
terinzagelegging van het plan; - f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- h. het behoud van bestaand bos en aanwezige beplantingsstroken;
- i. De landschappelijke inrichting van de gronden conform het inrichtingsplan zoals bijgevoegd in .
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de voor "Agrarisch met waarden - Landschap"aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat schuren en stallen die met een omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden gehandhaafd naar de omvang die zij op dat moment hadden.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. landschappelijke inpassing;
- c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 3.2.1 onder c ten behoeve van het realiseren van kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag;
- b. ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
- 1. deze grenst aan de bestemming "Wonen"
- 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
- 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:
- a. ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
- 1. deze grenst aan de bestemming deze grenst aan de bestemming "Wonen";
- 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
- 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen'aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met dien verstande dat:
- a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
- b. bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw;
met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de milieusituatie;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.2.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3 wordt gebouwd;
- b. 4.2.3 onder e ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
- c. 4.2.4 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
- 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.1 juncto artikel 1.40 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
- b. ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
- 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
- 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
- c. 4.5.1 ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van mantelzorg;
- 2. er niet meer dan 100 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
- 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
- 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- 6. de afwijking en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- a. bij de bestemming "Wonen" de aanduiding 'bedrijf aan huis' toekennen, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
- 2. de activiteiten plaatsvinden binnen de binnen de bestaande bebouwing;
- 3. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
- 4. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
- 5. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
- 6. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
- 7. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
- 8. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk wordt versterkt'
- 9. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
- a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bedoelde leidingen worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bebouwingsgrenzen
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming een afstand van 15 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan in acht te worden genomen.
7.2 Afwijken bebouwingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de weg, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar tegen bestaat.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m worden geplaatst;
- f. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Nadere eis
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBuitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het perceel Enterveenweg 3-5 te Enter is besloten een bestemmingsplanherziening te volgen. Aanleiding is de aankoop van het agrarische bedrijf door de gemeente vanwege de realisatie van een retentiegebied ten behoeve van de ontwikkeling van bedrijventerrein De Elsmoat. Daarnaast is het perceel Rondweg 28 aangekocht in verband met de aanleg van de verbindingsweg tussen bedrijventerrein De Vonder en het nieuw aan te leggen bedrijventerrein De Elsmoat.
Belangrijkste voorwaarde voor de betrokken bewoners van het perceel Rondweg 28 om tot de verkoop over te gaan, is de mogelijkheid om in het gebied te blijven wonen. Dit is mogelijk aan de Enterveenweg.
Het voormalige agrarische bedrijf op dit perceel is door de gemeente aangekocht. Op het perceel zijn de huidige situatie twee dienstwoningen aanwezig. Om de aankoop financieel te kunnen dekken is destijds besloten het bestaande 'dubbele' woonhuis te verkopen als één woning en daarnaast de mogelijkheid te bieden tot de nieuwbouw van een vervangende (burger)woning op een andere plek binnen het (voormalige) agrarische bouwperceel.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zijn de onderhandelingen gevoerd. Burgemeester en wethouders hebben vervolgens aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan dit initiatief/ verzoek.
Het perceel Enterveenweg 3-5 heeft in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2009” de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gekregen. Het agrarisch bedrijf op deze locatie wordt beëindigd. Het voorgenomen initiatief is niet mogelijk binnen deze bestemming. Voordat medewerking verleend kan worden aan het initiatief, dient de geldende bestemming gewijzigd te worden. Hiervoor is deze herziening opgesteld.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0189.BP2011000018-VA01) en een renvooi;
- regels.
Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch harde deel van het bestemmingsplan.
1.3 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Enterveenweg 3-5, ten westen van de kern Enter (gemeente Wierden). Op afbeelding 1.1 is de situering van het plangebied nabij de kern Enter weergegeven. Afbeelding 1.2 geeft de situering van het plangebied aan de Enterveenweg 3-5 weer.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in het buitengebied van de gemeente Wierden (bron: provincie Overijssel)
Afbeelding 1.2 Globale afbakening plangebied aan de Enterveenweg 3-5 (bron: provincie Overijssel)
1.4 Planproces En Communicatie
Het planproces wordt op de volgende manieren vormgegeven:
- Landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl): het ontwerp bestemmingsplan zal tezijnertijd op de landelijke website gepubliceerd worden.
- Overlegpartners: Tijdens het opstellen van het bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan conform artikel 3.1.1. Bro in vooroverleg gebracht bij alle relevante overheidsinstanties.
- Terinzagelegging: Een ontwerp bestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Eventuele zienswijzen zullen verwerkt worden in Hoofdstuk 8 van deze plantoelichting.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan “Buitengebied 2009, herziening Enterveenweg 3-5” is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2: een beschrijving van de huidige en (wanneer relevant) gewenste situatie. De ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke structuur en de aanwezige functies worden hier besproken;
- Hoofdstuk 3: een korte schets van het/de beleidskader(s) voor zover van toepassing;
- Hoofdstuk 4: Randvoorwaarden en onderzoek ten behoeve van de planuitvoering. Hier spelen milieuaspecten en waarden een rol;
- Hoofdstuk 5. De planbeschrijving. Hier staat de planologische afweging;
- Hoofdstuk 6. De toelichting op de regels. De gebruikte bestemmingen en aanduidingen worden hier toegelicht.
- Hoofdstuk 7. Uitvoering en handhaving. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de grondexploitatie;
- Hoofdstuk 8. Hier staan de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie En Gewenste Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de ruimtelijk structuur als op de gewenste situatie in het plangebied.
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van het buitengebied van de gemeente Wierden, nabij de gemeentegrens met de gemeente Rijssen-Holten.
In 1900 bestond het gebied tussen Enter en Rijssen uit laaggelegen veengebieden en hoger gelegen heidegronden. Van landbouwkundig gebruik van de veengronden was in die tijd nog geen sprake. Pas na de veenontginningen rond 1930, is er op de locatie waar het agrarische bedrijf aan de Enterveenweg is gevestigd, sprake van agrarische exploitatie.
Ten tijde van de veenontginningen, rond 1930, is het gebied omgezet in landbouwgrond. Inmiddels staat het gebied bekend als 'jonge broekontginningen'. Ten westen van het plangebied is het heidegebied van de Rijsserberg in dezelfde periode omgezet naar bos. De hoogtelijn op het kaartbeeld geeft het verschil aan tussen het natte laag gelegen gebied (het Enterveen) in het oosten en het iets hoger gelegen gebied ten westen ervan.
Afbeelding 2.1 Situatie plangebied en omgeving in 1954
Op het kaartbeeld in afbeelding 2.1 is te zien dat in 1954 het gehele Enterveen is ontgonnen en agrarisch in gebruik is. Opvallend zijn de vele kavelsloten in het voormalige veengebied.
Op de luchtfoto in onderstaande afbeelding 2.2 staat de situatie anno 2010. Het landschap is aanzienlijk veranderd. Bebouwing en infrastructuur zijn aangelegd en de N347 doorsnijdt het gebied. De karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen zijn echter nog aanwezig. Het jonge broekontginningsgebied wordt gekenmerkt door openheid met hier en daar een boerderij en een rechthoekig verkavelingspatroon met rechte wegen en kavels, die overwegend als gras- en maïsland in gebruik zijn. Op de overgang tussen het jonge broekontginningslandschap en het hoger gelegen heideontginningslandschap (bos) is de meeste bebouwing opgericht.
Afbeelding 2.2 Het plangebied in het buitengebied van de gemeente Wierden (bron: provincie Overijssel)
Het erf ligt in een (jong) broekontginningslandschap ten westen van de kern Enter. Ten noorden van het erf stroomt het kanaal de Elsgraven in noordelijke richting naar de Regge. Het lage en natte gebied wordt aan de westzijde begrensd door een stuwwalopduiking (onder andere het Rijssense Veld).
Het erf ligt in de bocht van de Enterveenweg, in de nabijheid van de A1 en de rijksweg S15/N347. Aan de oostzijde van de S15 is een industrie/bedrijventerrein gepland. Ten noorden van het perceel Enterveenweg 3-5 (aan de westzijde van de S15/N347) wordt extra wateropvang en waterberging gerealiseerd. De druk op het buitengebied is hier erg groot. In de omgeving van het erf ligt verspreide bebouwing, veelal niet (meer) agrarisch.
Afbeelding 2.3 Globale afbakening plangebied (bron: provincie Overijssel)
2.2 Gewenste Situatie
Het perceel Enterveenweg 3-5 dat in momenteel nog in eigendom is van de gemeente, zal overgaan in particuliere handen. Het agrarisch bouwperceel krijgt een woonbestemming voor twee woningen. Het perceel wordt gesplitst in twee kavels. Eén ter plaatste van de bestaande dienstwoningen (wordt één woonbestemming) en één ter plaatse van onder andere de kuilvoerplaten.
De nieuwe eigenaar, die vanwege de aanleg van een nieuwe verbindingsweg elders moet wijken, wil een nieuwe burgerwoning binnen het voormalig bouwperceel van het agrarisch bedrijf realiseren. Ten behoeve van het uitoefenen van een beroep aan huis, zal de nieuwe woning een ruimere bijgebouwenregeling kennen (maximaal 200 m² in plaats van 100 m² bijgebouwen) in vergelijking met de 'standaard'-bijgebouwenregeling die voor wonen in het buitengebied geldt. De nieuwe eigenaar heeft op de bestaande situatie (de wijkerslocatie) ook een ruimte voor het uitoefenen van een beroep aan huis.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de plankaart en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte, 2006
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De nationale belangen omvatten globaal genomen:
- Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
- De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
- De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
- Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.
De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationaal ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.
In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatieparagraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van structuurvisie. De uitgangspunten uit de Realisatieparagraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
Indien het concrete initiatief, het wijzigen van een agrarisch bouwblok naar een woonbestemming voor twee woningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Waterbeheerplan 2010- 2015
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Wierden
3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Wierden (2008) geeft aan, dat er meer aandacht moet worden besteed aan de identiteit van het lage buffergebied tussen Enter en Rijssen. Naast het ontwikkelen van het retentiegebied is het gewenst om de Elsgraven te versterken als groenblauw drager van het gebied (populierengroepen, natte laagten). In de planvorming voor het Bedrijventerrein Enter-Rijssen is dit verder uitgewerkt. In afbeelding 3.5 is een uitsnede opgenomen van een kaart behorende bij het LOP waarop het in te richten retentiegebied is weergegeven.
Afbeelding 3.5 Uitsnede LOP Wierden (bron: gemeente Wierden)
Gezien het feit dat sprake is van ontwikkelingen binnen een bestaand voormalig agrarisch bouwperceel, wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkelingen binnen plangebied geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het retentiegebied.
3.4.3 Welstandsnota 2010 Wierden
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Hinder
Momenteel hebben de gronden in het plangebied een agrarische bedrijfsbestemming, maar er is geen sprake meer van agrarische bedrijfactiviteiten. De vigerende bestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming en agrarische gebiedsbestemming. Op grond van het vigerende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of agrarische bedrijven aanwezig zijn. Het initiatief heeft dan ook geen consequenties vanuit milieuwet- en regelgeving voor wat betreft de in acht te nemen afstanden ten opzichte van (agrarische) bedrijven.
4.2.2 Bodem
4.2.3 Geluid - Wegverkeerslawaai
4.2.4 Externe veiligheid
4.2.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang ervan, aan te merken als een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling.
4.3 Waarden
4.3.1 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Door Eelerwoude BV uit Goor is een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.
4.3.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in afbeelding 4.3.
Afbeelding 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Wierden)
In gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor gebieden groter dan 5 hectare. Het plangebied kent een aanzienlijk kleinere oppervlakte waardoor het uitvoering van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
4.3.3 Water
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat het door de gemeente voorgestane ruimtelijk beleid centraal. De uitgangspunten voor dit beleid worden in de volgende paragraaf beschreven.
5.2 Uitgangspunten
5.2.1 Beleidsuitgangspunten
Het initiatief om aan de Enterveenweg 3-5 het agrarisch bouwblok met twee aanwezige dienstwoningen te herbestemmen tot twee bouwblokken voor woondoeleinden (ten behoeve van twee burgerwoningen) is getoetst aan het rijks-, het provinciaal-, het regionaal- en het gemeentelijk beleid (zie Hoofdstuk 3). Gebleken is dat de beoogde ontwikkeling goed past binnen de in Hoofdstuk 3 behandelde beleidskaders.
Bovendien wordt door de verplaatsing van de bouwmogelijkheden van de Rondweg 28 in Enter naar een extra bouwlocatie binnen het bestaande perceel aan de Enterveenweg de weg vrijgemaakt voor de aanleg van de nieuwe verbindingsweg tussen Bedrijventerrein De Vonder en het nieuw aan te leggen bedrijventerrein De Elsmoat.
5.2.2 Randvoorwaarden en onderzoeken
Uit Hoofdstuk 4 en de daarin behandelde onderzoeken is gebleken dat het plan voldoet aan de gestelde randvoorwaarden ten aanzien van milieu en overige waarden.
5.3 Inrichting
5.3.1 Bestaande situatie
Het erf bestaat uit een vrij moderne woning en meerdere bedrijfsgebouwen: twee grote ligboxenstallen, een kapschuur en een paar kleinere schuren.
Afbeelding 5.1 Bestaande situatie in het plangebied (bron: Bing maps)
5.3.2 Nieuwe situatie
Landschap
De sloop van stallen zal bijdragen aan 'ontstening' van dit gebied. Het karakter van het gebied ten westen van de N347 zal door het verdwijnen van de langgerekte stallen wijzigen; de agrarische hoofdfunctie maakt plaats voor een combinatie van wonen, natuur en landbouw (graslanden) in een redelijk kleinschalig landbouwgebied. Een ontwikkeling als wordt voorgesteld is hier dan ook goed mogelijk, mits er voldoende afstand is tussen het bestaande en het nieuwe erf.
De kwaliteit van de bestaande bosjes kan worden verbeterd door ze weer actief als (elzen)hakhout te beheren, of ze om te vormen naar broekbos met hoofdhoutsoort els en een ondergroei van struiken en kruiden.
Afbeelding 5.2 Situatie in het plangebied na herontwikkeling (bron: Het Oversticht)
Erf
De sloop van de opstallen zal bijdragen aan een verkleining van het erf. In de omgeving komen heel veel erven van kleine omvang voor (boerderij met een bijgebouw), dus het erf zal daarop beter aansluiten. Het huidige erf zal verkleind worden tot de woning en het achtergelegen bijgebouw. Daarnaast wordt het huidige erf duidelijk afgebakend (zie afbeelding 5.2).
Voor de toegang naar het nieuwe erf kan gebruik gemaakt worden van een bestaande toegang naar de kuilvoerplaten. Aan de zuidzijde van beide erven zal een logische overgang moeten zijn naar het weiland, bijvoorbeeld in de vorm van een wei voor grote huisdieren, omzoomd door een simpel draadhek met houten palen. Op beide erven is ruimte voor erf en tuin direct aangrenzend aan de gebouwen, gras/wei en uitbreiding van de bestaande bosjes. De bestaande bedrijfsoprit wordt versmald en begeleid door een bomenrij (wilg of populier), die verlengd wordt langs de nieuwe kavel en de sloot.
Gebouwen
De gebouwen op het nieuwe erf krijgen een moderne streekeigen uitstraling, geïnspireerd op de overige bebouwing in het gebied. Voor de woning betekent dit een eenvoudige hoofdvorm, zadeldak met of zonder wolfseind en rode dakpannen eventueel in combinatie met riet; het bijgebouw heeft een eenvoudiger uitstraling. De woning staat dichter bij de weg dan het bijgebouw. Beide gebouwen staan met de nokrichting loodrecht op de weg (evenwijdig aan de bosrand aan de noordzijde).
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen ( Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten ( Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel ( Artikel 6)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
- Algemene bouwregels ( Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven.
- Algemene gebruiksregels ( Artikel 8)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven.
- Algemene procedureregels (Artikel 10).
In dit artikel zijn de proceduregels voor een besluit tot het stellen van een nadere eis opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch met waarden - Landschap
De gronden rondom de twee bestemmingsvlakken voor 'Wonen', welke voorheen binnen de agrarische bedrijfsbestemming waren gelegen, zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Landschap.
Dit deel van het plangebied is 'terugbestemd' naar een gebiedsbestemming, waarbij aansluiting is gezocht bij de bestaande agrarische gebiedsbestemming. Binnen deze bestemming kunnen extra beperkingen aan het agrarische gebruik worden opgelegd. Bescherming van deze waarden wordt via een aantal gebruiksverboden en een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden, gewaarborgd.
Wonen
De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor woonhuizen met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.
Voor wat betreft de bijgebouwen wordt aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Via een aanduiding op de verbeelding is op één van de bestemmingsvlakken voor 'Wonen' maximaal 200 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
Leiding-Gas
Ten noorden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding. De belemmeringenstrook van 4 meter ligt deels binnen het plangebied. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is slechts het bouwen ten dienste van de bestemming toegestaan. Overige (bouw)activiteiten zijn niet, of slechts onder voorwaarden, via een omgevingsvergunning toegestaan.
Hoofdstuk 7 Uitvoering En Handhaving
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Wierden. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels om uitvoering van de landschappelijke inpassing overeenkomstig het advies van de Ervenconsulent van Het Oversticht van 21 oktober 2010 te garanderen.
7.2 Handhaving
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
- 2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
- 3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
7.3 Retrospectieve Toets
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in twee geheel nieuwe bestemmingen. De geldende agrarische bedrijfsbestemming wordt deels gewijzigd in een woonbestemming en een deels agrarische gebiedsbestemming. Het voormalige agrarisch bouwperceel wordt gesplitst. Bestemmingsvlakken voor woonbestemmingen zijn in de regel kleiner dan bestemmingsvlakken voor agrarische bedrijven. Een deel van de geldende bestemming zal dan ook 'terugbestemd' worden naar een gebiedsbestemming ('Agrarisch met waarden - Landschap').
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Inspraak
Gezien de relatief geringe planologische betekenis van dit bestemmingsplan, word afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
8.2 Vooroverleg
Het bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1. Bro in vooroverleg gebracht bij alle relevante overheidsinstanties.
Op 26 april 2011 is het plan besproken tijdens het periodiek ambtelijk overleg met de provincie. De provincie kan instemmen met het plan.
Op 28 september 2011 heeft de VROM-inspectie haar reactie gegeven. Deze luidt dat het bestemmingsplan voor de betrokken rijksdiensten geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB).
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 20 oktober 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze terinzagetermijn is één zienswijze ingediend. De zienswijze is ingediend door de Gasunie.
De Gasunie stelt dat de aardgastransportleiding N-527-52 binnen het plangebied is gelegen en verzoekt de betreffende leiding inclusief belemmeringenstrook van vier meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding op de verbeelding op te nemen. Daarnaast verzoekt de Gasunie de regels van het bestemmingsplan uit te breiden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Reactie gemeente: de digitale leidingenkaart van de Gasunie is onder de digitale verbeelding gelegd. Geconcludeerd kan worden dat de leiding zelf buiten het plangebied is gelegen. De belemmeringenstrook is echter wel deels in het plangebied gelegen. Het bestemmingsplan is op dit onderdeel aangepast, zowel de verbeelding als de regels.
Bijlage 1 Advies Ervenconsulent Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Advies Ervenconsulent landschappelijke inpassing
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quickscan flora en fauna