Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15
Bestemmingsplan - Gemeente Wierden
Vastgesteld op 08-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15 van de gemeente Wierden;
1.2 verbeelding
de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15 van de gemeente Wierden, bestaande uit de kaarten met het nummer NL.IMRO.0189.BP201400002-VA01
1.3 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.BP201400002-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afhankelijke woonruimte
een recreatiewoning, gastenverblijf of bijbehorend bouwwerk, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf, een (boom)kwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een vis- of wormenkwekerij;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, enkel slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 cateringbedrijf
een bedrijf dat tot doel heeft het bedrijfsmatig in opdracht van derden verstrekken van gerechten en dranken voor consumptie elders.
1.21 dak
iedere bovenbeeindiging van een gebouw;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
1.23 erf
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw
een gebouw dat binnen een bouwperceel door constructie of afmeting als het of één van de belangrijkste valt aan te merken;
1.26 horeca(bedrijf)
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;
1.27 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;
1.28 kleinschalig kampeerterrein
een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet meer dan 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.29 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.30 maaiveld
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.31 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.32 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.33 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.34 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.35 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.36 overkapping
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met maximaal één wand;
1.37 peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.38 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.39 recreatiewoning
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.40 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 trekkershut
een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;
1.42 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.43 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.44 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.45 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.46 woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.47 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
1.48 zichtlijn
een zichtrelatie tussen de plekken en de openheid van het landschap en vice versa.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarische bedrijf niet zijnde opslag van veevoer en agrarische producten;
- b. het hobbymatig houden van vee;
- c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
De op de verbeelding voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de milieusituatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
- b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- d. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
4.2 Bouwregels
Op de tot 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maximaal 14 recreatiewoningen;
- b. centrale voorzieningen, waaronder sanitaire voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen';
- c. een cateringbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- d. de bestaande bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
- e. landschappelijke inpassing;
met daarbijbehorende gebouwen, andere werken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de tot Recreatie - Verblijfsrecreatie bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
- b. het bebouwingsbeeld;
- c. de landschappelijke inpassing;
- d. de milieusituatie;
- e. de verkeersveiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 5.4.1 ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- 1. er sprake is van mantelzorg;
- 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijbehorende bouwwerken, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
- 3. er geen sprake. is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
- 4. het bijbehorend bouwwerk, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning;
- 5. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
- a. de vergunning en derhalve het gebruik van het bijbehorend bouwwerk, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
- c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca.
7.2 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend dan wel een melding is gedaan
- b. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
- 1. hoogspanningsleidingen;
- 2. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en lengte van 10 km of meer.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
8.2 Vrijwaringszone - zichtlijn
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Nadere eis
Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15 van de gemeente Wierden.
maand jaar.
Vastgesteld door de raad van de gemeente Wierden in de vergadering van ...
, voorzitter
, griffier
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Het perceel is in het genoemde bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' (beperkt bouwblok) met een nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. De agrarische activiteiten op het perceel zijn gestopt.
De eigenaar heeft het college van burgemeester en wethouders verzocht het agrarisch perceel gedeeltelijk te transformeren tot een terrein met verblijfsrecreatie en cateringsactiviteiten.
Het college van burgemeester en wethouders hebben bij brief van 2 juli 2013 (nummer UIT2013-25004GG/Slui) aangegeven medewerking te verlenen aan het verzoek, wanneer het erf landschappelijk zorgvuldig wordt ingepast. De catering- en recreatieactiviteiten zijn niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.
1.2 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15' bestaat naast de onderhavige toelichting uit de volgende stukken:
- Verbeelding (NL.IMRO.0189.BP201400002-VA01)
- Planregels
- Onderzoeken
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
1.3 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ten noordenwesten van de kern Wierden aan de 1e Meijerinkshoekweg 15 in Wierden. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Wierden sectie M, nummers 1179 en 1180.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de kern Wierden (Bron: Google Maps)
Afbeelding 1.2 Plangebied 1e Meijerinkshoekweg 15 in Wierden (Bron: Google Maps)
1.4 Planproces En Communicatie
De verblijfsrecreatie en cateringsactiviteiten zijn niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Om dit mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15 in Wierden' is opgesteld en wordt gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan bij de gemeenteraad indienen.
De ingediende zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan worden in hoofdstuk 8 samengevat en beantwoord.
1.5 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' dat op 12 januari 2010 door de gemeenteraad van Wierden is vastgesteld. In het bestemmingsplan is het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 bestemd als 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' met een functieaanduiding 'intensieve veehouderij'.
Afbeelding 1.3 Fragment verbeelding bestemmingplan 'Buitengebied 2009'
De gewenste verblijfsrecreatie en cateringsactiviteiten zijn niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien.
1.6 Opzet Van De Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening 1e Meijerinkshoekweg 15 in Wierden' is na het inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2: in dit hoofdstuk worden de huidige en gewenste situatie beschreven, waarbij wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke en functionele situatie en de gewenste situatie;
- Hoofdstuk 3: er wordt een korte schets gegeven van de beleidskaders voorzover deze van toepassing zijn op het plangebied;
- Hoofdstuk 4: de randvoorwaarden en de haalbaarheid van het plan op grond van milieuaspecten worden in dit hoofdstuk beschreven;
- Hoofdstuk 5: in dit hoofdstuk wordt het plan beschreven;
- Hoofdstuk 6: de in het bestemmingsplan gebruikte bestemmingen en aanduidingen worden hier nader toegelicht;
- Hoofdstuk 7: in dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de economische haalbaarheid van het plan;
- Hoofdstuk 8: de ingediende reacties in het kader van het overleg met instanties en de ingediende zienswijzen worden in dit hoofdstuk samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 ligt aan de westelijke rand van de Loonderesch. Hier was eind 19e eeuw al enige agrarische bebouwing aanwezig. Tot de jaren 30 van de vorige eeuw strekten zich ten westen hiervan heidevelden uit, die vanaf die tijd werden ontgonnen.
Het plangebied is gelegen in een gebied waar het agrarische gebruik voorop staat. Tot voor enige jaren was op het perceel een varkenshouderij gevestigd.
Het gebied aan de overzijde van de 1e Meijerinkshoekweg betreft agrarisch gebied met landschappelijke waarden, waar het agrarische gebruik mede wordt afgestemd op de aanwezige landschapswaarden.
2.2 Ruimtelijke Structuur
Het erf bestaat uit een oude boerderij evenwijdig aan de 1e Meijerinkshoekweg, drie langgerekte voormalige varkensstallen loodrecht hierop en een aantal andere bijgebouwen, zoals een kapschuur en een kleinere stal. Vlak langs de weg staat een voormalig bakhuisje (zie ook afbeelding 1.2 Plangebied 1e Meijerinkshoekweg 15 in Wierden). De erfopbouw is zodanig dat de bijgebouwen rondom het woonhuis zijn geplaatst.
Afbeelding 2.1 Bedrijfswoning evenwijdig aan de 1e Meijerinkshoekweg en het voormalige bakhuisje (Bron: Google Maps)
Het erf wordt aan alle zijden, behalve de zuidkant, omgeven door opgaande beplanting, plaatselijk zeer dicht. De noordelijke kavelgrens is beplant met een flinke singel, aan de straatzijde is er ook diverse beplanting aangebracht als erfafscheiding. Op het erf zijn geen bijzondere bomen aanwezig (in soort of maat). Ten westen van de gebouwen is door minimaal onderhoud spontaan een bosgebiedje ontstaan
Afbeelding 2.2 Opgaande beplanting 1e Meijerinkshoekweg (Bron: Google Maps)
2.3 Aanwezige Functies
Het perceel 1e Meijerinkshoekweg heeft oorspronkelijk een agrarische functie. Tot voor enige jaren was op het perceel een varkenshouderij gevestigd. De volgende functies zijn nog op het perceel aanwezig:
A - Woonhuis 1930
B - Bakhuis 1930
C - Schuur
D - Schuur
E - Opslag
F - Schuur 1977
G - Grote schuur 1973
H - Huidig cateringbedrijf
I - Tuin
J - Weide
K - Braakliggend terrein
L - Kleine singel
Afbeelding 2.3 Bestaande functies op het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 (Bron: Google Maps)
Het perceel ligt in een mixlandschap, waar verschillende functies naast elkaar kunnen voorkomen (bron: Omgevingsvisie Overijssel). Het ligt ten noordwesten van de bebouwde kom van Wierden. De bebouwde kom ligt op fietsafstand. De omgeving is recreatief aantrekkelijk als wandel- en fietsgebied. Het recreatiegebied Het Lageveld ligt in de directe omgeving.
2.4 Gewenste Situatie
De huidige indeling van met name de opstallen is leidend geweest bij de inrichting. Het overige terrein wordt ingericht op een natuurlijke wijze waarbij zichtlijnen van en naar het omliggende landschap zoveel mogelijk gewaarborgd blijven.
De bebouwing vormt een ensemble met de uitstraling van een traditionele boerderijcomplex.
Voor een gedetailleerde beschrijving van de gewenste situatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2Inrichting.
Afbeelding 2.4 Erfinrichtingsvoorstel 1e Meijerinkshoekweg 15
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
De beoogde ontwikkelingen op het perceel 1e Meijerinkshoekweg gaan niet ten koste van waardevolle en beschermde natuurgebieden en de ontwikkelingsmogelijkheden daarvan. Het voorgenomen initiatief voldoet aan de uitgangspunten van het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
Op 3 juli 2013 heeft Provinciale Staten een actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze actualisatie is uitgevoerd naar aanleiding van het hoofdlijnenakkoord Kracht van Overijssel. Er zijn aanpassingen uitgevoerd voor de onderwerpen EHS en zone Ondernemen met Natuur en Water, de nieuwvestiging van bedrijven in Landbouwontwikkelingsgebieden, onze rol in de kansrijke zoekgebieden voor windenergie, de wegencategorisering en het beleid rondom kantoren en lokaal gewortelde bedrijvigheid.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
Op 3 juli 2013 heeft Provinciale Staten een actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld en is in de Omgevingsverordening een bepaling opgenomen rond de ruimtelijke reservering voor de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente en Omgeving en zijn aanpassingen gedaan op basis van de aanpassingen in de Omgevingsvisie en de evaluatie van de Omgevingsverordening uit 2011.
Artikel 2.12.2 van de omgevingsverordening gaat in op verblijfsrecreatie. In artikel 2.12.2 lid 2 is aangegeven dat het bepaalde in lid 1 niet van toepassing is op recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de kwaliteitsimpuls Groene omgeving, voor zover deze recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuur gerichte, bedrijfsmatige exploitatie.
In dit geval is sprake van recreatiewoningen die worden gerealiseerd in het kader van de kwaliteitsimpuls Groene omgeving. In dit geval vrijkomende agrarische bedrijvigheid. Tevens is sprake van op de verhuur gerichte, bedrijfsmatige exploitatie, waarbij via een bedrijf zodanig beheer wordt gevoerd dat in de recreatieve verblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied
Door Regio Twente is in 2006 de nota 'Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied' opgesteld. Hoofddoel van de nota is het ontwikkelen van een regionale beleidsaanbeveling voor verblijfsrecreatie om het toeristisch product in Twente te versterken. De nota "Verblijfsrecreatie in het Landelijk Gebied" is gebaseerd op de volgende doelstellingen:
- Verhoging van het aantal toeristische overnachtingen, met speciale aandacht voor stimulering van het aantal toeristische overnachtingen in het voor- en naseizoen (seizoensverbreding).
- Evenementen vormen een instrument om deze seizoensverbreding in te vullen.
- Productdifferentiatie en productkwaliteit als uitgangspunt voor het toeristisch product in Twente.
- Verblijfsrecreatie als nieuwe economische drager in het landelijk gebied.
- Streven naar zoveel mogelijk uniforme regelgeving en handhaafbaarheid.
- Deregulering waar dit mogelijk is.
- Zonering als instrument om verblijfsrecreatie in te passen in het landschap.
- Behoud c.q. versterken van het Twentse landschap en specifiek het winterlandschap.
Per verblijfsrecreatieve voorziening worden in de nota beleidsvoorstellen gedaan per verblijfsrecreatieve sector. De Regio schrijft dat het voor de hand ligt dat gemeenten na intrekking van de WOR (Wet op de Openluchtrecreatie) het kampeerbeleid ruimtelijk vormgeven via het bestemmingsplan en bijbehorende bestemmingsplanregels. Voorwaarde is wel dat het bestemmingsplan een werkbaar detailniveau kent. Enerzijds zal zij voldoende duidelijkheid en zekerheid moeten verschaffen, maar anderzijds moet voldoende flexibiliteit worden ingebouwd.
Het verzoek op het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 past binnen de uitgangspunten van de nota 'Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied'.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie
In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening staat dat elke gemeente een structuurvisie moet maken. In zo'n visie staat wat de gemeente op lange termijn met de ruimte in haar gemeente wil doen (op het gebied van wonen, ondernemen, infrastructuur (wegen, verkeer e.d.) en recreëren). De structuurvisie van de gemeente Wierden is een integrale toekomstvisie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente: vanaf nu tot 2030. Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.
3.4.2 Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied
De gemeenteraad heeft op 20 januari 2009 de nota 'Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied' vastgesteld. Deze nota geeft een helder beeld van de visie van de gemeente Wierden voor wat betreft de verblijfsrecreatie. In de nota worden duidelijke kaders en criteria gesteld voor diverse vormen van verblijfsrecreatie.
Om de positie op het gebied van verblijfsrecreatie te versterken zet de gemeente Wierden in op een voortdurende kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het verblijfsrecreatieve product en wil men een divers en kwalitatief hoogwaardig pakket aan voorzieningen kunnen blijven aanbieden. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
- Verhoging van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
- Uitbreiding verblijfsrecreatieve mogelijkheden, waarbij kwaliteit en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
- Ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen;
- Streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen;
- Waarborgen landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven;
- Voorkomen permanente bewoning in recreatieverblijven;
- Bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen.
Voor een kleinschalig kampeerterrein (minicamping) gelden de volgende voorwaarden:
- Er geldt een maximum van 25 kampeerplaatsen;
- Kamperen op kleinschalige kampeerterreinen is mogelijk in de periode van 1 april tot 1 november. voor een de periode van 1 november tot 1 april geldt dat alle kampeermiddelen (inclusief alle toebehoren) moeten worden verwijderd uit het landschap;
- Het kampeerterrein moet landschappelijk worden ingepast. Het kampeerterrein is voorzien van een zodanig (gebiedseigen)beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
- 'Vrije-veld'-situaties worden uitgesloten. Het kleinschalig kamperen vindt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen plaats;
- Het kampeerterrein moet voldoen aan redelijke eisen van welstand in verband met de omgeving;
- Tussen de kampeermiddelen moet een vrije ruimte van tenminste 3 meter zijn. Deze ruimte mag niet dienen voor het plaatsen van auto's;
- Toilet- en wasvoorzieningen moeten in bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
- Het kleinschalig kamperen doet geen afbreuk aan de landschappelijke en natuurwaarden;
- Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. Parkeerplaatsen moeten landschappelijk worden ingepast. Het parkeren vindt in aansluiting op bebouwing plaats;
- Op het kampeerterrein mogen geen stacaravans staan.
Voor vakantie-appartementen geldt daarnaast dat deze binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd moeten worden. De oppervlakte van één appartement mag niet groter zijn dan 100 m2. Daarnaast is een goede beeldkwaliteit van de bebouwing belangrijk.
Detailhandel en zelfstandige horeca zijn niet toegestaan.
Het verzoek op het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 past binnen de uitgangspunten van de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied.
3.4.3 Beleid vrijkomende agrarische bebouwing gemeente Wierden
Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) is een regeling om agrarische bedrijfsbebouwing opnieuw te gebruiken voor nieuwe (niet-agrarische) functies.
Het hoofddoel van hergebruik van VAB is van sociaal-economische aard. Door de regeling wordt ruimte geboden aan nieuwe activiteiten voor het landelijk gebied. Daarnaast wordt de omgevingskwaliteit (uitstraling) verbeterd.
Het uitgangspunt van het VAB-beleid is hergebruik binnen bestaande gebouwen. In sommige situaties is het denkbaar dat de ruimtelijke kwaliteit beter gediend wordt met het direct slopen en herbouwen overeenkomstig kwalitatieve criteria. Hierbij geldt onder meer dat de nieuwbouw tegemoet komt aan de beeldkwaliteit van het erf als geheel, alsmede dat er een reductie van steen plaatsvindt: alle niet voor hergebruik bestemde schuren moeten worden gesloopt.
In het VAB-beleid zijn toetsingscriteria opgenomen waar aan moet worden voldaan. Hieronder zijn de van belang zijnde toetsingscriteria opgenomen voor nieuwe activiteiten in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen:
- De activiteiten moeten binnen de gebouwen plaatsvinden;
- Er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- De nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen ongewenste verstedelijking of aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden veroorzaken. Dit moet eventueel gepaard gaan met sloop van een deel van de bestaande bebouwing;
- De nieuwe activiteit mag bestaande agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmeren in de bedrijfsvoering;
- Het milieu mag niet extra belast worden ten opzichte van de milieubelasting van het agrarisch bedrijf;
- De bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- Parkeerplaatsen worden ingepast in het groen c.q. de omgeving;
- Er mag geen sprake zijn van een industriële uitstraling.
Aangezien de oppervlakte aan bebouwing niet toeneemt op het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 en de ontwikkeling plaatsvindt binnen het VAB-beleid is de gemeentelijke richtlijn kwaliteitsimpuls groene omgeving niet van toepassing. De herontwikkeling van het perceel verbetert de ruimtelijke kwaliteit.
3.4.4 Landschapsontwikkelingsplan Wierden
De visie op het landschap in de gemeente Wierden is beschreven in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP), dat op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
- het behouden en versterken van de landschappelijke (kern)kwaliteiten van het gebied;
- het behouden en versterken van de diversiteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen;
- een ontwikkelingsgerichte benadering.
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.
Het plangebied ligt in het deelgebied 'de openvelden (Huurnerveld, Wierdensche veld, Westerveld)'. In dit gebied worden als kansen gezien:
Het verzoek voor het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 past binnen de uitgangspunten van het Landschapsontwikkelingsplan.
3.4.5 Welstandsnota
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
Het welstandsbeleid van de gemeente Wierden is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Door het opstellen van een welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. Het welstandsbeleid in de gemeente Wierden kent algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria.
Ik oktober 2010 heeft de gemeenteraad de herziene welstandsnota vastgesteld.
Het plangebied is gelegen in deelgebied 1 Heuvels. In de welstandsnota worden de gebiedskenmerken van het deelgebied.
In de algemene welstandscriteria is aangegeven dat gebouwen in het landelijk gebied de karakteristieke uitstraling van gebouwen in dit deel van Twente dienen te hebben. De bebouwing dient zich te houden aan de beschreven gebiedskenmerken.
Daarnaast worden eisen gesteld aan de volgende criteria:
Stedenbouwkundige en landschappelijke situering
- 1. de huidige landschappelijke situering dient gehandhaafd te blijven; nieuwe
bebouwing alleen langs de es situeren, niet erop. - 2. De gebouwen staan geclusterd of in onderlinge samenhang op het erf.
- 3. Oorspronkelijke erfindeling handhaven of verbeteren.
Massa en vorm
- 1. Bij renovatie en verbouw van boerderijen moet de originele vorm uitgangspunt zijn.
- 2. De oorspronkelijke streekeigen architectonische kenmerken dienen als inspiratiebron.
- 3. De hoofdvorm van de woning moet bestaan uit een rechthoekige plattegrond of een samenstel van twee rechthoeken zoals een T-vorm, een lage goothoogte en een forse, hoogoplopende kap.
- 4. Onderscheid tussen woongedeelte en oorspronkelijk bedrijfsgedeelte moet herkenbaar blijven.
- 5. Nieuwbouw voegt zich naar bestaande bebouwing op het erf.
- 6. Bijgebouwen moeten ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.
- 7. De agrarische bijgebouwen zijn eenvoudig vormgegeven.
Gevels
- 1. Gevelopeningen van de voorgevel moeten verticaal zijn.
- 2. Er moet eenheid zijn in de architectuur van alle gevels
Materiaal-, kleurgebruik en detaillering
- 1. Natuurlijke en streekeigen materialen en kleuren gebruiken.
- 2. Kunststof, spiegelende en glimmende oppervlakken niet toegestaan.
- 3. Voor de gevels wordt baksteen in donkere aardkleuren (bruin, roodbruin, rood) of hout toegepast.
- 4. In lichte kleur geschilderde gevels en stucwerk worden toegestaan indien deze ook in de omgeving voorkomen.
- 5. Bij nieuwbouw is het kleurgebruik in de omgeving uitgangspunt.
- 6. Daken gedekt met rode of donkere pannen, riet of een combinatie hiervan.
- 7. Zink als bedekking voor dakkapellen alleen toegestaan als het past bij het karakter en de overige materialen van het pand.
- 8. De kleuren van dakbedekking en gevels moeten op elkaar afgestemd zijn.
- 9. Het gebruik van donkere damwandprofielen of golfplaten is alleen bij agrarische schuren toegestaan.
- 10. Grote vlakken mogen geen sterke kleurcontrasten vertonen.
- 11. Bij verbouw moet de oorspronkelijke detaillering behouden of hersteld worden.
Reclame
- 1. De reclame dient terughoudend te zijn.
- 2. De reclame moet een functionele relatie met het betreffende erf hebben en
moet passen bij het erf. Er mag geen verwijzing zijn naar andere erven. - 3. De vormgeving, materiaaltoepassing, kleurstelling, typografie, afmeting en
bevestiging moet passen bij de karakteristiek van de omgeving. - 4. De reclame mag niet groter zijn dan 3 m2.
- 5. Lichtreclame is niet acceptabel, aangelichte reclame wel.
- 6. Toepassen van maximaal 2 vlaggenmasten per erf.
- 7. Woningen niet aanlichten of verlichten.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en erkers
- 1. Maat, schaal en stijl aansluiten bij de bestaande bouw of woning.
Dakkapellen
- 1. Twee dakkapellen per dakvlak is mogelijk, doch alleen naast elkaar.
- 2. In principe plat afdekken, tenzij een andere vorm de architectuur versterkt.
- 3. Dakkapellen aan de straatzijde mogen maximaal 1/3 van de breedte van het
dakvlak beslaan. Afwijken hiervan is mogelijk als het de architectuur versterkt. - 4. De dakkapel dient aan alle zijden ruim omgeven te zijn door dakpannen (dus
niet grenzend aan nok, goot of zijden). - 5. Bij een boerderij is alleen plaatsing op het woongedeelte toegestaan.
Erfafscheidingen
- 1. Schuttingen in open gebieden zijn niet toegestaan, wel natuurlijke
afscheidingen, eventueel in combinatie met open hekwerken in gedekte
kleuren.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Hinder
4.2.2 Bodem
Voor het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15 te Wierden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Voor het volledige verkennend bodemonderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 bij de toelichting.
Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat zich op de locatie een voormalige bovengrondse dieseltankinstallatie bevond. Deze locatie wordt als verdachte deellocatie beschouwd. Het overige deel van de locatie kan als onverdacht worden beschouwd. De onderzoeksopzet gaat uit van NEN 5740, "Bodem. Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek".
Het terrein is, met uitzondering van de voormalige bovengrondse dieseltankinstallatie, beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 18 boringen verricht, waarvan één tot 2.4 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis.
Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand en leem. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen.
Boring 1 is gestaakt op een puinlaag. Het freatische grondwater is in peilbuis 21 aangetroffen op 0.70 meter min maaiveld.
4.2.3 Geluid
4.2.4 Parkeren
Voor de parkeerbalans wordt door de gemeente Wierden aangesloten bij de parkeernormering van het CROW. Het parkeren dient plaats te vinden op eigen erf. In het noordoostelijk deel van het perceel 1e Meijerinkshoekweg 15, op voldoende afstand van omwonenden, is een grote parkeerplaats gesitueerd ten behoeve van 31 parkeerplaatsen. Tevens worden er op eigen terrein 8 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van het cateringbedrijf en 15 parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen die zijn gelegen in het zuidelijk deel van het perceel.
4.2.5 Externe veiligheid
4.2.6 Geur
4.2.7 Luchtkwaliteit
4.2.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
4.3 Waarden
4.3.1 Ecologie
Natuurbank Overijssel heeft opdracht gekregen om te onderzoeken welke natuurwaarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn en welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde planten en dieren. Tevens wordt onderzocht of de voorgenomen activiteit het duurzaam voortbestaan van beschermd natuurgebied en -leefgebied van soorten in de omgeving negatief beïnvloed.
Er is in het onderzoeksgebied gekeken naar de aanwezigheid van beschermde planten en dieren, evenals nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten, die door de uitvoering van de voorgenomen activiteiten vernield of verstoord worden. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde leefgebieden van dieren in de directe omgeving van het plangebied. Tevens is onderzocht of voorgenomen activiteit een negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden zoals Natura 2000-gebied en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 2 bij de toelichting.
4.3.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Wierden)
In gebieden met een hoge verwachting (1e Meijerinkshoekweg 15 gedeeltelijk) is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien er sprake is van bodemingrepen met een groter oppervlak dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter. Aangezien er in het plangebied sprake is van de transformatie van bestaande bedrijfsgebouwen, is hier geen sprake van. In gebieden waar geen sprake is van verstoringen is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
4.3.3 Landschap en cultuurhistorie
4.3.4 Water
4.3.5 Ladder duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties.
Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. In de ‘Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking’ (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, november 2013) vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’.
Binnen het plangebied is thans sprake van een intensieve veehouderij. Op basis van onderhavig bestemmingsplan zal de intensieve veehouderij worden gesaneerd en worden in de bestaande bedrijfsgebouwen maximaal 14 recreatiewoningen gerealiseerd. De totale oppervlakte aan bebouwing zal als gevolg van de herontwikkeling afnemen.
In de ‘Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking’ is aangegeven dat toepassing van de ladder niet nodig is bij ruimtelijke plannen die bebouwing reduceren of verplaatsen. De beoogde ontwikkeling heeft de sloop van bijna 400 m² bedrijfsgebouwen en 300 m2 kuilvoerplaten die in gebruik zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij tot gevolg. Ten behoeve van de herontwikkeling wordt 296 m² nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve activiteiten opgericht. Derhalve is toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
Het belangrijkste uitgangspunt voor de herontwikkeling is een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Als gevolg van de herontwikkeling wordt ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt door de sanering van een intensieve veehouderij (sloop verstorende bebouwing en vervallen van een ammoniakdepositie. De voorgenomen transformatie wordt landschappelijk ingepast.
Dit alles draagt bij aan een toename van de natuurwaarden binnen het plangebied en de directe omgeving. Het plan sluit dan ook aan op de ambities voortkomend uit de ladder duurzame verstedelijking.
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Uitgangspunten
5.1.1 Beleid vrijkomende agrarische bebouwing
Het hoofddoel van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) is van sociaal-economische aard. Door de regeling wordt ruimte geboden aan nieuwe activiteiten voor het landelijk gebied. Daarnaast wordt de omgevingskwaliteit (uitstraling) verbeterd.
Het uitgangspunt van het VAB-beleid is hergebruik binnen bestaande gebouwen. In sommige situaties is het denkbaar dat de ruimtelijke kwaliteit beter gediend wordt met het direct slopen en herbouwen overeenkomstig kwalitatieve criteria. Hierbij geldt onder meer dat de nieuwbouw tegemoet komt aan de beeldkwaliteit van het erf als geheel, alsmede dat er een reductie van steen plaatsvindt: alle niet voor hergebruik bestemde schuren moeten worden gesloopt.
Aangezien
In het VAB-beleid zijn toetsingscriteria opgenomen waar aan moet worden voldaan. Hieronder zijn de van belang zijnde toetsingscriteria opgenomen voor nieuwe activiteiten in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen:
- De activiteiten moeten binnen de gebouwen plaatsvinden;
- Er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
- De nieuwe functie moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en mag geen ongewenste verstedelijking of aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden veroorzaken. Dit moet eventueel gepaard gaan met sloop van een deel van de bestaande bebouwing;
- De nieuwe activiteit mag bestaande agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmeren in de bedrijfsvoering;
- Het milieu mag niet extra belast worden ten opzichte van de milieubelasting van het agrarisch bedrijf;
- De bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit, er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- Parkeerplaatsen worden ingepast in het groen c.q. de omgeving;
- Er mag geen sprake zijn van een industriële uitstraling.
5.1.2 Nota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied
In de nota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied worden duidelijke kaders en criteria gesteld voor diverse vormen van verblijfsrecreatie.
Om de positie op het gebied van verblijfsrecreatie te versterken zet de gemeente Wierden in op een voortdurende kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het verblijfsrecreatieve product en wil men een divers en kwalitatief hoogwaardig pakket aan voorzieningen kunnen blijven aanbieden. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
- Verhoging van het aantal toeristische overnachtingen door kwaliteitsverbetering;
- Uitbreiding verblijfsrecreatieve mogelijkheden, waarbij kwaliteit en diversificatie van het verblijfsrecreatief aanbod centraal staan;
- Ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatieve voorzieningen;
- Streven naar een groter aantal toeristische standplaatsen;
- Waarborgen landschappelijke kwaliteit van verblijfsrecreatieve bedrijven;
- Voorkomen permanente bewoning in recreatieverblijven;
- Bereiken van nieuwe doelgroepen, met behoud van de huidige doelgroepen.
Voor een kleinschalig kampeerterrein (minicamping) gelden de volgende voorwaarden:
- Er geldt een maximum van 25 kampeerplaatsen;
- Kamperen op kleinschalige kampeerterreinen is mogelijk in de periode van 1 april tot 1 november. voor een de periode van 1 november tot 1 april geldt dat alle kampeermiddelen (inclusief alle toebehoren) moeten worden verwijderd uit het landschap;
- Het kampeerterrein moet landschappelijk worden ingepast. Het kampeerterrein is voorzien van een zodanig (gebiedseigen)beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
- 'Vrije-veld'-situaties worden uitgesloten. Het kleinschalig kamperen vindt in ruimtelijke samenhang met de gebouwen plaats;
- Het kampeerterrein moet voldoen aan redelijke eisen van welstand in verband met de omgeving;
- Tussen de kampeermiddelen moet een vrije ruimte van tenminste 3 meter zijn. Deze ruimte mag niet dienen voor het plaatsen van auto's;
- Toilet- en wasvoorzieningen moeten in bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
- Het kleinschalig kamperen doet geen afbreuk aan de landschappelijke en natuurwaarden;
- Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. Parkeerplaatsen moeten landschappelijk worden ingepast. Het parkeren vindt in aansluiting op bebouwing plaats;
- Op het kampeerterrein mogen geen stacaravans staan.
Voor vakantie-appartementen geldt daarnaast dat deze binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd moeten worden. De oppervlakte van één appartement mag niet groter zijn dan 100 m2. Daarnaast is een goede beeldkwaliteit van de bebouwing belangrijk.
Detailhandel en zelfstandige horeca zijn niet toegestaan.
5.1.3 Gebiedskenmerken Omgevingsvisie Overijssel
5.1.4 Advies ervenconsulent Oversticht
Door de ervenconsulent van het Oversticht is een advies opgesteld naar aanleiding van het verzoek het agrarisch perceel te transformeren ten behoeve van verblijfsrecreatie en een cateringsbedrijf.
De transformatieplannen worden als positief beschouwd. Aanbevolen wordt een architect en een landschapsarchitect in te schakelen om een gewenste ruimtelijke kwaliteit te bereiken. Voor deze ontwikkeling zijn een architect en een landschapsarchitect ingeschakeld.
Het advies van de ervenconulent is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
5.2 Inrichting
5.2.1 Verblijfsrecreatie
De varkensstallen van de voormalig intensieve veehouderij worden via de regeling voor vrijkomende agrarische bebouwing opnieuw ingevuld. Dat heeft een algehele erftransformatie tot gevolg waarin diverse aspecten veranderen of een rol spelen. Het voornemen is om 10 twee tot vier persoons boerderijappartementen te realiseren (B) en 4 vier tot zes persoons boerderijappartementen te realiseren (J). Daarnaast zou er ruimte moeten komen voor een kleinschalige camping met een twintig tal plaatsen (V en W). Daartoe worden diverse landschappelijke inpassingen gerealiseerd en aanpassingen uitgevoerd.
Afbeelding 5.1 Erfinrichtingsvoorstel 1e Meijerinkshoekweg 15
5.2.2 Cateringbedrijf
Naast de recreatie wordt het reeds bestaande cateringbedrijf juridisch ingepast. Het bedrijf voorziet in de toelevering van catering en feestbenodigdheden. Daartoe is er opslag nodig in andere delen van het voormalige bedrijfsgebouwen (C/D/G). Eventuele bezoekers voor het opnemen van bestellingen kunnen parkeren op de nabij gelegen parkeerplaatsen. De footprint van de bestaande bedrijfsbebouwing blijft ongewijzigd, maar het exterieur zal de uitstraling van de gebouwen behoorlijk vernieuwen. Er wordt gebruikt gemaakt van streekeigen materialen.
5.2.3 Overige opstallen
De woning (L) blijft onveranderd in de nieuwe situatie.
Ten behoeve van de verblijfsrecreatie wordt er centrale voorzieningen gerealiseerd. Het betreft de volgende voorzieningen:
- Een sanitaire voorziening gebouwd in de bestaande schuur (I).
- Direct daarnaast zijn recreatieruimten (E) voor de oudere jongeren in te richten. Er zou een spellen bereik gemaakt kunnen worden. Jongeren kunnen bij slecht weer naar binnen om vermaakt te worden.
- Tevens wordt voorzien in een huiskamer (H) waar men bij slecht weer zich zou kunnen vermaken. Er zou een televisie neergezet kunnen worden.
- Direct daarnaast zal een recreatieruimte (E) ontwikkeld worden voor de allerkleinsten.
- Tot slot zal het bestaande bakkershuisje (K) omgevormd worden naar een receptie. Bezoekers dienen zich daar te melden alvorens het terrein op te rijden.
5.2.4 Parkeerplaats
Aan de noordoostelijke zijde van het perceel, op voldoende afstand van omwonenden, is een parkeerplaats (P) ten behoeve van 31 parkeerplaatsen gesitueerd. Er wordt niet op het eventuele kampeerterrein zelf geparkeerd. Om de auto's uit het zicht te ontnemen worden er beukenhagen (Q) aangeplant. Tevens worden er op eigen terrein 8 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van het cateringbedrijf en 15 parkeerplaatsen ten behoeve van de appertementen die zijn gelegen in het zuidelijk deel van het perceel.
5.2.5 Kleinschalig kampeerterrein
Op het noordelijk deel van het perceel blijft de agrarische functie gehandhaafd (zonder bebouwingsmogelijkheden).
Met toepassing van een binnenplanse afwijking kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor een kleinschalig kampeerterrein. Daarbij is er onderscheid gemaakt tussen kamperen in het groen (W) en het kamperen op een open veld (V). Voor het mogelijke kamperen in het groen worden inheemse soorten aangeplant onder andere bestaande uit meidoorn, hazelaar, berk, eik, els en gelderse roos. Voor het eventuele veld kamperen worden meerdere inheemse bomen of hoogstamfruitbomen aangeplant. Daarmee wordt een fruitgaard gesuggereerd die van oorsprong voorkwam bij een erven.
5.2.6 Infrastructuur
De oppervlakte direct nabij de appartementen (N) en het bedrijf (O) bestaat uit een elementverharding. De verharding moet voldoende kwaliteit hebben om te passen bij de hoogwaardige appartementen. De overige infrastructuur zal voornamelijk bestaan uit half-verharding (R/P). Half-verharding heeft landschappelijk de voorkeur boven een gesloten of elementverharding. Het kamperen dient zo landschappelijk mogelijk ervaren te worden. De opritten blijven allen gehandhaafd. Wel krijgt ieder oprit een eigen functie om bij de camping te komen, de appartementen of bij het cateringbedrijf.
5.2.7 Landschappelijke inpassing
Indien er een kleinschalig kampeerterrein wordt gerealiseerd, dient deze te worden ingepast om privacy richting de direct omwonende te creëren. In geval van een kleinschalig kampeerterrein wordt er een haag aangeplant langs de watergang aan de noordzijde van het terrein. De haag bestaat uit meidoorn en hulst. De hoogte is variabel maar zal tenminste 150 centimeter bedragen. Ten zuidwesten van het terrein wordt een speelveld gecreërd. Het speelveld is bedoelt om te vermaken en wordt ingeplant met inheems assortiment. Door de inplant hebben gasten alleen de mogelijk om het terrein aan de noordoostelijke zijde te verlaten. Een kleine laagte (Y) is bedoeld om overtollig regenwater te laten infiltreren. De restruimte van het perceel zal in worden gevuld als weiland (Z). Mogelijk kan er wat kleinvee worden gehouden. Door de inpassing wordt de overgang van het essenlandschap naar het ontginningslandschap gerespecteerd. Er wordt enerzijds een robuuste beplanting aangelegd terwijl anderzijds de openheid wordt gehouden. Met name de zichtlijnen blijven intact.
Het inrichtingsplan voldoet aan de in paragraaf 5.2 genoemde uitgangspunten.
Het rapport Landschappelijke inpassing is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
5.3 Beeldkwaliteit
In het bestemmingsplan 'locatie Elferink' is ruimte voor opwaardering bestaande gebouwen. Als algemeen uitgangspunt wordt nagestreefd dat deze gebouwen een architectonische kwaliteit mee te geven die zowel aansluit bij de kwaliteit van het erf alsmede bij de nieuwe functie van het gehele complex. De schuren zullen qua uitstraling passend moeten zijn in de omgeving. Om een goede esthetische samenhang te bereiken zijn enkele randvoorwaarden als bindende uitgangspunten opgenomen. Voor het beeldkwaliteitplan wordt verwezen naar bijlage 3 bij de toelichting.
5.3.1 Plaatsing
De schuren die om technische redenen herbouwd moeten worden zullen op dezelfde plek terug gebouwd worden. Behalve de schuren direct achter het Bakhuis, deze meters mogen elders op het erf teruggeplaatst mogen worden. Dit staat omgeschreven in het bestemmingsplan. Het Bakhuis krijgt hierdoor de aandacht die het verdiend.
5.3.2 Architectuur
De gevraagde uitwerking van de schuren valt onder de noemer 'Plattelands architectuur', waarbij de architectuur aansluit op de bebouwingskarakteristiek van het erf. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
- Duidelijke ondergeschiktheid aan de bestaande woonboerderij.
- Eenvoudige hoofdvolume met een zadeldak
- Streekeigen materiaalgebruik afgestemd op de bestaande karakteristieken
De schuren zijn eenduidig in hoofdvorm, zogenaamde schuurvorm, en hebben een zadeldak. De gevels hebben rondom een bescheiden, maar evenwichtige uitstraling. Ook dienen de gevels een gesloten karakter te hebben met baksteen of eiken hout als belangrijkste materiaal. De detaillering dient sober maar zorgvuldig vormgegeven te worden. Aan- en uitbouwen worden beperkt toegestaan mits ze geen afbreuk doen aan het hoofdvolume. Het geheel moet passen in het beeld van de 'plattelands architectuur'. Het toepassen van dakkapellen is niet toegestaan.
5.3.3 Kapvorm en nokrichting
De vorm van de kappen moet overeenkomen met de principes van de 'Plattelands Architectuur'. Een zadeldak is daarin veelal gebruikelijk. De richting van de kappen zijn reeds bepaald behalve de nieuw te bouwen lodges te noorden van het plangebied. Deze krijgt een kaprichting die haaks op de bestaande schuren zal staan. Platte afdekkingen worden in geen geval toegestaan, behoudens van kleine ondergeschikte bouwelementen op de begane grond. Eventuele toevoegingen aan / op de kap, zoals dakkapellen, worden niet toegestaan.
5.3.4 Kleur- en materiaalgebruik
De nadruk ligt op het gebruik van natuurlijke, streekeigen materialen en kleuren. De gevelstenen zijn van het type handvorm of vormbak en (licht) genuanceerd waardoor een krachtige uitstraling ontstaat. De kleur van de gevelstenen is beperkt tot de donkere aardetinten, rood of bruin. Het voegwerk moet worden uitgevoerd in een kleur die het metselwerk ondersteunt, waardoor het metselwerk als vlak gaat werken.
Voor de afdekking van de hellende daken kan gekozen worden uit 2 opties. Bij de keuze van keramische dakpannen worden de oranje-roodkleurige keramische dakpannen voorgeschreven in een matte uitvoering (dus geen hoogglans). Andere optie is het gebruik van licht golvende dakbeplating met een antraciete / zwarte kleur of een rood stalen dakbeplating in een strakke uitvoering. Beplating met een dakpanmotief is niet toegestaan.
De kozijnen en ramen worden uitgevoerd in hout of gelijkend. De kleur van de kozijnen is wit, de ramen mogen een afwijkende kleur krijgen passend in de geest van de 'Plattelands Architectuur'.
Gevelbekleding, niet steenachtig, dient van hout te worden uitgevoerd met een sterke voorkeur voor eikenhout.
5.3.5 Erfinrichting
De gemeente Wierden heeft een erfinpassing van de nieuwe situatie als voorwaarde gesteld bij het realiseren van de recreatieve herinvulling van de boerderijcomplex aan de 1e Meijerinkshoekweg 15 te Wierden.
Het erfinrichtingsrapport is als bijlage toegevoegd.
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Regels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2 Opzet Van De Regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
- Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
6.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.\
- Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
- Algemene aanduidingsregels (Artikel 9)
In dit artikel zijn regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden binnen de op de plankaart opgenomen gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.
Tevens is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' opgenomen ter bescherming van een bestaande zichtlijn.
- Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
- Algemene procedureregels (Artikel 11)
In dit artikel worden de procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld. Bij het opstellen van de regels is aansluiting gezocht met het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Wierden.
- Agrarisch (Artikel 3)
Deze bestemming heeft betrekking op de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
Binnen de tot 'Agrarisch' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht.
Burgemeester en wethouders kunnen van het bestemmingsplan afwijken en een omgevingsvergunning verlenen voor een kleinschalig kampeerterrein.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking wordt niet alleen het belang van de aanvrager afgewogen, maar ook de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden.
- Bos (Artikel 4)
In de bestemming 'Bos' is opgenomen dat deze gronden bestemd zijn voor bos en voor dichte beplantingsstroken. Een en ander ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het recreatiebedrijf. Onder dichte beplantingsstroken wordt verstaan: opgaande beplanting, struiken, bomen etcetera. De bestemmingsregeling is gericht op het handhaven c.q. het versterken van deze waarden waarbij onder andere een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalig aanlegvergunningenstelsel) is opgenomen dat erop gericht is de aanwezige waarden zoveel mogelijk te handhaven. Dit stelsel voorkomt, dat voor het uitvoeren van diverse activiteiten de waarde van het gebied onevenredig zou kunnen worden aangetast. Een omgevingsvergunning is niet vereist, indien de werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan, zoals is voorzien in de Natuurbeschermingswet, dan wel indien een vergunning ingevolge deze wet is vereist.
- Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 5)
Het terrein ten behoeve van de recreatiewoningen en de daarbij behorende voorzieningen is aangewezen als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. De recreatiewoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning'. Het gebruik van recreatiewoningen is toegestaan indien het recreatieve bewoning betreft. Het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning of als tweede bedrijfswoning is nadrukkelijk niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 300 m³.
De centrale voorzieningen behorende bij de recreatiewoningen zijn aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie-verblijfsrecreatie - centrale voorzieningen'. De centrale voorzieningen zijn uitsluitend binnen deze aanduiding toegestaan.
Het cateringbedrijf is aangeduid als 'bedrijf' en is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding.
Opslag ten behoeve van het cateringbedrijf en recreatieactiviteiten is aangeduid als 'opslag' en uitsluitend toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding.
De bestaande bedrijfswoning is aangeduid als 'bedrijfswoning' en is uitsluitend ter plaatse van de betreffende aanduiding toegestaan. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Handhaving
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als Afdeling 6.4 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal en het kunnen stellen van locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied of eisen met betrekking tot woningbouwcategorieën (particulier opdrachtgeverschap en sociale woningbouw).
De wet geeft in principe twee manieren voor gemeenten om de kosten te verhalen op grondeigenaren en locatie-eisen te stellen:
- Via een privaatrechtelijke overeenkomst met een grondeigenaar op vrijwillige basis. In deze overeenkomst kunnen beide partijen over alle mogelijke onderwerpen afspraken met elkaar maken.
- Wanneer het niet lukt om er met de grondeigenaar via een privaatrechtelijke overeenkomst uit te komen, dan moet de gemeente een exploitatieplan opstellen. In het exploitatieplan legt de gemeente het verhalen van kosten bindend op aan de grondeigenaar.
Bij de realisatie van dit bestemmingsplan is het kostenverhaal en het stellen van locatie-eisen geregeld door middel van het sluiten van een overeenkomst met de betrokken grondeigena(a)r(en). Er wordt dan ook geen exploitatieplan vastgesteld. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee gewaarborgd.
7.2 Handhaving
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde voorschriften. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De planregels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dat noodzakelijk is.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
7.3 Retrospectieve Toets
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een bestemmingswijziging waarin het bestaande agrarische bedrijf wordt bestemd als verblijfsrecreatie en bos ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de verblijfsrecreatie. Binnen de bestemming recreatie - verblijfsrecreatie zijn recreatiewoningen, een cateringbedrijf, centrale voorzieningen en een bedrijfswoning toegestaan. Een deel van de gronden blijft agrarisch. Hierop kunnen echter geen gebouwen worden gerealiseerd. Gebleken is dat deze herziening past binnen de geldende beleidskaders en geen hinder met zich meebrengt voor andere in de omgeving aanwezige functies. Daarnaast is met voorliggend bestemmingsplan aangesloten bij actuele wet- en regelgeving.
7.4 Inspraak En Vooroverleg
7.4.1 Vooroverleg
7.4.2 Inspraak
Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Op 12 november 2014 is er op voorstel van de initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd voor de omwonenden.