KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Algemene Bouwregels
Artikel 5 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 6 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Begrenzing Plangebied
1.4 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Het Initiatief
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Milieuaspecten
4.3 Waarden
Hoofdstuk 5 Het Plan
5.1 Algemeen
5.2 Planologische Afweging
5.3 Economische Uitvoerbaarheid
5.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20

Wijzigingsplan - Wierden

Vastgesteld op 13-07-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20, van de gemeente Wierden;

1.2 verbeelding

de plankaart van het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20, bestaande uit de kaart met het nummer NL.IMRO.0189.WB000001-0003;

1.3 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.WB000001-0003 met de bijbehorende regels;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.5 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 afhankelijke woonruimte

een recreatiewoning, gastenverblijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van één huishouden op het perceel;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf, een (boom)kwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een vis- of wormenkwekerij;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingsconcentratie

het centraliseren van bebouwing;

1.10 bed&breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 erf

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hobbymatig houden van vee

het niet bedrijfsmatig houden van vee;

1.22 hoofdgebouw

een gebouw dat binnen een bouwperceel door constructie of afmeting als het of één van de belangrijkste valt aan te merken;

1.23 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.24 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.25 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet meer dan 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.26 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.27 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.28 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.29 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.30 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.31 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met niet meer dan twee wanden;

1.32 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.33 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.34 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.35 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.36 trekkershut

een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;

1.37 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-en bijgebouwen op de begane grond;

1.39 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.40 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.41 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.42 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen met dien verstande dat:

  1. a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  2. b. de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw mogen worden gebruikt voor bed & breakfast;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding bedrijf aan huis een kinderdagverblijf is toegestaan met een maximale oppervlakte van 180 m2;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. het bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. de verkeersveiligheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in 3.1 en op een voormalig agrarisch bedrijf twee trekkershutten in de vorm van een hooiberg met een oppervlakte van niet meer dan 36 m2 toestaan;
  2. b. het bepaalde in 3.2.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3 wordt gebouwd;
  3. c. het bepaaldein3.2.3 onder d ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  4. d. het bepaalde in3.2.4 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. a. 3.1 juncto 1.40 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. 1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf een trekkershut is toegestaan;
    2. 2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
    3. 3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  3. c. 3.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    2. 2. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    3. 3. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze als bijlage bij de planregels is opgenomen) en de kampeerverordening;
  4. d. 3.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  5. e. 3.5.1 ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van mantelzorg;
    2. 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijgebouwen, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. 4. het bijgebouw, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. 5. het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. 6. de ontheffing en derhalve het gebruik van het bijgebouw, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming van het perceel wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers en/of -appartementen, met dien verstande dat:

  1. a. sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
  2. b. de gronden zijn gelegen binnen de op de plankaart aangegeven reconstructiewetzone verwevingsgebied;
  3. c. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
  4. d. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
  5. e. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
  6. f. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn opgenomen de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied en de kampeerverordening wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Algemene Bouwregels

4.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming een afstand van 15 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht worden genomen.

4.2 Ontheffing bebouwingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel4.1ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de naastgelegen rijbaan, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar te staat.

Artikel 5 Algemene Ontheffingsregels

5.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen gemotiveerd ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt en/of welstand ter plaatse aanvaardbaar is;
  2. b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  4. d. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m worden geplaatst;
  5. e. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  7. g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen).

Artikel 6 Algemene Procedureregels

Voor een besluit tot verlening van ontheffing of het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

7.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20.

juli 2010.

Vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden in de vergadering van 13 juli 2010.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente Wierden is het verzoek binnengekomen voor de realisatie van een kinderdagverblijf aan de Enterweg 20.

Aan de Enterweg 20 was in het verleden een agrarisch bedrijf aanwezig. Het kinderdagverblijf wordt gerealiseerd in een gedeelte van de boerderij, waar sprake was van een inwoonsituatie.

De projectlocatie aan de Enterweg 20 heeft in het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming 'Wonen' gekregen. De realisatie van een kinderdagverblijf is niet bij recht mogelijk binnen deze bestemming. Wel is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt nieuwe functies op een voormalige agrarische bedrijfslocatie mogelijk te maken. Om het kinderdagverblijf mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het wijzigingsplan "1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20" bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding;
  • Regels;

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.

1.3 Begrenzing Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Enterweg 20. De Enterweg ligt in het buitengebied van de gemeente Wierden tussen Wierden en Enter in.

1.4 Opzet Van De Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan "1e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Enterweg 20" is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2: een beschrijving van de huidige en gewenste situatie.
  • Hoofdstuk 3: het beleidskader.
  • Hoofdstuk 4: Randvoorwaarden en onderzoek ten behoeve van de planuitvoering.
  • Hoofdstuk 5. Het plan. In dit hoofdstuk staat de planologische afweging. Tevens wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 De Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

De projectlocatie aan de Enterweg ligt in het buitengebied van de gemeente Wierden tussen Enter en Wierden in. Op de locatie was in het verleden een agrarisch bedrijf aanwezig. Het agrarisch bedrijf op de locatie is echter al een poos geleden beeindigd. Wel worden er hobbymatig dieren op de locatie gehouden. De voormalige boerderij wordt gebruikt als burgerwoning, hier was tot kort geleden sprake van een inwoonsituatie.

Het perceel Enterweg 20 ligt te midden van weilanden. In de directe omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven en burgerwoningen.

2.2 Het Initiatief

Het agrarisch bedrijf aan de Enterweg 20 is al geruime tijd geleden beeindigd. Initiatiefnemers willen een gedeelte van de voormalige boerderij in gebruik nemen voor kinderopvang. Het is de bedoeling twee groepen te realiseren met elk 8 tot 10 kinderen.

Het kinderdagverblijf wordt gerealiseerd in een gedeelte van de boerderij, waar in het verleden sprake was van een inwoonsituatie. Voor de realisatie van het kinderdagverblijf vindt een interne verbouwing plaats van dit gedeelte van de boerderij. Een deel van het erf zal gebruikt worden als speelruimte. Hier worden poorten aangebracht voor de veiligheid. Ook dient het erf als aanrijroute voor de ouders met kinderen en voor het bieden van parkeergelegenheid. Voor het initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid voor water, bodem en groene ruimte omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het Rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit, en van bijzondere (ook internationaal erkende) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Een functieverandering in een voormalige boerderij is niet in strijd met de Nota Ruimte.

3.1.2 Natuurbeschermingswet 1998

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
  • De Ecologische Hoofdstructuur.

De projectlocatie ligt niet in een Natura 2000-gebied, een beschermd natuurmonument of de Ecologische Hoofdstructuur. Om deze reden wordt hier verder geen aandacht aan besteed.

3.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het provinciaal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Voor de omgevingsvisie heeft de provincie twee thema's die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels. Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:

  1. 1. realisatie groene en blauwe hoofdstructuur;
  2. 2. buitengebied- accent agrarische productie;
  3. 3. buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte.

De projectlocatie ligt binnen het perspectief "buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte", het betreft een mixlandschap van landbouw, natuur, water en wonen. De omgevingsvisie is gedeeltelijk uitgewerkt in de omgevingsverordening Overijssel 2009.

Herbenutting van bestaande bebouwing voor een nieuwe functie past goed binnen het provinciale beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie.

In deze onderbouwing staat de motivatie voor het initiatief. Het gemeentelijk kader is in de volgende paragraaf opgenomen.

Reconstructieplan Salland-Twente

Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. Dit gebied is als zodanig aangewezen in het kader van het Reconstructieplan Salland-Twente. Binnen het verwevingsgebied wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder economie en wonen. Daarbij wordt het mogelijk maken van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar gestimuleerd.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Beleid Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) Wierden

Via het VAB-beleid wordt ruimte geboden aan nieuwe activiteiten in het buitengebied. Doelstelling van het VAB-beleid is het bieden van (verantwoorde) ruimte aan ontwikkelingen die de sociaal en economische kwaliteit van het landelijk gebied vergroten zodat de resterende economische waarde van leeggekomen schuren kan worden benut voor nieuwe activiteiten, waarbij tevens de ruimtelijke (landschappelijke) kwaliteit wordt verbeterd.

Voor nieuwe functies in voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zijn toetsingscriteria opgenomen. Deze zijn verwerkt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

Bestemmingsplan Buitengebied 2009

De projectlocatie aan de Enterweg 20 heeft in het recent vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2009" de bestemming "Wonen" gekregen. De realisatie van een kinderdagverblijf is niet mogelijk binnen deze bestemming. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en aan de bestemming "Wonen" de aanduiding "bedrijf aan huis" toekennen, met dien verstande dat:

  1. 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
  2. 2. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
  3. 3. er geen geen sprake mag zijn van buitenopslag;
  4. 4. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
  5. 5. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
  6. 6. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de activiteit;
  7. 7. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
  8. 8. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk versterkt wordt;
  9. 9. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit.

Een kinderdagverblijf is mogelijk binnen de aanduiding "bedrijf aan huis". Hiervoor wordt dit wijzigingsplan opgesteld. Uit deze toelichting blijkt dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Dit staat in paragraaf 5.2 beschreven.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodem

Er is sprake van functieverandering van het bouwwerk. Er worden verblijfsruimten in een agrarisch georiënteerd gebouw gerealiseerd. Gezien het voormalig gebruik en de omvang van de ruimten voor de kinderopvang is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet nodig.

4.2.2 Geluid

De locatie ligt in landelijk gebied (60 km/h). De verkeersbewegingen op de Enterweg zijn in 2009 geteld. Er kwamen 2393 motorvoertuigen per etmaal langs het telpunt op de Enterweg t.h.v. de Rijssensestraat . Een kinderdagverblijf is geen gevoelig object in de zit van de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

4.2.3 Externe veiligheid

In of nabij het plangebied is geen sprake van inrichtingen als bedoeld in het Bevi dan wel andere risico's of gevaarbronnen. Ook zijn er geen routes gevaarlijke stoffen (over de weg, het spoor of het water) en buisleidingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig. Nader onderzoek naar het aspect externe veiligheid is daarom niet aan de orde.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. Dit vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wettelijke regels geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend

Veel projecten in de gemeente Wierden vallen onder de regeling NIBM. In deze regeling staan de getalsmatige grenzen van projecten die ´niet in betekenende mate´(NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Van de overige projecten moet worden aangetoond dat de concentratietoename beneden de 1% ligt, hetgeen voor fijn stof (PM10) en NO2 overeenkomt met 0,4 mg/m³. Er zijn dus twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  1. a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie zoals bepaald in artikel 4 lid 1 van de Ministeriële regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig. Voor woningbouw is een ondergrens van 1.500 woningen opgenomen. Voor projecten of plannen met minder woningen is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.
  2. b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% (later 3%) criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn.

De realisatie van een kinderdagverblijf behelst een zodanig kleinschalige ontwikkeling dat duidelijk is dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit brengt geen belemmeringen met zich mee.

4.2.5 Hinder

De projectlocatie is in het Reconstructieplan aangewezen als verwevingsgebied. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient een minimale afstand van 50 meter tussen dit bouwblok en een agrarisch bouwblok van derden te liggen.

In deze situatie vormt dit geen probleem. Wel ligt in de directe omgeving een varkenshouderij. Een deel van het woongedeelte van de woning aan de Enterweg 20 wordt als kinderdagverblijf ingericht. Dit heeft voor de Wgv geen gevolgen. Zowel een woning als kinderdagverblijf zijn geurgevoelig objecten. Voor het agrarisch bedrijf heeft het kinderdagverblijf dezelfde beperking als de woning. De geurbelasting ligt voor het kinderdagverblijf op 12,53 odour. Daarmee wordt voldaan aan de Wgv-grens van 14 odour.

Geconcludeerd kan worden dat de vestiging van een kinderdagverblijf aan de Enterweg 20 vanuit milieutechnisch oogpunt mogelijk is.

4.3 Waarden

4.3.1 Ecologie

Het initiatief betreft een functieverandering binnen al bestaande bebouwing. Er worden geen nieuwe gebouwen opgericht en het erf wordt niet vergroot. Het initiatief zal hierdoor geen gevolgen hebben voor flora en fauna ter plaatse.

4.3.2 Landschap

Het erf aan de Enterweg 20 is goed onderhouden. De omvang van het erf wijzigt niet door de realisatie van het kinderdagverblijf. Voor het initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld. Hierop is aangegeven op welke wijze de buitenruimte wordt ingericht. Voor de kinderen wordt onder meer een speelweide ingericht. Voor een verdere inpassing van het erf en de speelweide worden fruitbomen geplant.

4.3.3 Archeologie

Het gebied waarbinnen de bouwlocatie ligt kent een lage archeologische verwachtingswaarde. Aangezien er geen bebouwing wordt opgericht, heeft het initiatief geen nadelige gevolgen voor archeologische waarden.

4.3.4 Water

Ruimtelijke plannen worden in toenemende mate getoetst aan diverse waterstaatkundige aspecten, zoals waterafvoer en waterkwaliteit. In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishouding in het gebied.

Het plan betreft een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlakte water tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. De procedure in kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Regge en Dinkel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Het Plan

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag of de gewenste ingreep kan worden toegestaan en op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Planologische Afweging

Dit wijzigingsplan is opgesteld om de realisatie van een kinderdagverblijf op het perceel Enterweg 20 mogelijk te maken. Het realiseren van het kinderdagverblijf is mogelijk via het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (vab). Voor realisatie is een wijziging van het huidige bestemmingsplan nodig. Hiervoor is dit wijzigingsplan opgesteld. Uit deze toelichting blijkt dat het initiatief past binnen het vab-beleid.

Het kinderdagverblijf wordt gerealiseerd in de voormalige boerderij. Het erf wordt via de Enterweg goed ontsloten. Parkeren kan op het erf plaatsvinden. Vanuit milieu-oogpunt is het kinderdagverblijf goed mogelijk. Het nabijgelegen agrarisch bedrijf wordt niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het erf is goed ingepast in het landschap. Dit blijkt onder meer uit het inrichtingsplan dat is opgesteld. Het initiatief heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding, flora en fauna en archeologie. Van detailhandel op het erf is geen sprake.

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief goed mogelijk is.

5.3 Economische Uitvoerbaarheid

Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.

In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan/-overeenkomst nodig is. Gezien dit artikel is voor onderliggend bouwplan geen exploitatieplan/-overeenkomst nodig.

5.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Dit wordt bekend gemaakt door plaatsing van een kennisgeving in de Staatscourant, het huis-aan-huis-blad De Driehoek en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze termijn van terinzagelegging kan een ieder zienswijzen indienen tegen het ontwerp-wijzigingsplan.

juli 2010.