KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Monument
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Het Plan
Hoofdstuk 2 Geldende Planologische Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidsinventarisatie
3.1 Rijksbeleid
3.2 Omgevingsvisie Overijssel
Hoofdstuk 4 Archeologische En Cultuurhistorische Aspecten
4.1 Archeologische Waarden
Hoofdstuk 5 Ecologische Aspecten
5.1 Flora En Fauna (Soortenbescherming)
5.2 Natura 2000
5.3 Vogel- En Habitatrichtlijn
5.4 Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij
5.5 Ippc Richtlijn
5.6 Ecologische Hoofdstructuur (Gebiedenbescherming)
5.7 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 6 Milieuhygiënische Aspecten
6.1 Milieubeschermingsgebieden
6.2 Luchtkwaliteit
6.3 Bodemkwaliteit
6.4 Bedrijven En Milieuzonering
6.5 Geur Veehouderijen
6.6 Externe Veiligheid
6.7 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Communicatieparagraaf
Hoofdstuk 8 Juridische Planopzet
8.1 Verbeelding
8.2 Regels
8.3 Handhaving
Bijlage 1 Tabel Aanlegvergunning
Bijlage 2 Beleidskader Rood Voor Rood
Bijlage 3 Nota Verblijfsrecreatie In Het Landelijk Gebied
Bijlage 1 Advies Ervenconsulent Van Het Oversticht
Bijlage 2 Landschapsinpassingsplan
Bijlage 3 Samenvatting Watertoets

9e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Smeijersdijk 1

Wijzigingsplan - Wierden

Vastgesteld op 13-09-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan "9e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Smeijersdijk 1" van de gemeente Wierden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 afhankelijke woonruimte

een recreatiewoning, gastenverblijf of bijgebouw, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van ‚‚n huishouden op het perceel;

1.8 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingsconcentratie

het centraliseren van bebouwing;

1.11 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.12 bed&breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming;

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hobbymatig houden van vee

het niet bedrijfsmatig houden van vee;

1.25 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.26 kampeermiddel

een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.27 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw;

1.28 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet meer dan 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.29 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.30 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.31 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.32 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.33 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.34 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met niet meer dan twee wanden;

1.35 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    1. 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
  2. b. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.36 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.37 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.38 verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.39 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.40 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

woning

1.41 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.42 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 1 m, respectievelijk overstekken van meer dan 1 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, ondergrondse bouwwerken en/of kelders niet meegerekend;

2.1.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.6 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.8 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m2);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (¼).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbijbehorende gebouwen (niet zijnde), andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  1. a. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. b. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mag worden gebruikt voor bed & breakfast;

3.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.1 en toestaan dat een rijhal wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. 1. voor wat betreft de agrarische activiteiten er sprake is van een volwaardig bedrijf;
    2. 2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
    3. 3. uit een bedrijfsplan blijkt dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. b. 3.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    1. 1. niet meer dan twee trekkershutten per agrarisch bedrijf zijn toegestaan;
    2. 2. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  3. c. 3.2.1onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 8 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 3.2.1onder e en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  5. e. 3.2.1onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  6. f. 3.2.2onder b ten behoeve van de vergroting van de bedrijfswoning tot niet meer dan 1.000 m3 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning van de toekomstig rustende agrariër, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  7. g. 3.2.2onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3 wordt gebouwd;
  8. h. 3.1 ten behoeve van het realiseren van plattelandskamers- en/of appartementen als nevenactiviteit met dien verstande dat:
    1. 1. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    2. 2. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    3. 3. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    4. 4. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn opgenomen de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze is opgenomen in een bijlage bij de regels) en de kampeerverordening wordt voldaan;
  9. i. 3.1 ten behoeve van verbouwen van gebouwen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals verkoop van streekeigen producten in een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m2;
  10. j. 3.1 ten behoeve van het realiseren van een deel van de bedrijfsgebouwen als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    1. 1. deze functie ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf;
    2. 2. de gronden gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied;

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 3.1 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 3.1 ten behoeve van (de uitbreiding van) nevenactiviteiten, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake dient te zijn van een relatie met een functionerend agrarisch bedrijf;
    2. 2. de nevenfunctie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
    3. 3. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    4. 4. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    5. 5. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
    6. 6. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    7. 7. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    8. 8. de aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    9. 9. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk worden versterkt;
    10. 10. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  3. c. 3.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming(en) Waarde - Archeologisch monument;
    2. 2. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    3. 3. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    4. 4. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in de nota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze als bijlage bij de regels is gevoegd) en de kampeerverordening;
  4. d. 3.1 ten behoeve van het gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen als groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    1. 1. deze functie ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf;
    2. 2. de gronden gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
  5. e. 3.1 ten behoeve van het gebruiken van gebouwen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals verkoop van streekeigen producten in een boerderijwinkel, een boerderijterras, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m2;
  6. f. 3.1 ten behoeve van het gebruik als plattelandskamers- en/of appartementen als nevenactiviteit met dien verstande dat:
    1. 1. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    2. 2. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    3. 3. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    4. 4. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn opgenomen de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze is opgenomen in een bijlage bij de regels) en de kampeerverordening wordt voldaan;
  7. g. 3.5.1onder b ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk, gastenverblijf of een recreatiewoning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    1. 1. er sprake is van mantelzorg;
    2. 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijbehorende bouwwerken, een bestaande recreatiewoning of een bestaand gastenverblijf in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    3. 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    4. 4. het bijbehorend bouwwerk, het gastenverblijf of de recreatiewoning een ruimtelijke eenheid vormt met de bedrijfswoning;
    5. 5. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    6. 6. de vergunning en derhalve het gebruik van het bijbehorend bouwwerk, de recreatiewoning of het gastenverblijf als afhankelijke woonruimte dient te worden be‘indigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen;
  8. h. 3.5.1onder c ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    1. 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    2. 2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, mits:
      • de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
      • het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap.
  9. i. 3.2.4 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    2. 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m2.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemmingAgrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming:

  1. a. 'Agrarisch - Kwekerij' ten behoeve van een kwekerij- houtteelt of fruitteeltbedrijf, indien en voor zover het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap;
  2. b. 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming(en), indien het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  3. c. Agrarisch - Agrarisch bedrijf met de aanduiding recreatie ten behoeve van plattelandskamers- en/of appartementen als hoofdactiviteit met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
    2. 2. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    3. 3. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    4. 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    5. 5. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn opgenomen de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze is opgenomen in een bijlage bij de planregels) en de kampeerverordening wordt voldaan;
  4. d. Agrarisch - Agrarisch bedrijf met de aanduiding recreatie ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie (als hoofdactiviteit), met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied;
    2. 2. wordt voldaan aan de regels plattelandskamers en/of -appartementen zoals deze zijn verwoord in de beleidsnota Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze in een bijlage bij de planregels is opgenomen) en de kampeerverordening;
  5. e. 'Wonen' met de aanduiding bedrijf aan huis met dien verstande dat:
    1. 1. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    3. 3. de nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, wat blijkt uit een in te dienen landschapsplan;
    4. 4. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk wordt versterkt;
    5. 5. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  6. f. 'Wonen' en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    2. 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financi‘le uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden'(zoals deze als bijlage bij de regels is gevoegd);
    3. 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    4. 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    5. 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden' zoals in bijlage 2 is opgenomen;
    6. 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    7. 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;
  7. g. 'Wonen-Landhuis en dubbelbestemming Waarde-Landgoed ten behoeve van een nieuw landgoed met een woonfunctie, met dien verstande dat:
    1. 1. sprake is van be‘indiging van de agrarische bedrijfsvoering;
    2. 2. de grootte van het landgoed minimaal 10 hectare zal bedragen;
    3. 3. op het landgoed sprake zal zijn van een woongebouw met een minimale inhoud van 1.000 m3 en mits de voorkeursgrenswaarde in acht wordt genomen;
    4. 4. 30% van het landgoed zal bestaan uit nieuw bos of een ander natuurdoeltype;
    5. 5. omliggende agrarische bedrijven bij de realisatie van een nieuw landgoed niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden zullen worden gehinderd;
  8. h. 'Agrarisch - Paardenhouderij', met dien verstande dat:
    1. 1. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
  9. i. een agrarisch bouwperceel aanwijzen als specifieke vorm van agrarisch - sterlocatie indien:
    1. 1. het agrarisch bouwperceel ter plaatse is aangeduid als intensieve veehouderij;
    2. 2. de aanwijzing tot sterlocatie plaatsvindt ter uitvoering van het Reconstructieplan Salland-Twente.

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten;
  2. b. het hobbymatig houden van vee;
  3. c. kwekerijen, niet zijnde boomkwekerijen;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde;
  5. e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  7. g. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  8. h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;

met daarbijbehorende andere werken en andere-werken.

4.2 Bouwregels

Op de op de verbeelding voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden mogen uitsluitend andere werken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. landschappelijke inpassing;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 4.2 ten behoeve van overschrijding van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf door bebouwing, met dien verstande dat:
    1. 1. de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens niet wordt overschreden;
    2. 2. de overschrijding niet meer dan 20 m bedraagt;
    3. 3. de oppervlakte van het bouwblok niet wordt vergroot;
    4. 4. de noodzaak hiertoe, uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. b. 4.2.1onder c ten behoeve van het realiseren van kuilvoerplaten, sleufsilo's en/of andere vormen van veevoeropslag;
  3. c. 4.2.1onder d ten behoeve van het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
    1. 1. de teeltondersteunende voorzieningen zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    2. 2. niet meer dan 20% van de totale bedrijfsoppervlakte wordt aangewend voor de kwekerij met een maximum van 1.000 m2, met dien verstande dat voor het percentage de teeltondersteunende voorzieningen in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijfworden meegerekend;

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2:

  1. a. ten behoeve van een boomkwekerij-, houtteelt en/ of fruitteeltbedrijf;
  2. b. ten behoeve van de opslag van veevoer en agrarische producten;
  3. c. ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. deze grenst aan de bestemming deze grenst aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    2. 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    3. 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m2.
  4. d. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    2. 2. het kleinschalig kampeerterrein niet op een logische, landschappelijk verantwoorde manier kan worden ingepast binnen de bestemmingen Agrarisch - Agrarisch bedrijf en dit in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap wel het geval is;
    3. 3. deze gronden niet zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch monument;
    4. 4. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    5. 5. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    6. 6. wordt voldaan aan de regels kleinschalige kampeerterreinen zoals deze zijn opgenomen in de nota 'Verblijfsrecreatie in het landelijk gebied' (zoals deze als bijlage 3 bij de regels is gevoegd) en de kampeerverordening.
  5. e. 4.2.1 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    1. 1. deze grenst aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
    2. 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    3. 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m2.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap wijzigen in de bestemming:

  1. a. Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 ha;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond.
  2. b. Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 2 ha, met dien verstande dat indien en voorzover de oppervlakte reeds meer bedraagt dan 2 ha, deze oppervlakte mag worden gehandhaafd;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond.
  3. c. Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de uitbreiding van intensieve veehouderijen tot een oppervlakte van 1,5 ha;
  4. d. Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de wijziging van de situering van het bouwblok van een intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1,5 ha, met dien verstande dat indien en voorzover de oppervlakte reeds meer bedraagt dan 1,5 ha, deze oppervlakte mag worden gehandhaafd;
    2. 2. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
  5. e. Wonen, indien en voor zover de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    2. 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs Gemeente Wierden' (zoals deze als bijlage 2 bij de regels is gevoegd);
    3. 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    4. 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    5. 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in het 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Wierden' (zoals deze als bijlage 2 bij de regels is gevoegd);
    6. 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    7. 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood.
  6. f. Agrarisch met waarden - Landschap met de aanduiding opslag ten behoeve van de realisering van mestopslag, met dien verstande dat:
    1. 1. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    2. 2. de afstand tot de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf niet meer dan 25 m bedraagt;

Artikel 5 Waarde - Archeologisch Monument

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Waarde - Archeologisch monument aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het archeologisch monument, met daarbij behorende andere werken en voorzieningen, met dien verstande dat de kwaliteit van het archeologisch monument van primaire betekenis is.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende basisbestemmingen, mag ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde -Archeologisch monument niet worden gebouwd, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op:

  1. a. bouwprojecten met een grondslag van niet meer dan 100 m2;
  2. b. activiteiten waarvoor geen of een lichte omgevingsvergunning is vereist;
  3. c. bouwprojecten waarvoor een reguliere vergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waaruit blijkt dat de bescherming van de archeologische waarde in voldoende mate is vastgesteld.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming de volgende afstanden uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan van de op de kaart nader onderscheiden wegen in acht genomen:

Soort weg afstand
Rijksweg 100 m
Provinciale wegen 50 m
overige doorgaande wegen 30 m
Erfontsluitingswegen 15 m
zandwegen 15 m

7.2 Afwijking van de bebouwingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de naastgelegen rijbaan, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar te staat.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels onder 3.4, 3.6 en 3.7.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Nadere eis

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

13.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

13.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in artikel 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "9e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Smeijersdijk 1" van de gemeente Wierden.

Hoofdstuk 1 Het Plan

De familie Smeijers heeft een agrarisch bedrijf aan de Smeijersdijk 1 te Zuna. Het is een gemengd bedrijf met rundvee en varkens. De heer Smeijers wil de varkenstak vergroten van 3280 naar 5226 vleesvarkens. In de stallen is in de gewenste situatie ruimte voor 5226 vleesvarkens. In de praktijk zal de bezettingsgraad lager zijn omdat er niet altijd sprake is van 100 % bezetting. Daarnaast is ook ruimte gereserveerd voor een ziekenstal. Om de varkens te huisvesten is een plan ingediend voor de bouw van één nieuwe varkensstal. De stal heeft een afmeting van ca. 28 meter bij 81 meter.

De stal wordt gebouwd naast twee bestaande varkenstallen. Hierdoor staan de drie varkensstallen in een rechte lijn naast elkaar.

De uitbreiding is nodig en wenselijk om te kunnen voldoen aan de huidige en toekomstige eisen die de consumenten stellen aan de varkenshouderij. Schaalvergroting is nodig om de kostprijs te verlagen en daarmee de concurrentie aan te gaan met het buitenland.

Omdat er geen sprake is van een uitbreiding met meer dan 3000 vleesvarkens bestaat er geen verplichting een Milieueffectrapport (MER) op te stellen.

In onderstaande figuren wordt de ligging van het project aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0001.png"

Figuur 1: Een overzicht van de omgeving van de projectlocatie Smeijersdijk 1 te Zuna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0002.png"

Figuur 2: Situatieoverzicht met de inmiddels gerealiseerde stal 5a en de gewenste nieuwe stal 7.

Hoofdstuk 2 Geldende Planologische Situatie

Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Wierden 2009 heeft het perceel de enkelbestemming "agrarisch met waardenlandschap", voorzien van een bouwblok. Als dubbel bestemming geldt "waarde - archeologisch monument". Op het bouwvlak geldt als enkel bestemming: "agrarisch - agrarisch bedrijf".

Als gebiedsaanduiding geldt: "reconstructiewet zone – verwevingsgebied". Als functie aanduidingen staat er "intensieve veehouderij".

Aan de oostkant van het bouwvlak zijn de beide bedrijfswoningen met het rundveehouderij gedeelte gesitueerd. Aan de andere kant van het bouwvlak, aan de noord-westzijde zijn de varkens stallen geplaatst. Aan de uiterste noordwest zijde naast de bestaande varkensstallen wordt de nieuwe varkensstal geprojecteerd. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de nieuw te bouwen varkensstal voor een deel buiten het bouwblok ligt. Op grond van de voorschriften moet bedrijfsbebouwing binnen de grenzen van het bouwblok worden opgericht. Het bouwplan is dus in strijd met de bestemmingsplanvoorschriften.

Medewerking is pas mogelijk na het nemen van een projectbesluit volgens artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het college van B. en W. in de gemeente Wierden is op het principeverzoek positief gereageerd.

Het bestemmingsplan buitengebied Wierden 2009 is vastgesteld op 12 januari 2010 en inmiddels in werking getreden. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1985' zijn op verschillende beleidsterreinen grote veranderingen opgetreden. Deze veranderingen zijn aanleiding om te starten met een integrale herziening van de vigerende bestemmingsplannen in het buitengebied.

De belangrijkste redenen voor deze herziening zijn:

  • Een integratie van de momenteel vigerende plannen in één bestemmingsplan voor het gehele buitengebied (inclusief recreatieve parken);
  • Voor het gebied is het Reconstructieplan Salland-Twente (november 2004) vastgesteld. De doorvertaling van dit plan heeft nog niet plaatsgevonden;
  • Het huidige bestemmingsplan is op onderdelen niet meer afgestemd op de feitelijke situatie/behoefte;
  • De wet op de Ruimtelijke Ordening geeft een verplichting tot het eens in de tien jaar te herzien van bestemmingsplannen. Sinds de vaststelling van het Bestemmingsplan Buitengebied 1985 en het artikel 30 WRO-herziening in 1993 is deze termijn ruimschoots verstreken.

Intensieve veehouderij (IV) ontwikkeling wordt door het bestemmingsplan gestuurd door de volgende punten invulling te geven.

  • In de verwevingsgebieden kunnen IV's met wijzigingsbevoegdheid doorgroeien tot een bepaald aantal hectare.
  • Sterlocaties in verwevingsgebieden kunnen een mogelijkheid bieden voor uitbreiden tot een groter bouwblok dan de IV's met wijzigingsbevoegdheid.
  • In LOG's mag hervestiging en nieuwvestiging plaatsvinden tot een bouwblok groter dan IV's met wijzigingsbevoegdheid.

In het hierboven genoemde gelden de volgende definities.

  • Wijzigingsbevoegdheden voor intensieve veehouderij.

De mogelijkheden voor intensieve veehouderij bedrijven zijn afgestemd op de mogelijkheden uit het Reconstructieplan Salland-Twente. Enkel in het verwevingsgebied (m.u.v. LOG's) kan het bouwperceel in principe worden vergroot naar een oppervlakte van maximaal 1 hectare, dan wel 1,5 hectare. Bedrijven kleiner dan 40 nge's waarbij nog wel sprake is van een re‘le bedrijfsvoering hebben een bouwperceel gekregen dat is afgestemd op het bestaand erf met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid (15%) van de bebouwing op het perceel. Dit is echter enkel van toepassing op uitbreiding van een IV. Nieuwvestiging in verwevings- en extensiveringsgebied is niet toegestaan.

  • Sterlocatie intensieve veehouderij.

Een bestaand agrarisch bouwperceel binnen het verwevingsgebied waar een perspectiefvol bedrijf met uitsluitend intensieve veehouderij is gevestigd, dat over voldoende omgevingsruimte beschikt om door te kunnen groeien tot een omvang van minimaal 175 nge, of een perspectiefvol gemengd bedrijf dat kan doorgroeien tot minimaal 175 nge en waarbij de intensieve tak tot minimaal 140 nge kan groeien, zoals bedoeld in het reconstructieplan. Het aanvragen van een sterlocatie gebeurt door de initiatiefnemer en vereist een aparte procedure (Zie ook Reconstructieplan Salland- Twente 5.6.3).

  • Landbouwontwikkelingsgebieden.

Een landbouwontwikkelingsgebied is een gebied van het een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van reconstructie zal voorzien in de mogelijkheden tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. In Wierden zijn door de reconstructie 2 LOG's vastgesteld met een oppervlakte van 207 en 224 hectare.

In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college van B&W het plan kan wijzigen ten behoeve van een uitbreiding van intensieve veehouderijen tot een oppervlakte van 1,5 ha. Van deze bevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt. De oppervlakte van het bouwvlak wordt niet groter dan 1,5 ha.

Hoe één ander vorm moet krijgen staat aangegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0003.png"

Figuur 3: gewenst bouwvlak van 1,5 ha.

Hoofdstuk 3 Beleidsinventarisatie

In dit onderdeel van de notitie wordt een inventarisatie gegeven van het rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid voor zover dat van belang is voor de voorliggende aanvraag van een projectbesluit art. 3.10 Wro. Tevens wordt het ter zake relevante beleid van andere instanties beschreven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte

Met de vaststelling van de 'Nota Ruimte. Ruimte voor ontwikkeling' op 23 april 2004 heeft het kabinet beoogd om het ruimtelijk rijksbeleid zoveel mogelijk onder te brengen in één strategische nota op hoofdlijnen. In de nota wordt uitgesproken dat het nationaal ruimtelijk beleid zich richt op krachtige steden en een vitaal platteland, het borgen en ontwikkelen van (inter-)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Daarbij richt het zich onder meer op de bundeling van stedelijke en economische activiteiten in bestaand bebouwd gebied, terwijl voor het landelijk gebied een aanzet wordt gegeven over onderwerpen zoals leefbaarheid, het hergebruik van leegstaande gebouwen en het toeristisch-recreatief gebruik van de groene ruimte. De Nota Ruimte geeft aan dat de hoofdlijnen die zij aanreikt moeten worden uitgewerkt op provinciaal en/of gemeentelijk niveau.

3.1.2 Anders omgaan met water (Vierde Nota Waterhuishouding)

De Vierde Nota Waterhuishouding legt voor de periode 1998-2006 de belangrijkste doelstellingen vast op het gebied van waterbeheer. De Nota gaat uit van integraal waterbeheer en een watersysteem- en stroomgebiedbenadering en baseert zich op het stand-still-beginsel, het voorzorgprincipe en het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt.

3.2 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie van Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld.

3.2.1 Groene omgeving

Het beleid van de provincie richt zich op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw, onder voorwaarden van generiek instrumentarium (zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. Landbouwbedrijven worden gefaciliteerd om zich te ontwikkelen en in te spelen op veranderingen. Hierin is ruimte voor schaalvergroting en –verbreding. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) en op sterlocaties in verwevingsgebieden. Duurzame en concurrerende landbouwbedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de provinciale economie, het open houden van het landelijk gebied en het in stand houden van en voortbouwen op waardevolle cultuurlandschappen.

In de Groene omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. In twee daarvan is de landbouw de grootste grondgebruiker. In het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent op agrarische productie' is de ontwikkeling van de landbouw sturend voor de gebiedsontwikkeling. Ook in het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied veelzijdige gebruiks-ruimte' heeft de landbouw volop ruimte, waarbij andere functies en waarden in sterkere mate kaderstellend en medesturend zijn voor de ontwikkeling van de landbouw.

In het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied veelzijdige gebruiksruimte' zijn er afgezien van regels die overal gelden (zoals milieubeleid, Natura 2000-beleid en Reconstructiebeleid) geen beperkingen voor de bedrijfsontwikkeling van bestaande bedrijven.

Het bedrijf aan de Smeijersdijk 1 ligt in het plangebied met ontwikkelingsperspectief 'buitengebied veelzijdige gebruiksruimte'.

3.2.2 Reconstructieplan Salland-Twente

Hoofddoel van de Reconstructiewet concentratiegebieden die op 1 april 2002 in werking is getreden, is de bevordering van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Eerste stap in de reconstructie van de concentratiegebieden was het opstellen van een reconstructieplan.

Met het reconstructieplan 'Salland-Twente', dat sinds 4 november 2004 formeel van kracht is gegaan, wil de provincie Overijssel ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden scheppen voor de landbouw, en tegelijk veel problemen op het gebied van milieu, natuur, landschap water en leef-baarheid aanpakken.

Centraal voor Zuidwest-Twente staat het versterken van de economische vitaliteit van het gebied. Daarnaast moet de kwaliteit van landschap en natuur behouden worden en moet een gezond platteland samen gaan met een gezond sociaal klimaat waar mensen van alle leeftijden en afkomst kunnen wonen en werken.

Via het reconstructieplan is het reconstructiegebied voor het onderdeel intensieve veehouderij ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebied en extensiverings-gebied. In de drie zones zijn verschillende mogelijkheden voor intensieve veehouderijen. Een gedeelte van het Westerveld en het gebied ten noorden van Hoge Hexel zijn aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Het Wierdense Veld en het Notterveld liggen in extensiverings-gebied, het overige gedeelte van het Wierdense buitengebied ligt in verwevingsgebied.

3.2.3 Waterparagraaf

Onderdeel van 'Waterbeheer 21e eeuw' is de invoering van de watertoets. De watertoets moet ervoor zorgen dat alle wateraspecten expliciet worden betrokken bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van het rijk, provincies en gemeenten. In 2003 is in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro '85) de watertoets verankerd. De wetswijziging verplicht om een waterparagraaf op te nemen in de toelichting van de ruimtelijke plannen. De watertoets moet een rol spelen gedurende het hele proces van de ruimtelijke planvorming. Met het Waterschap Regge en Dinkel heeft overleg plaatsgevonden over het aspect 'water' in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.

Van belang is dat het beleid van het waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' goed op elkaar aansluiten. De grotere waterlopen in het buitengebied zoals de Midden Regge en de Twickelervaart hebben de bestemming 'Water' gekregen, het tracé van De Doorbraak en de Elsenerbeek hebben in het geheel de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur en Landschap' gekregen. De oeverstroken vallen eveneens binnen deze beide bestemmingen. Binnen de bestemmingen is extensief recreatief medegebruik mogelijk.

De kleinere waterlopen, zoals de vele sloten, vallen allen binnen de (agrarische) gebiedsbestem-mingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuisvesting. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water. Daarnaast zijn de waterwin-gebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden op de plankaart opgenomen.

De watertoets is op 1 september 2010 uitgevoerd via www.dewatertoets.nl.

De samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3.

3.2.4 Keur

Daarnaast is in het gebied de keur van het Waterschap Regge & Dinkel van belang. De keur is een verordening van het waterschap met specifieke regelgeving voor het waterschapsgebied. De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen ter bescherming van de functies van de waterlopen en waterkeringen in het beheergebied van het waterschap. Hierbij wordt ook rekening gehouden met andere dan waterstaatkundige functies en streefbeelden, zoals landschap, natuur en recreatie ('brede kijk').

Artikel 26 van de keur geeft aan dat het bestuur van de in deze keur gestelde gebods- en verbods-bepalingen ontheffing kan verlenen. Aan een ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften verbonden worden ter bescherming van de belangen verbonden aan het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren. De beperkingen en voorschriften kunnen mede strekken ter bescherming van de aan de waterhuishoudkundige functie verbonden andere belangen, indien en voor zover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling.

Hoofdstuk 4 Archeologische En Cultuurhistorische Aspecten

4.1 Archeologische Waarden

Door ondertekening van het verdrag van Malta heeft Nederland zich verplicht tot het tijdig betrekken van de archeologische belangen bij plannen met een ruimtelijk planologisch aspect. In dat kader dient te worden beoordeeld of de instandhouding en bescherming van archeologisch erfgoed op voldoende wijze is gewaarborgd.

Het uiterste puntje van het plangebied heeft een archeologische waarde nl. Archeologisch monument. Dit is het gedeelte aan de voet van een es. Hierbij moet echter vermeld worden dat dit gedeelte van de es al geroerd is. Om die reden heeft de provinciale archeoloog bij de bouw van de vorige varkensstal bepaald dat op deze plaats archeologisch onderzoek verder zinloos is, omdat eventuele archeologische resten dan niet meer traceerbaar zijn. In figuur 4 staat een overzicht van het plangebied getekend met de archeologische dubbelfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0004.png"

Figuur 4: Het bouwvlak op de plankaart met de dubbelfunctie 'archeologisch monument' (aangegeven met de plusjes)

Hoofdstuk 5 Ecologische Aspecten

5.1 Flora En Fauna (Soortenbescherming)

Volgens artikel 2 van de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet dient bij ruimtelijke plannen te worden onderzocht of in het betrokken plangebied bijzondere dier- en plantsoorten aanwezig zijn. De nieuwbouw is gepland op een stuk grond dat nu in gebruik is als weidegrond voor rundvee. Bij de ontgravingen en de bouw wordt geen beplanting verwijderd.

5.2 Natura 2000

In het buitengebied van Wierden zijn verschillende gebieden met waardevolle natuur aanwezig. Voorbeeld hiervan is het Natura 2000-gebied het 'Wierdense Veld'. Het Wierdense Veld is via de Natuurbeschermingswet in Procedure om aangewezen te worden voor enkele habitattypen (natuurtypen) die op Europees niveau beschermd moeten worden. Het gaat hierbij om:

  • vochtige heide;
  • droge heide;
  • aangetast hoogveen waar herstel nog mogelijk is;
  • (actief hoogveen, voorlopig nog niet aanwezig maar wel een doel).

De Sallandse Heuvelrug ligt weliswaar niet binnen de gemeentegrenzen van Wierden, maar ligt dermate dicht bij het plangebied dat ook hier rekening mee gehouden moet worden. Habitattypen en soorten waarvoor de Sallandse Heuvelrug wordt aangewezen zijn:

  • dysotrofe natuurlijke poelen en meren;
  • vochtige heide;
  • droge heide;
  • jeneverbestformaties;
  • heischrale graslanden;
  • actief hoogveen;
  • kamsalamander;
  • korhoen;
  • nachtzwaluw;
  • roodborsttapuit.

Voor deze habitattypen en soorten zijn instandhoudingsdoelstellingen in voorbereiding. Hierin staat omschreven wat de doelen zijn met betrekking tot het oppervlakte en de kwaliteit van de habitattypen. Voor sommige doelen betreft dat behoud van oppervlakte en kwaliteit. Maar ook uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit of een combinatie daarvan zijn mogelijkheden. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoel-stellingen van de habitattypen en soorten.

Mts. Smeijers zal d.m.v. projectsaldering de mogelijke negatieve effecten in het kader van vermesting voorkomen.

5.3 Vogel- En Habitatrichtlijn

De Vogel- en Habitatrichtlijn (richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG) schrijven voor dat passende maatregelen getroffen moeten worden om de kwaliteit van de natuurlijke habitats binnen de aangewezen beschermingsgebieden te waarborgen en waarbij geen storende factoren optreden die tot een significant effect kunnen leiden. Dit betekent dat elke individuele toename van de ammoniakdepositie niet is toegestaan zolang de totale depositie boven de kritische depositiewaarde zit. Hierdoor zal in veel gebieden in Nederland de landbouw op slot zitten. Om toch enige dynamiek in de landbouw te behouden wordt er gedacht over een drempelwaarde voor de maximale depositie van een individueel bedrijf te hanteren, waarbij na overschrijding pas een passende beoordeling gemaakt dient te worden. Door de Crisis- en herstelwet (CHW) is middels saldering weer ontwikkeling mogelijk.

Aanvulling

Op 4 november 2010 heeft Maatschap G en M. Smeijers een aanvraag om een vergunning over de Nb. Wet ingediend bij de Provincie Overijssel. Deze aanvraag zou binnen 13 weken behandeld moeten zijn. De provincie heeft echter 13 weken uitstel nodig, om de aanvraag te behandelen.

Op 31 maart 2010 is een wijziging van de wet van kracht geworden. Dit betreft artikel 19kd lid 1. Hieruit vloeit het besluit van de Provincie Overijssel voort.

Op 8 april 2011 heeft Provincie Overijssel het besluit genomen, dat vergunningverlening niet aan de orde is, omdat er geen negatieve effecten op de Natura-2000 gebieden optreden. Door aanpassing van de veebezetting neemt de stikstofdepositie op habitattypen in de Natura-2000 gebieden niet toe. Derhalve mag het bedrijf de uitbreiding realiseren zoals aangevraagd.

Het bedrijf Smeijers had de volgende NH3 emissies.

Jaar Kg. NH3 totaal Max. toegestane emissie
2004 3246,5 kg. 2146,5 kg.
2008 2269,4 kg. 4874,3 kg.
Gewenste situatie 3111,1 kg. 8572,3 kg.

5.4 Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij

Besluit Ammoniakemissie Huisvesting Veehouderij (december 2005) ofwel AMvB Huisvesting is in werking getreden. Als hoofdregel geldt dat op grond van dit besluit bestaande huisvesti-gingssystemen uiterlijk op 1 januari 2013 moeten voldoen aan de maximale emissiewaarden. Het besluit bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingsystemen beschikbaar voor zijn, op den duur emissie-arm moeten zijn uitgevoerd.

5.5 Ippc Richtlijn

Het doel van de IPPC richtlijn (richtlijn 96/61/EG) is om door middel van maatregelen emissies in lucht, water, bodem te voorkomen of te beperken om zo afwenteling van emissies tussen de milieucompartimenten te voorkomen en tot een zo hoog mogelijke bescherming van het milieu in zin geheel te komen. Dit houdt in dat de Best Beschikbare Technieken (BBT) toegepast moeten worden, een omgevingstoets uitgevoerd moet worden en belangrijke verontreinigingen voorkomen moeten worden. IPPC is enkel van toepassing bij vergunningverlening aan grote varkens- en pluimveebedrijven (>40.000 plaatsen voor pluimvee, >2000 plaatsen voor vleesvarkens of >750 plaatsen voor zeugen.

Mts. Smeijers voldoet aan zowel het AMvB Huisvesting als aan de IPPC-richtlijn door toepassing van luchtwassing (BBT+).

5.6 Ecologische Hoofdstructuur (Gebiedenbescherming)

In het Streekplan is aangegeven dat het buitengebied van gemeente Wierden deels begrensd is als Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en ganzengebied. De grotere gebieden als het Wierdense Veld en Notterveld vallen binnen de begrenzing van de PEHS.

Verder zijn bestaande bossen aangewezen als bestaande natuur. Nieuwe natuur is voorzien langs de Beneden Regge en Eksosche Aa. De doelstelling bestaat hier globaal uit hooilanden met een botanische waarde.

Het ruimtelijk beleid voor de PEHS is als volgt vastgesteld.

  • Het handhaven van de rust en het tegengaan van verstoring en versnippering door het weren van grootschalige nieuwe ontwikkelingen.
  • Bestaande agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Nieuwe vestiging van landbouwbedrijven binnen de PEHS is alleen mogelijk als onderdeel van een integrale gebiedsgerichte aanpak waarbij per saldo de natuurwaarden worden versterkt. In het reconstructieplan is verder de ontwikkeling van zogenaamde 'sterlocaties' voor de intensieve veehouderij binnen de EHS uitgesloten.
  • Opheffen van de bestaande barrirewerking door infrastructuur en het autoluw maken van de bos- en natuurgebieden.
  • Het afstemmen van de water- en milieuomstandigheden op de natuurdoelen die voor het gebied zijn geformuleerd.

De provincie Overijssel heeft de ecologische hoofdstructuur herbegrensd . Binnen de eerdere begrenzing lag het bedrijf van maatschap Smeijers gedeeltelijk binnen de ecologische hoofdstructuur. In de nieuwe begrenzing ligt het bedrijf van mts. Smeijers buiten de EHS Verbindingszone. Zie onderstaande figuur 5 voor een overzicht van de EHS rondom het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0005.png"

Figuur 5: Overzicht van de begrenzing van de EHS rondom het plangebied.

5.7 Landschappelijke Inpassing

Om het kleinschalige Kampenlandschap verder te versterken is advies gevraagd aan de ervenconsulent van het Oversticht. Zij hebben een advies opgesteld hoe het bedrijf met haar ontwikkelingen het beste ingepast kan worden in de omgeving. Dit advies is als Bijlage 1toegevoegd. Dit advies is omgezet naar een landschapsinpassingsplan voor het bedrijf van maatschap Smeijers. Dit is als Bijlage 2toegevoegd evenals de afspraken van Mts. Smeijers met de gemeente en Landschap Overijssel over de uitvoering. Op dit moment ( juni 2011) is het grootste gedeelte ingeplant. In de herfst/winter 2011/2012 wordt het resterende gedeelte ingepland

Hoofdstuk 6 Milieuhygiënische Aspecten

6.1 Milieubeschermingsgebieden

Het plangebied ligt niet in grondwaterbeschermingsgebied, een bodembeschermingsgebied of een beschermingsgebied voor natte natuur.

6.2 Luchtkwaliteit

De toename van verkeer en intensieve veehouderij zal door het plan een mogelijke toename van vooral NO2 en fijn stof kunnen veroorzaken.

Gelet op de uitvoering van het plan met luchtwassers op de varkensstallen en de aard van het gebied (landelijk gebied met incidentele bebouwing) worden voor de directe omgeving van het plangebied door het instellen van het bestemmingsplan geen gezondheidsrisico's of ecologische risico's verwacht.

6.3 Bodemkwaliteit

De stal wordt gebouwd op een stuk grond dat altijd in gebruik is geweest als weiland. De stal wordt gebruikt voor het houden van vleesvarkens. Voor de verlening van een bouwvergunning is een bodemonderzoek vereist wanneer het een gebouw is waar structureel meer dan 2 uur per dag mensen verblijven.

Voor de verlening van de bouwvergunning is een bodemonderzoek daarom niet noodzakelijk.

6.4 Bedrijven En Milieuzonering

In de praktijk wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting gezocht bij de afstanden genoemd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG, Den Haag, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.

Voor een varkensbedrijf geldt volgens "Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 200 meter. Geur is daarbij het bepalende milieuaspect. Dit aspect komt aan de orde onder het kopje "Geur veehouderijen'. De overige milieuaspecten komen uit op een maximaal aan te houden afstand van 50 meter.

SBI 2008 Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Categorie
0146 Fokken en houden van varkens 200 30 50 0 4.1

Aan de richtafstand voor het aspect stof, geluid en gevaar wordt ten opzichte van de alle woningen in de directe omgeving voldaan. De dichtstbijzijnde woning ligt minimaal op 150 meter afstand van het nieuwe gedeelte van het bouwvlak. Omdat de grens van het nieuwe bouwblok ook niet dichterbij komt te liggen is dit voor geen enkel aspect een probleem. De bouwvlakgrens wordt verderaf gelegd van alle dichtstbijzijnde huizen richting de Provinciale weg Zuna (N347).

Voor het aspect geur kan de dichtstbijzijnde woning op 150 meter een probleem zijn voor de norm. Dit wordt verderop in de speciale berekening voor de Wet geurhinder en veehouderij verder uitgewerkt.

6.5 Geur Veehouderijen

Wettelijk kader

Toetsing van agrarische geurhinder dient vanaf 1 januari 2007 plaats te vinden aan de hand van het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij (verder aangeduid met Wgv). Hierbij kan worden volstaan met het in beeld brengen van de individuele geurcontouren van veehouderijÂbedrijven in de omgeving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling. De Wgv geeft twee methoden voor het beoordelen van geur bij veehouderijbedrijven:

  1. 1. De geuremissie van een diercategorie is bekend

Aan de hand van de vergunde dieraantallen wordt met behulp van de in de Regeling geurhinder en veehouderij opgenomen omrekeningsfactoren de geuremissie van het veehouderijbedrijf berekend (uitgedrukt in het aantal odour units per seconde). Deze geuremissie wordt vervolgens ingevoerd in een verspreidingsmodel, dat als resultaat de in de omgeving optredende geurbelasting geeft (uitgedrukt in het aantal odour units per kubieke meter lucht als 98-percentielwaarde).

  1. 2. De geuremissie van een diercategorie is niet bekend

Voor deze diercategorie‘n gelden volgens de Wgv vaste minimumafstanden (bijvoorbeeld voor melkrundvee en paarden).

Bij wijziging van een agrarisch bouwperceel moet onderzoek worden gedaan naar de geurcontouren van het betreffende veehouderijbedrijf. Voor geurgevoelige objecten in de omgeving moet immers een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kunnen worden gewaarborgd. De berekening van de geurcontour vindt plaats met het softwarepakket V-Stacks.

Als een veehouderijbedrijf in de bestaande situatie al wordt beperkt in zijn mogelijkheden door een nabijgelegen geurgevoelig object dient de geurcontour van de daadwerkelijk vergunde situatie in kaart te worden gebracht. In plaats van de grens van het agrarisch bouwperceel dient dan het emissiepunt als meet- en rekenpunt. Bovendien gelden voor de gemiddelde gebouwhoogte, schoorsteenhoogte, diameter en uittreesnelheid de vergunde waarden als invoerwaarde. In de omgeving van het geurgevoelige object moet de op deze wijze bepaalde geurcontour worden gevolgd.

De gemeente Wierden is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:

  • 3 odour units per kubieke meter lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • 14 odour units per kubieke meter lucht voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Voor de projectlocatie is voor de gewenste situatie een V-stacks berekening gemaakt. Deze staat hieronder vermeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0006.png"

Bij verordening mogen gemeenten binnen bepaalde grenzen van de normen in de Wgv afwijken. Deze afwijkende normen gelden dan vervolgens binnen een bepaald gebied. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde gebiedsvisie. Daarbij moet een relatie worden gelegd met de bestaande en de te verwachten achterÂgrondÂbelasting aan geur in het gebied.

Op deze wijze is het mogelijk maatwerk te leveren per gebied, zodat een balans kan worden gevonden tussen de gewenste ruimte voor veehouderijbedrijven enerzijds en de bescherming van gevoelige objecten anderzijds. Gemeente Wierden heeft geen geurverordening aangenomen.

De geurbelasting blijft ruim binnen de norm.

Voor diercategorie‘n zonder geuremissiefactor gelden de volgende minimaal in acht te nemen afstanden:

- 100 meter voor geurgevoelige objecten woningen in de bebouwde kom;

- 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De werkelijke afstanden tot de dichtstbijzijnde buren zijn groter dan 100, respectievelijk 50 meter.

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de NH3 en OU productie van het project in de huidige en in de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0007.png"

Tabel 1: Overzicht van de stalsystemen met de geur- en ammoniakproductie volgens de vergunde situatie van 2 februari 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000001-VA01_0008.png"

Tabel 2: Overzicht van de stalsystemen met de geur- en ammoniakproductie voor de gewenste situatie.

6.6 Externe Veiligheid

Het op 27 oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder aangeduid met Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de omgeving van de voorgestane ontwikkeling zijn geen qua externe veiligheid relevante inrichtingen aanwezig. Het perceel valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar en is bovendien niet gelegen in enig invloedsgebied van het groepsrisico. De inrichting Smeijersdijk 1 zelf heeft geen plaatsgebonden risicocontour buiten de grenzen van de inrichting liggen. Hetzelfde geldt voor het invloedsgebied van het groepsrisico.

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Hierover is vervolgens een circulaire verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.

In onderhavig plan wordt niet voorzien in verkeersbewegingen die onder de noemer "vervoer gevaarlijke stoffen' vallen. Op wegen in de omgeving is het aantal transporten met gevaarlijke stoffen bovendien zodanig gering, dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

Ook zijn in de omgeving geen ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen aanwezig.

6.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit (hierna: Wlk) in werking getreden. Bij de beoordeling van milieuvergunningaanvragen moet de Wlk in acht worden genomen. In bijlage 2 van deze wet zijn grenswaarden opgenomen voor een zestal prioritaire stoffen. Een milieuvergunningaanvraag van een veehouderij dient vanwege de emissie van fijn stof (PM10) te worden getoetst aan de Wlk. De overige stoffen uit bijlage 2 worden niet of nauwelijks door de aangevraagde activiteiten geëmitteerd.

Emissietoets

Uit de Handreiking fijn stof en veehouderijen van mei 2010 blijkt het volgende:

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een project niet getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een modelmatige berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Met behulp van de emissiefactorenlijst van VROM kan uitgerekend worden of de totale toename van in emissie onder de NIBM grens blijft.

De aangevraagde situatie geeft een fijn stof emissie van:

Aantal dieren RAV code g. pm10/jr. Totaal g.pm10/jr.
101 A1.100.1 118 11.918
76 A3 38 2.888
1946 D 3.2.14.2 99 192.654
3280 D 3.2.15.4.2 31 101.60
Totaal 309.140

Er wordt in dit geval getoetst op meer dan 70 meter van het emissiepunt. Omdat op 70 meter vanaf het emissiepunt de NIBM vuistregelgrens op 324.000 gram per jaar ligt en de aangevraagde situatie op 309.140 gram per jaar is, kan hier geconcludeerd worden dat op ruim 90 meter ( afstand dichtstbijzijnde locatie) meter geen sprake kan zijn van een IBM toename. De vergunning kan op het gebied van fijn stof verleend worden.

Op 12 januari 2011 heeft gemeente Wierden de revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer voor het gehele bedrijf aan de Smeijersdijk 1 inclusief stal 7.

Conclusie

De aangevraagde vergroting en wijziging van het agrarisch bouwperceel voor de locatie Smeijersdijk 1 te Zuna levert geen strijdigheid op met de geurwetgeving voor veehouderijbedrijven.

Deze ontwikkeling leidt niet tot ontoelaatbare geurhinder bij omliggende woningen of andere geurgevoelige objecten. Ook de andere voor milieuzonering relevante milieuaspecten (geluid, stof en gevaar) staan deze ontwikkeling niet in de weg. De aspecten externe veiligheid en luchtkwaliteit werpen eveneens geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer en in een overeenkomst worden vastgelegd. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Wierden komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

7.1 Communicatieparagraaf

Op het voorliggend plan heeft geen inspraak plaatsgevonden. Het plan heeft van 7 juli t/m 17 augustus 2011 (zes weken) ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Hoofdstuk 8 Juridische Planopzet

De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan, dat bindend is voor de burger en de overheid.

8.1 Verbeelding

Bij dit plan hoort één verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen.

De onderscheiden (dubbel)bestemmingen zijn:

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

Artikel 5 Waarde - Archeologisch monument

8.2 Regels

De regels bestaan uit de volgende onderdelen:

  • hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elk bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2008), in beginsel opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving; een omschrijving van de doeleinden waarvoor de gronden zijn bestemd en de toegelaten bijbehorende bebouwing;
  • bouwregels; deze regels bevatten de voorgeschreven maatvoering van de bouwwerken;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien van toepassing);
  • wijzigingsregels (indien van toepassing).

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met daarbijbehorende gebouwen (niet zijnde), andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

De gronden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten, het hobbymatig houden van vee en kwekerijen, niet zijnde boomkwekerijen; en voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch monument
De op de verbeelding voor Waarde - Archeologisch monument aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het archeologisch monument, met daarbij behorende andere werken en voorzieningen, met dien verstande dat de kwaliteit van het archeologisch monument van primaire betekenis is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In de algemene regels van het plan zijn de volgende algemene regels opgenomen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

In de anti-dubbeltelbepaling wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende bouwvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig bouwwerk is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe bouwvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen over ondergronds bouwen, afwijkende bestaande hoogte(n), afwijkende afstand tot bouwwerken en afwijkende bestaande bebouwingspercentage van bouwwerken.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Hieronder zijn enkele gebruiksregels opgenomen die gelden voor het gebruik van de gronden en bouwwerken.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels gaat het om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met maximaal 10%.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het plan zijn de volgende overgangs- en slotregels opgenomen.

Artikel 13 Overgangsrecht

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

Artikel 14 Slotregel

De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

8.3 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.

Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.

In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.

Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Bijlage 1 Tabel Aanlegvergunning

Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning

Bijlage 2 Beleidskader Rood Voor Rood

Bijlage 2 Beleidskader Rood voor Rood

Bijlage 3 Nota Verblijfsrecreatie In Het Landelijk Gebied

Bijlage 3 Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied

Bijlage 1 Advies Ervenconsulent Van Het Oversticht

Bijlage 1 Advies ervenconsulent van het Oversticht

Bijlage 2 Landschapsinpassingsplan

Bijlage 2 Landschapsinpassingsplan

Bijlage 3 Samenvatting Watertoets

Bijlage 3 Samenvatting Watertoets