KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Besloten Gebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Planvorm En Procedure
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Ruimtelijk Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Sectorale Wet- En Regelgeving
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Verkeer En Infrastructuur
4.4 Wegverkeerslawaai
4.5 Water
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
4.9 Luchtkwaliteit
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Bodemkwaliteit
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Toetsing Aan Wijzigingsbevoegdheid
5.1 Toetsing
5.2 Conclusie
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Standaard Waterparagraaf
Bijlage 4 Samenvatting Van De Watertoets
Bijlage 5 Bodemonderzoek

1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11

Wijzigingsplan - Gemeente Wierden

Vastgesteld op 03-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11 van de gemeente Wierden.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak.

1.11 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.21 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.22 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.23 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.24 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald.

1.25 plankaart

  1. a. de analoge verbeelding van het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11, bestaande uit de kaart met tekeningnummer NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01, en met een legenda.
  2. b. de digitale verbeelding van het wijzigingsplan 1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11.

1.26 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.27 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.28 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, opslag en installaties, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, tuinen, erven, water(huishoudkundige voorzieningen), terreinen en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. a. de volgende bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
adres activiteit bestaande oppervlakte in m² maximale oppervlakte in m2
Mettenkampsweg 11 categorie I en II van de bedrijvenlijst (bijlage1) 800 920
nb. bovenstaande oppervlakten zijn inclusief de oppervlakte van de (bedrijfs)woning en bijgebouwen.
  1. b. detailhandel niet is toegestaan, met dien verstande dat detailhandel wel is toegestaan mits voortvloeiend uit de onder a genoemde bedrijfsactiviteiten;
  2. c. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 bedrijf is toegestaan;
  3. d. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  4. e. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer, zoals dit besluit luidt op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, niet zijn toegestaan;
  5. f. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van die inrichtingen die aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Bedrijf' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. c. de landschappelijke inpassing;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de milieusituatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 3.2.1 onder b en toestaan dat de afstand tot de perceelsgrens wordt verkleind;
  2. b. 3.2.1 onder c en toestaan dat de bestaande oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan de in de tabel van3.1 onder a opgenomen maximale oppervlakte, met dien verstande dat:
    1. 1. de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
    2. 2. het perceel landschappelijk wordt ingepast (passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid);
    3. 3. de watergang langs de Rondweg verbreed wordt ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak.
  3. c. 3.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 8 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  4. d. 3.2.1 onder e en toestaan dat de hoogte wordt verhoogd tot 12 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor bedrijfswoningen;
  5. e. 3.2.1 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  6. f. 3.2.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m³ wordt gebouwd.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. 3.1 juncto artikel 1.28 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  2. b. 3.1 onder a ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien de bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben.
  3. c. 3.1 onder b ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel, lederwaarden, huishoudelijke artikelen en voedings- en genotmiddelen in:
    1. 1. goederen, welke ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld;
    2. 2. goederen in een onderneming, waarin een nijverheids- en/of ambachtsbedrijf wordt uitgeoefend, mits de laatstgenoemde uitoefening een wezenlijk bestanddeel uitmaakt en de detailhandel in goederen, gelet op de aard daarvan, geschiedt zowel ter plaatse waar dat bedrijf wordt uitgeoefend als in rechtstreeks verband met de uitoefening van dat bedrijf.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Besloten Gebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van een besloten gebied met een houtsingelstructuur en de daarbij behorende verkaveling van de agrarische gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het (laten) gebruiken van gronden als paardenbak.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de terinzagelegging wordt vooraf bekendgemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

10.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de verbeelding zijn terug te vinden ten tijde van de vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht Bouwwerken

11.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

11.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Overgangsrecht Gebruik

12.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

12.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.3 Verbod

Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan '1e wijziging bestemmingsplan Rondweg Enter 2010, Mettenkampsweg 11'.

Vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Wierden in de vergadering van 3 april 2012.

de secretaris

de burgemeester

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40. De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 en wil de bijgebouwen, die geen bedrijfsmatige vervolgfunctie meer hebben, slopen om ruimte te maken voor de realisatie van een nieuwe loods. Na de bouw van deze loods zal de initiatiefnemer in het woonhuis aan de Mettenkampsweg 11 gaan wonen. Tevens wil de initiatiefnemer realiseren dat de voor bewoning ongeschikt gemaakte woonboerderij aan de Rondweg 40 wederom als woning in gebruik kan worden genomen. Deze verkeert echter in slechte staat en zal daarom eerst worden gerestaureerd. Voor deze plannen aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is een inrichtingsplan opgesteld.

De initiatiefnemer wenst de realisatie in twee fasen uit te voeren, waarbij in de eerste fase de landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt en de bedrijfshal wordt gerealiseerd, via de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Rondweg Enter 2010'. In een tweede fase wordt de voormalige woning gerestaureerd en de afwateringssloot aan de westzijde van de Rondweg gerealiseerd. Aangezien voor de tweede fase nog een bouwkundig onderzoek uitgevoerd moet worden voor de voormalige woning en de onderhandelingen voor de te realiseren watergang nog gaande zijn, wenst de initiatiefnemer al met de eerste fase te beginnen, zodat zo spoedig mogelijk de bedrijfshal gebouwd kan worden.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 aan de westrand van de kern Enter in de gemeente Wierden. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Mettenkampsweg en aan de westkant door de Rondweg. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan een perceel waarop een vrijstaande woning is gesitueerd en aan de oostkant ligt een akker. Verder richting de kern Enter is een bedrijventerrein gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Google, 2011)

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Rondweg Enter 2010', dat is vastgesteld op 5 juli 2011. Het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is bestemd voor Wonen, waarbij een hoofdgebouw binnen het opgenomen bouwvlak gebouwd mag worden zoals te zien is in figuur 1.2. De maximale inhoud van hoofdgebouwen bedraagt 750 m³. De maximale goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt 4 m en van bijgebouwen 3 m. De maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 8 m. Bij recht mag 100 m² aan bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande indien al meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, deze gehandhaafd mogen blijven. Tevens mogen de bestaande bijgebouwen tot 250 m² een-op-een vervangen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Rondweg Enter 2010

Één van de doelen van het bestemmingsplan 'Rondweg Enter 2010' is een verbreding van de bedrijfsmogelijkheden. Hiermee wordt de economische vitaliteit gecombineerd met de ruimtelijke kwaliteit. Een voorwaarde voor de nieuwe bedrijvigheid is dat deze niet teveel verkeer aantrekt, en zeker niet veel vrachtverkeer. Via een wijzigingsbevoegdheid wordt in dit bestemmingsplan extra bedrijvigheid (in de categorie 'bedrijf aan huis') mogelijk gemaakt. Elk bedrijf kan zelf het moment bepalen om de wijzigingsbevoegdheid te benutten. Zo kan in de loop der jaren het gewenste beeld ontstaan.

Elke kavel biedt ruimte aan maximaal 1 bedrijf aan huis, geselecteerd uit de laagste milieucategorieën (dit zijn bedrijven met zeer beperkte milieuoverlast voor de omgeving).

Via een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, welke is opgenomen in artikel 10.7 van het moederplan, is het mogelijk om de bestemming Wonen te wijzigen in de bestemming Bedrijf, waarbij bedrijven uit categorie 1 en 2 worden toegestaan. Deze bedrijven zijn genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' die als bijlage bij de regels is gevoegd. Specifiek geldt voor het adres Mettenkampsweg 11 dat ten behoeve van de bedrijfsfunctie de oppervlakte van alle gebouwen (inclusief (bedrijfs)woningen en bijgebouwen bij woningen) mag worden vergroot met een maximale oppervlakte zoals genoemd in tabel 1.1.

Tabel 1.1 Maximale oppervlakte wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan Rondweg Enter 2010

adres 15% van oppervlakte perceel (in m²) aanwezige m² bebouwing (in m²) Mmximale oppervlakte bebouwing in nieuwe situatie
Mettenkampsweg 11 1310 800 920

Rondom het perceel ligt de bestemming Waarde - Besloten gebied. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van een besloten gebied met een houtsingelstructuur en de daarbij behorende verkaveling van de agrarische gronden.

1.4 Planvorm En Procedure

Het voorliggende wijzigingsplan vormt het kader waarbinnen de eerste fase van de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. De wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan 'Rondweg Enter 2010', is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De procedure van het wijzigingsplan is geregeld in artikel 3.9a Wro. Dit betekent dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een analyse van de bestaande en beoogde ontwikkeling in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt de ontwikkeling getoetst aan het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau en in hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de relevante sectorale wet- en regelgeving waaronder milieu, verkeer, water en ecologie. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aangetoond. In bijlage 1 is het inrichtingsplan opgenomen, in bijlage 2 de verrichte quickscan flora en fauna, in bijlage 3 de standaard waterparagraaf, in bijlage 4 de samenvatting van de watertoets en in bijlage 5 het verrichte bodemonderzoek.

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 in Enter besproken. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling.

Bestaande situatie

Op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 staat aan de westzijde een vrijstaande boerderij en aan de oostzijde een vrijstaande woning. Rondom de vrijstaande boerderij staan verschillende vrijstaande schuren die geen agrarische functie meer hebben en achter de vrijstaande woning staat een vrijstaande berging. In figuur 2.1 is de huidige inrichting van het perceel zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 (Bron: Google, 2011)

Gewenste ontwikkeling

De eigenaar van het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is voornemens om het perceel te splitsen in de percelen Mettenkampsweg 11 en Rondweg 40. Zoals aangegeven in de aanleiding, zal het perceel welke momenteel de bestemming Wonen heeft in eerste instantie in de eerste fase middels een wijzigingbevoegdheid in zijn geheel worden gewijzigd in de bestemming Bedrijf. In de tweede fase wordt het perceel gesplitst, waarna het perceel Rondweg 40 een woonbestemming krijgt. Na deze tweede fase zal het perceel aan de Mettenkampsweg 11 ongeveer 2.000 m² worden en krijgt het de bestemming Bedrijf en het perceel aan de Rondweg 40 wordt ongeveer 4.000 m² en krijgt de bestemming Wonen.

De eigenaar wil op het toekomstige perceel aan de Mettenkampsweg 11 een nieuwe loods van ongeveer 620 m²bouwen en de in 2000 gebouwde woning zal hierbij dienst gaan doen als bedrijfswoning. De bijgebouwen op het perceel zullen worden gesloopt om ruimte te maken voor de realisatie van deze loods. De woonboerderij op het toekomstige perceel Rondweg 40 zal worden gerestaureerd en na de splitsing van het perceel in de tweede fase weer als woning in gebruik worden genomen. Het bestaande bijgebouw van de woonboerderij zal blijven bestaan.

Voor de plannen aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is een inrichtingsplan opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 1. Dit is de gewenste situatie na het doorlopen van de eerste en tweede fase. Na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid in de eerste fase is er nog sprake van één perceel.

Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Ruimtelijk Beleid

3.1 Inleiding

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. De regels uit de AMvB Ruimte en de provinciale verordening worden doorvertaald in bestemmingsplannen.

In dit hoofdstuk zal de beoogde ontwikkeling op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 worden getoetst aan het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau.

3.2 Rijksbeleid

Het ruimtelijk beleid is op rijksniveau vastgelegd in de Nota Ruimte (2006). Hoofddoelstelling van deze nota is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Meer specifiek richt het beleid zich onder andere op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

De Nota Ruimte gaat meer dan voorheen uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren wordt ondersteund. Hiermee wordt meer verantwoordelijkheid gelegd bij de provincie en gemeenten om te sturen in de ruimtelijke ordening.

Aangezien de ontwikkeling op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 kleinschalig van aard is, is een toetsing aan het rijksbeleid niet relevant.

3.3 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Het ruimtelijk beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel wordt beschreven in de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit deze Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening. Beide documenten zijn op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de omgevingsvisie wordt ruimte gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en er is aandacht voor het tot stand brengen van hoogwaardige woonmilieus. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De provincie stuurt via de Omgevingsvisie op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is in de omgevingsvisie aangemerkt als 'woonwijk' en 'ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-werk- en gemengde stadsmilieus' (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0004.png"

Figuur 3.1 Uitsnede ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie

3.4 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie

In 2010 is door de gemeente Wierden de structuurvisie Wierden vastgesteld. Hierin is te zien dat het plangebied is aangemerkt als stedelijk gebied. Aan de oostzijde van het plangebied is een bestaand bedrijventerrein gevestigd en aan de westzijde is een nieuw bedrijventerrein gepland. Het plangebied bevindt zich dus in een overgangsgebied tussen een bestaand en een nieuw.

Rondweg Enter Ruimtelijke visie

Door de gemeente Wierden is in samenspraak met de bewoners de visie 'Rondweg Enter Ruimtelijke visie' opgesteld die is vastgesteld in 2007. Deze visie vloeide voort uit de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008. Door deze ontwikkeling komt het gebied aan de Rondweg tussen het bedrijventerrein Baanakkers en het nieuwe bedrijventerrein Enter-Rijssen 2008 te liggen. In de visie wordt een afwisseling van open en bebouwde kavels beoogd, met een groene houtsingel op de grens van beide. Per kavel is maximaal één bedrijf toegestaan. Het gaat om lichte bedrijvigheid die niet teveel verkeer aantrekt. Hierdoor wordt de nieuwe bedrijvigheid 'ingepakt' in groene singels en wordt het cultuurhistorische karakter van de Rondweg versterkt. Het is belangrijk om bij ontwikkelingen de groene houtsingel aan de rand van een perceel niet aan te tasten. Nieuwe ontwikkelingen naast het bestaande bedrijventerrein Baanakkers moeten tevens in functie en uitstraling op dit bedrijventerrein zijn afgestemd.

3.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling op het plangebied Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 sluit goed aan op het provinciale ruimtelijke beleid, aangezien in de Omgevingsvisie duidelijk wordt dat het gebied bedoeld is als ontwikkelingslocatie voor woon-werkmilieus. Daarnaast is de ontwikkeling in lijn met de ruimtelijke visie die door de gemeente is opgesteld voor het gebied Rondweg Enter, aangezien daarin wordt aangegeven dat dit gebied dat gelegen is tussen een bestaand en een nieuw bedrijventerrein ruimte biedt voor bedrijvigheid.

Hoofdstuk 4 Toetsing Aan Sectorale Wet- En Regelgeving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 relevante sectorale aspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende (milieu)aspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek en de aanvaardbaarheid van het plan vermeld, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en het toetsingskader.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het wijzigingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In dit wijzigingsplan wordt de vestiging van bedrijven die in het kader van het milieuspoor (omgevingsvergunning voor het milieu) mer-beoordelingsplichtig of projectmer-plichtig zijn, uitgesloten, aangezien er alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 van de als bijlage bij de regels van het moederplan opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' mogen vestigen. Er is voor dit wijzigingsplan op dit vlak dan ook geen sprake van een planmer-plicht.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Ook op dit vlak is voor het wijzigingsplan dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Verkeer En Infrastructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Mettenkampsweg. Deze weg geeft in noordelijke richting via de Rondweg en de Rijssenweg verbinding met de N347 en de A1. Voor het langzaam verkeer wordt de locatie ontsloten via dezelfde wegen als het autoverkeer.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Gezien de beperkte oppervlakte van het plangebied, zal de realisatie van dit wijzigingsplan geen noemenswaardige verkeersaantrekkende werking hebben. Momenteel zijn er in de omgeving van het plangebied geen verkeersknelpunten. Daarom is er geen knelpunt tussen de realisatie van dit wijzigingsplan en de verkeersafwikkeling rondom het plangebied.

Parkeren

Het parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De bereikbaarheid voor zowel het gemotoriseerd verkeer als het langzaam verkeer is goed. Ook de verkeersveiligheid rond de locatie is voldoende gewaarborgd. Ten aanzien van parkeren zijn geen problemen te verwachten. Het aspect verkeer staat de realisatie van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

De te realiseren functie, namelijk een bedrijfsgebouw, is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Regge en Dinkel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het wijzigingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Tevens is er een watertoets uitgevoerd op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van de ingevulde gegevens kan de korte procedure worden gevolgd. Dit betekent dat er gebruikgemaakt wordt van de standaardwaterparagraaf zoals opgenomen in bijlage 3. De ingevoerde gegevens zijn opgenomen in bijlage 4.

Huidige situatie

Ter plaatse van het plangebied bestaat de bodem uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand. De deklaag bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, matig siltig, zwak humeus zand. De doorlatendheid van de bodem is matig tot goed. In het plangebied is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hoger ligt dan 0,4 m beneden het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden maaiveld. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Beoogde ontwikkeling

Als gevolg van dit wijzigingsplan neemt het oppervlak verharding met 120 m² toe. Omdat er sprake is van een toename aan verhard oppervlak, moet waterberging worden gerealiseerd. Omdat het niet goed mogelijk is water af te voeren richting één centrale bergingsvoorziening in de kern Enter, moet deze berging plaatsvinden binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Dit is in overeenstemming met het beleid dat in het gemeentelijke rioleringsplan 2010-2014 is opgenomen. In het inrichtingsplan voor het plangebied moet worden aangegeven hoe omgegaan wordt met hemelwater. Als eis wordt gehanteerd dat minimaal 20 mm hemelwater (20 m³ per 100 m²) geborgen moet worden op eigen terrein en dat hemelwater niet mag afvoeren op openbaar gebied.

Langs de Rondweg ligt reeds een watergang in het plangebied en deze zal worden verbreed ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak. Daarnaast zijn de gemeente en de initiatiefnemer in onderhandeling over een aan te leggen watergang aan de westzijde van de Rondweg op het perceel kadastraal bekend als Wierden, sectie L nr. 827. Als hier overeenstemming over is bereikt, zal deze nieuwe watergang via een duiker onder de Rondweg worden aangesloten op de verbrede watergang in het plangebied. Het water kan op deze manier richting het westen worden afgevoerd.

Omgaan met afvalwater

In het plangebied ligt momenteel een drukriool. De vuilwaterafvoer van de bebouwing die gerealiseerd wordt op de percelen, wordt aangesloten op dit drukriool.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft. Het aspect water staat de realisatie van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Zoals aangegeven in hoofdstuk 2 staat op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 een vrijstaande boerderij en een vrijstaande woning, en rondom de vrijstaande boerderij staan verschillende vrijstaande schuren die geen agrarische functie meer hebben. Achter de vrijstaande woning staat een vrijstaande berging. Rondom deze bebouwing ligt een tuin met bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

De vrijstaande berging en de vrijstaande schuren worden gesloopt. Ook zullen een aantal struiken en bomen gekapt moeten worden. Ter plaatse wordt een bedrijfsgebouw neergezet dat voor opslag zal worden gebruikt.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten

aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit wijzigingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

  • Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen onderdeel uit van de PEHS. Gezien de zeer beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en de afstand tot de PEHS (zie figuur 4.1), kan worden geconcludeerd dat het wijzigingsplan geen invloed heeft op de natuurwaarden in de PEHS. Het beleid van de provincie staat de uitvoering van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0005.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de PEHS (gekleurde vlakken)(Bron: http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/groenloket/groenloket.html)

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Borkeld. Dit gebied ligt op bijna 2 km van het plangebied. Gezien de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en de relatief grote afstand tot het Natura 2000-gebied, heeft de realisatie van dit wijzigingsplan geen effecten op dit natuurgebied. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de realisatie van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg. Gebiedsbescherming komt daarom in dit bureauonderzoek niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van de Quickscan Flora en fauna Rondweg 40 die in oktober 2011 door adviesbureau Eelerwoude is uitgevoerd.

Planten

Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen bijzondere of beschermde soorten herbergt.

Vogels

Tijdens de quick scan zijn in en direct rondom het plangebied algemeen voorkomende broedvogels aangetroffen. Het gaat hier onder andere om de vlaamse gaai, koolmees, merel, vink, kauw, houtduif en spreeuw. In de werktuigenstalling zijn verse sporen van de kerkuil aangetroffen. Tevens komt de huismus waarschijnlijk voor op het erf. Ten tijde van het veldbezoek was het niet mogelijk om vast te stellen waar deze soort precies broedt en om hoeveel broedparen het gaat.

Zoogdieren

In het plangebied komen algemene soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn voor. Bomen in de omgeving van het plangebied kunnen plaats bieden aan vaste en tijdelijke verblijfsplaatsen van vleermuizen. Uit de quickscan ecologie van Eelerwoude blijkt dat vleermuizen aanwezig zijn in de te behouden woningen en in de te behouden stal. Het plangebied kan een functie hebben als foerageergebied. Het is niet aannemelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een vliegroute voor vleermuizen. Er zijn namelijk geen lijnvormige groenstructuren op het erf aanwezig die aansluiten op andere lijnvormige elementen in de omgeving.

Het is mogelijk dat in het plangebied de steenmarter voorkomt. Tijdens het veldwerk voor de quickscan zijn echter geen sporen van deze soort waargenomen. De soort komt echter wel algemeen voor in de omgeving. Andere zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren worden op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht binnen het plangebied.

Amfibieën en vissen

Aan de Rondweg ligt een watergang. Daarom is de verwachting dat algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voorplantingsplaats in de watergang.

Voor vissen is de watergang, gezien de beperkte omvang, ongeschikt.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

nader onderzoek nodig
vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn
bruine kikker, gewone pas, kleine watersalamander en middelste groene kikker
nee
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 mogelijk steenmarter nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB
bijlage IV HR alle vleermuizen ja
vogels cat. 1 t/m 4 huismus, kerkuil ja (naar huismus)
cat. 5 koolmees, spreeuw, merel vink, kauw, houtduif nee

Toetsing en conclusie

Soortenbescherming

Het wijzigingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het wijzigingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsbestemming mogelijk. Als gevolg daarvan kunnen mogelijk werkzaamheden uitgevoerd worden die leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Van deze soorten komt de huismus mogelijk voor in de te slopen bebouwing. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Uit nader onderzoek moet blijken of deze soorten daadwerkelijk aanwezig zijn en of een ontheffing nodig is. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De kerkuil komt voor in de te slopen werktuigenstalling. Door de sloop van dit gebouw wordt de vaste rustplaats van de kerkuil verstoord. Uit de quickscan van bureau Eelerwoude blijkt dat er maatregelen genomen kunnen worden om de negatieve effecten te voorkomen. Het gaat om de volgende maatregelen:
    1. 1. het ophangen van nestkasten voor kerkuil in (de directe omgeving van) het plangebied; dit moet minimaal drie weken voor de aanvang van de sloop gerealiseerd zijn;
    2. 2. de sloop moet buiten de voortplantingsperiode van de kerkuil worden uitgevoerd.

Met het uitvoeren van de bovenstaande maatregelen zullen er geen negatieve effecten op de kerkuil zijn. Een ontheffing van de Ffw is voor de kerkuil dan ook niet nodig.

  • De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten (zoals de koolmees en de roodborst) is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
  • Er is nader onderzoek naar vleermuizen nodig, aangezien deze soorten voorkomen in de op het perceel aanwezige te behouden bebouwing. Door de sloop- en bouwwerkzaamheden kan het foerageergebied van deze dieren worden aangetast.
  • Het wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op de steenmarter (wanneer deze ook daadwerkelijk aanwezig is). Vanwege de grootte van het plangebied zal het plangebied mogelijk een klein onderdeel uitmaken van het leefgebied van deze soort. De steenmarter beschikt over een zeer groot leefgebied en kan zeer grote afstanden afleggen. De soort zou het plangebied daarom slechts incidenteel als foerageergebied gebruiken. De steenmarter heeft een groot aanpassingsvermogen. Daarom zal een ingreep in een zeer klein deel van zijn foerageergebied geen negatief effect op deze soort hebben.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Per 1 september 2007 is de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg een feit. Daarmee zijn de uitgangspunten van het verdrag van Malta verankerd in de Nederlandse wetgeving. Naast de wijziging van de Monumentenwet, zijn ook de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet op onderdelen aangepast. Door de Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) is archeologie wettelijk geïntegreerd in de systematiek van de ruimtelijke ordening.

De wet regelt de bescherming van het bodemarchief, het archeologisch erfgoed, in de bodem. Ook wordt de inpassing van archeologisch erfgoed geregeld en de financiering van opgravingen. Doel van de wet is het reguleren van bodemverstorende activiteiten. Kern is het zo vroeg mogelijk rekening houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Het streven is behoud in situ. Als behoud in situ niet mogelijk is dan moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De kosten van het benodigde onderzoek zijn voor rekening van de verstoorder.

Op grond van de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wamz 2007) heeft de gemeentelijke overheid de wettelijke zorgplicht om archeologie een plek te geven in de ruimtelijke processen. Het bestemmingsplan is het meest geschikte instrument om dit te regelen.

Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Wierden

De gemeente Wierden beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart waarmee duidelijk wordt waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden, zodat dit onderdeel van het cultuurhistorisch erfgoed verantwoord beheerd kan worden. De archeologische verwachtingskaart maakt voor het grondgebied van de gemeente duidelijk waar zich (mogelijke) archeologische resten kunnen bevinden. De kaart is hiervoor opgedeeld in drie zones:

  • hoge archeologische verwachting;
  • middelhoge archeologische verwachting;
  • lage archeologische verwachting.

Aan de op de kaart voorkomende verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is een visuele vertaling van het gemeentelijk archeologiebeleid. De verwachtingskaart kan worden gebruikt voor toetsing van ruimtelijke ontwikkelingsplannen.

Er geldt een onderzoeksplicht in gebieden met:

  • hoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • middelhoge archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 5.000 m² en bij een verstoring dieper dan 50 cm;
  • lage archeologische verwachting bij plangebieden groter dan 10 ha.

Op de kaart staan ook gebieden aangegeven die verstoord zijn. Voor deze gebieden is het niet duidelijk hoe diep de verstoring van de bodem is. Het advies voor dergelijke gebieden is dan ook dat er per aanvraag wordt gekeken of er onderzoek nodig is en zo ja, in welke vorm dat moet gebeuren.

Figuur 4.2 bevat een uitsnede van de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart waarop het plangebied aan de Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 zichtbaar is. Het westelijke deel van het perceel heeft een middelhoge verwachting, het oostelijke deel een hoge verwachting en een kleine rand aan de zuidelijke kant van het perceel een lage verwachting. Daarnaast bevinden zich op het perceel 2 historische elementen die zijn aangeduid als 'bebouwing circa 1832', waarmee de vrijstaande boerderij en het naastgelegen vrijstaande bijgebouw worden bedoeld. In het plangebied zal in totaal 500 m² aan gebouwen gesloopt worden en een nieuwe loods worden gebouwd die 620 m² zal zijn. Aangezien de oppervlakte waarop gebouwd en gesloopt zal worden niet groter is dan 2.500 m², vormt archeologie voor de planvorming geen belemmering. Daarnaast zal het plan ook de aanwezige historische elementen niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0189.WB2011000007-VA01_0006.png"

Figuur 4.2 Uitsnede van het plangebied in de archeologische

verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Wierden met legenda

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering zijn voor de realisatie van dit wijzigingsplan.

4.8 Bedrijven En Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:

  • ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd; en
  • de bedrijfsruimte/milieuruimte van bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.

Ten behoeve van dit wijzigingsplan is onderzocht of de realisatie van de bedrijfsbestemming geen onacceptabele milieuhinder veroorzaakt ter plaatse van bestaande woningen. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, is in dit wijzigingsplan gebruikgemaakt van een algemene toelaatbaarheid, op basis van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de richtafstandenlijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Voor dit plangebied is gebruikgemaakt van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt verwezen naar bijlage 1 van de regels van het moederplan.

Onderzoek

De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en bedrijven. In dit gebied is dus een zekere mate van functiemenging aanwezig. Het plangebied en de directe omgeving zijn daarom aan te merken als een gemengd gebied. In een dergelijk gemengd gebied zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 direct naast woningen toelaatbaar. De bedrijfsbestemming die door dit wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt, grenst direct aan percelen met een woonbestemming. Daarom is ter plaatse van het plangebied van dit wijzigingsplan een algemene toelaatbaarheid van maximaal categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Dit is in overeenstemming met de wijzigingsregels uit het moederplan. Het bedrijf dat zich na vaststelling van dit wijzigingsplan wil vestigen moet binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Op deze manier wordt onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen voorkomen.

Conclusie

Door het opnemen van een algemene toelaatbaarheid wordt onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van woningen voorkomen. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit wijzigingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wm behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een wijzigingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate en bijbehorende regeling is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is onder andere het geval wanneer de bijdrage van een project aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof kleiner is dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van die stof.

Onderzoek

Het wijzigingsplan maakt de wijziging van een woonbestemming in een bedrijfsbestemming mogelijk. Het gaat hier om een relatief klein perceel van ongeveer 6.000 m². Uit de nibm-tool van het ministerie van I&M (www.infomil.nl) blijkt dat een project pas in betekenende mate bijdraagt wanneer het een verkeersaantrekkende werking van 470 mvt/etmaal heeft (waarvan 20% vrachtverkeer is). Een dergelijke verkeersaantrekkende werking heeft de realisatie van dit wijzigingsplan zeker niet. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wm kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit wordt gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit deze webapplicatie blijkt dat zowel direct langs de A1 als direct langs de N347 (twee maatgevende wegen in de buurt van het plangebied) ruimschoots aan de grenswaarde uit de Wm wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan en concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg ligt, zal ook ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden worden voldaan. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit wijzigingsplan.

4.10 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijvigheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar.

Op basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR:

  • 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;

enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen is opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS). Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • het projectgebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het projectgebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat 600 m ten noordoosten van het plangebied een tankstation met lpg-installatie ligt. Voor dit tankstation geldt een invloedsgebied van het GR van 150 m en een PR 10-6-risicocontour van 110 m. Het plangebied ligt ruimschoots buiten deze afstanden. Ongeveer 470 m ten zuidoosten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. Voor deze opslag geldt een PR 10-6-risicocontour van 30 m en geen invloedsgebied van het GR. Gezien de afstand tot het plangebied vormt ook deze opslag geen belemmering voor de realisatie van het wijzigingsplan. Ongeveer 370 m ten zuiden van het plangebied ligt de A1. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de provinciale risicokaart en de circulaire RVGS blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de wegas ligt. De PR 10-8-risicocontour – indicatief voor het invloedsgebied van het GR – ligt 130 m buiten de wegas. Aangezien de afstand tussen de weg en het plangebied meer dan twee keer zo groot is als de PR 10-8-risicocotour, kan worden aangenomen dat het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van de A1 ligt. Daarom vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water plaats. Ongeveer 550 m ten westen van het plangebied loopt de hogedruk aardgastransportleiding N-557-52-KR. Deze leiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar en een uitwendige diameter van 4 inch. Voor een dergelijke leiding geldt een invloedsgebied van 45 m. Aangezien het plangebied ver buiten dit invloedsgebied ligt, vormt deze leiding geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit wijzigingsplan.

4.11 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

In verband met de uitvoerbaarheid van een plan dient onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van een woonbestemming in een bedrijfsbestemming. Het plangebied is al lange tijd (sinds 1996) in gebruik voor woondoeleinden. Daarvoor (voor 1996) was het in gebruik als extensieve veehouderij. Bij woningen en extensieve veehouderijen vinden in de regel geen activiteiten plaats die tot bodemverontreiniging kunnen leiden. Hier komt nog bij dat een bedrijfsbestemming, vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit, geen gevoelige bestemming is. De personen die ter plaatse van een bedrijfsbestemming verblijven, hebben namelijk in de regel geen (intensief) contact met de bodem; er wordt bijvoorbeeld niet in de bodem gegraven.

Door Ingenieursbureau ASMA is ter plaatse van de Rondweg 40 te Enter een verkennend onderzoek uitgevoerd naar bodemverontreiniging (zie bijlage 5), met als doel aan te tonen dat op de locatie geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven de streefwaarde of het geldende achtergrondgehalte.

Zowel het maaiveld ter plaatse van de verrichte boringen als de opgeboorde grond is zintuiglijk geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Op het maaiveld zijn asbestverdachte materialen waargenomen. Er zijn geen monsters geselecteerd voor de analyse op asbest.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond plaatselijk licht verhoogde gehalten aan PAK zijn aangetoond. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan cobalt en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium aangetoond.

Het verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 ter plaatse van de locatie is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese 'niet-verdacht', waarbij geen verontreiniging verwacht werd. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit overeenkomt met deze verwachting. Aanpassing van de hypothese en de onderzoeksstrategie is niet noodzakelijk, evenmin is de uitvoering van nader onderzoek nodig.

Geadviseerd wordt om het terrein op te (laten) ruimen, waarna een verkennend onderzoek naar asbest conform de NEN5707 uitgevoerd kan worden. In dat onderzoek dient ook een extra monster van de bovengrond geanalyseerd te worden.

Er kan worden geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering oplevert voor de realisatie van dit wijzigingsplan.

4.12 Kabels En Leidingen

In het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Ook zijn er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Toetsing Aan Wijzigingsbevoegdheid

5.1 Toetsing

Met een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Rondweg Enter 2010 kan de bestemming Wonen worden gewijzigd in de bestemming Bedrijf waarbij bedrijven van de categorie 1 en 2 worden toegestaan, zoals genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' die als bijlage bij de regels van het moederplan is gevoegd. Ten behoeve van de bedrijfsfunctie mag de oppervlakte van alle gebouwen (inclusief (bedrijfs-) woningen en bijgebouwen bij woningen) worden vergroot met voor het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 een maximale oppervlakte zoals genoemd in tabel 5.1.

Tabel 5.1 Maximale oppervlakte wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan Rondweg Enter 2010

adres 15% van oppervlakte perceel (in m²) aanwezige bebouwing (in m²) maximale oppervlakte bebouwing in nieuwe situatie
Mettenkampsweg 11 1310 800 920

Op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40 is momenteel 800 m² bebouwing aanwezig, waarvan 500 m² zal worden gesloopt. De 2 woningen en het bijgebouw van elk 100 m² blijven staan. De nieuwe loods die wordt gebouwd is 620 m². De oppervlakte van de bebouwing op het perceel wordt daardoor in de nieuwe situatie 920 m², wat precies past binnen de maximaal toegestane oppervlakte zoals opgenomen in tabel 5.1.

In het bestemmingsplan is verder opgenomen dat als de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast als er een bodemonderzoek, een flora- en faunaonderzoek en een inrichtingsplan worden overgelegd. Bij de beoordeling van het inrichtingsplan wordt getoetst op groen en groensingels, waterberging, verharding en parkeervoorzieningen op eigen terrein. Het inrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1.

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

In het vorige hoofdstuk zijn de relevante onderzoeken verricht en is aangetoond dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de ruimtelijke plannen op het perceel Mettenkampsweg 11/Rondweg 40.

5.2 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de plannen voor het perceel Mettenkamsweg 11/Rondweg 40 getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming Wonen in het bestemmingsplan Rondweg Enter 2010. Het plan voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de wijzigingsbevoegdheid, zodat de wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 9 februari tot en met 21 maart ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze op dit plan indienen. Van deze

mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan is daarmee voldoende verzekerd.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond. De initiatiefnemer zal alle kosten voor de beoogde werkzaamheden voor eigen rekening nemen. De initiatiefnemer en de gemeente sluiten hiervoor een anterieure overeenkomst af. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van de werkzaamheden die onderdeel uitmaken van het plan voldoende gewaarborgd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 2 Quickscan flora en fauna

Bijlage 3 Standaard Waterparagraaf

Bijlage 3 Standaard waterparagraaf

Bijlage 4 Samenvatting Van De Watertoets

Bijlage 4 Samenvatting van de watertoets

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek