KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Algemeen
2.2 Ontstaansgeschiedenis Van Het Engelse Werk
2.3 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ruimtelijk Beleid
3.2 Archeologisch En Monumentenbeleid
3.3 Verkeersbeleid
3.4 Groenbeleid
3.5 Waterbeleid
3.6 Volkshuisvestingsbeleid
3.7 Sport- En Recreatiebeleid
3.8 Economisch Beleid
3.9 Horecabeleid
3.10 Prostitutiebeleid
3.11 Milieubeleid
3.12 Flora En Fauna
Hoofdstuk 4 Beperkingen
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Plangebied
5.3 Ontwikkeling
5.4 Uitvoering
5.5 Water
5.6 Archeologie
5.7 Ecologie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding.
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Consequenties Van Beleid
6.7 Handhaving.
6.8 Handboek
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 4 Bomenquick Scan En Boom Effect Analyse
Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan Opgesteld Door Slaa + Van Asselt Architecten Bna (Mei 2009)

Ruiterlaan

Bestemmingsplan - gemeente Zwolle

Onherroepelijk op 02-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Ruiterlaan' van de gemeente Zwolle;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0193.09003-0003 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een bouwperceel betreft:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.8 Bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.9 Bedrijf aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijke bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 Beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.11 Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 Carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 erf:

de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij één hoofdgebouw;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.26 Kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.27 Peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.28 Uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.29 Voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.30 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. a. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Ontheffing van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis aan huis;
  2. b. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. garageboxen ten behoeve van woningen;
  2. d. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen en erven;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Ontheffing van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen op een bouwperceel voor meer dan 1 woning;
  2. b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  3. c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het bouwperceel tot een maximum van 50 m²;
  4. d. het gebruik van gebouwen en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf;
  5. e. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. g. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  8. h. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;
  9. i. het gebruik van uitbreidingen van hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. 1. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  2. 2. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

5.4 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Parkeren

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.

7.2 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. a. het bepaalde in artikel 7.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  1. a. het bepaalde in artikel 7.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 8 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk

8.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het waterwingebied;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik ten behoeve van een binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gedaan;
  2. b. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van afvalstoffen.

8.4 Aanlegvergunning

Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels

9.1 Algemene ontheffing van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 7.10 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.2 Algemene ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen in dit plan ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke ontheffingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels en toestaan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen alsmede standplaatserfafscheidingen en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf, het af te scheiden terrein of de af te scheiden standplaats.
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

9.3 Voorwaarden voor het verlenen van ontheffing

De in artikel 9.2 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de parkeergelegenheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de milieusituatie;
  7. g. de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Tuin', en 'Wonen' wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen worden aangegeven, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de groenstructuur;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene Procedureregels.

Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  2. b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum en het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
  3. c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
  4. d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  5. e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  6. f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 13 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als:

'bestemmingsplan Ruiterlaan'.

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Ruiterlaan'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle in de vergadering

van

nummer

drs. H.J. Meijer, voorzitter, drs. A.B.M. ten Have, griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Van Klompenburg Bouwbedrijf B.V. uit Nunspeet is voornemens 5 woningen te realiseren op het perceel Ruiterlaan 3 in Zwolle. Omdat de beoogde ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. In het voorliggende bestemmings- plan worden de randvoorwaarden en planologische mogelijkheden aangegeven voor de ontwikkeling van de woningbouwlocatie aan de Ruiterlaan.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

  • nota's en visies op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau;
  • de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • het Handboek bestemmingsplannen Zwolle, versie 16.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de locatie Ruiterlaan 3 in Zwolle.

In figuur 1.1 is de locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging van het plangebied

1.3 Doel

De doelstelling is de ontwikkeling van vijf woningbouwkavels op de aangegeven locatie aan de Ruiterlaan. Er is sprake van een kwetsbare omgeving. Met de gemeente Zwolle is overleg gevoerd voor de randvoorwaarden waaronder tot woningbouw ter plaatse kan worden gekomen. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in het voorliggende bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan opgesteld door Slaa + Van Asselt Architecten BNA (mei 2009). Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 5.

1.4 Geldende Bestemmingsplannen

Het plangebied valt in het bestemmingsplan “Spoolde Zuid (juncto voorschriften Zwolle-Kerspel 1967)”. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle op 29 januari 1962 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 12 november 1962. Het bewuste perceel heeft de volgende bestemmingen: “Bebouwingsklasse B der woningen”, “Tuin of erf”.

Het vigerende bestemmingsplan is sterk verouderd en komt niet meer overeen met de ondergrond. Enkele in het oog springende onderdelen in dit plan zijn:

  • na verlegging van het klinkerpad zijn 10 woningen mogelijk als 2/1-kapper;
  • goothoogte 5 - 6 m;
  • gevelbreedte minimaal 6 m;
  • mogelijkheid tot zijaanbouw en achteraanbouw;
  • minimale inhoud van de woningen 280 m³;
  • maximale inhoud van de woningen 1034 m³ (exclusief bijgebouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0002.jpg"

Figuur 1.2. Plankaart vigerend plan

1.5 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Ruiterlaan" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0193.BP09003-0004, schaal 1:1.000 en een renvooi);
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Daarbij is de nodige flexibiliteit ingebouwd zodat in de planperiode te voorziene ontwikkelingen die kunnen leiden tot aanpassing van het plan, op een planologisch eenvoudige wijze kunnen worden gerealiseerd.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie gegeven. Er wordt ingegaan op de ligging, de huidige en de toekomstige kenmerken van het gebied.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Zwolle beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren de mogelijke beperkingen de revue.

Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het plan.

In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 8 gaat tenslotte in op de inspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Algemeen

De locatie ligt in de directe nabijheid van de parken Het Engelse werk en het Spoolderbos.

Het Engelse Werk is een park in romantische Engelse landschapsstijl. Het is gelegen in het zuid-westelijk deel van de stad en ligt direct aan de dijk van de IJssel. Buiten de IJsseldijk, wordt het park omringd door het Spoolderbos in het noorden, de spoorlijn in het oosten en de Ruiterlaan en het WMO-terrein in het westen. De parken Engelse Werk en Spoolderbos beslaan samen een oppervlakte van circa 36 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0003.jpg"

Figuur 2.1. Ligging van het plangebied in de omgeving

2.2 Ontstaansgeschiedenis Van Het Engelse Werk

Voorgeschiedenis (de middeleeuwen).

Hoewel Zwolle in tegenstelling tot de andere IJsselsteden niet direct aan de IJssel was gelegen, was het belang van de rivier voor de stad natuurlijk groot. Al in de middeleeuwen streefde Zwolle naar een directe vaarverbinding met de rivier, maar dit werd door de concurrenten Deventer en Kampen met succes verhinderd. Het zou tot in het begin van de 19e eeuw duren voordat de Willemsvaart werd gegraven. Wezenlijk van betekenis voor de stad was ongetwijfeld het veer over de IJssel, het Katerveer, genoemd naar het op de linkeroever van de rivier gelegen nu verdwenen buurtschap Katen of Koten. Dit buurtschap is mogelijk verdwenen door een overstroming van de IJssel, die voor de aanleg van de Sallandsedijk in de loop van de 13e eeuw regelmatig zijn bedding verlegde. Door de aanleg van de dijk werd de rivier enigszins beteugeld.

Het veer vormde een deel van de landroute tussen het Nedersticht (Utrecht) en het Oversticht (Overijssel en Drenthe, stad Groningen) en werd in 1443 voor de helft eigendom van de stad Zwolle. De andere helft was in bezit van de heer van Bukhorst, het aan de overzijde van de rivier gelegen kasteel.

Dat het Katerveer politiek belangrijk was, blijkt uit het gegeven dat op de zogenoemde Spoolderberg - halverwege het Katerveer en de stad Zwolle - de inhuldiging van de Utrechtse bisschop als landsheer plaatsvond. Ook werden hier de landdagen gehouden.

De Spoolderberg, een rivierduin dat voor een deel nog steeds bestaat, was gelegen in het buurtschap Spoolde en ligt nu aan de rand van het Spoolderbos. De oudste berichten over bijeenkomsten van de landsheer op de Spoolderberg treffen we in het dijkrecht van 1308 aan, maar het is niet onmogelijk dat een dergelijke ceremonie hier al langer plaats had.

De ceremoniële functie van de Spoolderberg ging in het midden van de 16e eeuw verloren. In 1549 had de toekomstige landsheer Philips II zich laten inhuldigen in de stad Deventer, in plaats van zoals tot die tijd gebruikelijk op de Spoolderberg. Na protesten van de andere steden en de Ridderschappen werd overeengekomen dat de landdagen in het vervolg afwisselend in de drie IJsselsteden plaats zouden vinden. Hiermee had de Spoolderberg zijn functie verloren en was een gewone heuvel geworden.

De verdedigingslinie van Zwolle (ca. 1580 tot 1809).

De geschiedenis van de linie gaat terug tot in de late 16e eeuw, toen het krijgstoneel van de Opstand tegen het Spaanse gezag vooral in Oost-Nederland lag. Nadat in 1580 stadhouder Rennenberg zich verzoende met koning Philips II (bekend als het verraad van Rennenberg), waren Overijssel, Groningen en Friesland weer in Spaanse handen geraakt. Niet alleen Overijssel maar ook de rest van Noordoost-Nederland werd oorlogsterrein. De IJsselsteden werden in de loop van de jaren ’80 van de zestiende eeuw versterkt in opdracht van de Staten Generaal. De vestingbouwkundige Adriaan Anthoniszoon maakte in 1586 een aanvang met de modernisering van de vestingwerken van de stad Zwolle.

Om de vijand te beletten via Zwolle en Zwartsluis naar het Noorden op te trekken werd er tussen de rivier de IJssel en de stad in een vrijwel rechte lijn een linie opgeworpen bestaande uit een brede wal en een brede sloot. Op de punten waar deze linie enkele hoge stroomruggen passeerde werden versterkingen aangebracht met halverwege, op de Spoolderberg die immers toch geen functie meer had, een gebastionneerde schans, de Bergschans genaamd. Aan de rivier werd ter bescherming van het veer een tweede gebastionneerde schans aangelegd, die de naam Katerschans kreeg.

De IJssellinie wordt afgedankt (1809-1828).

In en na de Franse tijd had de stad Zwolle te maken met forse schulden. De kosten van inkwartiering en levensonderhoud werden meestal op particulieren en plaatselijke organisaties afgewenteld. Ook de centrale overheid had schulden en begrotingstekorten. Daarom werden terreinen, die niet meer in militair gebruik waren, zoveel mogelijk verkocht. De terreinen die vrij moesten blijven voor een onbelemmerd schootsveld werden verhuurd, onder beding dat alleen houtbouw was toegestaan, die na eerste sommatie binnen acht dagen moest worden afgebroken.

De IJssellinie vertoonde onherstelbare gebreken en aangezien er nog geen vooruitzicht was op meer financiële middelen, werd de IJssellinie opgeheven en kon de stad Zwolle eindelijk de langgewenste vaarverbinding tussen de stad en de IJssel aanleggen. Het Zwolse stadsbestuur kon het nieuwe kanaal inpassen in de linie tussen de stad en het Katerveer. Zo werden moeizame onderhandelingen over grondaankopen tot een minimum beperkt.

De aanleg van een wandelplaats op het Nieuwe Werk (1828).

In het jaar 1828 is men begonnen de vesting te transformeren naar 'een openbare wandelplaats'. Niet alleen werden de stadswallen veranderd in wandelingen, ook werd er een stadspark aangelegd op het grondgebied van een toenmalige buurgemeente Zwollerkerspel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0004.jpg"

Figuur 2.2. Het park in 1860

De ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog (vanaf 1945).

De belangrijkste wijziging in het gebied is de komst van het waterwingebied aan de rand van het Engelse Werk. Voor de Tweede Wereldoorlog werd water gewonnen aan de overkant van de IJssel. Door oorlogsgeweld werden de aanvoerleidingen echter onbruikbaar en werd er een tijdelijk noodpompstation op de dijk van de IJssel gebouwd. In 1952 werd het pompstation Engelse Werk in gebruik genomen.

Vanaf omstreeks 1979 is gewerkt aan de planvorming van het Spoolderbos dat een verbinding vormt tussen het Engelse Werk en de binnenstad van Zwolle. Het gebied van ongeveer 20 hectare vormt samen met het Engelse Werk een van de 'groene vingers' die de groenstructuur van Zwolle bepaalt.

De WMO wilde met het laten aanleggen van het bos laten zien dat waterwinning en natuur samen kunnen gaan. De bosaanleg paste in het structuurplan voor Zwolle en werd mede gerealiseerd ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van de stad Zwolle.

Het beheer van het Engelse Werk en het Spoolderbos is de laatste jaren in belangrijke mate gericht op natuurontwikkeling, waarbij door een aangepast beheer getracht is de flora en fauna te bevorderen.

2.3 Bestaande Situatie

De Ruiterlaan is een woonstraat die de Willemsvaart verbindt met het park Engelse Werk. Het ligt enigszins geïsoleerd aan de westrand van de stad. De Ruiterlaan wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door woningbouw, maar er zijn tevens een aantal kleinschalige kantoren en een bedrijf aanwezig. Ten zuidwesten van de buurt staat het verzorgingstehuis De Venus. De locatie is grotendeels omgegeven door waterrijke groengebieden, zoals het hiervoor beschreven monumentale Park het Engelse Werk en het recenter aangelegde Spoolderbos. In groengebieden ten oosten van de Ruiterlaan is het waterbedrijf Vitens gesitueerd.

Het plangebied, met een oppervlakte van circa 4.400 m2, ligt aan de oostzijde van de Ruiterlaan, nabij de Willemsvaart en beslaat het gebied zoals is weergegeven op de afbeelding in figuur 2.3. Het weggetje naar het waterbedrijf Vitens is eigendom van Vitens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0005.jpg"

figuur 2.3. Plangebied

Het plangebied grenst aan een schoolterrein, dat op termijn plaats zal maken voor nieuwbouw / woningbouw.

De Ruiterlaan wordt gekenmerkt door het groene karakter van de straat. Het geeft de straat allure en uitstraling. De sfeer wordt versterkt door open en groene voortuinen op de aanliggende erven.

2.3.1 Archeologische structuur

Op de Archeologische Waardenkaart Zwolle is het plangebied aangeduid met een waarde van 50%. Deze archeologische waardebeoordeling is vooral gebaseerd op de mogelijke aanwezigheid van restanten van de verdedigingslinie van de stad Zwolle, via de Spoolderberg naar het Engelse Werk. Op oud kaartmateriaal is te zien dat door het oostelijk deel van het perceel een aarden wal met gracht heeft gelopen die de verbinding vormde tussen de Spoolderbergschans en het Nieuwe Werk.

Het vermoeden bestaat dat nog sporen van de verdedigingswal met gracht aanwezig zijn. Om dat vast te stellen, zal een inventariserend Veldonderzoek moeten worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0006.jpg"

Figuur 2.4. Het plangebied t.o.v. de verdedigingslinie

2.3.2 Ruimtelijke structuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.1 Ruimtelijk Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter-) nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.

De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.

Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. En daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) voorzieningen, groen en water (watertoets).

Geconstateerd wordt dat woningbouw binnen het plangebied uitstekend past binnen het rijksbeleid. Er is sprake van een inbreiding in bestaand stedelijk gebied. Er wordt aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur.

3.1.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Op gemeentelijk niveau zijn het structuurplan 2020 en de welstandsnota van belang voor het ruimtelijke beleid in het plangebied.

Structuurplan Zwolle 2020

Op 16 juni 2008 heeft de gemeenteraad het structuurplan Zwolle 2020 vastgesteld. Op basis van de in het structuurplan opgenomen visie streeft de gemeente Zwolle naar een evenwichtige gemeente met grote sociale en economische samenhang. Zwolle is nu al de veelzijdige centrumstad voor een grote regio en er is alle ruimte voor verdere economische ontwikkeling. Er is gekozen voor een tweesporenbeleid: inzetten op een slimme mix van zowel inbreiding als uitbreiding. Ook voor het buitengebied biedt het Structuurplan nieuwe kaders, nodig voor de ontwikkeling van landbouw, natuur, recreatie en wonen.

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'woongebied'. De voorgenomen nieuwbouw is in overeenstemming met het structuurplan Zwolle 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0016.jpg"

Figuur 3.6. Structuurplan Zwolle 2020

Welstandsnota

De Welstandsnota is op 7 juni 2004 door de gemeenteraad vastgesteld.

Het doel van de Welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De nota kent twee belangrijke gebruikers. Voor de overheid biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven. Voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven.

Het bestemmingsplan is altijd kaderstellend voor de welstandstoetsing. Wat in het bestemmingsplan is toegelaten of is voorgeschreven voor wat betreft afmetingen, maten en functies kan door het welstandsbeleid niet worden ingeperkt. Soms bevatten bestemmingsplannen verdergaande regelingen en worden ook regels gegeven voor bijvoorbeeld plaatsing in de rooilijn of voor kappen. Dan is er sprake van enige overlap met welstand.

Door het relatieve karakter van de welstandscriteria ontstaat er geen strijdigheid met eventuele bestemmingsplaneisen. Bij de herziening van bestemmingsplannen, zoals dit plan voor de woningen aan de Ruiterlaan, is de aansluiting met de welstandsnota een aandachtspunt.

Voor de te bouwen woningen is door Slaa + Van Asselt architecten BNA uit Nunspeet een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan Zwolle, mei 2009). Dit plan is besproken met de welstandscommissie. De door de welstand gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het Beeldkwaliteitsplan, versie mei 2009. De bouwplannen moeten passen in het in het beeldkwaliteitsplan gestelde kader.

3.2 Archeologisch En Monumentenbeleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Zoals gezegd, bracht de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) nieuwe taken en verantwoordelijkheden voor de gemeente Zwolle met zich mee. Het archeologiebeleid gemeente Zwolle geeft aan op welke wijze de gemeente Zwolle met deze verantwoordelijkheden omgaat. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk is. Op 18 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zwolle het archeologiebeleid vastgesteld.

In 2002 is de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (AWZ) opgesteld. De kaart is de beleidsadvieskaart op basis waarvan rekening kan worden gehouden met archeologische waarden in de bodem. De AWZ is een uitgebreide bureaustudie van het grondgebied van de gemeente Zwolle.

Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden in de gemeente Zwolle is gewaardeerd in een bepaald percentage (0%, 10%, 50%, 90% en 100%). De AWZ wordt gehanteerd als toetsingsinstrument indien de kaart (nog) niet is opgenomen in een bestemmingsplan.


Op de AWZ is het plangebied aangeduid met een waarde van 50%. Deze archeologische waardebeoordeling is vooral gebaseerd op de mogelijke aanwezigheid van restanten van de verdedigingslinie van de stad Zwolle, via de Spoolderberg naar het Engelse Werk. Op oud kaartmateriaal is te zien dat door het oostelijk deel van het perceel een aarden wal met gracht heeft gelopen die de verbinding vormde tussen de Spoolderbergschans en het Nieuwe Werk (zie figuur 2.4.). Het vermoeden bestaat dat nog sporen van de verdedigingswal met gracht aanwezig zijn. Om dat vast te stellen, zal een inventariserend Veldonderzoek moeten worden uitgevoerd. Bij een archeologische verwachtingswaarde van 50% of meer, zoals hier het geval is, wordt in de gemeente Zwolle een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van deze waarden.

Het Expertisecentrum Stad en landschap van de gemeente Zwolle heeft opdracht gekregen een inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Met de uitvoering van het onderzoek wordt echter gewacht totdat het groen op de locatie in voldoende mate is opgeschoond.

3.3 Verkeersbeleid

Het Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks- en provinciaal beleid en is verwoord in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (februari 2001). Het plan stelt dat de toenemende groei van de stad en de bijbehorende groei van het autoverkeer in goede banen geleid moet worden en dat daarvoor forse inspanningen nodig zijn die meer vragen dan het oplossen van verkeerskundige problemen. De onderstaande centrale doelstelling is geformuleerd:

Het bevorderen van een goede en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor sociaal-economische activiteiten, waarbij alle vormen van verkeershinder zo veel mogelijk beperkt worden.

De impact van het project op de mobiliteit is gering. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur (Ruiterlaan-'weggetje Vitens'). Aanpassingen zijn niet noodzakelijk. Parkeren vindt plaats op eigen erf.

3.4 Groenbeleid

Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft de Stedelijke hoofdgroenstructuur van Zwolle weer en legt het beleid daarvoor vast. Het Groenbeleidsplan geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden.

De hoofdgroenstructuur vervult meerdere functies, voor het beeld, de ecologie en de recreatie. Bebouwing en verharding kan een onderdeel zijn van de hoofdgroenstructuur, mits de functies ter plekke er niet door worden aangetast.

Het plangebied is onderdeel van de Stedelijke hoofdgroenstructuur. In verband daarmee is, in het kader van een zorgvuldige inpassing van de woningen, door Ecogroen Advies een bomenquick scan uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 4. Op deze quick scan en de wijze waarop aan de aanbevelingen invulling is gegeven, wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan.

3.5 Waterbeleid

Europees en rijksbeleid.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld die in 2009 definitief worden goedgekeurd en vastgesteld door “Den Haag” en “Brussel”. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden”. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2009.

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.

Beleid waterschap

Waterbeheerplan waterschap Groot Salland

In West-Overijssel beheert het Waterschap Groot Salland de kwaliteit en kwantiteit van het oppervlaktewater. Ook beheert het waterschap de waterkeringen. Het waterschap heeft een Waterbeheersplan vastgesteld. Hierin staan het beleid en de doelstellingen centraal ten aanzien van de verschillende taken.

Het Waterbeheersplan is gericht op een periode van vier jaar: 2006 t/m 2009. Een vierjaarlijkse periode is door de wet voorgeschreven. In de periode 2006-2009 loopt ook de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (EKW). De Kaderrichtlijn is erop gericht de kwaliteit van watersystemen te verbeteren. Dit moet leiden tot het vaststellen van een stroomgebiedsbeheersplan.

Het waterschap ziet zich in de planperiode 2006-2009 voor de volgende opgaven geplaatst:

  • Primaire waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen.
  • Regionale waterkeringen toetsen aan provinciale normen (2008).
  • Vaststellen GGOR in 80% van het beheersgebied.
  • Nieuwe plannen worden ontwikkeld volgens de GGOR-systematiek.
  • Het beheersgebied voor 7,5% inrichten volgens de principes van Waternood.
  • In 2006 is een plan van aanpak gereed voor de geïntegreerde uitvoering van NBW, EKW en Waternood.
  • Plan van aanpak voor het oplossen knelpunten m.b.t. wateroverlast gereed in 2006.
  • Stroomgebiedsbeheersplan in 2009 gereed.
  • Voldoen aan wet en regelgeving op het gebied van vergunningverlening (met name op het gebied van riolering).
  • Bevorderen informatieuitwisseling tussen het waterschap en haar doelgroepen.
  • Beleidsnotitie vaststellen recreatief medegebruik (2006).
  • De Vecht en gebieden rondom stedelijk gebied geschikt maken voor (water)recreatie.

Beleid gemeente

Het Gemeentelijk rioleringsplan Zwolle (GRP) 2006-2010.

Het GRP geeft mede richting aan de doelstelling om regenwater vast te houden, te bergen en in laatste instantie af te voeren naar oppervlaktewater. Bij gebleken geschiktheid van de bodem en wegcunetten zal bij planmatige vernieuwing van het gemengde rioolstelsel het op de wegen en daken van bouwwerken vallende regenwater via infiltratievoorzieningen in de bodem wordt gebracht. Dit principe zal ook bij nieuwbouw en/of uitbreiding van bouwwerken in het plangebied uitgangspunt zijn. De grondwaterreserve wordt hiermede vergroot en de afvoer naar oppervlaktewater vertraagd. Als afvoer in de bodem niet meer mogelijk is, zal in principe afvoer naar oppervlaktewater plaatsvinden. Bij de inrichting en vormgeving van watergangen en groenstroken in het nieuwe stedelijke gebied zal er zorg voor worden gedragen dat de door ophoging of bebouwing verloren gegane stroomgebiedsberging in het eigen plangebied wordt gecompenseerd. Daarbij zal de frequentie van inundatie 1/250 jaar worden toegepast. Ook zal er een strikte scheiding zijn tussen vuilwater –en hemelwaterafvoer.

Watertoets.

Zoals in voorgaande uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het voorliggende bestemmingsplan Ruiterlaan heeft betrekking op de bouw van 5 woningen in een gebiedje waarin op grond van het vigerende bestemmingsplan al woningbouw is toegestaan. Er is dus geen sprake van een nieuwe functie die getoetst moet worden aan de criteria van risicogebieden conform de Stroomgebiedsvisie Vecht-Zwartewater en het Streekplan 2000+ van de Provincie.

In het gebied Ruiterlaan ligt nu een gemengd rioolstelsel. Het infiltratiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd in de bouwverordening. Uitgangspunt is dat hemelwater niet mag worden afgevoerd naar het openbaar riool, maar binnen de eigen perceelsgrenzen moet worden geïnfiltreerd/verwerkt.
Om het vuilwater af te voeren, zal een nieuw riool moeten worden aangelegd die aansluit op het openbaar riool in de Ruiterlaan.

Voor het overige heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied.

3.6 Volkshuisvestingsbeleid

Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid is er op gericht voldoende huisvestingsmogelijkheid te bieden voor hen die in Zwolle willen wonen. De blik is daarbij niet alleen gericht op uitbreiding van het aantal woningen in de uitleggebieden maar zeker ook op de bestaande stad. Het streven is gevarieerde woonmilieus te realiseren. Van centrumstedelijk tot dorps.

Het Zwolse volkshuisvestingsbeleid heeft de afgelopen jaren vooral in het teken gestaan van (het halen van) productieaantallen. En het blijft voorlopig ook nog wel noodzakelijk om veel beleidsaandacht te richten op de uitbreidingsnieuwbouw in bijvoorbeeld Stadshagen. Daarnaast is er echter ook steeds meer aandacht voor de ontwikkelingen in de bestaande stad.

De hoofdopgave van het woonbeleid is de bestaande kwaliteiten van Zwolle als woonstad minimaal te handhaven, maar liefst nog te versterken. De ambitie ligt, naast de kwantitatieve opgave, in een versterking van de woonmilieudifferentiatie, waarbij wordt ingespeeld op de aanwezige woonwensen. In de stad moeten voldoende woonmogelijkheden zijn voor een gedifferentieerde bevolking en leefstijlen. Dit laatste is dan ook één van de kernopgaven van volkshuisvestingsbeleid.

Zwolle kent een tekort aan luxe woonmilieus in lage dichtheden. Dit blijkt enerzijds uit de te verwachten vraag vanuit leefstijlen gekoppeld aan de reeds aanwezige woonmilieus, en anderzijds uit de waarneembare populariteit van woonmilieus met lage dichtheden. Dit tekort zal de komende jaren groeien. In de Woonvisie 2005-2020 van de gemeente Zwolle is dan ook vastgelegd dat dit type woonmilieu versterking behoeft door ontwikkeling van villakavels. Doelstelling van volkshuisvestingsbeleid om in de periode tot 2020 het aantal woningen in deze categorie te verdubbelen van 1% naar 2% in de totale woningvoorraad.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt hieraan een bijdrage geleverd.

3.7 Sport- En Recreatiebeleid

Het gemeentelijke beleid voor speelvoorzieningen is gericht op het creëren en het in stand houden van voldoende speelvoorzieningen en trapveldjes.

Het plangebied in dit voorliggende plan bevat geen speelvoorzieningen. Het plangebied is daarvoor ook te beperkt van omvang.

3.8 Economisch Beleid

De planregels bevatten de mogelijkheid voor de uitoefening van beroepsactiviteiten aan huis. Voor de exacte regeling wordt verwezen naar de omschrijving van de bestemming 'wonen'.

3.9 Horecabeleid

In Zwolle is uitsluitend voor de binnenstad horecabeleid vastgesteld. Dit beleid is verwerkt in het bestemmingsplan “Beschermd Stadsgezicht”. Dit betekent dat voor de omgeving Ruiterlaan geen specifiek horecabeleid is vastgesteld.

Voor coffeeshops geldt een gedoogbeleid. Dit gaat, onder andere, uit van de handhaving van maximaal 5 te gedogen coffeeshops.

3.10 Prostitutiebeleid

Het Zwolse prostitutiebeleid gaat uit van een maximaal stelsel. Het maximum aantal seksinrichtingen is daarbij gesteld op 10 (inclusief escortbedrijven). Deze mogen zich alleen bevinden in het zogenaamde vestigingsgebied. Dit gebied bestaat uit het gebied binnen de stadsgrachten, enige uitvalswegen (Willemskade, Harm Smeengekade, Pannekoekendijk, Schuttevaerkade, Zamenhofsingel, Diezerkade, Thomas à Kempisstraat tot de hoek Vechtstraat, Groot Wezenland, Assendorperstraat tot Molenweg), alsmede het gebied buiten de bebouwde kom.

3.11 Milieubeleid

Algemeen

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.

  • Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.
  • Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied. Voor de A28 zone, de Spoorzone, het bedrijventerrein de Vrolijkheid en Diezerpoort zijn gebiedsgerichte milieuvisies opgesteld.

Het gebiedsgerichte milieubeleid is voor het aspect geluid reeds vastgesteld. Voor externe veiligheid en bodem zijn de gebiedsgerichte kaders nagenoeg gereed.

Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan. Dit beleid wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken, is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.

Het gebied Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. De ambitie voor deze gebieden ligt op 43 dB. De maximale ontheffingswaarde is gesteld op 53 dB.

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Anticiperen op de toekomst; toekomstige knelpunten moeten voorkomen worden dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid

De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B&W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen, is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Het gebied Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Duurzaam bouwen

Met betrekking tot nieuwbouw gaat het daarbij onder meer om duurzaam bouwen. Op 8 januari 2007 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Duurzaam Bouwen vastgesteld. Het beleid is van toepassing op gebouwen en grond.-, weg- en waterbouw en is erop gericht dat overal een minimaal niveau voor duurzaamheid bereikt moeten worden. Duurzaam bouwen heeft betrekking op de thema's energie, materialen, afval, water, gezondheid en woonkwaliteit. Het minimaal te bereiken niveau van kwaliteit- en duurzaamheidprestaties komt overeen met de toepassing van de vaste, kostenneutrale maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzame (Utiliteits)bouw (maatregelen, die altijd technisch goed toepasbaar zijn en in de regel kostenneutraal zijn).

Klimaatbeleid

Naast energiebesparing is het beleid gericht op duurzame opwekking van energie. Dit impliceert dat bij het opstellen van stedenbouwkundige plannen ten behoeve van stadsontwikkelingsprojecten (nieuwbouw, herstructurering, etc.) rekening moet worden gehouden met de toepassing van passieve en actieve zonne-energie (zongericht bouwen) en het benutten van omgevingswarmte, bijvoorbeeld koude-warmte opslag in de bodem.

3.12 Flora En Fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds-en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

3.12.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV.

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de EHS en een Natura 2000-gebied. Deze gebieden zijn aangegeven in figuur 3.4. en 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0017.png"

Figuur 3.4. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’

Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden IJssel’ is nabij het plangebied gesitueerd en kwalificeert zich zowel onder de Vogel- als Habitatrichtlijn. Het gebied is gelegen ten zuidwesten van het plangebied. Tussen het plangebied en de IJssel ligt onder meer bebouwing, parkbos en infrastructuur.

Habitatrichtlijngebied

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied bevindt zich op ongeveer 1,5 kilometer (Spoolderhank) afstand, ten noordwesten van het plangebied. Onder de Habitatrichtlijn zijn voor de ‘Uiterwaarden IJssel’ instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor elf habitattypen, vier vissoorten, Kamsalamander en Bever.

Geen van de genoemde soorten en habitattypen is aangetroffen in het plangebied. Gezien de habitateisen van de habitatsoorten en -typen, de ligging en de terreingesteldheid van het plangebied zijn deze binnen en nabij het plangebied niet te verwachten. Storende effecten van de werkzaamheden ten behoeve van de sloop en nieuwbouw hebben daarnaast een beperkte reikwijdte en zullen niet tot aan de ‘Uiterwaarden IJssel’ reiken. Mede om deze reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van Habitatrichtlijngebied ‘Uiterwaarden IJssel’.

Vogelrichtlijngebied

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 450 meter afstand van het plangebied. Als Vogelrichtlijngebied is ‘Uiterwaarden IJssel;’ aangewezen voor vijf broedvogelsoorten en 21 niet-broedvogelsoorten. Gezien de terreingesteldheid (woningen binnen de bebouwde kom) is het plangebied niet van waarde voor genoemde vogelsoorten. Storende effecten van de werkzaamheden ten behoeve van de sloop en nieuwbouw hebben daarnaast een beperkte reikwijdte en zullen niet tot aan ‘Uiterwaarden IJssel’ reiken. Mede om deze reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van Vogelrichtlijngebied ‘Uiterwaarden IJssel’.

Beschermde Natuurmonumenten

Het plangebied ligt op ruim 3,1 kilometer (Oldenelerwaard) van Beschermd Natuurmonument ‘IJsseluiterwaarden‘. Dit Beschermde Natuurmonument is komen te vervallen als gevolg van een aanwijzing als Natura 2000-gebied, waarna het gebied onderdeel uitmaakt van ‘Uiterwaarden IJssel’. Op dit Natura 2000-gebied is hierboven reeds ingegaan, waarbij is geconcludeerd dat negatieve effecten op dit gebied niet aan de orde zijn. Negatieve effecten op de natuurwaarden van verderop gelegen Beschermde Natuurmonumenten zijn gezien de beperkte aard van de ingrepen eveneens niet te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen als EHS. Het dichtstbijzijnde gebied behorend tot de EHS is gelegen op een afstand van circa 450 meter ten zuidwesten van het plangebied (uiterwaarden IJssel). Op basis van de ligging binnen de bebouwde kom en aard van de ingreep (sloop en nieuwbouw) kan worden geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van de EHS niet aan de orde is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0018.png"

Figuur 3.5. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden

Natuur buiten de EHS

Het plangebied heeft geen betekenis als ‘weidevogelgebied’ of ‘ganzenfoerageergebied’. Dergelijke gebieden liggen ook niet in de directe omgeving. Op basis van de afstand en aard van de ingreep kan worden geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van gebieden met belangrijke natuurwaarden buiten de EHS niet aan de orde is.

3.12.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Het bureau Ecogroen uit Zwolle heeft een inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet- en regelgeving uitgevoerd. De rapportage is onder de naam ‘Quickscan natuurtoets woningbouw Ruiterlaan, Zwolle’ opgenomen in de bijlage 3.

Aangetroffen en te verwachten soorten

Uit de natuurtoets komen de volgende zaken naar voren:

  1. 1. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen niet worden uitgesloten in de woning, wel in de aanwezige schuurtjes en bomen. De voorgenomen plannen hebben geen nadelige gevolgen op vlieg- en/ of jachtroutes en foeragerende vleermuizen;
  2. 2. In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten, zwaarder beschermde soorten (bijv. Steenmarter) worden niet verwacht;
  3. 3. In het plangebied worden uitsluitend algemene broedvogelsoorten van bos en struweel verwacht, vaste verblijfplaatsen van ontheffingsplichtige broedvogels zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  4. 4. In het plangebied is geschikt voortplantingswater en overwinteringsbiotoop voor enkele laag beschermde amfibieën voorhanden;
  5. 5. Er zijn geen reptielen of beschermde flora, ongewervelden en vissen aangetoond of te verwachten.

Ontheffing en compenserende en mitigerende maatregelen

  1. a. Een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de woning is noodzakelijk om na te kunnen gaan of het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora en faunawet vereist is;
  2. b. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode vóór 15 maart en na 15 juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum; Als in de periode tussen 15 juli en 15 november gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif aanwezig zijn in de invloedssfeer van de plannen. De Houtduif kan namelijk broeden tot half november;
  3. c. Voor de beschermde ‘algemene soorten’ uit de groep van kleine zoogdieren en amfibieën geldt automatisch een vrijstelling.

Aanvullend vleermuizenonderzoek.

Op 20 mei 2009 heeft een aanvullend onderzoek naar vleermuizen plaatsgevonden. Hierbij zijn geen uitvliegende vleermuizen waargenomen. Ook zijn er rond de woning geen uitwerpselen waargenomen.

Hoofdstuk 4 Beperkingen

4.1 Inleiding

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de diverse omgevingsaspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie ‘wonen’ is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

a. in stedelijk gebied:
1°. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
2°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken genoemde geval: 200 meter;
b. in buitenstedelijk gebied:
1°. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
2°. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
3°. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot:
a. wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
b. wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt rekening gehouden met een prognose van de verkeersgegevens voor een weekdag in de toekomstige situatie over 10 jaar (2020).

De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting Lden op de gevels van een woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB.

Onder bepaalde voorwaarden kan in stedelijk gebied ontheffing worden verleend tot een hogere grenswaarde.

Geluidbeleid gemeente Zwolle

In paragraaf 3.11 is het geluidbeleid van de gemeente Zwolle beschreven. Geconcludeerd is dat het gebied Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype 'Groen stedelijk'. De ambitie voor deze gebieden ligt op 43 dB. De maximale ontheffingswaarde is gesteld op 53 dB.

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het bestemmingsplan Ruiterlaan behoort tot het gebiedstype ‘Groen stedelijk’.

Buijvoets Bouw en geluidsadvisering uit Oldenzaal heeft in dat kader een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.

De weg- en verkeersgegevens zijn afkomstig uit de VMK 2020 van de gemeente Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0019.jpg"

Figuur 4.1. overzicht weg- en verkeersgegevens

Berekende geluidbelasting en toetsing

Berekend is de invallende geluidbelasting Lden bij de geplande woningen, dat is de gemiddelde geluidbelasting van de dag, avond en nachtperiode.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006” ex art 110d van de wet geluidhinder. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg.

Alvorens de geluidbelasting te toetsen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag de berekende waarde op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder worden verminderd (i.v.m. het stiller worden van motorvoertuigen) met 5 dB voor wegen met een wettelijke maximum snelheid tot 70 km/uur.

In de tabel in figuur 4.2 is de hoogste geluidbelasting Lden opgenomen. Voor de rekeninvoergegevens wordt verwezen naar de berekening in het akoestische onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0020.jpg"

Figuur 4.2. Geluidsbelastingen

Uit de resultaten blijkt dat voor alle wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Op bouwblok 1 wordt de ambitiewaarde overschreden maar de geluidsbelasting blijft ver onder de maximale ontheffingswaarde op grond van het gemeentelijk geluidbeleid.

4.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

ad 1

Hierbij gaat het om de vraag of de realisatie van de plannen leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Hiervan is bij onderhavig project geen sprake aangezien het project alleen betrekking heeft op de realisatie van een vijftal woningen. De functie 'wonen' betreft niet een milieubelastende functie voor de omgeving.

ad 2

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie 'wonen' hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de directe omgeving zijn de volgende activiteiten van belang:

  1. 1. Ruiterlaan 1: Onderwijsinstelling
  2. 2. Ruiterlaan 45: Drinkwaterwin- en zuiveringsinstallaties Vitens
  3. 3. Ruiterlaan 7: Kantoorgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0021.jpg"

Figuur 4.3. Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

1. Ruiterlaan 1

Op het perceel Ruiterlaan 1 is een school gevestigd van De Ambelt. Op deze locatie wordt praktijkgericht onderwijs aangeboden. De Ambelt is een onderwijsinstelling voor Speciaal en Voortgezet Speciaal Onderwijs en biedt jongeren met psychiatrische en/of gedragsproblemen onderwijs en begeleiding. De school op deze locatie zal binnen afzienbare termijn verdwijnen. De grond is in eigendom bij een projectontwikkelaar. Uit informatie van de gemeente Zwolle blijkt dat een plan tot herontwikkeling al in een vergevorderd stadium verkeert. In verband hiermee hoeft met de school in het kader van milieuzonering geen rekening meer te worden gehouden.

2. Ruiterlaan 45

Op een afstand van circa 150 meter van het plangebied zijn de installaties van Vitens gelegen die worden gebruikt voor de winning en zuivering van drinkwater.

Volgens de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is, gelet op het pompvermogen, een afstand van minimaal 100 meter wenselijk. Nu het plangebied op een grotere afstand ligt, vormt de waterwinning en distributie geen beletsel voor woningbouw ter plaatse. Bovendien vinden alle activiteiten van Vitens binnen gebouwen plaats.

3. Ruiterlaan 7

Op het perceel Ruiterlaan 7 staat een kantoorpand.
Volgens de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een afstand van minimaal 10 meter wenselijk. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.

Resumerend wordt geconcludeerd dat de voorzieningen en bedrijvigheid in de omgeving geen beletsel vormt voor de vijf woningen.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie ‘wonen’ zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten aangemerkt als gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het onderhavige project is gelet op de beperkte omvang ervan aan te merken als een project dat ‘niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging’. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.

Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.

4.2.4 Geur

In de directe nabijheid van het plangebied is geen (agrarische) bedrijvigheid aanwezig die vanwege het aspect 'geur' een beperking zou kunnen betekenen voor de voorgenomen bouw van vijf woningen.

4.2.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Door Search Ingenieursbureau B.V. uit Heeswijk is in augustus 2007 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 verricht met als uitgangspunt een onverdachte locatie. In het rapport (zie bijlage 2) zijn de volgende resultaten opgenomen:

  1. 1. De puin-, baksteen- en koolhoudende bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink, PAK en minerale olie. De zintuiglijke schone bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PAK en minerale olie.
  2. 2. De puin-, baksteen- en kool- en metaalhoudende bovengrond is ter plaatse van boring 15 sterk verontreinigd met koper en zink. De onderliggende bodemlaagpuin-, kool- en metaalhoudend is licht verontreinigd met nikkel en zink.
  3. 3. In de zintuiglijk schone ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen.

De sterke verontreiniging met koper en zink in de ondergrond wordt waarschijnlijk veroorzaakt door bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin, baksteen, kool en metaal). In de onderliggende bodemlagen wordt de sterke verontreiniging niet meer aangetroffen waardoor gesteld kan worden dat de verontreiniging in verticale richting voldoende afgeperkt is. In horizontale richting is de verontreiniging niet afgeperkt.

Om inzicht te krijgen in aard en omvang van de verontreiniging was nader onderzoek noodzakelijk. In september 2007 heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden.

Op basis van het verkennende en aanvullende onderzoek kan het volgende worden gesteld.

Het noordoostelijk terreindeel is in meer of mindere mate verontreinigd met zware metalen en in mindere mate met PAK. De omvang van de verontreiniging is voldoende in beeld gebracht. Geschat wordt dat circa 400 m3 verontreinigd is tot boven de interventiewaarden.

In de huidige situatie is er geen sprake van risico's. Bij toekomstig grondverzet moet rekening worden gehouden met sanering van de aangetoonde verontreiniging waarbij de sterk verontreinigde grond van de locatie afgevoerd zal worden en ter verwerking zal worden aangeboden bij een erkende verwerker.

De uitvoering van de sanering valt onder het BUS besluit.

Na sanering is de grond geschikt voor woningbouw.

Resumé.

Gezien de vastgestelde kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarden overschreden. De grond wordt, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geschikt geacht voor eventuele nieuwbouw.

4.2.6 Externe veiligheid

4.2.7 Waterwinning

Het plangebied is gelegen in het intrek- en beschermingsgebied van de drinkwaterwinlocatie Engelse Werk. In figuur 4.7. zijn het grondwaterbeschermingsgebied, het waterwingebied en het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0025.jpg"

Figuur 4.7. Grondwaterbescherming

Het provinciaal beleid met betrekking tot waterwinning is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De relevante onderdelen van het beleid zijn hieronder weergegeven.

De hoofdlijn.

Bij de ruimtelijke ordeningsbijdrage aan de bescherming van het grondwater is uitgangspunt dat in grondwater- beschermingsgebieden verontreiniging van het grondwater met schadelijke stoffen dient te worden tegengegaan door:

  • het bevorderen van functies die bijdragen aan kwalitatief goed grondwater;
  • het stellen van voorwaarden aan functies, teneinde het risico van grondwaterverontreiniging te
  • verkleinen;
  • het weren van functies die risico van grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.

De doel- en taakstellingen

De doel- en taakstellingen:

  • gezien het belang dat de provincie hecht aan een goede kwaliteit van het drinkwater wordende bestaande en de toekomstige drinkwaterwinningen planologisch beschermd;
  • het ruimtelijk beleid richt zich op het weren of regelen van strijdige functies.

Functieveranderingen in grondwaterbeschermingsgebieden

In het beschermingsbeleid is het voorzorgsbeginsel leidend. Dat betekent dat nieuwe risicovolle activiteiten en functies in principe worden geweerd.

Wanneer zich functiewijzigingen aandienen, zal in alle gevallen moeten worden voorkomen dat de situatie, met het oog op de bescherming van het grondwater, verslechtert (stand-still principe). Indien mogelijk zal voor een verbetering moeten worden gekozen (stap-vooruit principe). Bij risicovolle activiteiten/-functies is een stap-vooruit zelfs een vereiste.

Situatie m.b.t. het plangebied

Op grond van het vigerende bestemmingsplan “Spoolde Zuid (juncto voorschriften Zwolle-Kerspel 1967)” kunnen op het perceel 10 woningen worden gebouwd. Het voorliggende plan gaat uit van 5 woningen.

Dit betekent dat:

  • er geen sprake is van een nieuwe functie;
  • een extensivering van de woonfunctie ten opzichte van de geldende planregeling; het aantal woningen wordt immers verkleind en daarmee ook de risico's voor de waterwinning; hiermee is er sprake van een 'stap-vooruit' en wordt er voldaan aan beleidsuitgangspunten.

Daarbij komt dat in het grondwaterbeschermingsgebied rond het waterwingebied Engelse Werk in het voorliggende plan wordt beschermd door middel van een dubbelbestemming.

Tenslotte zal, conform het nationaal pakket duurzaam bouwen, het gebruik van bouwmaterialen, waarbij zware metalen, verduurzamingsmiddelen, of andere milieugevaarlijke stoffen kunnen uitlogen, worden vermeden.

Vitens kan met de planopzet instemmen.

Resumerend wordt geconcludeerd dat de ligging van het plangebied in het grondwaterbeschermings- gebied geen beletsel vormt.

4.2.8 Energie en duurzaam bouwen

Zoals reeds in 4.2.7. is vermeld, dient het gebruik van bouwmaterialen, waarbij zware metalen, verduurzamingsmiddelen, of andere milieugevaarlijke stoffen kunnen uitlogen, te worden vermeden. Ook in de beheers- en gebruiksfase mogen geen activiteiten worden uitgevoerd zodanig, dat milieugevaarlijke stoffen in de bodem en het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

Conform het gemeentelijk energiebeleidsplan mag de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) van nieuw te bouwen woningen niet meer dan 0,8 bedragen (verscherping ten aanzien van het Bouwbesluit met 10%). Zongericht verkavelen en de toepassing van duurzame energie (warmtepomp, zonneboiler en PV-installatie) kunnen daar een substantiële bijdrage aan leveren.

4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Door het plangebied lopen geen (hoofd)transportleidingen. Er bevindt zich boven het plangebied geen straalpad dat van invloed is op de bouwhoogte.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

5.1.1 Doelstelling

Van Klompenburg Bouwbedrijf B.V. uit Nunspeet heeft het plan op het perceel Ruiterlaan 3 in Zwolle een vijftal woningen te realiseren. Dit bestemmingsplan maakt dit initiatief mogelijk. Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de karakteristiek en samenhang van het plangebied en de directe omgeving zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Het plan is een actuele beschrijving van de planologische situatie van het planomgeving en de directe omgeving.

5.1.2 Uitgangspunten

Bij de keuze van de bestemmingsplanmethodiek is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  1. a. hoewel er sprake is van een gedateerd bestemmingsplan voor het gehele gebied, heeft dit plan louter betrekking op het perceel Ruiterlaan 3;
  2. b. de nieuwe bebouwing moet voor wat betreft structuur, korrelgrootte en oriëntatie aansluiten bij de directe omgeving;
  3. c. de bestaande rooilijnen en bouwhoogten langs de Ruiterlaan zijn daarbij richtinggevend;
  4. d. de nieuwbouw dient het rustieke, perifere woongebied in een groene omgeving niet aan te tasten;
  5. e. gelet op de te handhaven ruimtelijke en functionele kwaliteiten is er op onderdelen sprake van een grote mate van gedetailleerdheid in de bestemmingsregeling; dit heeft vooral betrekking op de locatie waar gebouwd mag worden en de bescherming van waardevolle bomen;
  6. f. ten aanzien van de toegelaten bebouwing is in de bouwregels in principe uitgegaan van de standaardregeling die in de gemeente Zwolle wordt gehanteerd;
  7. g. gronden voor parkeren zijn opgenomen in de bestemmingen 'wonen' en 'tuin';
  8. h. het plan is digitaal en gecodeerd volgens het “Informatie Model RuimtelijkeOrdening” (IMRO); dit is een standaard om bestemmingsplannen digitaal te kunnen uitwisselen met andere instanties.
  9. i. Het plan heeft een gestandaardiseerde inhoud en opbouw (toelichting, verbeelding, regels) op basis van de publicatie “Op de digitale leest”.

5.2 Plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de eigendomsgrenzen van het perceel Ruiterlaan 3. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn aangegeven in figuur 5.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0026.jpg"

Figuur 5.1. Plangebied

5.3 Ontwikkeling

5.3.1 Bebouwingsstructuur

Volgens het Structuurplan 2020 valt de locatie in het woongebied met een “Dorps” woonmilieu. Daarbij gaat het om suburbaan wonen aan de rand van de stad. In dit woonmilieu is sprake van beperkte dichtheden en veel laagbouwwoningen. Verdichting met woningbouw kan, mits de ruimtelijke structuur ermee wordt verstrekt. De Ruiterlaan vormt een structuurbepalende langzaamverkeersverbinding in de parkachtige zoom van en naar het Spoolderbos / Engels Werk. Het versterken van de ruimtelijke structuur langs deze verbinding is een belangrijk aandachtspunt.

Met de nieuwe woningen wordt deze structuur versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0027.jpg"

Figuur 5.2. Bebouwingsstructuur

De woningen worden gebouwd binnen rooilijnen die zijn afgeleid van de bestaande rooilijnen van de omliggende woningen. Daarbij is rekening gehouden met de boomprojectie van de waardevolle te handhaven bomen.

Met de bebouwing langs het 'weggetje van Vitens' wordt rekening gehouden met het gewenste ruimtelijke beeld. Het weggetje als zodanig blijft ongewijzigd. Vervolgens zal er sprake zijn van ruime groene voortuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0028.jpg"

Figuur 5.3. Doorsnede 'weggetje van Vitens'

Er zal sprake zijn van een terugvallende voorgevelrooilijn waarmee de gewenste ruimtelijk beeld wordt bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0029.jpg"

Figuur 5.4 Planopzet

Door Ecogroen uit Zwolle is een bomeninventarisatie uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 4.

In de bomenquick scan zijn de aanwezige bomen geïnventariseerd en de waardevolle bomen benoemd. Bij de planopzet is optimaal met de waardevolle bomen rekening gehouden. In figuur 5.5. is aangegeven welke bomen worden gespaard. Voor het kappen van de overige bomen is een kapvergunning vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.BP09003-0004_0030.jpg"

Figuur 5.5. Te handhaven bomen

5.3.2 Functionele structuur

Voor wat betreft de functionele structuur wordt met de functie 'wonen' aangesloten bij de belangrijkste functie in de directe omgeving.

5.4 Uitvoering

Na amovering van de aanwezige bebouwing zal het terrein bouwrijp worden gemaakt. De bodem zal worden gesaneerd. De te bouwen woningen moeten voldoen aan de in dit plan opgenomen bouwregels en het Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan opgesteld door Slaa + Van Asselt Architecten BNA (mei 2009).

5.5 Water

Het watersysteem in het plangebied blijft ongewijzigd waardoor er geen wijzigingen te verwachten zijn in de grondwaterstanden.

In het gebied Ruiterlaan ligt nu een gemengd rioolstelsel.
Het infiltratiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd in de bouwverordening. Uitgangspunt is dat hemelwater niet mag worden afgevoerd naar het openbaar riool, maar binnen de eigen perceelsgrenzen moet worden geïnfiltreerd/verwerkt. Om het vuilwater af te voeren, zal een nieuw riool moeten worden aangelegd die aansluit op het openbaar riool in de Ruiterlaan.

Voor het overige heeft de ruimtelijke ontwikkeling geen gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied.

5.6 Archeologie

Door de afdeling Archeologie van de gemeente Zwolle zal een archeologisch veldonderzoek in de vorm van een sleuvenonderzoek plaatsvinden.

5.7 Ecologie

Zoals uit paragraaf 3.12 blijkt, is er geen ontheffing nodig als bedoeld in de Flora en Faunawet.

Gezien de afstand tot beschermde gebieden, de ligging binnen de bebouwde kom, de aard en omvang van de ruimtelijke ingrepen alsmede het feit dat er veel verschillende tussenliggende elementen zijn die verstorend zijn of verstoring bufferen, wordt ingeschat dat er geen negatieve effecten optreden op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Door het handhaven van waardevolle groenelementen wordt de verstoring van de ecologische omstandigheden tot een minimum beperkt.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding.

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 16. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2008, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2008 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels zijn, voor zover nodig, op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Ruiterlaan.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

  1. 1. Begrippen;
  2. 2. Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'tuin' en ‘wonen’ en de dubbel bestemming 'waarde-archeologie' die in het plangebied voorkomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

  1. 1. Anti-dubbeltelregel;
  2. 2. Algemene bouwregels;
  3. 3. Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk;
  4. 4. Algemene ontheffingsregels;
  5. 5. Algemene wijzigingsregels;
  6. 6. Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

6.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

6.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de bestemmingen 'tuin' en ‘wonen’ en de dubbelbestemming 'waarde-archeologie' die in het plangebied voorkomen.

De bestemmingsregels zijn, voor zover van toepassing, onderverdeeld in:

  1. a. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  2. b. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  3. c. Nadere eisen;
  4. d. Ontheffing van de bouwregels; onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de bouwregels.
  5. e. Specifieke gebruiksregels;
  6. f. Ontheffing van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen.

Artikel 3 - Tuin

De bestemming ‘Tuin’ (artikel 3) heeft betrekking op het deel van het perceel vóór en deels naast de woningen. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

Artikel 4 - Woondoeleinden

Uitgangspunten:

  • Alle nieuwe eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De Zwolse standaardbijgebouwenregeling wordt toegepast met toevoeging van de in het “Handboek bestemmingsplannen Zwolle” opgenomen regels voor bijgebouwen aan de voorzijde, garageboxen en carports.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van “een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel”. Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begripsbepalingen is een uitvoerige definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er al gauw sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bijgebouwenregeling:

Voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen is bij deze bestemming een regeling opgenomen conform de algemene bijgebouwenregeling van de gemeente Zwolle uit 2000.

Deze planologische regeling voor bijgebouwen is zo opgebouwd dat de particulier een grote mate van vrijheid toekomt voor het plaatsen van bijgebouwen op zijn of haar erf, zonder dat direct afbreuk wordt gedaan aan de algemene ruimtelijke belangen die ten grondslag liggen aan de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van een wijk of buurt. Daarbij is het zicht vanaf de openbare weg of een andere openbare ruimte op het bebouwde en onbebouwde erf een belangrijke graadmeter voor de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit.

Uitgangspunt bij het ontwikkelen van de regeling is geweest om alleen datgene te regelen wat strikt noodzakelijk is in verband met het behouden van de meergenoemde kwaliteit. Tevens is uitgangspunt geweest om de bebouwingsmogelijkheden zoveel mogelijk bij (primair) recht te regelen.

Een bijgebouw mag maar uit één bouwlaag bestaan, al dan niet met kap. In de regels is dit geregeld door een maximale goothoogte en een maximale bouwhoogte. Uitbreiding (bijvoorbeeld van de woonkamer) in één laag kan worden beschouwd als bijgebouw. Aangezien bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, kan dit dus zowel binnen als buiten het bouwvlak plaatsvinden. Binnen het bouwvlak is vergroting van het hoofdgebouw ook over meerdere lagen mogelijk.

In de bepaling omtrent strijdig gebruik is een regeling opgenomen ter voorkoming van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning.

Ten aanzien van de achtertuinen, die niet grenzen aan de openbare weg, wordt maximale vrijheid geboden voor de plaatsing van bijgebouwen. Voortuinen en zijtuinen, die grenzen aan de openbare weg, worden in beginsel uitgesloten voor het plaatsen van bijgebouwen. Daarnaast zijn per bouwkavel slechts bijgebouwen mogelijk aan één zijde van de woning. Daarbij is rekening gehouden met de op het terrein aanwezige waardevolle bomen.

Om de bestaande ruimtelijke kwaliteit en het aanwezige straat- en bebouwingsbeeld zoveel mogelijk te behouden, geldt als uitgangspunt dat een bijgebouw op minimaal 3 meter van de naar de weg toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan dient te worden gesitueerd. Dit is op de verbeelding geregeld door de gedeelten waar geen bijgebouwen mogen worden gebouwd de bestemming tuin toe te kennen. In de bestemming tuin mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.

De maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen aan de achterzijde van de hoofdgebouwen is genormeerd en gerelateerd aan de grootte van het erf dat achter de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is zoveel mogelijk recht gedaan aan de toenemende behoefte bij particulieren aan woon- en leefruimte.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn:

Bij de regeling van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- en terreinafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken en voor de (algemene) vrijstelling bij het criterium van de Bouwverordening.

Artikel 5 - Waarde - Archeologie

Bij een archeologische verwachtingswaarde van 50% of meer, zoals hier het geval is, wordt in de gemeente Zwolle een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van deze waarden. Op grond van deze dubbelbestemming zijn gronden, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.


Om de archeologische waarden daadwerkelijk te kunnen beschermen, is in deze bestemming een specifiek op dit onderwerp toegesneden regeling ten aanzien van bouwen opgenomen. Daarnaast is er sprake van een aanlegvergunningsstelsel. Uitgangspunt is dat de grond beneden de 0.5 meter en over een oppervlakte van meer dan 100 m2 niet wordt geroerd doordat de archeologische waarde van grond voldoende in beeld is.

6.4 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.

Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.

Ontheffing kan worden verleend, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan ontheffing worden verleend in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 7 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk

Deze milieuzone heeft betrekking op een deel van het grondwaterbeschermingsgebied van het waterwinningsgebied Engelse Werk dat binnen het plangebied is gelegen. Ter bescherming van de drinkwatervoorziening zijn een aanlegvergunningenstelsel en specifieke gebruiksregels opgenomen.

Artikel 8 Algemene ontheffingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene ontheffing in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Burgemeester en wethouders moeten een ontheffing verlenen van het gebruiksverbod, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om ontheffingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde ontheffingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze ontheffingsregels hier opgenomen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Tuin', en 'Wonen' wijzigen ten behoeve van de wijziging en toevoeging van bouwvlakken.

Artikel 10 Algemene procedure regels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of tot het stellen van een nadere eis beschreven.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Besluit ruimtelijke ordening werd aanbevolen.

Artikel 12 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

6.6 Consequenties Van Beleid

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie en geldend beleid zijn hierbij het uitgangspunt.

6.7 Handhaving.

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

6.8 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 16.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het project betreft een volledig particulier initiatief. De financiering van het project is rond. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Het voorontwerpplan is toegezonden aan de provincie Overijssel, de VROM-inspectie en waterschap Groot Salland.

De genoemde instanties kunnen met het voorontwerpplan instemmen met dien verstande dat de provincie de specifieke gebruiksregels met betrekking tot de grondwaterbescherming (artikel 8) graag aangevuld ziet met de bepaling dat voorafgaande aan de verlening van een aanlegvergunning advies wordt ingewonnen bij de provincie Overijssel.

Het ontwerpplan is op dat punt aangepast.

8.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Ruiterlaan met de daarbij behorende stukken heeft met ingang van 12 november 2009 tot en met 23 december 2009 voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode is een zienswijze ingekomen van de heer A. Kok, Ruiterlaan 5.

Nader overleg tussen de initiatiefnemer van het bouwplan op het perceel Ruiterlaan 3 en de heer Kok heeft geleid tot een aanpassing van de verbeelding. De afstand tussen de bestemmingsvlakken 'wonen' en het perceel Ruiterlaan 5 is vergroot. Een en ander heeft ertoe geleid dat de inspraakreactie is ingetrokken.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 3 Quickscan Flora & Fauna

Bijlage 4 Bomenquick Scan En Boom Effect Analyse

Bijlage 4 Bomenquick scan en Boom Effect Analyse

Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan Opgesteld Door Slaa + Van Asselt Architecten Bna (Mei 2009)

Bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan Ruiterlaan opgesteld door Slaa + Van Asselt Architecten BNA (mei 2009)