KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 8 Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie
Artikel 9 Bos
Artikel 10 Gemengd
Artikel 11 Groen
Artikel 12 Horeca
Artikel 13 Natuur
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 15 Recreatie - Jachthaven
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 17 Recreatie - Volkstuin
Artikel 18 Tuin
Artikel 19 Verkeer
Artikel 20 Verkeer - Erftoegangsweg
Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
Artikel 22 Water
Artikel 23 Wonen
Artikel 24 Leiding - Gas
Artikel 25 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 26 Leiding - Water
Artikel 27 Waarde - Archeologie
Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 29 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Artikel 31 Algemene Bouwregels
Artikel 32 Geluidzone - Industrie
Artikel 33 Luchtvaartverkeerzone
Artikel 34 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 35 Wro-zone - Wijzigingsgebied
Artikel 36 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 37 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 38 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 39 Overgangsrecht
Artikel 40 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ruimtelijk Beleid
3.2 Archeologisch En Cultuurhistorisch Beleid
3.3 Verkeersbeleid
3.4 Beleid Natuur En Landschap
3.5 Waterbeleid
3.6 Recreatiebeleid
3.7 Milieubeleid
Hoofdstuk 4 Beperkingen
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Beheer
5.3 Ontwikkeling
5.4 Verkeer
5.5 Water
5.6 Archeologie
5.7 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handboek
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Overleg
8.2 Rapportering Inspraak
Bijlage 1 Lijst Van Afwijkend Gebruik
Bijlage 2 Lijst Van Cultuurhistorisch Waardevolle Erven
Bijlage 1 Plangebied
Bijlage 2 Geldende Plannen
Bijlage 3 Archeologie
Bijlage 4 Landschapstypering
Bijlage 5 Natuur- En Landschapswaarden
Bijlage 6 Natuurbeleid
Bijlage 7 Verkeer
Bijlage 8 Beperkingen

Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.

Bestemmingsplan - gemeente Zwolle

Onherroepelijk op 09-04-2014 - deels onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o. van de gemeente Zwolle;

1.2 bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0193.BP10009-0005 met deze bijbehorende regels met als bijlagen de lijst van afwijkend gebruik en de lijst met cultuurhistorische bebouwing en structuren;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 afhaalrestaurant:

een bedrijf, waar dranken en/of etenswaren voor gebruik elders worden verstrekt;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.8 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

Een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verlenen van diensten en/of het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en/of andere producten en/of machines aan agrarische bedrijven en hoveniersbedrijven, inclusief de verhuur van machines alsmede het verzorgen van praktijkopleidingen ten behoeve van de agrarische sector en de tuinbouw;

1.9 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.10 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;

1.11 amusementshal:

gebouw of ruimte bestemd voor recreatie door middel van het gebruik van speelautomaten, behendigheidsautomaten en kansspelautomaten als bedoeld in de Verordening inzake speelautomatenhallen;

1.12 andere gezondheidszorggebouwen:

  1. a. verzorgingstehuizen;
  2. b. psychiatrische inrichtingen;
  3. c. medische centra;
  4. d. poliklinieken;
  5. e. medische kleuterdagverblijven;

1.13 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.14 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een perceel betreft:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.17 bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.18 bedrijf aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.22 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
een daaraan vastgebouwde of er deel van uitmakende woning wordt niet meegeteld;

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.26 bijzondere woonvorm:

een gebouw of gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor de huisvesting van specifieke doelgroepen;

1.27 bomenteelt:

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.28 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 buitenplaats:

een in een boscomplex opgenomen plek van gemiddeld 5.000 m², waarop een in de natuurlijke omgeving passende bebouwing is gerealiseerd, geschikt voor maximaal 3 aan elkaar gerelateerde huishoudens en maximaal 3 hoofdgebouwen met daarbij ruime bijgebouwen, die niet zijn bedoeld voor een economische hoofdfunctie en waarbij hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en tuin op een buitenplaats als één samenhangende ruimtelijke eenheid zijn vormgegeven;

1.34 café-restaurant:

een bedrijf, waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.35 caravan:

een al dan niet uitklapbare aanhangwagen ingericht voor dag- en nachtverblijf van personen, welke met een normale snelheid over de weg mag worden voortbewogen;

1.36 carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.37 casino:

gebouw of ruimte bestemd voor het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen met daarbij horeca als ondergeschikte nevenactiviteit;

1.38 complementair daghorecabedrijf:

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.39 cultuur en ontspanning:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, attractiepark, bioscoop, bowlingbaan, casino, creativiteitscentrum, dansschool, dierentuin, evenemententerrein, kinderboerderij, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speeltuin, theater en welness alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.40 cultuurhistorische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historiche waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

1.41 dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein, kinderspeelplaats, dierenpark, volkstuinen of nutstuinen;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder zijn begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, een tuincentrum en een supermarkt;

1.43 dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.44 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.45 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarbij alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.46 dugout:

gebouw bestemd voor wissel- en rustplaats ten behoeve van sportieve dagrecreatie;

1.47 één bestemmingsvlak vormend:

twee bestemmingsvlakken, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één bestemmingsvlak;

1.48 één perceel vormend:

twee percelen, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één perceel;

1.49 eengezinshuis:

een gebouw, dat één woning omvat;

1.50 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.51 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.52 erftoegangsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen;

1.53 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.54 evenemententerrein:

een terrein dat gebruikt kan worden ten behoeve van het houden van activiteiten op buurt- en wijkniveau, zoals buurt- en wijkfeesten, kinderkermis of thematische bijeenkomsten met dien verstande dat deze activiteiten kleinschalig van opzet zijn en er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaat;

1.55 extensieve dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.56 garagebedrijf:

een bedrijf, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verrichten van onderhoud en de verkoop van auto's, motorfietsen, bromfietsen, snorfietsen en fietsen alsmede de verkoop van bijbehorende accessoires;

1.57 garagebox:

een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.58 gebiedsontsluitingsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke dient voor de ontsluiting van een gebied;

1.59 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.60 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.61 geluidsgevoelige functies:

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.62 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.63 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.64 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.65 groepsaccommodatie:

een gebouw dat is bestemd voor recreatief verblijf ten behoeve van groepen, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.66 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.67 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.68 groothandelgebonden detailhandel:

detailhandel, welke een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een groothandelsbedrijf;

1.69 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.70 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.71 horeca:

de bedrijfssector gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het exploiteren van zaalaccommodatie en het verstrekken van nachtverblijf, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.72 horecabedrijf:

een bedrijf, waar ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken worden verstrekt, zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd en waarin nachtverblijf wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.73 houtopstand:

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden;

1.74 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.75 intensief veehouderijbedrijf:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.76 jeugdtuinen:

kleinschalige tuinen zonder bebouwing ten behoeve van kinderen, waarop op milieuvriendelijke wijze getuinierd wordt;

1.77 kampeerauto:

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen;

1.78 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
    één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.79 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.80 kantoorgebouw:

een gebouw, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.81 karakteristiek gebouw:

een gebouw dat vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.82 karakteristieke woning

een woning die vanwege zijn verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft;

1.83 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.84 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.85 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.86 kleinschalig kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet-permanente kampeermiddelen (inclusief eventuele tenthuisjes) op maximaal 25 standplaatsen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, ten behoeve van recreatief nachtverblijf ;

1.87 kunstnijverheidbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van gebruiks- en siervoorwerpen alsmede in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit detailhandel;

1.88 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.89 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.90 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.91 meergezinshuis:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.92 meubels:

goederen bestemd voor het inrichten van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tafels, stoelen, banken, kasten en bedden met uitzondering van tapijt;

1.93 monumenten:

alle vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.94 naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw:

de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw, waar de hoofdtoegang van het hoofdgebouw is gelegen;

1.95 naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak:

de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak, waar de hoofdtoegang van het op dat bouwvlak gelegen hoofdgebouw is gelegen;

1.96 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.97 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.98 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.99 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.100 nutstuinen:

kleinschalige tuinen zonder bebouwing ten behoeve van buurtbewoners, waarop op biologische wijze getuinierd wordt;

1.101 onderbouw:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,50 meter boven peil is gelegen;

1.102 onderhoudsdepot:

een depot ten behoeve van het onderhoud van watergangen, waarbij het uit de watergangen afkomstig afvalmateriaal tijdelijk wordt opgeslagen;

1.103 onderkomen:

een voor dag- en nachtverblijf van personen of dieren geschikte constructie;

1.104 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.105 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.106 outletcentrum:

concentratie van winkels of één winkel, waar producenten van merkartikelen hun restpartijen, gedateerde artikelen of producten met een foutje rechtstreeks en met korting aan de consument verkopen;

1.107 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.108 perifere detailhandel:

detailhandel, welke ruimtelijk minder goed past in een stadscentrum of in woonwijken, waaronder verstaan wordt detailhandel in:

meubels, woninginrichtingsartikelen, keukens met bijbehorende artikelen, sanitair met bijbehorende artikelen, caravans, kampeerauto's, tenten, motorboten, zeilboten, roeiboten, kano's, planten, andere tuinartikelen, doe-het-zelf-artikelen en bouwmaterialen;

1.109 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.110 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.111 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.112 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.113 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

1.114 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.115 snelgroeiend bos:

beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;

1.116 snooker- en poolcentrum:

een bedrijf of instelling gericht op het spelen van biljartspelen en aanverwante spelen met daaraan ondergeschikte horeca;

1.117 sociale veiligheid:

de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;

1.118 sportieve dagrecreatie:

vormen van dagrecreatie met een sportief karakter, zoals veldsport, tennis en midgetgolf en zaalsport;

1.119 sportschool:

een gebouw of ruimte bestemd voor het op commerciële basis geven van onderricht in sport al dan niet met (para)medische begeleiding;

1.120 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.121 standplaats

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, waarbij onder een standplaats niet worden verstaan vaste plaatsen op jaarmarkten of markten, vaste plaatsen op evenementen en vaste plaatsen op snuffelmarkten;

1.122 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

1.123 stroomweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke geschikt is voor snelle verplaatsingen over grotere afstanden;

1.124 tent:

een in hoofdzaak van textiel of andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf dat gemakkelijk is op te bouwen en in te pakken;

1.125 terugliggende bouwlaag:

gedeelte van een gebouw in de vorm van een bouwlaag voorzien van een plat dak en/ of een kap en waarvan het straatgerichte voorgevelvlak een afstand van ten minste 1 meter heeft ten opzichte van het daarmee corresponderende straatgerichte voorgevelvlak van de lager gelegen bouwlaag;

1.126 tuincentrum:

een terrein voor detailhandel in tuinplanten en kamerplanten met daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals snijbloemen, droogbloemen, kunststofplanten, plantenbakken, potten en vazen, alsmede voor detailhandel in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen, zoals tuinmeststoffen, tuingereedschappen, bouwmaterialen voor de tuin, tuinhuisjes, serres, hobbyschuurtjes, tuinmeubelen en tuinverlichting;

1.127 verblijfsrecreatie:

recreatie in de open lucht en overnachtingen in tenten, caravans, kampeerauto's of zomerhuizen op speciaal daarvoor ingerichte terreinen;

1.128 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.129 verzorgend bedrijf:

het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek en/of het te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.130 volkstuinen:

een samenhangend geheel van tuinen, waarop als liefhebberij voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.131 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.132 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.133 waterdagrecreatie:

dagrecreatie in de vorm van zwemmen, roeien, kanoën, surfen, vissen en vergelijkbare vormen van dagrecreatie;

1.134 watervilla:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor woonschepen;

1.135 windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;

1.136 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.137 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.138 woninginrichtingsartikelen:

goederen, geen meubels zijnde, bestemd voor het stofferen en/of verfraaien van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tapijten en andere vloerbedekking, gordijnen en woningtextiel;

1.139 wooneenheid

elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens en meergezinshuizen;

1.140 woonschip:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor watervilla's;

1.141 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.142 zolder:

een gedeelte van een gebouw dat door schuine dakschilden is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan 1 meter;

1.143 zomerhuis:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de (bouw)hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.5 de (bouw)hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de vloeroppervlakte van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten buitenwerks en loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.10 de verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.11 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  3. c. gebouwen ten behoeve van de onder a, b, c, d, e en f genoemde bedrijven;
  4. d. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. m. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de bescherming van het landschappelijk beeld;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  3. c. gebouwen ten behoeve van de onder a genoemde bedrijven;
  4. d. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. m. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijking van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  4. d. gebouwen ten behoeve van het onder a genoemde bedrijf;
  5. e. bedrijfswoningen;
  6. f. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. ter plaatse van een bouwvlak een kleinschalig kampeerterrein met uitzondering van stacaravans;
  2. h. wegen en paden;
  3. i. parkeervoorzieningen
  4. j. geluidwerende voorzieningen;
  5. k. openbare nutsvoorzieningen;
  6. l. infrastructurele voorzieningen;
  7. m. groenvoorzieningen;
  8. n. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  9. o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. p. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijking van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    1. 1. een kwekerij
    2. 2. een loonbedrijf
      voor zover dit gebruik in de in een bijlage van deze regels opgenomen 'lijst van afwijkend gebruik' voor het hoofdgebouw is aangegeven, waarbij dit gebruik naast de bijbehorende bouwwerken alleen is toegestaan voor het gedeelte van het hoofdgebouw dat in deze lijst is aangegeven;
  5. e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen.
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

5.6 Afwijking van de gebruiksregels

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van bedrijven die in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen, zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de met een nummer in de staat aangegeven zones, waarbij deze zones in een bestemmingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zone' zijn aangeduid met een nummer achter het woord 'zone';
    met uitzondering van zelfstandige kantoren;
  2. b. bedrijfswoningen;
  3. c. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. geluidwerende voorzieningen;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. infrastructurele voorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. water;

met de daarbij behorende:

  1. k. tuinen, erven en terreinen;
  2. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan de bedrijven die zijn aangeduid als toelaatbaar binnen de betreffende zone in de staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. ontsluitingswegen en paden;
  2. c. infrastructurele voorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. terreinen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de telecommunicatie, waaronder telefoon, radio en televisie:

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. infrastructurele voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. terreinen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen als woning;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. infrastructurele voorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;
  7. i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. j. educatief medegebruik;
  9. k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  2. b. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  3. c. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  4. d. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  5. e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Gemengd

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. woningen;
    2. 2. maatschappelijke voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. infrastructurele voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. speelvoorzieningen;
  8. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken met uitzondering van wonen ten behoeve van andere functies dan die zijn aangeduid als toelaatbaar binnen deze bestemming in de staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte horeca ten behoeve van toegestane voorzieningen op de gronden en in de bouwwerken, welke voor deze voorzieningen worden gebruikt;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. maatschappelijke voorzieningen;
  2. f. sport;
  3. g. recreatief medegebruik in de vorm van dagrecreatie
  4. h. educatief gebruik;
  5. i. nutstuinen;
  6. j. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  7. k. geluidwerende voorzieningen;
  8. l. openbare nutsvoorzieningen;
  9. m. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. n. bebouwing.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een horecabedrijf;;
  2. b. een inpandige bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. infrastructurele voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. infrastructurele voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. agrarisch medegebruik;
  8. i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  9. j. educatief medegebruik;
  10. k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  2. b. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  3. c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  4. d. het gebruik van gronden als ligplaats gedurende 2 of meer etmalen achtereen tussen zonsopgang en zonsondergang voor schepen;
  5. e. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  6. f. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  7. g. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. infrastructurele voorzieningen;
  6. h. water;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 15 Recreatie - Jachthaven

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. aanlegplaatsen ten behoeve van de pleziervaart;
  2. b. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. de onder a en b genoemde aanlegplaatsen en scheepswerven;

met daaraan ondergeschikt:

    1. 1. detailhandel;
    2. 2. horeca;
  1. c. bedrijfswoningen;
  2. d. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. water;met de daarbij behorende:
  8. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Afwijken van de bouwregels

15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van detailhandel met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  2. b. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van horeca met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf in kampeermiddelen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen niet genoemd onder d tot en met i;

met daaraan ondergeschikt:

    1. 1. detailhandel;
    2. 2. dienstverlening;
    3. 3. horeca;
  1. c. gebouwen ten behoeve van onderhoud, beheer en sanitaire voorzieningen;
  2. d. stacaravans;
  3. e. bijbehorende bouwwerken bij stacaravans;
  4. f. bedrijfswoningen;
  5. g. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  6. h. trekkershutten;
  7. i. groepsaccomodaties;

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. wegen en paden;
  2. k. parkeervoorzieningen;
  3. l. geluidwerende voorzieningen;
  4. m. openbare nutsvoorzieningen;
  5. n. infrastructurele voorzieningen;
  6. o. groenvoorzieningen;
  7. p. water;met de daarbij behorende:
  8. q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van detailhandel met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  2. b. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van horeca met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
  3. c. het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van de gronden voor stacaravans ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - stacaravan';
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 17 Recreatie - Volkstuin

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van de volkstuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. infrastructurele voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. water;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van een kantine;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 18 Tuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. a. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports.

18.2 Bouwregels

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

18.4 Afwijken van de bouwregels

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 19 Verkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een stroomweg voor zover het de A-28 betreft;
  2. b. gebiedsontsluitingswegen;
  3. c. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;

met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met:

  1. d. 1 rijbaan met 2 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op de Ordelseweg;
  2. e. 2 rijbanen elk met 3 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op de A-28;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. parkeervoorzieningen;
  2. g. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  3. h. geluidwerende voorzieningen;
  4. i. openbare nutsvoorzieningen;
  5. j. infrastructurele voorzieningen;
  6. k. groenvoorzieningen;
  7. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 20 Verkeer - Erftoegangsweg

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Erftoegangsweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;

met een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. maatschappelijke voorzieningen;
  2. g. sport;
  3. h. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  4. i. geluidwerende voorzieningen;
  5. j. openbare nutsvoorzieningen;
  6. k. infrastructurele voorzieningen;
  7. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 21 Verkeer - Railverkeer

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. gebouwen ten behoeve van spoorwegvoorzieningen;
  2. c. overwegen;
  3. d. paden;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. geluidwerende voorzieningen;
  6. g. openbare nutsvoorzieningen;
  7. h. infrastructurele voorzieningen;
  8. i. groenvoorzieningen;
  9. j. bermstroken;
  10. k. taluds;
  11. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 22 Water

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. scheepvaart;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. woonschepenligplaatsen;
  2. f. oeververbindingen;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. j. bebouwing, waaronder bruggen en dammen met duikers.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. een goede milieusituatie;
  5. e. de bescherming van de groenstructuur;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden als dam zonder duiker;
  2. b. het gebruik voor woonschepenligplaatsen behalve ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  3. c. het gebruik voor woonschepenligplaatsen voor een groter aantal ligplaatsen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonschepenligplaatsen' aangegeven aantal;
  4. d. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis aan huis;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. garageboxen ten behoeve van woningen
  2. d. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
  3. e. paardrijbakken ter plaatse van de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van wonen - rijbak";

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen en erven;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de bescherming van het landschappelijke beeld;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Afwijking van de bouwregels

23.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  2. b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  3. c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  4. d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor nevenactiviteiten;
  5. e. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    1. 1. exposietieruimte;
    2. 2. koffie- en theschenkerij;
    3. 3. vergaderruimte;
    4. 4. agrarisch (koeienstal);
    5. 5. recreatieruimte voor medewerkers

voor zover dit gebruik in de in een bijlage van deze regels opgenomen 'lijst van afwijkend gebruik' voor het hoofdgebouw is aangegeven, waarbij dit gebruik naast de bijbehorende bouwwerken alleen is toegestaan voor het gedeelte van het hoofdgebouw dat in deze lijst is aangegeven;

  1. f. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  2. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. h. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  4. i. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;

23.6 Afwijking van de gebruiksregels

23.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Wonen' wijzigen in die zin dat een locatie met een voormalig agrarisch bouwvak gewijzigd kan worden in de bestemming Agrarisch met bouwvlak, mits aan de hand van een bedrijfsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het ondergrondse transport van gas door een hoge druk aardgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.2 Bouwregels

24.3 Afwijken van de bouwregels

24.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. de permanente opslag van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 25 Leiding - Hoogspanningsverbinding

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.2 Bouwregels

25.3 Afwijken van de bouwregels

25.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

Artikel 26 Leiding - Water

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het ondergrondse transport van water door een hoofdwaterleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

26.2 Bouwregels

26.3 Afwijken van de bouwregels

26.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse waterleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. de permanente opslag van goederen.

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 27 Waarde - Archeologie

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  2. b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.

27.2 Bouwregels

27.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle erven, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.

28.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels:

  1. a. bij nieuwbouw van bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied en bij vergroting of verandering van bestaande bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  2. b. van de aanvrager van een omgevingsvergunning kan in het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden worden verlangd om een rapport over te leggen waaruit blijkt dat in voldoende mate met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

28.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de cultuurhistorische waarden wordt gedaan.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  2. b. dijken en kaden;
  3. c. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. uiterwaarden;
  2. e. bergingsvijvers;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

29.2 Bouwregels

29.3 Afwijken van de bouwregels

29.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 29.1 wordt gedaan.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene Bouwregels

31.1 Parkeren

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.

31.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen mag onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 31.1 en 31.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  1. a. het bepaalde in artikel 31.1 en 31.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 32 Geluidzone - Industrie

32.1 Aanduidingsomschrijving

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hessenpoort, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  2. b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Hessenpoort buiten deze grens de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 33 Luchtvaartverkeerzone

33.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute, waar in afwijking van de algemene minimum vlieghoogte van 300 meter door militaire vliegtuigen mag worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter boven obstakels met een navigatietolerantie van 1853 meter aan weerszijden van de as van de route.

33.2 Bouwregels

Artikel 34 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

34.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het waterwingebied Vechterweerd;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

34.2 Bouwregels

34.3 Afwijken van de bouwregels

34.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik ten behoeve van een binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gedaan;
  2. b. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van afvalstoffen.

34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Wro-zone - Wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Agrarischmet waarden - Natuur en landschap' wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits:

  1. a. het agrarisch gebruik van de betreffende gronden is beëindigd;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de groenstructuur;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 36 Algemene Afwijkingsregels

36.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

36.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan afgeweken worden van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  2. b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. h. de bestemmingsregels ten behoeve van het innemen of hebben van een standplaats, tenzij:
    1. 1. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
    2. 2. als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
  9. i. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
    1. 1. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
    2. 2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
    3. 3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is.
  10. j. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk, mits:
    1. 1. mantelzorg niet kan plaatsvinden door middel van inwoning;
    2. 2. er een sociale en/of medische indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    3. 3. de mantelzorg plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk van maximaal 100m²;
    4. 4. het bijbehorend bouwwerk waarin de mantelzorg plaatsvindt een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. 5. het bijbehorend bouwwerken waarin de mantelzorg plaatsvindt maximaal 15 meter van de woning is gelegen;
    6. 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

36.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 36.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de parkeergelegenheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de milieusituatie;
  7. g. de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 37 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg', 'Wonen' en '' wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen in het plan worden aangegeven, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de groenstructuur;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 38 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  2. b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
  3. c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
  4. d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  5. e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  6. f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken

39.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 40 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als:

'bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.'.

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o.'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle in de vergadering

van 10 juni 2013 nummer OW1305-0085

drs. H.J. Meijer, voorzitter, drs. A.B.M. ten Have, griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Zwolle heeft een achterstand in het “groot onderhoud” van de planologische regelingen. Op zichzelf is dat niet bijzonder, want net als in veel andere gemeenten is de aandacht de laatste jaren vooral uitgegaan naar nieuwe ontwikkelingen. Het is tijd om de achterstand in te halen. Voor het stedelijk gebied is in 2003 een begin gemaakt met het project Zwolle op Orde. Inmiddels zijn de bestemmingsplannen voor meer dan de helft van het stedelijk gebied geactualiseerd. Her project loopt nog tot en met 2013.

Voor het buitengebied is op 30 maart 2009 de beleidsnota Visie Buitengebied vastgesteld door de raad. Als schakel tussen deze visie en het bestemmingsplan heeft de raad op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Belangrijk onderdeel is dat er voor verschillende deelgebieden bestemmingsplannen worden gemaakt.

Het bestemmingsplan Buitengebied Zwolle is in 1979 vastgesteld. Binnen deze bestemmingsplannen zijn talrijke partiële herzieningen en wijzigingsplannen opgesteld en vele vrijstellingsprocedures gevolgd. Een groot deel van deze plannen is verouderd, dat wil zeggen ouder dan tien jaar. Bovendien is aan het bestemmingsplan buitengebied Zwolle gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Zowel door gedeputeerde staten van Overijssel als door de Kroon. De onvolkomenheden zijn echter grotendeels niet gerepareerd. Daardoor komt het bijvoorbeeld nog voor dat een aantal agrarisch bedrijven niet beschikt over een adequaat agrarisch bouwblok. Daardoor is voor veel bouwplannen een planologische procedure nodig. Een beperkt aantal plannen dateert zelfs van voor het in werking treden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1965. De vele planologische regelingen bedekken Zwolle als een onoverzichtelijke lappendeken. De diverse regelingen zijn verouderd en voldoen niet aan de actuele juridisch technische eisen die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen.

Daarnaast is problematisch dat de verouderde bestemmingsplannen sommige ontwikkelingen uitsluiten die passen in het huidige ruimtelijke beleid. Het gevolg is een dat voor bijna alle nieuwe ontwikkelingen een afzonderlijke planologische procedure noodzakelijk is.

De ad hoc procedures leggen in toenemende mate beslag op de ambtelijke dienst. Dit is niet alleen nadelig voor het gemeentebestuur en de ambtelijke dienst, maar zeker ook voor de burger die hierdoor bijvoorbeeld langer moet wachten op een bouwvergunning.

Bovendien wordt het problematisch dat sommige ongewenste ontwikkelingen niet meer geweerd kunnen worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat zich in het buitengebied van Zwolle vele ontwikkelingen voordoen die om een sturing van het gemeentebestuur vragen. Aangezien het actuele beleid niet is geïntegreerd in de actuele bestemmingsplannen, beschikt het gemeentebestuur niet over een inzichtelijk, actueel en adequaat instrumentarium voor het beheersen en sturen van die ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied.

1.2 Plangebied

In de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied is een indeling gemaakt van bestemmingsplangebieden. Hierbij is er van uitgegaan dat:

  • Het buitengebied van Zwolle wordt zo ingedeeld dat een zo beperkt mogelijk aantal plangebieden ontstaat. De nieuw te vormen plangebieden kenmerken zich zo veel mogelijk door een eigen karakteristiek en problematiek. Door een juiste keuze van de plangebiedgrenzen kan een uniforme regeling worden opgesteld voor gelijksoortige gebieden.
  • Bij het bepalen van de plangrenzen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de grenzen van de geldende bestemmingsplannen. Dit om te voorkomen dat bepaalde locaties niet worden bestemd.

Deze uitgangspunten dienen als vertrekpunt voor de opdeling in plangebieden.

In afwijking van de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied wordt voorgesteld het buitengebied onder te verdelen in 5 gebieden.

Voor het Nationaal Landschap IJsseldelta wordt samen met de gemeenten Kampen en Zwartewaterland al gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan.

De overige vier deelgebieden zal de gemeente Zwolle zelfstandig opstellen.

In de Nota werd uitgegaan van 6 deelgebieden, maar bij nader inzien gaat de voorkeur uit naar 5. Deelgebied 6 betrof de uiterwaarden van de IJssel. Dit gebied is vergeleken bij de overige deelgebieden dermate klein dat het logische is om het mee te nemen bij het aangrenzende deelgebied 4. Bovendien geldt voor de uiterwaarden nog een vrij actueel plan uit 2003 en worden voor twee onderdelen (Westenholte en Schelle en Oldeneel) al nieuwe plannen gemaakt.

De bestemmingsplannen worden opgesteld in de volgorde van de nummering. Doel is uiteindelijk om voor 1 januari 2013 voor het gehele buitengebied van Zwolle te beschikken over actuele bestemmingsplannen.

Nummer Deelgebied
1 Nationaal Landschap IJsseldelta
2 Haerst/Tolhuislanden
3 Langenholte e.o.
4 Uiterwaarden IJssel en Windesheim e.o.
5 Herfte e.o.

Het plangebied wordt globaal gevormd door het buurtschappen Langenholte, Berkum-Bruggenhoek, de uiterwaarden van de Vecht, het Westerveldse Bos en Dijklanden.

Het plangebied is weergegeven in bijlage 1.

1.3 Doel

Deze situatie van verouderde bestemmingsplannen en overige planologische regelingen, terwijl er wel actueel beleid voorhanden is, zal met het opstellen van bestemmingsplannen voor het buitengebied worden beëindigd. Binnen het project zullen afzonderlijke bestemmingsplannen worden opgesteld voor deelgebieden die zich zo veel mogelijk kenmerken door een eigen karakteristiek, samenhang en problematiek.

Hiermee wordt ook een belangrijke dienst bewezen aan de bevolking van Zwolle. Na afronding van het project zullen namelijk (aanvaardbare) aanvragen voor bouwvergunning en voornemens voor gebruiksveranderingen veel doelmatiger en sneller kunnen worden beoordeeld aan de hand van hedendaagse inzichten.

1.4 Geldende Bestemmingsplannen

In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

0100

Bestemmingsplan Aa-landen vastgesteld bij raadsbesluit van 19 juni 1972, nr. 235a, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 9 januari 1973, nr.88687, afd. 2.

0107

Bestemmingsplan ex artikel 11 W.R.O. “Aa-landen, noordelijk deel”, vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders van 11 juni 1976, nr. 76 7315, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 20 juli 1976, nr. 46071, afd.2.

0417

Bestemmingsplan Villapark Bergkloosterweg, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 november 2006, nr. 2006.161, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel op 21 februari 2007, kenmerk 2007/0116163;

0700

Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Zwollerkerspel 1960 met bijbehorende bestemmingsvoorschriften Zwollerkerspel 1960, vastgesteld door de raad van Zwollerkerspel bij raadsbesluit van 27 juni 1960, nr. 5, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 25 april 1961, nr. 92716, 4e afdeling;

702

Bestemmingsplan Buitengebied Zwolle, vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juni 1979, nr. 217, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 oktober 1980, afd. 2, nr.79565, gedeeltelijk goedgekeurd en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1986, nr. 112;

732

Bestemmingsplan Buitengebied Zwolle, partiële herziening Bergkloosterweg 16, vastgesteld bij raadsbesluit van 25 januari 2010, nr. EC0912-0010;

765

Bestemmingsplan "Uiterwaarden IJssel, Vecht en Zwarte Water". Het bestemmingsplan is vastgesteld op 22 november 2004 en gedeeltelijk goedgekeurd in juli 2005;

NL.IMRO.0193.BP09008

Bestemmingsplan Holthagen, vastgesteld bij raadsbesluit van 9 mei 2011, nr. EC1104-003, onherroepelijk geworden op 28 juli 2011.

De geldende bestemmingsplannen zijn weergegeven in bijlage 2.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Bestaande Situatie

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.

2.1.1 Archeologische structuur

Inleiding

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Bestemmingsplannen en archeologische waarden

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in deze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt.

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.

Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

De gebiedsbeschrijvingen

De nummering en begrenzing van de gebiedsbeschrijvingen is gekoppeld aan de Archeologische Waarderingskaart Zwolle. De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven in bijlage 3. De nummers in de tekst corresponderen met de nummers op deze kaart.

Voor de gebieden met een waardering van 50% of hoger is een beschrijving opgenomen.

97. Havezate Westerveld - Waardering: 50%

Op de plek waar de Westerveldse A uitmondt in het Zwartewater, lag vroeger de havezate Westerveld. Het goed Westerveld was rond 1500 in handen van Johan ten Bussche en zijn vrouw Berte Bloemendael. Tussen 1603 en 1606 werd het huis gebouwd onder Geert van Warmelo, Drost van Salland, dat volgens de afbeeldingen waarschijnlijk de grootste havezate geweest is in Salland. De gebouwen vormden een U met de opening naar Zwolle. Aan de oostzijde was een voorplein met poortgebouw, gescheiden door een gracht met de hoofdburcht. In 1633 kwam het goed in handen van Rutger van Haersolte. Een van zijn dochters huwde met Joachim Adolf van Rechteren, op wie het bezit overging.

In 1675 telde de havezate 15 vuursteden en 2 ovens. In 1682 waren dat er nog maar resp. 12 en 1.

Uit 1732 dateert een boedelinventaris. Abraham de Haen heeft een tekening gemaakt in 1729. En er zijn aquarellen van Gerrit Toorenburgh uit 1759 (naar A. De Haen) en van J.W. Meijer uit het eind van de 19de eeuw. In 1812 werd het huis op afbraak verkocht. De kadastrale minuut uit 1812 geeft nog de oorspronkelijke situatie weer, evenals de kaart van H. Van Hooff uit 1781. Poortgebouw en oorspronkelijke sloten verdwenen waarschijnlijk in 1966 ten behoeve van een betere agrarische bedrijfsvoering.

De verwachting is dat grote delen van grachten en muurwerk nog intact onder de grond bewaard zijn gebleven.

98. Brinkhoekweg I - Waardering: 90%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen / Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Het gebied kan gerekend worden tot een uitloper van een dekzandrug. Over het gebied is weinig informatie beschikbaar. Op dezelfde dekzandrug zijn sporen aangetroffen uit de IJzertijd. Verder is het niet uit te sluiten dat het terrein ook in de Romeinse tijd en Middeleeuwen bewoond is geweest. Langs de Westerveldse Aa is in 1972 een Romeinse munt uit de 4de eeuw aangetroffen (follis van keizer Constantijn I 316 AD).

99. Brinkhoekweg II - Waardering: 90%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen/Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Het gebied kan gerekend worden tot een uitloper van een dekzandrug. Over het gebied is weinig informatie beschikbaar. In Langenholte hebben in de Late Middeleeuwen twee erven met de naam Hassedyng en Veldyng gelegen die in een archiefstuk uit 1424 al worden vermeld. Verder heeft er ook een spieker 'Doys spyker' gelegen die genoemd is naar de familie Doys. Op dezelfde dekzandrug zijn sporen aangetroffen uit de IJzertijd. Verder is het niet uit te sluiten dat het terrein ook in de Romeinse tijd en Middeleeuwen bewoond is geweest. Tijdens veldkarteringen en detectoronderzoek zijn geen vondsten gedaan. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de dikte van het esdek.

100 -Gebied: Brinkhoekweg III - Waardering: 100%

De Brinkhoekweg ligt deels op een dekzandrug in de buurschap Langenholte. Op deze dekzandrug is in de Middeleeuwen / Late Middeleeuwen een esdek aangelegd, In het esdek zijn scherven uit de 11de/12de eeuw aangetroffen. Tijdens het afgraven van een weiland de Kamp, oostelijk van de Brinkhoekweg, zijn onder het esdek grondsporen aangetroffen. De grondsporen waren aan de hand van het aardewerk te dateren in de Vroege of Midden IJzertijd. De aard van de nederzetting is niet bekend. Waarschijnlijk gaat het om een zogenaamd zwervend erf. Uit archeologisch onderzoek van diverse nederzettingen uit de Vroege IJzertijd in Salland is bekend geworden dat deze periode gezien kan worden als een expansiefase, waarin ook de minder gunstige locaties voor bewoning geschikt werden gemaakt. In Colmschate en Epse bij Deventer zijn meerdere plattegronden uit de Vroege IJzertijd opgegraven die gesitueerd waren op de lagere zandgronden.

204. Agnietenberg/Bergklooster - Waardering: 90%

Op het terrein van de begraafplaats het Bergklooster is in 1386 al een huis aanwezig. Volgens historische bronnen herbouwden de broeders des gemenen levens van de Moderne Devotie datzelfde jaar het huisje. Het huisje werd gebouwd in vakwerk en gedekt met stro. In 1395 wordt de eerste kapel gewijd met daarin het altaar van de Heilige Agnes. Het ging om een kleine kapel waarin volgens zeggen slechts negen personen konden worden begraven. Na moeilijkheden met betrekking tot de vestiging op de Nemelerberg in 1398 weken de broeders uit naar de Westerhof in Dalfsen. In 1399 vestigen de broeders zich definitief op de Nemelerberg of Agnietenberg. In deze periode werden er ten behoeve van de uitbreiding van het klooster bestaande gebouwen van een andere bestemming voorzien. De kapel werd bijvoorbeeld gebruikt als kapittelzaal. Rondom de gebouwen werd het terrein bouwrijp gemaakt voor de begraafplaats en de kapel. De bouwwerkzaamheden vonden plaats onder de richtlijnen van het Windesheimer Kapittel. In 1412 kon de kerk met de diverse altaren worden geconsacreerd.

In de derde bouwfase 1423-1442 werd het kloostercomplex omsloten door een muur met een nieuwe poort. Daarnaast kwam er een gebouw voor de gasten en lekenfamiliaren. In 1442 werd het nieuwe kerkhof met de omgang ingewijd. In de periode 1442-1477 werd een nieuwe molen gebouwd. Verder werd in 1460 de kerk verfraaid en de gewelven en muurvakken beschilderd. De laatste bouwkundige vermelding dateert uit 1467 en betreft de bouw van een nieuwere en grotere keuken.

De begravingen binnen het klooster vonden plaats in de kruisgang, de kerk en de Agneskapel.

In 1998 heeft een bescheiden archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hier zijn de fundamenten van de vermoedelijke zuidmuur van de kloosterkerk blootgelegd. Aanwijzingen hiervoor zijn het graf van Jan Mulert, de informatie van W.A. Elberts en kadasterkaarten uit 1822 en 1998. Op het terrein zijn daarnaast een aantal sleuven en kuilen aangetroffen, waarin puin, aardewerk en glas werd aangetroffen.

Onder de begraafplaats zijn nog tal van sporen aanwezig van het voormalige Bergklooster, dat afgebroken is in de periode 1581-1597.

205. Bergkloosterweg - Waardering: 90%

Het gebied ligt op een dekzandrug die parallel loopt aan de rivier de Vecht. Op de rug ligt de Bergkloosterweg met de daaraan gelegen huizen en boerderijen. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Haersterveerweg, maar de rug loopt door richting Langenholte.

Op de bovengenoemde dekzandrug zijn nog tal van oude boerderij aanwezig; verder lijken er enkele essen of kampen aanwezig te zijn. De verwachting is dat er vooral onder de hoger gelegen akkers nog tal van archeologische sporen aanwezig zijn. Het gaat dan om sporen die teruggaan tot het Mesolithicum.

206. Bos Agnietenberg - Waardering: 90%

Het huidige bos bij de Agnietenberg is ontstaan op een reeks oude rivierduinen. Deze rivierduinen zijn in archiefstukken uit de 17de eeuw al bekend als 'de hooge belten'. Dit gebied was aan het eind van de 19de eeuw eigendom van de familie Van Royen. De rivierduinen liggen op een dekzandhoogte die min of meer parallel loopt aan de Overijsselse Vecht. Op deze dekzandrug zijn al meerdere malen vondsten gedaan uit de periode van de Prehistorie tot de Late Middeleeuwen.

Op de plek van het Theehuis is al vanaf 1717 sprake van de aanwezigheid van een boerenherberg. De huidige accommodatie is na een brand geheel opnieuw opgebouwd.

Op de dichtstbijzijnde heuvel of duin naast het Theehuis heeft in het verleden een stenen koepel gestaan. In de buurt hiervan zijn vele munten uit de periode van het Koninkrijk der Nederlanden gedaan.

De verwachting is dat op de dekzandrug met rivierduin sporen van bewoning aanwezig zijn van af de Prehistorie tot de Late Middeleeuwen.

207. Agnietenberg/Brinkhoekweg - Waardering: 50%

Dit terrein ligt op een dekzandrug die loopt vanaf de buurschap Berkum tot Langenholte. Het terrein is in gebruik als akker en weidegebied en wordt gekenmerkt door een aantal oude boerderijen waaronder de Brinkhoef of Brinkhoek. Aan de Brinkhoekerweg ligt verder een hoger gelegen akker of kamp. De verwachting is dat op de rug nog tal van archeologische sporen vanaf de Prehistorie tot Middeleeuwen aanwezig zijn.

210. Huis Arnichem - Waardering: 100%

Het goed wordt voor het eerst in 1408 vermeld als 'Luttike Arninck'. In 1434 wordt het goed 'Arninck, Hermans Deessemersguet' genoemd. Het goed was hofhorig aan de proosdij van St. Lebuinus in Deventer. De eerste vermelding heeft betrekking op de vrouw van Herman Deessemer, Eeffe, die zich met haar twee kinderen Willem en Dirk tot de proosdij aansluit. In 1441 wordt Aernt Tylmansson als horige genoemd na opdracht van Herman Deessemer. Het goed heette toen Luttike Aarnink en lag in de Haerstermarke in Zwollerkerspel. In 1484 is het goed in gebruik door Rotgher Suer die beloofd en gezworen heeft de veranderingen aan het goed binnen een jaar en zes weken in te lossen. Waarschijnlijk is het goed toen verbouwd. In 1508 komt het goed in bezit van Johan Watermans en zijn vrouw Alydt. De horige op het goed is Johan van Gelre van Hasselt. Ook in 1518 is het in bezit van Johan Watermans en zijn zoon Willem Waterman; de horige is nu Peter Moen. Een jaar later wordt Luyken Lambertssoen met betrekking tot Luttike Aarnik vermeld. Luyken Lambertssoen was burger van Zwolle en sloot zich aan bij de proosdij.

In 1543 vindt er een ommekeer plaats van hofhorig goed naar leengoed. Leenman van het goed is Willem Waterman. Deze Willem had een zoon Johan en drie dochters Catharina, Lucia en Aleidt. Zij protesteerde in 1578 tegen het feit dat Johan het goed kon vervreemden aangezien het bij kinderloos overlijden van Johan door Willem aan dochter Catharina was toegezegd.

In 1797 kwam het na overlijden van Ida Nicolina van Coeverden, weduwe van G.F. van Heeckeren, in handen van de familie Tobias. Verschillende leden van deze familie hadden het ambt van secretaris van Zwolle vervuld. De laatste mannelijke telg uit het geslacht overleed ongehuwd op het landgoed. Een leuke anekdote is het feit dat hij een uit Indonesië afkomstige negerslaaf Appolloon op zijn eigen landgoed heeft begraven. De grafzerk is nog altijd aanwezig. Het huis is in de jaren 80 afgebrand en geheel gerestaureerd; het dateert uit de 19de eeuw.

De verwachting is dat er nog fundamenten van de voorganger in de bodem aanwezig zijn. De huidige eigenaar de hr. Martens heeft op het terrein een waterput opgegraven.

263. Huis Dijkzicht - Waardering: 50 %

De buitenplaats Dijkzicht ligt aan de overkant van de Vecht. Het huis dat in het begin van de 19de eeuw is gekocht door P.C,A. Sichterman was voorheen eigendom van de familie Timmerman. In het eerste kwart van de 19de eeuw kreeg het huis een verdieping en werd het vergroot waardoor het uiterlijk kreeg van een deftig landhuis. Na mr. M. Sichterman, lid van Gedeputeerde Staten, was zijn zoon P.C.A. Sichterman, rechter van de Zwolse rechtbank, eigenaar van het goed. In 1933 werd in het huis een jeugdherberg geopend. Meisjes sliepen op de eerste verdieping, jongens op zolder. In 1939 werd de herberg wegens gebrek aan belangstelling gesloten.

Tegenwoordig bestaat het huis nog steeds. Ongetwijfeld zullen nog restanten van een voorganger aanwezig zijn.

298. Langenholterweg - Waardering 50 %

Dit gebied valt samen met het traject van de Langenholterweg. Deze weg die waarschijnlijk in de 16de eeuw bekend stond als de Helenweg liep van de Nieuwstad in Dieze naar de buurschap Langenholte. Langs deze weg bevonden zich tal van huisjes en boerderijen. Het is niet geheel duidelijk of het traject van de weg samenvalt met de loop van een natuurlijke dekzandrug. Opmerkelijk is dat de weg voor een groot deel parallel loopt aan de Westerveldse Aa. De weg kan daardoor best oorspronkelijk een dijkfunctie hebben gehad.

314. Tolhuis Berkummerbrug - Waardering: 50 %

Dit tolhuisje lag aan de voormalige Hessenweg bij de Berkummerbrug. Het is in 1832 eigendom van ´s Rijks domeinen. In 1839 wordt nog melding gemaakt van bewoners Jouren Slooten en Jan Nilant. Jan is oud bewoner want is in de registers doorgehaald. In 1852 is Willem Selhorst bewoner van het tolhuisje. In 1860 vindt er een omnummering plaats van F 179a naar F1079, bewoner Willem Selhorst is dan doorgehaald en vervangen door H. Hoogeboom en F. Zeltz. Doordat het huisje eigendom is van het rijk, is het tevens onbelast.

315. Erf bij Berkummerbrug - Waardering: 50 %

In 1832 is het huis bij de Berkummerbrug eigendom van Berend Hugo.

In 1839 is het huis, F 184 en 849 bewoont door Berend Jan Bongers en eigendom van Gerritdina Hugo. Goossen Bongers is op dat moment als bewoner doorgehaald dit geldt ook voor oud-eigenaar Berend Hugo.

De boerderij is in 1860 nog steeds bewoond door Berend Jan Bongers. Gerridina Hugo, echtgenoot van Goossen Bongers is als eigenaresse in het register doorgehaald.

Het huis ligt op een belangrijke plek bij de Berkummerbrug. De brug zelf is in 1451 gebouwd en was bedoeld om het handelsverkeer via Zwolle met Duitsland en Holland te verbeteren.

319. Rivierduinafzettingen Berkum - Waardering: 50 %

Dit gebied beslaat een groot deel van de rivierduinafzettingen waarop een groot deel van de buurschap Berkum ligt. Onder het rivierduin liggen dekzandafzettingen. De bodem van dit gebied wordt gekenmerkt door een vorstvaaggrond met leemarm en zwak lemig. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduinen. Op en onder de rivierduinen is bewoning mogelijk uit de Prehistorie tot Late Middeleeuwen. In het gebied zijn in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd veel boerderijen gebouwd. Het merendeel van deze boerderijen is gelegen langs een oude weg, het tegenwoordige Kerkepad. Een andere oude weg door het gebied is waarschijnlijk de Campherbeeklaan geweest.

325. Rivierduinafzettingen Berkum Waardering: 50 %

Dit gebied beslaat een groot deel van de rivierduinafzettingen waarop gebied 319 ligt. Onder het rivierduin liggen dekzandafzettingen. De bodem van dit gebied wordt gekenmerkt door een vorstvaaggrond met leemarm en zwak lemig zand. Dit bodemtype is kenmerkend voor rivierduinen. Op en onder de rivierduinen is bewoning mogelijk uit de Prehistorie tot late Middeleeuwen.

1023. Rivierduincomplex Genne Waardering: 50 %

Dit gebied bestaat uit een hoger gelegen rivierduin waarop in 1832 diverse boerderijen liggen. Herkenbaar zijn de erven Agterbelt, De Dekker, Gerrit Fransen, Van Zwol.

Bewoning gaat zeker terug tot de middeleeuwen

1024. Havezate Verborg Havezate Verborg Waardering: 90 %

Het goed Verborg wordt in 1447 voor het eerst genoemd. Toen vestigde Goert ten Water en zijn vrouw Lysbeth van Voorst ten behoeve van het klooster St. Agnes op de Agnietenberg een jaarlijkse rente. In 1527 behoort het toe aan kleinzoon Goert ten water die gehuwd was met Cecilia van Spoelde. In 1544 komt het goed via Elisabeth ten Water zuster van Goert in handen van de familie van Haersolte. Elisabeth was getrouwd met Johan van Haersolte. Hun zoon Simon van Haersolte die huwde met Gerritje van Broeckhuysen bracht Verborg in.

Vervolgens kwam het goed in bezit van dochter Elisabeth van Haersolte. Zij was getrouwd met Gerrit van Laer. Hun zoon Willem van Laer erfde het goed. Na Willem wordt dochter Aleid de eigenaar. Zij was in 1638 gehuwd met Willem van Haersolte. Aleid verkocht in 1654 Verborg aan haar broer Lambert van Laer. Na het overleden van Lambert kwam het opnieuw in handen van Aleid. Zij schonk in 1682 de havezate aan Johan Willem van Rechteren. Het ging hier alleen om het huis met hof. De landerijen beleven in haar bezit.

In 1675 telde het huis nog 3 haardsteden, het stond er leeg en vervallen bij. In 1682 was het een ruïne en kwam niet meer op de lijst voor. Johan Willem van Rechteren droeg zijn rechten over aan zijn zuster Judith Aleida van Rechteren. Zij was getrouwd met Frederik Jan van Huffel. Via dit echtpaar kwam Verborg in handen van zoon Adolf Julius Borchard van Huffel. Deze vestigde zich in 1752 op de Kranenburg. Hij overleed in 1762 waarna zijn bezittingen overgingen op de universeel erfgenaam Frederik Lodewijk Christiaan graaf van Rechteren-Limpurg. Pachter was in die tijd Jan Kaleveld en vrouw Klaaske Snelle. Het erf heette daarom ook wel Kaleveld. Later verplaatste de naam naar een erf rechts van de weg die naar de dijk leidde. Het goed was toen al niet veel meer dan een boerenwoning. Deze woning werd in 1890 gesloopt. De erfgenamen Adolf Reinard Zeger van Rechteren-Limpurg verkochten de percelen in 1964 aan N.V. Aannemingsmaatschappij voorheen J. Prins van Wijngaarden.

1025. Rivierduincomplex met Genner Veer - Waardering: 90 %

Dit gebied bestaat uit een hoger gelegen rivierduin waarop in 1832 diverse boerderijen liggen. Herkenbaar zijn de erven Kaleveld, Duit, Jan Hof, Diesselhof, Veldhuis en het Genneger Veer.

Vooral de oversteek over de Vecht maakt dit gebied interessant en bewoning gaat zeker terug tot de middeleeuwen

1026. Boerderijplaats bij Genner Veer - Waardering: 50 %

Duidelijk herkenbare huisplaats aan de overzijde van het Genner Veer. Op de 1832 is hier nog geen erf aangegeven.

1027. Dekzandhoogte Langenholte - Waardering: 50 %

Dekzandhoogte waarop mogelijk prehistorisch of middeleeuwse sporen zijn te verwachten. Op de 1832 is de hoogte herkenbaar aan de onregelmatige blokverkaveling.

1028. Dekzandhoogte Langenholte - Waardering 50 %

Dekzandhoogte waarop mogelijk prehistorisch of middeleeuwse sporen zijn te verwachten.

2.1.2 Cultuurhistorische structuur

In ons gecultiveerde landschap verwijzen nog vele structuren en objecten naar de historische ontwikkeling van een gebied. Door deze elementen herkenbaar te behouden, blijft de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie is daarom nauw verbonden met ruimtelijke kwaliteit.

In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.

Binnen het plangebied zijn op grond van de cultuurhistorische analyse diverse cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren te benoemen. Het betreft:

Langenholte

Langenholte is een oud buurtschap op een geïsoleerde dekzandopduiking. De boerderijen liggen verspreid, deels aan de Brink en voor een deel aan de Brinkhoekweg. Het dorpje heeft de uiterlijke verschijningsvorm van een esdorp, zeker door de fraaie met bomen beplante brink. Een echte es, in de zin van een akkercomplex met een dikke laag opgebracht materiaal, is er echter niet. Akkerbouw vond plaats op de kleine oppervlakte hogere gronden. De venige laagten, die het dorpje aan alle kanten omringen, werden gebruikt als wei- en hooiland, net als de uiterwaarden. Deze laagten waren vroeger heel besloten, doordat er op vrijwel alle perceelsranden houtsingels stonden. Deze fungeerden samen met de ondiepe sloten als perceelsscheiding. Opmerkelijk is de dichtheid aan boerderijen in een dorp met zo weinig cultuurgrond. De beslotenheid van de lage terreinen is verdwenen doordat de houtsingels in de loop van de twintigste eeuw zijn gekapt. Voor het overige zijn de structuur van het dorp en de verschillende vormen van bodemgebruik goed bewaard gebleven. Rondom de erven zijn veel beukenhagen aanwezig.

Westerveldse zijl (sluiskolk, schotbalkenloods en stoomgemaal)

Toen omstreeks 1400 de dijk langs het Zwarte Water werd aangelegd moest een sluis worden gebouwd om het water van de Westerveldsche Aa te lozen. De uitwateringssluis verloor haar functie toen aan het eind van de negentiende eeuw het stoomgemaal werd gebouwd. Deze laatste functie is later vervangen door een elektrisch gemaal. Op de plaats van de oude uitwateringssluis staat nu het nieuwe gemaal Westerveld. Aan de sluis herinneren de sluiskolk en de schotbalkenloods. Het ensemble van schotbalkenloods, sluiskolk, stoomgemaal en het boerenerf aan Brinkhoekweg 1 hebben een hoge cultuurhistorische betekenis.

Langenholterdijk met wielen

Toen de dijken van Mastenbroek werden aangelegd, tussen 1385 en 1390, konden de waterstanden op het Zwarte Water en de Vecht hoger oplopen dan voor die tijd, omdat de komberging van het grote gebied verloren was gegaan. Al spoedig zal men daarom genoodzaakt zijn geweest om dijken langs de Vecht en langs het Zwarte Water aan te leggen. De eerste vermelding van een dijk op de rechteroever van de Vecht dateert van 1402, het gaat over de dijk bij Haerst. Vermoedelijk is toen ook de dijk rondom het 'schiereiland' van Langenholte aangelegd. Deze dijk loopt van Berkum tot Langenholte over de linkeroever van de Vecht, maakt daar een grote bocht en loopt verder over de rechteroever van het Zwarte Water. Bij Zwolle sloot de dijk aan op de stadswal.

De uiterwaarden van het Zwarte Water en – vooral – van de Vecht worden gekenmerkt door een groot aantal plassen. Sommige daarvan zijn het gevolg van zandwinning, zoals de Agnietenplas. Bij de aanleg van de stadswijken Aalanden en Holtenbroek was heel veel zand nodig. De meeste plassen zijn echter het gevolg van dijkdoorbraken. De kaart van 1952 geeft een beeld van de vele wielen die door deze dijkdoorbraken zijn ontstaan; in die tijd waren de zandwinplassen er nog niet.

Als een dijk doorbreekt stroomt het water met grote kracht het land in. Net achter de dijk ontstaat een diep gat door de kolkende werking van het water. Zo'n gat wordt een wiel of waai genoemd, in de buurt van Zwolle komt ook wel de naam wade voor. Een wiel kan wel tien meter diep zijn. De grond uit het gat is in een grote waaier achter het wiel afgezet. Bodemkundigen noemen dit overslaggrond.

Uiteraard moest de dijk na de doorbraak weer worden hersteld. Het hele wiel dempen was geen optie: dat kostte heel veel grond en nog veel meer werk. Daarom werd de dijk in een bocht om het wiel heen gelegd. Als de nieuwe dijk aan de landzijde werd gelegd kwam het wiel in de uiterwaard te liggen, het werd buitengedijkt. Als het nieuwe dijkgedeelte aan de rivierkant werd gelegd spreken we van een binnengedijkt wiel. Er kunnen eeuwen overheen gaan voordat een wiel dichtgroeit of dichtslibt.

De wielen zijn, naast karakteristieke elementen van het rivierenlandschap, prachtige natuurterreinen, waar tal van planten- en diersoorten een leefgebied kunnen vinden. Het zijn echter ook de stille getuigen van rampen in het verleden. Bij tal van doorbraken waren de levens van mensen en vee te betreuren.

Nieuwe Verlaat

Omstreeks 1500 is de Nieuwe Vecht gegraven, een kortere verbinding tussen de haven van Zwolle en de Vecht. Bij Berkum, waar de Nieuwe Vecht in de Vecht uitkwam, werd de schutsluis het Nieuwe Verlaat gebouwd. Omdat de Nieuwe Vecht in Zwolle is afgedamd fungeert de sluis nu uitsluitend als keersluis. De sluis is vernieuwd in 1914 en gerestaureerd in 1987. De sluis is samen met de sluiswachterswoning van hoge cultuurhistorische waarde.

Overijsselse Vecht met uiterwaarden

De Overijsselse Vecht met haar uiterwaarden heeft binnen het plangebied een prominente plek. De uiterwaarden zijn ontstaan door de bedijking. Langs de Vecht en het Zwarte Water gebeurde dat tussen 1385 en 1402. De vruchtbare uiterwaarden waren van groot belang voor de boeren. Het gras wilde er goed groeien, omdat de jaarlijkse overstromingen een laagje slib en de nodige voedingsstoffen achterlieten. Diezelfde overstromingen vormden echter een risico, zodat er in de uiterwaarden geen akkerbouw kon worden gepleegd. De graslanden vormen echter prima weiland. De percelering is nogal onregelmatig en kan teruggaan tot in de middeleeuwen.

Naast grasland en enkele bossen zijn er tal van plassen in de uiterwaarden. Sommige zijn van natuurlijke oorsprong, namelijk de vele wielen of waden die ontstaan zijn door dijkdoorbraken. Als men bij het herstel van de dijk het nieuwe dijkgedeelte landinwaarts van het wiel legde kwam het wiel in de uiterwaard te liggen. Kleiwinning voor steenbakkerijen vinden we vooral langs de IJssel, de grotere plassen langs het Zwarte Water en de Vecht zijn het gevolg van zandwinning.

Buitenplaats Arnichem (deel)

De buitenplaats Arnichem (De Doornweg 17) ligt op de rechteroever van de Vecht. Het bestaat uit een kubusvormig buitenhuis van twee bouwlagen onder een omgaand schilddak, voorzien van hoekschoorstenen. Aan de noordwestzijde bevindt zich de ingangszijde met een tympaan. Het huidige herenhuis ontstond bij een nieuwbouw in 1829 in opdracht van Catherina Thomassen à Thuessink, weduwe van Mr. H.A. Tobias uit Zwolle. Het front is gericht op het Haersterveer en ziet uit over de Vecht en de Nemelerberg. Aan weerszijden liggen ommuurde binnenplaatsen. Aan de noordkant bevindt zich een langgerekt koetshuis uit het begin van de negentiende eeuw. Aan de westzijde wordt het begrensd door de Vechtdijk. Het huidige huis vervangt een ouder buitenhuis een zogenaamd spieker. De buitenplaats vormt een onderdeel van de gave buurtschap Arnichem, dat bestaat uit ongeveer tien boerderijen uit de achttiende en negentiende eeuw.

Langs de oprijlaan vanaf de De Doornweg ligt een parkbos met vijverpartijen in landschapsstijl uit omstreeks 1835, aangelegd op een voormalig bouwlandcomplex. In de aanleg is aan de westzijde ook een weiland en een wiel, herinnerend aan een Vechtdijkdoorbraak, opgenomen. Ze zijn door een 'wandeling' omgeven. Een bijzonder element op het landgoed is het graf van de Indonesische bediende van mr. Tobias, met twee grafstenen met Latijnse en Arabische teksten. Het graf is gemeentelijk monument.

Vechtdijk en Gennerdijk

Toen de dijken van Mastenbroek werden aangelegd, tussen 1385 en 1390, konden de waterstanden op het Zwarte Water en de Vecht hoger oplopen dan voor die tijd, omdat de komberging van het grote gebied verloren was gegaan. Al spoedig zal men daarom genoodzaakt zijn geweest om dijken langs de Vecht en langs het Zwarte Water aan te leggen. De eerste vermelding van een dijk op de rechteroever van de Vecht dateert van 1402, het gaat over de dijk bij Haerst. In de loop der tijden is er veel gewerkt aan de dijken. Vaak omdat er een dijkdoorbraak moest worden gerepareerd, soms ook preventief, om te voorkomen dat er zich calamiteiten zouden gaan voordoen. De meest recente dijkversterking vond plaats in 2002. Het talud van de dijk is aangepast, op landschappelijk kwetsbare plekken, zoals bij de Zijlkolk ten noorden van Haerst, is het profiel zoveel mogelijk intact gelaten en is de dijk versterkt door damwanden.

Gennegerzijl

Het Gennegerzijl zorgde voor de afvoer van het overtollige water van de buurtschappen Genne en Holten. In droge perioden kon ook water worden ingelaten. Het Gennegerzijl is een in 1732 door de boerschap Genne gebouwde stenen duikersluis ter vervanging van een houten voorganger. Het huidige sluisje stamt uit 1788 en is in 2002 gerestaureerd. In 2008 is ook de schotbalkenloods gerestaureerd.

Het sluisje speelde een rol in de IJssellinie, de verdedigingslinie van de NAVO tegen mogelijke aanvallen van het Warschaupact. Door de sluis af te sluiten kon men het laaggelegen broekgebied van Haerst, Genne en Holten onder water zetten bij een aanval van het Warschaupact. Omstreeks 1952 zijn, ten behoeve van het kunnen inunderen voor militair gebruik, in de buitenvleugels muurgedeelten met sponningen aangebracht voor het plaatsen van schotbalken en is een schotbalkenloods gebouwd.

Kazematten Langenholterdijk

In 1939-1940 is ten oosten van Zwolle, langs de Overijsselsche Vecht, een kazemattenlinie aangelegd, die als verdieping gold van de in de jaren dertig gerealiseerde brugkazematten linie langs de IJssel. De Vecht werd als natuurlijke hindernis gebruikt. De lichte betonnen kazematten dienden voor de verdediging, met machinegeweren, van oversteekplaatsen als veren en bruggen. Er zijn in het plangebied drie van deze kazematten bewaard gebleven: S3-kazemat nr 204 bij de Agnietenplas ten noorden van de Haersterveerweg en ten zuiden van deze weg een tweede van dit type (stekelvarken); de derde bevindt zich in de Vechtdijk ten noorden van de bruggen van de A28 en de Kranenburgweg (nr.205, type B).

Tankmuur Langenholterdijk en Gennerdijk

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog is de dijk tussen Langenholte en Brinkhoek door de Duitse bezetter voorzien van een betonnen vechtwagenhindernis (Sperwerke). Deze bestaat uit een tweetal muren aan weerszijden van het dijktalud. De opening kon worden afgesloten met een mobiele hindernis, bijvoorbeeld betonblokken of stalen spoorstaven. Ook aan de Glinthuisweg bij de Zijlkolk zijn nog zichtbare restanten aanwezig.

Restant Lichtmiskanaal

Vanaf 1810 werd gegraven aan de Dedemsvaart. Door dit kanaal werden de grote veengebieden op de grens van Overijssel en Drenthe ontsloten. Tussen Berkum en De Lichtmis werd in 1838 het Lichtmiskanaal gegraven, waardoor Zwolle ook een aansluiting kreeg op de Dedemsvaart. De aanleg van het kanaal met de jaagpaden had tot gevolg dat de oude vaar- en wegverbinding van Berkum naar de Lichtmis, via Tolweg/Tolgracht en Nieuwendijk, minder belangrijk werd. Op de kaart van 1850 zijn het kanaal langs de Nieuwendijk en de beide verlaten al niet meer aangegeven. Bij Berkum vormde de Berkummer schutsluis de verbinding naar de Vecht. Vanaf deze sluis moesten de schippers vierhonderd meter varen om bij het Nieuwe Verlaat te komen, de aansluiting met de Nieuwe Vecht naar het centrum van Zwolle.

Het Lichtmiskanaal is gedempt bij de aanleg van de A28. In de uiterwaarden van de Vecht is een klein stukje van het kanaal, tussen de vroegere sluis en de rivier, bewaard gebleven.

Diverse cultuurhistorische waardevolle boerderijen (Brinkhoekweg 6, 9 en 15, Zunnebeltweg 4, 7 en 9, Agnietenbergweg 2 en 4, Haersterveerweg 4 en 23, Bergkloosterweg 12, 14, 16 en 92);

Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 * aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit.

Brinkhoekweg 6, Brinkhoekweg 9, Brinkhoekweg 15, Zunnebeltweg 4, Zunnebeltweg 7, Zunnebeltweg 9, Agnietenbergweg 2, Agnietenbergweg 4, Haersterveerweg 4, Haersterveerweg 23, Bergkloosterweg 12, Bergkloosterweg 92.

In 2012 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen.

2.1.3 Ruimtelijke structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.

2.1.4 Functionele structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, en de economische voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Ruimtelijk Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

3.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.

De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Ruimtelijke kwaliteit is een lastiger begrip, omdat het geen statisch gegeven is. De ruimte om ons heen is immers altijd dynamisch, altijd in beweging. Ruimtelijke kwaliteit is dan ook geen fysieke eigenschap van de omgeving, maar een resultaat van natuurlijke en menselijke processen, van stuwwal tot kerktoren. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

3.2 Archeologisch En Cultuurhistorisch Beleid

De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. De credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3.3 Verkeersbeleid

3.3.1 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel (2010). In deze omgevingsvisie heeft de provincie als ambities geformuleerd:

  • Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel.
  • Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar de stedelijke netwerken en streekcentra.
  • Vergroten van kwaliteit en aandeel van het openbaar vervoer.
  • Vergroten van de kwaliteit en het aandeel van het fietsverkeer.

In de omgevingsvisie zijn als hoofdlijnen van het provinciaal beleid opgenomen:

  • Een gedifferentieerde bereikbaarheid, de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur en een integraal verkeer en vervoersysteem met een multimodale netwerkaanpak van het hogere en onderliggende wegennet.
  • Het buitengebied wordt vanaf de hoofdinfrastructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid.
  • Een integraal openbaarvervoersysteem, gericht op vervoer van deur tot deur, met aandacht voor verschillende doelgroepen. We zetten in op hoogwaardige internationale en regionale verbindingen en een doorontwikkeling van het openbaar vervoer naar lightrail- en tramsystemen.
  • Goede aansluiting van het aanvullende openbaar vervoernet op hoofdverbindingen van en naar stedelijke centra en streekcentra. Stimuleren van de deur-tot-deur-benadering met hoogwaardige overstappunten en OV-fiets bij regionale stations.
  • Een samenhangend fietsroutenetwerk met een goede aansluiting van utilitaire en recreatieve fietspaden op hoofdfietsroutes, (regionale) stations en knooppunten van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Van-deur-tot-deur-benadering met OV-fiets.
  • Investeren op de hoofdfietsroutes in en naar stedelijke centra in fietssnelwegen en hoogwaardige fietsroutes.
  • Een kwaliteitsimpuls aan stallingvoorzieningen en uitbreiding van OV-fietsconcepten.

N340

De provincie Overijssel verwacht dat de verkeersintensiteiten op de N340 richting 2020 nog zullen groeien. Ook voldoet de weg niet aan de richtlijnen voor een duurzaam veilige inrichting. Om die reden heeft de provincie Overijssel besloten om de weg aan te gaan passen. Provinciale Staten hebben daarbij gekozen voor een zogenaamd combinatiealternatief waarbij de weg ter hoogte van Zwolle uit 2 * 2 rijstroken zal bestaan.

De provinciale Planstudie/BesluitMER is in de loop van 2010 gereed. Op basis hiervan zal de provincie vervolgens in de loop van 2010 een voorontwerp-PIP (provinciaal bestemmingsplan) opstellen. Het voorontwerp-PIP wordt naar verwachting eind 2010 ter visie gelegd, gelijktijdig met de Planstudie/BesluitMER. Alle belanghebbenden kunnen vervolgens inspraakreacties indienen. Na behandeling daarvan wordt in 2011 door de provincie een ontwerp-PIP ter inzage gelegd waar zienswijzen tegen ingediend kunnen worden. Vervolgens wordt eind 2011 aan Provinciale Staten het plan ter vaststelling voorgelegd. Zij kunnen een besluit nemen over de inrichting van de N 340.

3.3.2 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsvisie (2009)

In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie vervangt het GVVP uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente. In de mobiliteitsvisie is de wens opgenomen om samen met Rijk en provincie onderzoek te verrichten naar de knoop A28 / N340 / Kranenburgweg.

3.4 Beleid Natuur En Landschap

Speciale beschermingszones (Europese Vogel- en Habitatrichtlijn)

Het gehele winterbed van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Mastenbroekerbrug, de brug in de A28 en Hasselt is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn.

Het gehele winterbed van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Mastenbroekerbrug, de spoorbrug Zwolle-Meppel en Hasselt is aangewezen als speciale beschermingszones in het kader van de Europese Habitatrichtlijn.

Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Vecht en Zwarte Water omvat de bovengenoemde speciale beschermingszones.

Voortzetting van bestaand gebruik, zoals dat voor 1 oktober 2005 plaatsvond, kan in de meeste gevallen in deze gebieden worden toegestaan. Verandering van gebruik en functiewijziging zijn toegestaan wanneer is aangetoond dat deze geen negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden.

Toekomstige ontwikkelingen vlakbij deze gebieden zullen steeds moeten worden getoetst op mogelijke negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen. Over de reikwijdte van deze (externe) effecten is geen algemene uitspraak te doen.

De gebiedsbescherming voortvloeiend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en uit de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Natuurbeschermingswet.

Beide genoemde Europese richtlijnen beschermen niet alleen de als zodanig aangewezen (Natura 2000-) gebieden. Ook een groot aantal soorten wordt ongeacht waar die worden aangetroffen, door de richtlijnen beschermd. Ook hier geldt dat die soorten niet significant door een ruimtelijke ontwikkeling mogen worden beïnvloed.

De bescherming van soorten door deze richtlijnen is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De bescherming van planten en dieren in Nederland vindt op het niveau van het individu en de soort plaats door middel van de Flora- en faunawet. Alle vogels, reptielen en amfibieën, de meeste zoogdieren (waaronder alle vleermuizen), enkele vissen, enkele ongewervelde dieren en enkele planten zijn beschermd in de zin van de Flora- en faunawet.

Bijzondere omstandigheden daargelaten, zal voor ruimtelijke ingrepen in het algemeen een ontheffing worden verleend op de relevante verbodsbepalingen in de wet, mits men zich houdt aan de in zo´n ontheffing opgenomen bepalingen die de schade aan de wilde flora en fauna binnen redelijke grenzen houdt (mitigerende maatregelen). Soms worden compenserende maatregelen verplicht gesteld.

Natuurbeschermingswet

De bescherming van natuurgebieden van bijzondere waarde vindt plaats in de Natuurbeschermingswet. Ook de bescherming van vegetaties en populaties van soorten door middel van speciale beschermingszones zal in de toekomst in deze wet worden geïmplementeerd. Dat is nu nog niet het geval, waardoor deze wet alleen geldt voor de zg. NB-wet gebieden, zoals de Kievitsbloemterreinen Zwolle Hasselt langs de Vecht bij Haerst.

Boswet

Bossen buiten de bebouwde kom vallen onder de Boswet. Deze wet heeft een instandhoudings-doelstelling, m.a.w. bos kan alleen onder voorwaarden worden gerooid, en er moet dan compensatie plaatsvinden.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het gebied waarin door bestaande natuur, reservaatsvorming en natuurontwikkeling een duurzaam netwerk van natuurgebieden tot stand wordt gebracht. Instrumenten om dit te realiseren liggen op het vlak van aankoop van gronden en natuurinrichting en -beheer door particuliere natuurbeherende instanties, en door subsidiëring van agrarisch natuurbeheer.

Bij de realisatie van de EHS werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld in het Structuurschema Groene Ruimte en deze grotendeels netto begrensd weergegeven in de Nota Ruimte in 2004. Het Rijk financiert verder grotendeels de aankoop, de inrichting en het beheer van gebieden in de EHS. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in de Omgevingsvisie opgenomen. De EHS bestaat hierin uit de bestaande natuur, uit robuuste verbindingszones en uit de zoekgebieden ter voltooiing van EHS en verbindingszones. De provincie bepaalt ook welke subsidies grondeigenaren kunnen krijgen voor natuurbeheer en - ontwikkeling. De gemeente legt in bestemmingsplannen nauwkeurig vast wat in ruimtelijke zin wel en niet mag in een EHS-gebied.

De uiterwaarden van de Vecht behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), evenals landgoederen zoals Dijkzicht en Arnichem, en de bosgebieden Westerveldse Bos, Agnietenberg en enkele andere binnendijks gelegen natuurterreintjes. De hoofdkoers van de EHS in de Omgevingsvisie is "Realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur: EHS in samenhang met het zichtbare watersysteem tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit". Alleen functiewijzigingen die niet strijdig zijn met deze doelstellingen zijn toegestaan.

Weidevogel- en ganzengebieden

Het omgevingsplan geeft van een aantal open weidegebieden aan dat deze een bijzondere waarde hebben als weidevogel- en/of ganzengebied. Stimulering van agrarisch natuurbeheer wordt vooral in deze gebieden ingezet. Agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden gecombineerd met vormen van weidevogel- en ganzenbeheer. Daardoor zijn extra inkomsten voor agrariërs mogelijk. Niet-agrarische activiteiten die een negatieve invloed hebben op de beschermingsdoelstelling worden geweerd.

Natuurbeheersplan 2013

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

Structuurplan (2009)

In het vigerend structuurplan van de gemeente Zwolle worden de uiterwaarden van de Vecht aangegeven als gebieden voor natuur en natuurontwikkeling, daarmee aanhakend op rijks- en provinciaal beleid.

Landschapsontwikkelingsplan (2010)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een gezamenlijk product van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen. Het geeft een analyse van het landschap die uitmondt in een typologie van de verschillende landschappen binnen deze drie gemeenten. Het geeft een visie op behoud en herstel van het landschap vanuit de huidige en potentiële waarden. De visie is per landschapstype uitgewerkt in een gebiedsperspectief en vervolgens per landschapstype in een ontwikkelkaart.

Voor het plangebied Langenholte zijn twee gebiedsperspectieven van belang. "Vecht natuurlijk" en "Ruggen en weteringen".

Voor het gebiedsperspectief Vecht natuurlijk wordt een versterking van het natuurlijk karakter van de rivier de Vecht voorgestaan, met natuurlijker rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting en rivierduinvorming in de uiterwaarden. Daarnaast kan rustzoekende recreatie die gericht is op natuur- en landschapsbeleving worden gefaciliteerd

Voor het gebiedsperspectief Ruggen en weteringen wordt de aantrekkelijke kleinschaligheid van het landschap hoog gewaardeerd, waarbij hoger gelegen dichte gebieden worden afgewisseld met het meer open gebied van de weteringen. Op de hoger gelegen gebieden is sprake van functiemenging. Naast de gangbare landbouw wordt verbreding van de bedrijfsvoering gestimuleerd. In de lagere delen van het landschap is een belangrijke rol voor de grondgebonden landbouw weggelegd. Dit is ook het zoekgebied voor waterberging en natte natuurontwikkeling.

Het LOP wordt gebruikt als toetsingskader voor binnenplanse afwijkingen en voor het stellen van nader eisen.

Groenbeleidsplan (1998)

Het Groenbeleidsplan wijst de Stedelijk Hoofdgroenstructuur van Zwolle aan, welke bestaat uit een samenspel van groen- en waterelementen, die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. Het gemeentelijk groenbeleid is erop gericht om deze structuur in stand te houden en verder te ontwikkelen. Daartoe zijn randvoorwaarden in het Groenbeleidsplan opgenomen ten aanzien van functiewijzigingen in het groen, gebruik van het groen en het beheer en onderhoud van het groen. Het Groenbeleidsplan geeft aan dat daarbij de aanhaking bij de bestaande groenstructuur en bij bestaande landschapspatronen, bundeling van routes, bijzondere milieuomstandigheden en stapeling met waterfuncties richtinggevend zijn.

Er is een meerjarenprogramma (tot 2010) waarin onder andere de projecten staan genoemd die de Stedelijke Hoofdgroenstructuur verder uitbouwen en versterken. Veel van deze projecten zijn inmiddels gestart (Vechtcorridor).

3.5 Waterbeleid

Deel 1 van het Stedelijk Waterplan Zwolle is de Watervisie, het strategisch kader voor het gemeentelijk waterbeleid. De Watervisie geeft door de gebiedgerichte benadering in hoofdlijnen antwoord op de vraag wat de gemeente waar belangrijk vindt in Zwolle als het gaat om water. De gebiedsgerichte benadering is tegelijkertijd een afwegingskader voor het formuleren van integraal waterbeleid.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.6 Recreatiebeleid

Recreatievisie (2009)

De stad Zwolle heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De rivieren, uiterwaarden, polders, bossen en waterplassen bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. De kenmerkende 'groene vingers' van Zwolle zorgen reeds voor recreatiemogelijkheden in de stad en een aantrekkelijke bereikbaarheid van het buitengebied. Maar de binnen- en buitenstedelijke recreatie zal voortdurend afgestemd moeten worden op de veranderende behoeften en wensen van bewoners en recreanten.

Ook kan het recreatieve routenetwerk in en om de stad verder geoptimaliseerd worden. In grote lijnen is het recreatieve aanbod van Zwolle op dit moment kwantitatief van voldoende orde. Maar op langere termijn (tot 2016) zal de kwantiteit van het aanbod gelijke tred moeten houden met de verwachte bevolkingstoename binnen de gemeente.

Voor eventuele noodzakelijke voorzieningen dient te zijner tijd nader bekeken te worden hoe daar me dient te worden omgegaan en waar binnen de gemeentegrenzen daar eventueel ruimte voor is.

De gemeente heeft een Recreatievisie (2004) laten opstellen. Deze formuleert voor het buitengebied 3 belevingszones, waarin verschillende recreatieve doelstellingen worden nagestreefd. Verder staat in de recreatievisie dat wandelpaden als het kan gescheiden moeten worden van fietsroutes. Wandelpaden behoeven eigenlijk een fijnere maaswijdte.

Nota Toeristisch Offensief (2007)

Zwolle ziet Toerisme als een belangrijk onderdeel van de complete stad. Vanuit deze optiek levert toerisme niet alleen een bijdrage aan de versterking van de economie en werkgelegenheid; een geïntegreerd toeristisch beleid kan ook bijdragen aan de leefbaarheid, vitaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de stad voor de eigen inwoners.

Bovendien kan toerisme de identiteit en het imago van de stad of regio versterken. Zwolle streeft daarom naar meer ruimte voor verblijfsaccommodaties. Bij de uitwerking van mogelijke locaties wordt rekening gehouden met de landschapskwaliteit.

3.7 Milieubeleid

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.

• Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

• Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied. Voor de A28 zone, de Spoorzone, het bedrijventerrein de Vrolijkheid en Diezerpoort zijn gebiedsgerichte milieuvisies opgesteld.

Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, energie en duurzaam bouwen wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een diepergaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

In het plangebied worden de volgende gebiedstypen onderscheiden:

- agrarisch gebied

- gemengd landelijk

- natuurgebied

- stroomzone

In onderstaande tabel zijn de ambities en de grenswaarden per gebiedstype voor het aspect wegverkeerslawaai gegeven voor nieuw te bouwen woningen.

Gebiedstype Ambitie
Gemeentelijk beleid
Voorkeur Wgh Grenswaarde
Gemeentelijk beleid
Maximale ontheffingswaarde Wgh
Agrarische gebied 48 dB 48 dB 63 dB
Gemengd landelijk 48 dB 58 dB 63 dB
Natuurgebied 48 dB 63 dB 63 dB
Stroomzone 48 dB 63 dB 63 dB

In 2007 heeft de gemeente de Nota Industriegeluid vastgesteld. Doel van deze Nota is duidelijkheid met betrekking tot regels voor geluid ten gevolge van individuele bedrijven. Uitgangspunt van het beleid is dat de geluidshinder in ieder geval niet toeneemt als gevolg van het industriegeluid (individuele bedrijven) en dat er gebiedsgerichte normen worden gehanteerd die aansluiten bij de geluidsbeleving (perceptie). De Nota bevat een gebiedsindeling bevat die aansluit bij het Structuurplan Zwolle 2020 en in de toekomst ook voor een gebiedsgericht milieubeleid is toe te passen.

Voor elk van de gebiedstypen en de aandachtsgebieden zijn ambitiewaarden geformuleerd. Deze ambitiewaarden zijn vergelijkbaar met de richtwaarden voor de woonomgeving uit de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Deze ambitiewaarden zijn zodanig gekozen, dat wanneer een bedrijf hieraan voldoet, de geluidsbeleving in het betreffende gebied in ieder geval niet verandert.

Naast de ambitiewaarde wordt in de Nota Industriegeluid een nieuwe waarde geïntroduceerd: de basiswaarde. Deze waarde geeft de gewenste bovengrens weer. Overschrijding van deze bovengrens kan mogelijk betekenen dat de geluidsbeleving in een gebied verandert. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de beoogde geluidsnormen per gebiedstype.

Tabel Gebiedsgerichte geluidsnormen voor de gemeente Zwolle

Gebiedstype Ambitiewaarde [dB(A)] Basiswaarde [dB(A)]
Agrarisch landschap 40 45
Gemengd landelijk 40 45
Natuurlandschap 30 35
Aandachtsgebied snelweg 50 55

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Anticiperen op de toekomst;
  1. 1. Knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid

De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Geur

Met ingang van 1 januari 2007 geldt voor heel Nederland de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) schrijft voor hoe de gemeente de geurbelasting op gebouwen moet beoordelen bij een vergunningaanvraag voor een nieuwe veehouderij of vergroting van een veehouderij. Een vergunning wordt geweigerd als de geurbelasting op zogenaamde geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) groter wordt dan de voor het gebied vastgestelde waarde.

In Zwolle gelden de geurnormen van 2 ou/m3 98 percentiel (verder ou) voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en van 8 ou voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Voor bepaalde veehouderijbedrijven (met bijvoorbeeld koeien of paarden) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden tussen een woning en een veehouderij. De gemeente kan op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de maximaal toegestane geurbelasting van gebouwen. De bandbreedte voor verspreide woningen in het buitengebied is tussen de 2 en 20 ou en voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom tussen de 0,1 en 8 ou.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B en W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Binnen het bestemmingsplangebied zijn de stroomzones van de A28, de N340 en de spoorlijn Zwolle-Meppel te onderscheiden. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het bestemmingsplan omvat de gebiedstypen agrarisch landschap, gemengd landelijk en natuurlandschap. Voor deze gebiedstypen geldt in het algemeen dat vanwege de overwegend lage personendichtheid, de risicoruimte vrij groot is. Omdat deze gebiedstypen een verscheidenheid aan functies kennen wordt de werkelijke risicoruimte bepaald door locatiespecifieke omstandigheden.

Een beperkte toename van het groepsrisico is mogelijk afhankelijk van het huidige niveau en de locatiespecifieke kenmerken en maatregelen. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is echter niet toegestaan tenzij dit vanuit locatiespecifieke kenmerken en maatregelen te verantwoorden is.

Er is geen plek voor risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen invloed op het groepsrisico hebben. Een uitzondering hierop vormen de propaantanks waarvan de 10-6 contour de perceelgrens mag overschrijden mits er geen nadelige effecten zijn op de fysieke veiligheid.

Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Bodem

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering.

In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 en hoofdwegen. Het plangebied Langenholte heeft de functie AW2000.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen AW2000 (kwaliteit voldoet aan achtergrondwaarden), wonen, en industrie ingevoerd. Op 1 december 2009 heeft de gemeente de bodemkwaliteitsklassenkaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning

Energie en duurzaam bouwen

Duurzaamheid is een belangrijk thema voor de gemeente. Er zijn verschillende manieren

om tot een duurzame energievoorziening te komen. Bijvoorbeeld:

  • Windenergie: in december 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Windpark Tolhuislanden vastgesteld. Het gaat om 4 grote windturbines met een ashoogte van 85 m in lijnopstelling parallel aan het spoor Zwolle Meppel. Voor de plaatsing van kleine windturbines met een ashoogte van maximaal 20m, in of aansluitend aan de bouwvlakken, zowel bij burgerwoningen, agrarische bedrijven als overige bedrijven, wordt een algemene ontheffing opgenomen. Door de maximale ashoogte te beperken tot 20m doen de windturbines geen afbreuk aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Grotere turbines c.q. de uitbreiding van het windturbinepark Tolhuislanden moet buitenplans worden geregeld. Voor deze turbines zijn regels en richtlijnen van de Omgevingsverordening van toepassing.
  • Biomassa/mestvergisting: vanwege verkeershinder en landschappelijke effecten wordt mestvergisting (co-vergisting) alleen toegelaten in gebiedstype agrarisch gebied bij bestaande agrarische bedrijven, waar mest en biomassa van het eigen bedrijf en maximaal 4 nabijgelegen bedrijven wordt verwerkt. Voor de installatie geldt een maximale verwerkingscapaciteit van 100 ton/dag.
  • Koude- warmteopslag (KWO): deze toepassing van duurzame energie is met name interessant in die gevallen, waarin KWO kan worden gecombineerd met grondwaterbeheer of bodemsanering, zie Visie op de Ondergrond. Provincie is bevoegd gezag bij de toepassing van zogenaamde open bronsystemen. Voor grondwateronttrekking is een vergunning vereist in het kader van de Waterwet. Regels voor boringen zijn opgenomen in de Verordening op de leefomgeving. De gemeente is bevoegd gezag voor de gesloten systemen. In verband met de risico's bij de toepassing van gesloten systemen zal de gemeente slechts in individuele gevallen met de nodige restricties deze systemen toelaten. In het bestemmingsplan worden geen regels voor KWO opgenomen.
  • Zonne- energie: door middel van photovoltaïsche (pv)-panelen wordt elektriciteit opgewekt en zonneboilers leveren warm tapwater. Voor deze systemen is geen regeling in het bestemmingsplan nodig indien zij worden geplaatst op of aan gebouwen.

Mestvergisting

In de bestemmingsplanregels is opgenomen dat mestvergisting als nevenactiviteit onder de agrarische bestemming valt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Het digestaat (de co-vergiste mest) is een dierlijke meststof volgens de Meststoffenwet. Daartoe dient het digestaat voor minstens 50% te bestaan uit dierlijke mest. De overige samenstelling mag uitsluitend bestaan uit co-substraten van de positieve lijst co-vergisting.
  • Mestvergisting is een bedrijfseigen agrarische activiteit. Hiervan is sprake indien:
    1. a. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
    2. b. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd.
    3. c. Het bedrijf in hoofdzaak aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • De capaciteit van de vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100 ton per dag.

Een vergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit groter dan 100 ton per dag is alleen mogelijk via een herziening van het bestemmingsplan.

Ook voor mestvergistingsinstallaties, die niet als een bedrijfseigen agrarische activiteit, maar als een industriële activiteit worden beschouwd, is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Deze installaties dienen bij voorkeur te worden opgericht op een bedrijventerrein (bijvoorbeeld op het Reststoffencentrum Hessenpoort). In het buitengebied wordt de vestiging van deze installaties alleen overwogen indien sprake is van synergievoordelen (bijvoorbeeld gebruik van restwarmte door glastuinbouwbedrijven) waarbij de omvang van de installatie afgestemd is op de warmtevraag en de ruimtelijke uitstraling van de planlocatie.

Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie.

De gemeenteraad heeft hiervoor oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten.

Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van koude en warmte opslag, het koppelen van KWO met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies.

Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven.

Hoofdstuk 4 Beperkingen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden. De kaart met deze beperkingen is opgenomen als bijlage 8.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.

Met nieuwe burgerwoningen in het buitengebied wordt heel terughoudend omgegaan. In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. In het bestemmingsplan kan een splitsingsmogelijkheid worden opgenomen voor karakteristieke (vrijkomende agrarische) bebouwing in alle 3 de deelgebieden. Woningsplitsing kan worden toegestaan in karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (woningen) van een bepaalde omvang (minimaal 1.000 m³) of type afhankelijk van het landschapstype waarin de locatie is gelegen. Daarnaast kunnen karakteristieke bijgebouwen onder voorwaarden (o.a. sloop van niet-karakteristieke bebouwing) tot woning worden verbouwd.

Er zijn nog een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht:

– Rood voor rood-woningen

– Nieuwe landgoederen

– Wonen op het water.

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. De toets aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder vindt plaats in het kader van de procedure partiële herziening.

Verbreding A28

De A28 tussen de aansluiting Ommen en het knooppunt Lankhorst is verbreed van 2x2 naar 2x3 rijstroken. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor de geluidsbelasting op de omgeving.

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied een aantal woningen ligt waar sprake is van een nog niet afgehandelde saneringssituatie, hetgeen wil zeggen dat er in 1986 sprake was van een overschrijding van een geluidsbelasting van 60 dB(A) waarvoor nog geen hogere waarde is vastgesteld. Daarom isdat in het kader van de wijziging van de A28alsnog gebeurd.

Voor de betreffende woningen worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Vervanging van het wegdek door tweelaags ZOAB tussen de afslag Zwolle Noord en de afslag Nieuwleusen
  • Absorberend scherm van 2 m hoogte ter hoogte van de woningen aan de Lichtmisweg 5 en 7 met een lengte van 100 m per woning.

Uit het onderzoek is eveneens gebleken dat binnen het plangebied een aantal woningen liggen, waarbij sprake is van aanpassing, dat wil zeggen dat de toename van de geluidsbelasting als gevolg van de wijziging van de weg ten opzichte van de geldende grenswaarde, inclusief de toename als gevolg van de verwachte verkeersgroei tot 2022, zonder aanvullende maatregelen afgerond 2 dB of meer zal bedragen. Om de toekomstige geluidbelasting terug te brengen zal het wegdek door tweelaags ZOAB worden vervangen.

Bij uitvoering van genoemde maatregelen blijft de toekomstige geluidbelasting van een aantal woningen, waar sprake is van aanpassing hoger dan de grenswaarde. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen zijn in het kader van het Tracébesluit hogere waarden voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld. Het gaat voor dit plangebied om in totaal 22 woningen.

Bedrijventerrein Hessenpoort

Een deel van het plangebied ligt binnen de 50 dB(A) contour van het geluidgezoneerde bedrijventerrein Hessenpoort. Enkele woningen zijn gelegen binnen de geluidcontour. Het gaat om een bestaande situatie. Voor deze woningen zijn hogere grenswaarden verleend. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen binnen de zone toe.

4.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt in het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Verbreding A28

De A-28 tussen de aansluiting Ommen en het knooppunt Lankhorst is verbreed van 2x2 naar 2x3 rijstroken. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit (Tracébesluit A28 Zwolle Meppel, eindrapport luchtkwaliteit, 3 juli 2009; DGMR, nr. V.2009.0466.00.R001).

Uit het onderzoek is gebleken dat in 2012 de maximale concentratie van NO2 37,2 ìg/m³ bedraagt en de maximale concentratie PM10 21,6 ìg/m³. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 titel 2).

In 2013 bedragen de maximale concentraties respectievelijk 35,4 ìg/m³ en 21,4 ìg/m³.

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt 7. Dit is een netto afname van 9 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende plangebied. Het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 9, terwijl 7 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 4 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

4.2.4 Bodemkwaliteit

De locaties met ernstige bodemverontreinigingen, maar ook de verdachte locaties zijn geïnventariseerd. Dit zijn locaties waar een verdenking van bodemverontreiniging bestaat op grond van de activiteiten in het verleden. Voor deze inventarisatie van de bekende bodeminformatie is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de Gemeente Zwolle. Hierin is tevens het Historisch bodembestand (HBB) opgenomen.

Aangezien er aan de feitelijke inrichting van het plangebied niets verandert met de actualisering van het bestemmingsplan, is er op het gebied van bodem geen extra kostenpost te verwachten bij vaststelling van het plan.

Kortweg kan gezegd worden dat onder andere in de volgende kaders bodemonderzoek (wellicht gevolgd door bodemsanering) kan worden verlangd:

  • Bouwaanvraag
  • Wet Milieubeheer
  • Grondverzet
  • Wet bodembescherming
  • Bestemmingsplanwijziging

4.2.5 Verzuring/vermesting

Het plangebied Langenholte grenst aan het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. In dit gebied bevindt zich het habitattype “Glanshaver- en vossenstaarthooilanden”, dat gevoelig is voor stikstofdepositie. De kritische depositiewaarde in mol N/ha/jaar bedraagt 1540 (Alterrarapport 1654).

De stikstofdepositie is mede afkomstig van stikstofemissies van veehouderijen in het plangebied en de verkeersemissies van met name de A28. Samen met andere emissiebronnen bepalen zij de achtergronddepositie.

Op de grootschalige concentratiekaart “totaal N” is te zien dat in 2010 de achtergronddepositie in de uiterwaarden Vecht Zwarte Water varieert van 1240-1450 mol totaal N/ha/jaar. Waar de A28 het Natura 2000 gebied doorsnijdt, loopt de achtergronddepositie op tot 1760 mol totaal N/ha/jaar. De verwachting is dat in 2020 de achtergronddepositie is afgenomen tot 1060-1460 mol. Deze afname is toe te schrijven aan generieke maatregelen maar ook aan de verwachte afname van het aantal veehouderijen in Nederland. Ook in het buitengebied van Zwolle wordt een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven in de nabije toekomst verwacht.

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen toe binnen de grenzen van het bouwblok. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een agrarisch bedrijf een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype, omdat:

  • de kritische depositiewaarde van stikstof in de uiterwaarden Zwarte water en Vecht buiten het invloedsgebied van de A28 relatief hoog is, hoger dan de achtergronddepositie, zie boven,
  • het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle gestaag afneemt, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt 7; dit is een netto afname van 9 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 9, terwijl geen bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 3 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie),
  • er weinig tot geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de uiterwaarden zijn gelegen (de A28 heeft duidelijk invloed op de achtergronddepositie, zie de grootschalige concentratiekaart totaal stikstof, maar er ligt geen agrarische bedrijf in het snijvlak A28/Natura 2000 gebied),
  • het nieuwe bestemmingsplan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toelaat,
  • uitbreiding van intensieve veehouderijen niet of slechts beperkt toelaat conform de regeling uit het reconstructieplan voor verwevingsgebieden (wat houdt dat precies in?) binnen de grenzen van het bouwblok: hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  • Uitbreiding van het bouwblok alleen via een herziening van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.2.6 Externe veiligheid

In het plangebied zijn de volgende risicobronnen te onderscheiden:

  • De A28, de N340 en de spoorlijn Zwolle-Meppel als transportroute voor gevaarlijke stoffen
  • Hogedrukaardgasleiding parallel ten noorden van A28 (12”, 40 bar)
  • Hogedrukgasleiding ten zuiden van de A28, voor de Vecht afbuigend naar het zuiden.

A-28

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan dat voor de A28 tussen de afslag Nieuwleusen en de afslag Ommen een veiligheidszone van 3 m vanaf het midden van de weg geldt. Tussen de afslag Ommen en de afslag Zwolle Noord geldt een veiligheidszone van 13 m. Binnen de veiligheidszone bevinden zich geen woningen en andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Op grond van het Basisnet weg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de rechter rijbaan. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden.

In het plasbrandaandachtsgebied van de A28 bevinden zich enkele woningen. Het gaat om een bestaande situatie. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Binnen een zone van 200 m van de A-28 dient aandacht besteed te worden aan het groepsrisico. De bevolkingsdichtheid in het plangebied binnen deze zone is dermate laag dat het groepsrisico geen factor van betekenis is.

N340

Ook de N340 is aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De intensiteit van het vervoer is echter vele malen lager dan over de A28. De N340 valt niet binnen het Basisnet weg en kent dan ook geen plasbrandaandachtsgebied.

De PR 10-6 contour valt binnen de rand van de weg.

Ook hier is het groepsrisico geen factor van betekenis vanwege de lage bevolkingsdichtheid in het gebied.

Gasleidingen

Vanwege de lage bevolkingsdichtheid binnen de risicozone van de genoemde gasleidingen is het groepsrisico geen factor van betekenis.

4.2.7 Milieueffectrapportage (M.e.r.) plicht

Een bestemmingsplan is m.e.r.-plichtig indien:

  1. 1. een Passende Beoordeling moet worden uitgevoerd. Een passende Beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden.
  2. 2. het bestemmingsplan kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden.

Ad 1

Het nieuwe bestemmingsplan is conserverend laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe.

Uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok is wel mogelijk. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een enkel agrarisch bedrijf een toename van de stikstofemissie tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied ten gevolge van het nieuwe plan zal leiden tot een hogere stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied en daarmee tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante habitattypes, om de volgende redenen:

  1. 3. het aantal veehouderijen in de gemeente Zwarte Waterland neemt gestaag af, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 158; dit betekent een netto afname van 43 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 46, terwijl 3 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 14 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de vigerende situatie, 7 worden vergroot),
  2. 4. er zijn weinig tot geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de Natura 2000 gebieden gelegen,
  3. 5. het nieuwe bestemmingsplan laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe,
  4. 6. uitbreidingen van veehouderijen zijn niet of slechts beperkt toelaatbaar binnen de grenzen van het bouwblok: voor uitbreiding is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  5. 7. Uitbreiding van het bouwblok tot 1,5 ha via een binnenplanse vrijstelling is mogelijk echter onder voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu (waaronder bijvoorbeeld toename van de depositie) tot gevolg heeft,
  6. 8. Uitbreiding tot 2,0 ha is mogelijk door middel van een wijziging van het bestemmingsplan. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu tot gevolg heeft. Voor beide instrumenten (binnenplanse vrijstelling en bestemmingsplanwijziging) geldt dat het om een bevoegdheid gaat. Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om aan de uitbreiding medewerking te verlenen. Naast milieuaspecten zullen ook andere aspecten van de uitbreiding beoordeeld worden.

Een passende beoordeling is derhalve niet verplicht.

Ad 2

De toelaatbare uitbreiding binnen de grenzen van de bouwblokken is zodanig beperkt dat er geen fysieke ruimte is voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r., met andere woorden op basis van getalskenmerken zijn deze uitbreidingen niet als m.e.r.-plichtig of als m.e.r.-beoordelingsplichtig te beschouwen.

Voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een verruiming van het bouwblok nodig. Voor deze verruiming is een bestemmingsplanprocedure vereist, waaraan de gemeente alleen ondervoorwaarden medewerking zal verlenen. Eén van die voorwaarden is dat de verruiming niet zal leiden tot verslechtering van het milieu.

4.2.8 M.e.r.-beoordeling

Indien een plan het kader biedt voor activiteiten, die worden genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. maar onder de bijbehorende criteria blijven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In deze notitie wordt uiteengezet of er sprake is van bijzondere omstandigheden, die alsnog een m.e.r. wenselijk maken (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Deze toets vindt plaats aan de hand van de volgende criteria (bijlage III van de Europese richtlijn):

  1. 1. de kenmerken van het plan (d.w.z. de activiteiten, waarvoor het plan een kader biedt);
  2. 2. de plaats van het plan;
  3. 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Kenmerken van het plan

Verzuring/vermesting (stikstofdepositie)

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok toe. Hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.

Luchtkwaliteit

Verbreding A28

In verband met het voornemen van Rijkswaterstaat om in 2011 de A28 tussen de aansluiting Ommen en het knooppunt Lankhorst te verbreden van 2x2 naar 2x3 rijstroken is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit.

Uit het onderzoek is gebleken dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 titel 2), zie paragraaf 4.2.3.

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan Langenholte bedraagt 7. Dit is een netto afname van 9 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende plangebied. Het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 9, terwijl geen nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 3 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Risico's van ongevallen

In het plangebied zijn de volgende risicobronnen te onderscheiden:

  • LPG tankstation aan de Lichtmisweg 5A
  • De A28, de N340 en de spoorlijn Zwolle-Meppel als transportroute voor gevaarlijke stoffen
  • Hogedrukaardgasleiding parallel aan de A28 (12”, 40 bar) en een afsplitsing daarvan parallel aan de Nieuwleusenerdijk (12”, 40 bar).

De risico's ten gevolge van deze activiteiten zijn beschreven in paragraaf 4.2.6. Binnen de PR 10-6 contour van de risicobronnen bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. In het plasbrandaandachtsgebied van de A28 bevinden zich enkele woningen. Het gaat om een bestaande situatie. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied. In het plasbrandaandachtsgebied van de spoorweg bevinden zich geen woningen. Het bestemmingsplan laat in deze zone ook geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe. De bevolkingsdichtheid in het plangebied binnen de invloedszone van de risicobronnen is dermate laag dat het groepsrisico geen factor van betekenis is.

Geluid

In en in de omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante geluidsbronnen te onderscheiden:

  • A28 en Nieuwleusenerdijk
  • Spoorweg Zwolle-Meppel
  • Bedrijventerrein Hessenpoort
  • Trafostation
  • Veehouderijen

De effecten van de geluidsbronnen zijn, voor zover het gaat om nieuwe ontwikkelingen, onderzocht en beschreven in paragraaf 4.2.

In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. Er is een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht:

  • Woningsplitsing
  • Rood voor rood-woningen
  • Nieuwe landgoederen
  • Wonen op het water.

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. Daarbij wordt getoetst aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder.

Cumulatie van effecten

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan door het bestemmingsplan toegelaten, die zouden kunnen leiden tot cumulatie van milieueffecten.

Vanuit het criterium kenmerken van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Plaats van het project

Het plangebied Langenholte grenst aan het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht. In dit gebied bevindt zich het habitattype “Glanshaver- en vossenstaarthooilanden”, dat gevoelig is voor stikstofdepositie. De kritische depositiewaarde in mol N/ha/jaar bedraagt 1540 (Alterrarapport 1654).

De stikstofdepositie is mede afkomstig van stikstofemissies van veehouderijen in het plangebied en de verkeersemissies van met name de A28. Samen met andere emissiebronnen bepalen zij de achtergronddepositie.

Op de grootschalige concentratiekaart “totaal N” is te zien dat in 2010 de achtergronddepositie in de uiterwaarden Vecht Zwarte Water varieert van 1240-1450 mol totaal N/ha/jaar. Waar de A28 het Natura 2000 gebied doorsnijdt, loopt de achtergronddepositie op tot 1760 mol totaal N/ha/jaar. De verwachting is dat in 2020 de achtergronddepositie is afgenomen tot 1060-1460 mol. Deze afname is toe te schrijven aan generieke maatregelen maar ook aan de verwachte afname van het aantal veehouderijen in Nederland. Ook in het buitengebied van Zwolle wordt een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven in de nabije toekomst verwacht.

Er zijn weinig tot geen intensieve veehouderijen in de nabijheid van de uiterwaarden van de Vecht gelegen (de A28 heeft duidelijk invloed op de achtergronddepositie, zie de grootschalige concentratiekaart totaal stikstof, maar er ligt geen agrarische bedrijf in het snijvlak A28/Natura 2000 gebied)

Vanuit het criterium plaats van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Kenmerken van de potentiële effecten

De effecten van het plan zijn voor zover het gaat om nieuwe ontwikkelingen onderzocht en beoordeeld. Alle bedrijven in het plangebied beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Wettelijke normen voor geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en andere milieuthema's worden niet overschreden. De stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden neemt ten gevolge van vaststelling van het plan niet toe.

Er zijn geen grensoverschrijdende effecten. Het plan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe zodat er geen sprake is van toename van het aantal gehinderden.

Vanuit het criterium kenmerken van de potentiële effecten bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden

De hoofdwaterleidingen, de hoofdgasleidingen en de straalpaden zijn weergegeven op bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

5.1.1 Doelstelling

Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de karakteriestiek en de samenhang van het plangebied zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Het plan is een actuele beschrijving van de planologische situatie van het gebied Haerst - Tolhuislanden en is conserverend van karakter.

5.1.2 Uitgangspunten

Bij de keuze van de bestemmingsmethodiek is, conform het plan van aanpak, van de volgende uitgangspunten uitgegaan:

  1. a. De gehele operatie is erop gericht over actuele bestemmingsplannen te beschikken, rechtszekerheid te bieden en het planologisch beleid beheersbaar te houden.
  2. b. Het buitengebied van Zwolle wordt zo ingedeeld dat een zo beperkt mogelijk aantal plangebieden ontstaat. De nieuw te vormen plangebieden kenmerken zich zo veel mogelijk door een eigen karakteristiek en problematiek. Door een juiste keuze van de plangebiedgrenzen kan een uniforme regeling worden opgesteld voor gelijksoortige gebieden.
  3. c. Voor elk plangebied wordt een beschrijving van de ruimtelijke kwaliteit opgesteld. Deze beschrijving maakt het mogelijk om bij nieuwe ontwikkelingen en initiatieven te toetsen of bijgedragen wordt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.
  4. d. Er wordt geen nieuw sectoraal beleid geformuleerd. Alleen beleid dat door de gemeenteraad is vastgesteld voor de terinzagelegging van het voorontwerp wordt in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen. Het vastgestelde beleid zal zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de op te stellen bestemmingsplannen.
  5. e. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen meegenomen als er beginspraak over heeft plaatsgevonden én er een Definitief Ontwerp beschikbaar is. De nieuwe ontwikkelingen worden gezien als meerwerk.
  6. f. Per plangebied zal gekozen worden voor de meest gewenste planvorm. Als uitgangspunt geldt dat de bestemmingsplannen een adequaat “beheerinstrument” voor toetsing en handhaving moeten zijn, maar verder zo globaal en flexibel mogelijk worden. Hierbij beogen we minder regelgeving, zonder de rechtszekerheid uit het oog te verliezen.
  7. g. De termijnen binnen de bestemmingsplanprocedure zullen zo kort mogelijk worden gehouden.
  8. h. De bevolking en het bestuur worden vanaf het eerste begin bij het planproces betrokken.

5.2 Beheer

Dit bestemmingsplan heeft voor het overgrote deel een conserverend karakter. Allen door de gemeenteraad vastgesteld beleid is in het plan opgenomen.

5.3 Ontwikkeling

5.3.1 Stadsrandvisie

Aangezien dit bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, zijn de onderdelen van de stadsrandvisie Langenholte die een ruimtelijke impact hebben niet opgenomen. Hiervoor zullen later afzonderlijke planologische procedures worden gevolgd. Zaken van geringe ruimtelijke impact, zoals de aanleg van wandel- en/of fietspaden, zijn mogelijk gemaakt in de gebiedsbestemmingen.

5.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ziet toe op uitbreidingen van gebiedsvreemde functies in het buitengebied. Aangezien dit een bestemmingsplan is van conserverende aard, is de KGO hierop niet van toepassing.

Uitzondering hierop vormt de wijzigingsbevoegdheid van agrarische bouwblokken van 1,5 tot 2,0 hectare. In de regels vastgelegd dat uitsluitend van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wordt, indien door middel van inrichtingsplan wordt aangetoond dat sparke is van de goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan.

5.3.3 Bergkloosterweg 64

Er is één nieuwe ontwikkeling opgenomen in dit bestemmingsplan. Deze vloeit voort uit een anterieuere overeenkomst tussen de gemeente en een particulier, waarin is afgesproken dat de gemeente zich zal inspannen omhet geldende bestemmingsplan zodanig te wijzigen dat er op een perceel nabij Bergkloosterweg 64 een vrijstaande woning gerealiseerd zal worden.

Dit initiatief past in de vastgestelde stedenbouwkundige verkenning Berkum Bruggenhoek (Bergkloosterweg). Uitgangspunt is dat in dit gebied sprake is van een verstedelijkt (stadsrand)gebied in de vorm van lintbebouwing. Het verdichten van dit lint doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit. Er is aandacht besteed aan een goede ruimtelijke inpassing, waarbij gekeken is dat er geen "wonen achter wonen" ontstaat. De ligging van het bouwblok is afgestemd op de bestaande bebouwing en de bestaande weg. Verder zijn eisen gesteld aan de inhoudsmaat en aan de bouwhoogte.

5.4 Verkeer

Ten behoeve van de multimodale ontsluiting van het bedrijventerrein Hessenpoort wordt in het plan ruimte vrijgehouden voor een spooraansluiting op de lijn Zwolle-Meppel, die gebruikt kan worden in beide richtingen.

Als het overslagspoor er komt takt het ten noorden van de Hessenweg af van de hoofdlijnen en wordt gesitueerd aan de westzijde langs de bestaande lijnen. Het overslagspoor eindigt bij de Steenwetering.

5.5 Water

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 extra wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het watersysteem binnen het plangebied blijft ongewijzigd waardoor er geen wijzigingen te verwachten zijn in de grondwaterstanden. Ook wordt de veerkracht van het watersysteem niet gewijzigd.

Het Waterschap Groot Salland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nI//. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

5.6 Archeologie

Uitgangspunt is dat de archeologische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt.

5.7 Cultuurhistorie

Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Cultuurhistorie geldt verder als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing in het bestemmingsplan worden in de stedenbouwkundige opzet van dit bestemmingsplan gerespecteerd. Kijk voor de beschrijving van deze waarden paragraaf in 2.1.2. van deze toelichting.

Kijk voor de bescherming van deze waarden naar Artikel 28 van de regels. Hierbij zal worden getoetst aan de verbeelding en beschrijving opgenomen in de lijsvan cultuurhistorisch waardevolle erven. Deze lijst is gebaseerd op een analyse van het Oversticht in 2012.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 17. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2008, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De aanpassingen, welke noodzakelijk zijn door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zijn in de versie 17 opgenomen.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2008 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o. zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte, Vecht e.o..

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Regels voor basisbestemmingen;
  3. 3. Aanvullende regels voor dubbelbestemmingen;
  4. 4. Overige regels;

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijking van de bouwregels;
  5. 5. Omgevingsvergunning;
  6. 6. Specifieke gebruiksregels;
  7. 7. Afwijking van de gebruiksregels;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  1. 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  1. 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor) met één uitzondering. In het Bor betreft het uitsluitend een 'op de grond staand' gebouw. In het bestemmingsplan vallen er ook kelders onder.

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de plankaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximale goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximale bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  1. 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in hoofdstuk 3.

  1. 4. Afwijking van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wabo.

  1. 5. Omgevingsvergunning:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.

  1. 6. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  1. 7. Afwijking van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  1. 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UoV) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 31 Algemene bouwregels;

Artikel 32 geluidzone - industrie;

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 38 Algemene procedureregels.

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

6.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

6.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Agrarisch

Er worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Om te bepalen of een agrarisch bedrijf grondgebonden is wordt, onder andere, gekeken naar de volgende zaken:

  • beweiding van het vee vindt hoofdzakelijk plaats op de huiskavel;
  • de afzet van mest van het eigen bedrijf vindt hoofdzakelijk plaats op eigen grond;
  • er vindt teelt plaats van (ruw) voedergewassen en er wordt grotendeels zelf voorzien in de voederbehoefte van het eigen bedrijf.

De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied wordt geen onderscheid gemaakt in grootte van het bedrijf. In de praktijk is er echter een groot verschil. Er is enerzijds sprake van schaalvergroting als gevolg van bedrijfsbeëindiging van kleine bedrijven. Anderzijds zijn veel kleine bedrijven nog actief. Het gaat met name om de instandhouding van kleine bedrijven. Juist deze kleine bedrijven leveren een belangrijke bij-bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit van ons buitengebied. Het is daarom van belang om deze kleine bedrijven een passende agrarisch bestemming te geven. Bepalend voor het (al dan niet) toekennen van een agrarische bedrijfsbestemming aan een bouwperceel is de mate van volwaardigheid. Om te beoordelen of een bedrijf wel of niet volwaardig is, wordt uitgegaan van de NGE-normering (Nederlandse Groot-te Eenheid). Op basis van NGE kan de economische bedrijfsomvang van een bedrijf worden bepaald. Op basis van ervaringscijfers heeft het Landbouw Economisch Instituut (LEI) voor ver-schillende bedrijfstypen het aantal NGE per volwaardige arbeidskracht (vak) bepaald. Het inkomen uit de steeds meer voorkomende nevenactiviteiten wordt hierbij niet meegenomen. Door het LEI wordt als vuistregel voor het behalen van een inkomen voor een reëel agrarisch bedrijf 40 NGE aangehouden. Een bedrijf met een omvang kleiner dan 40 NGE zal in de regel afbouwen of stoppen. Uiteraard spelen ook andere factoren hierbij een rol zoals leeftijd bedrijfshoofd en opvolgingssituatie. Beneden de 10 NGE kan niet meer gesproken worden van een reëel agrarisch bedrijf. Bij de toekenning van de omvang van de bouwvlakken wordt aangesloten bij de volgende indeling:

1. kleiner dan 10 nge (agrarische activiteiten als hobby): woonbestemming;

2. groter dan 10 nge en kleiner dan 40 nge: gedetailleerd (strak) bouwblok;

3. groter dan 40 nge: 1 hectare.

Er zijn binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vergroting van de agrarische bouwvlakken.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch, is ter bescherming van de landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch, is ter bescherming van de Natuurlijke en landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 20 Verkeer - Erftoegangsweg

Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² worden gebouwd.

Artikel 22 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen. De functie van deze watergangen is hiermee gegarandeerd.

Naast deze bestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Artikel 23 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Indien het geldende plan ruimere mogelijkheden geeft dan er gerealiseerd zijn, wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd. De inhoudsmaat van burgerwoningen is door middel van een staffeling geregeld met 4 categorieën. Tot 400 m³ met een afwijking tot 600 m³, 400 m³ - 600 m³ met de mogelijkheid via afwijking 750 m³ toe te staan, tot 750 m³, zonder afwijkingsmogelijkheid. Indien de bestaande woning groter is dan 750 m³, wordt de inhoud gefixeerd op de bestaande maat. Het bouwvlak zal worden afgestemd op de bouwmassa.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
  • Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld blijft het uitgangspunt waar mogelijk van toepassing om bijbehorende bouwwerken in de zijtuin achter de voorgevel van het hoofdgebouw te plaatsen.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.

In de voortuinen komt de bestemming '', waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.

  • Indien in de voortuinen gebouwen aanwezig zijn, wordt ter wille van de eenvoud van regeling en beheer een gebied met de bestemming 'Wonen' aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de ontheffing bij het criterium van de Bouwverordening.

Afwijkend gebruik:

De hoofdgebouwen met een afwijkend gebruik dat niet valt onder beroep aan huis of met een beroep aan huis groter dan 30% / 50 m² zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In regels staat aangegeven welk afwijkend gebruik is toegelaten en voor welk deel van het hoofdgebouw dit afwijkende gebruik is toegestaan.

Wet geluidhinder

In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.

Artikel 26 Leiding - Water

Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden (zie bijlage 7).

In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in de bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een ontheffing, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.

Artikel 27 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied (zie bijlage 3).
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

Artikel 28 Waarde - Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en bebouwing moet worden gewaarborgd. Hiertoe wordt getoetst aan bijlage 2 behorende bij de regels van dit plan.

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderen bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

6.4 Algemene Regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 31 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.

Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Algemene regels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Van het gebruiksverbod moet bij een omgevingsvergunning worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Artikel 35 wro-zone - wijzigingsgebied

Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor de spooraansluiting aan de westzijde van de bestaande spoorlijn Zwolle-Meppel.

Artikel 38 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 40 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

6.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 19.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij dit plan een exploitatieplan voegen. Voor het perceel nabij Bergkloosterweg 64 is een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Uitkomsten Overleg

Uitkomsten Vooroverleg bestemmingsplan Buitengebied - Langenholte e.o.

Op 19 juli 2012 is het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied – Langenholte e.o. in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar een aantal instanties verzonden met het verzoek schriftelijk te reageren. Het betrof Tennet, Enexis, KPN, Rijkswaterstaat, Gemeente Dalfsen, LTO Noord, Ministerie van Defensie, Gasunie, de rijksdiensten, Prorail, Provincie Overijssel en het Waterschap Groot Salland.

Inhoudelijk gereageerd hebben de provincie Overijssel, Rijkswaterstaat, Waterschap Groot Salland, Tennet en de Gasunie.

De overige instanties hebben laten weten geen opmerkingen te hebben.

Van de instanties die inhoudelijk gereageerd hebben zijn de opmerkingen samengevat en vervolgens van commentaar voorzien.

Opmerkingen provincie Overijssel

Ontwikkelingsperspectief en catalogus gebiedskenmerken

  1. 1. Welk ontwikkelingsperspectief is bij Langenholte van toepassing? Wij missen dit in de plantoelichting. Verder ontbreekt beleidsaanduiding 'beekdal' en 'sterke stad-land relaties'.
  2. 2. Er wordt niet ingegaan op Catalogus gebiedskenmerken in het algemeen en dus ook niet op de gebiedskenmerken die hier van toepassing zijn. Het is in ieder geval belangrijk te kijken naar normerende en richtinggevende uitspraken en aan te geven of daaraan voldaan wordt in dit plan.

Wij verzoeken u het vorenstaande op te nemen in de plantoelichting.

Reactie gemeente

De toelichting zal hierop worden aangepast.

Ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

  1. 1. Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor agrarische bouwblokken tot 2 ha. In de Omgevingsvisie is bepaald dat in dergelijke gevallen de Kwaliteteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing is. Dit houdt in dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf in balans dient te zijn met de investeringen in de omgevingskwaliteit. Dit kan ondermeer worden aangetoond in een beplantings-/inrichtingsplan, waarin onder meer aangetoond dient te worden dat er sprake is van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In de planregels komt de kwaliteitsimpuls onvoldoende terug.
  2. 2. Het bestemmingsplan bevat eveneens een wijzigingsbevoegdheid voor een kleinschalig kampeerterrein voor 40 kampeermiddelen. Wij vinden dit een erg groot aantal (komt neer op nieuwvestiging van een camping van een halve hectare). Hoe weegt de gemeente dit af en welke tegenprestatie wordt gevraagd?

Wij verzoeken u om de KGO te borgen in de planregels.

Reactie gemeente

Ad 1

De regels zullen worden aangepast in die zin dat een inrichtingsplan moet worden ingediend waaruit blijkt dat er sprake is van voldoende ruimtelijke kwaliteit.

Ad 2.

Qua oppervlakte is deze wijzigingsbevoegdheid vergelijkbaar met de onder 1 genoemde uitbreidingsmogelijkheid voor agrarische bouwvlakken (beide een halve hectare). Daarom wordt ook hier een inrichtingsplan gevraagd waaruit sprake is van voldoende ruimtelijke kwaliteit.

Natuur en landschap

In paragraaf 3.5 wordt de Natuurbeschermingswet als een los onderdeel opgenomen. Wij missen de koppeling met Natura 2000 en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Wij missen in de plantoelichting verder de verwijzing naar het Natuurbeheerplan 2013.

Wij verzoeken u deze onderdelen alsnog inzichtelijk in de plantoelichting op te nemen.

Reactie gemeente

De toelichting zal hierop worden aangepast.

Stadsrandvisie

Onder gemeentelijk beleid wordt ingegaan op de stadsrandvisie. Wij missen daarbij de doorvertaling in hoofdstuk 5 onder paragraaf 'ontwikkeling'. De stadsrandvisie wordt niet opgenomen in de regels. Dit wordt gemist. Daar kan een goede reden voor zijn (bijvoorbeeld dat dit gebeurt in partiële herzieningen), het is van belang dit inzichtelijk te maken.

Wij verzoeken u dit inzichtelijk te maken.

Reactie gemeente

Het gaat hier om een conserverend bestemmingsplan. Maatregelen uit de stadsrandvisie met een geringe ruimtelijke impact zijn mogelijk gemaakt in de gebiedsbestemmingen Agrarisch en Natuur. Voor zaken met meer ruimtelijke impact die niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen zal een afzonderlijke planologische procedure noodzakelijk zijn.

Overig: actuele teksten en plangrenzen

  1. 1. De plantoelichting bevat hier en daar verouderde teksten. Zo wordt in paragraaf 3.5 over Natuur en Landschap bij de Ecologische Hoofdstructuur nog gesproken over zone III van de groene ruimte in het Streekplan Overijssel 2000+. Ook wordt er nog verwezen naar verouderd Rijksbeleid.
  2. 2. Met betrekking tot de N340 vragen wij om nog eens goed naar de plangrenzen te kijken. Die sluiten hier en daar niet goed op elkaar aan.

Wij raden u aan teksten en plangrenzen te controleren en zo nodig te actualiseren.

Reactie gemeente

Ad 1

De toelichting zal hierop worden aangepast.

Ad 2.

De plangrenzen zullen worden aangepast op de gewijzigde plangrenzen van het provinciale inpassingsplan voor de N340.

Opmerkingen Rijkswaterstaat

  1. 1. Op de A28 / Vechtbrug ligt de verkeersbestemming niet. Die dient daar echter wel op te liggen.
  2. 2. Twee wro-zones liggen aan de noordzijde tegen de A28-brug aan. Een aantal randvoorwaarden is genoemd in de uitwerkingsregels. Daaraan ware nog toe te voegen dat de stabiliteit van de brug gewaarborgd dient te blijven.
  3. 3. Ten aanzien van de planregels van de verkeerbestemming graag het verzoek om enkele zaken aan te vullen: werken en bouwwerken ten behoeve van voorzieningen voor het wegverkeer zoals bebording, wegportalen, bermen, geluidswerende voorzieningen, technische installaties, verkeersregelinstallaties en geleiderails.
  4. 4. De provincie Overijssel bereidt thans een aanpassing van de aansluiting van de N340 op de A28 voor. Dit gaat gepaard met enkele aanpassingen aan de A28 en aan verbindingswegen. Een goede afstemming met dat project is van belang. Dit allicht ten overvloede want hier ligt primair een afstemrelatie tussen provincie en gemeente.

Reactie gemeente

Ad 1

De systematiek van het bestemmingsplan is zodanig dat de “onderste laag” wordt bestemd. In dit geval is dat het water van de Vecht. Alle lagen die daar overheen liggen worden voorzien van een aanduiding. In dit geval is dat de functieaanduiding “brug”. Dit is conform de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen.

Ad 2

De betreffende wro-zones voorzien in een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap in de bestemming Natuur. Dit is uitsluitend een verandering in het gebruik. De stabiliteit van de brug kan daarmee niet in het geding komen. Bovendien is het niet mogelijk om de stabiliteit van bouwwerken in een bestemmingsplan te regelen, omdat dat niet ruimtelijk relevant is.

Ad 3

Alle genoemde zaken zijn al toegestaan in de regels van de bestemming Verkeer. Geluidwerende voorzieningen worden expliciet genoemd. De overige zaken zijn “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”. Deze zijn toegestaan tot een hoogte van 10 meter.

Ad4

De provincie heeft hiervoor een inpassingsplan gemaakt. De plangrenzen van het bestemmingsplan Buitengebied – Langenholte e.o. zijn afgestemd op de plangrenzen van het inpassingsplan. Bij de uitvoering van het project is een goede afstemming inderdaad noodzakelijk.

Opmerkingen Waterschap

Op de verbeelding staat de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" geprojecteerd over de Hessenweg en op enkele agrarische percelen ten noorden van deze weg.

Naar onze mening volstaat voor de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering een zone van 20 m uit de teen van de bestaande waterkering en kan de dubbelbestemming buiten deze zone vervallen. Een kaart met daarop de waterkering en de 20 m lijn-zonering is bij deze brief gevoegd.

Reactie gemeente

De dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering zal worden aangepast aan de opmerking van het waterschap.

Opmerkingen Gasunie

1.

In artikel 5.2.2 en 4.2.2 jo. artikel 5.4.1 en 4.4.1 sub j en f wordt het een en ander uiteengezet over het toestaan van windturbines binnen onderhavig plangebied. Met betrekking tot de aanwezigheid van windturbines in de nabijheid van onze hogedrukaardgastransportleldingen, het navolgende.

Aardgastransportleidingen van Gasunie zijn te beschouwen als vitale infrastructuur, waarmee grote economische- en tevens externe veiligheidsbelangen zijn gemoeid. Het realiseren van windturbines nabij leidingen en stations van Gasunie is, gezien voornoemde belangen, ons inziens onverstandig en raden wij daarom ook af.

Gasunie heeft daarom ook bezwaar tegen de aanwezigheid van windturbines nabij haar hogedrukaardgastransportleidingen en installaties. Van windturbines is bekend dat zich de onderstaande faaloorzaken kunnen voordoen:

• het afvallen van de gondel of rotor,

• het omvallen van de turbine als gevolg van mastbreuk of funderingsdefect,

• het afbreken van een rotorblad tijdens draaien,

• het wegslingeren van ijsafzetting

Vanwege deze faaloorzaken en hun mogelijke invloed op de omgeving en leveringszekerheid adviseert Gasunie, om de zogenaamde high impact zone (een cirkel met een straal gelijk aan masthoogte + 1/3 van de lengte rotorblad) als veiligheidsafstand tussen (een) ondergrondse hogedrukaardgasleiding(en) en de windturbine te hanteren. (Dit is conform het handboek risicozonering windturbines juli 2005 ECN).

2.

Windturbines kennen doorgaans een aanzienlijk hogere faalkans, dan de faalkans van een leiding. Ze vormen dan ook een substantiële extra bedreiging voor de integriteit van de hogedrukaardgastransportleldingen. Dat uit zich In een verhoogd risico voor de omgeving en In een verlaging van de leveringszekerheid. Wij adviseren u om, voordat u overgaat tot het toelaten van windturbines binnen onderhavig plan, een QRA te (laten) maken waarmee Inzicht wordt verkregen in de risico's van de te realiseren types windturbines en hun invloed op de PR-contour van de aardgastransportleiding te laten beoordelen door het RIVM.

3.

Voor externe veiligheid nabij buisleidingen is sinds 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (verder: Bevb) van toepassing. De wettelijk vastgelegde grenswaarde van het plaatsgebonden risico (PR 10-6) dient gerespecteerd te worden bij nieuwe ontwikkelingen. Wij wijzen u er op dat u rekening heeft te houden met het bepaalde In artikel 11 lid 3 Bevb. In genoemd lid is vastgelegd dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een risicoverhogend object (de memorie van toelichting spreekt in dit verband specifiek over windturbines) wordt toegelaten in de directe omgeving van een buisleiding, een gemeente rekening heeft te houden met de het risicoverhogend effect van bijv. de windturbine op de buisleidlng en de omgeving daarvan. Zo Is het zeer waarschijnlijk dat de PR grenswaarde van de leidingen negatief worden beïnvloed door de realisatie van de windturbines in de nabijheid van de leidingen.

Ten aanzien van een toename van het risico (plaatsgebonden en/of groepsrisico) hanteert Gasunie het uitgangspunt dat eventuele te treffen risico reducerende maatregelen - bepaald door het gezag dat bevoegd is voor de planologische besluitvorming - voor rekening van de windturbine-exploitant zullen worden gebracht.

Gasunie acht zich op geen enkele wijze verantwoordelijk voor een mogelijke calamiteit die het gevolg is van windturbines nabij onze gasinfrastructuur.

4.

Op de verbeelding is een regionale aardgastransportleiding opgenomen die buiten beheer is. Deze leiding Is een vertakking van de regionale aardgastransportleldlng N-551-20-KR-041 en Is gelegen in de nabijheid van de Maatgravendljk. Door deze leiding vindt geen gastransport meer plaats, hierdoor is deze leiding planologisch niet meer relevant.

Wij verzoeken u de buiten beheer zijnde aardgastransportleiding van de verbeelding te verwijderen.

5.

Verder heeft u op de verbeelding de huidige ligging van de gasleiding N-570-20-KR-002 opgenomen. Echter, ten behoeve van het project van de provincie Overijssel waarbij er een ongelijkvloerse kruising met de N 340 wordt gerealiseerd, dient deze leldingsectle te worden verlegd. Voor deze verlegging is reeds een planologische toestemming gekregen door middel van het opnemen van het nieuwe tracé in het inmiddels vastgestelde provinciaal inpassingsplan "N340 / N48". Wij verzoeken u om de regels en de verbeelding van het bovengenoemd provinciaal inpassingsplan, voor zover het plangebied van het provinciaal inpassingsplan met het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied - Langenholte e.o." samenvalt, over te nemen. Daarbij verzoeken wij u in het bijzonder om zowel de geprojecteerde ligging als de huidige leidingsectie op de verbeelding op te nemen en ten behoeve van de huidige ligging een wijzigingsbevoegdheid op te nemen zodat na de verlegging de huidige leidingsectie van de verbeelding geschrapt kan worden.

6.

Artikel 4 heeft betrekking op de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'. Deze bepaling maakt het mogelijk om in de nabijheid van onze leiding 'kleinschalig kamperen' toe te staan voor 25 kampeermiddelen (artikel 4.6.1) of voor maximaal 40 kampeerplaatsen, al dan niet voor gronden buiten het bouwvlak (artikel 4.5) of aansluitend c.q. in de nabijheid van het bouwvlak (artikel 4.8.3).

In het huidige plan is een bouwvlak opgenomen in de bestemming 'Agrarisch met waarden -Landschap'. Dit bouwvlak bevindt zich ten noorden van de Kranenburgweg en de Rijksweg A-28, boven de bestemming 'Wonen'.

In verband met bovenstaande kwestie verzoeken wij u de navolgende bepalingen als volgt aan te vullen:

• Wij verzoeken u om aan artikel 4.6.2 een bullet toe te voegen waarin wordt bepaald dat alvorens er van artikel 4.5 wordt afgeweken er onderzocht moet worden of er geen onevenredige aantasting van de 'externe veiligheid' plaatsvindt en dat In dit kader vooraf advies moet worden ingewonnen bij de Ieidingbeheerder.

• Wij verzoeken u om aan artikel 4.8.3 een derde bullet toe te voegen waarin wordt bepaald dat er vooraf onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheid dat een kleinschalige kampeerplaats binnen de Invloedssfeer van onze aardgasleiding valt en In hoeverre dit gevolgen heeft voor de normstelling van het groepsrisico.

Verder verzoeken wij u om onder de laatste bullet een bepaling op te nemen waarin wordt bepaald dat voorafgaande aan een bestemmingswijziging er onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de 'externe veiligheid' en dat in dit kader vooraf advies moet worden ingewonnen bij de Ieidingbeheerder.

Bovenstaande verzoeken zijn Ingegeven door het feit dat de realisatie van de kleinschalige kampeerplaatsen binnen de Invloedsfeer van de leidingen kunnen vallen. Dit kan Invloed hebben op een veilig en bedrijfszeker gastransport en gevaar opleveren voor personen en goederen In de directe omgeving van de leiding.

7.

Zoals in de inleiding aangehaald maakt de opzet van de planregels de realisatie van windturbines mogelijk. Deze ontwikkeling krijgt gestalte In artikel 4.2.2 en 5.2.2 jo. artikel 4.4.1 en 5.4.1. Gezien de grote economische-, en in het bijzonder, externe veiligheidsbelangen die gemoeid gaan met onze hogedrukgastransportleldingen verzoeken wij u de volgende aanvullingen op te nemen:

• Wij verzoeken u de tweede bullet van artikel 4.2.2 en 5.2.2 aan te vullen met de volgende overweging: 'Alvorens over wordt gegaan tot het toestaan van de bouw van een windturbine, wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de Ieidingbeheerder.'

• Daarnaast verzoeken wij u de eerste bullet van artikel 4.4.2 en 5.4.2 aan te vullen met de navolgende bullet:

• 'de externe veiligheid, in dit kader dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.'

8.

Artikel 24 regelt de bestemming 'Leiding - Gas'. In het Bevb Is bepaald dat een bestemmingsplan de ligging van de leiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook weergeeft. Een adequaat artikel 'Leiding - Gas' maakt hier onderdeel van uit. Wij verzoeken u daarom om het artikel 'Leiding - Gas' zodanig aan te passen dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bij het geheel of gedeeltelijk samenvallen met andere (dubbel)bestemmingen voorrang krijgt.

Bovenstaand verzoek is ingegeven door het feit dat In onderhavig plan, de bestemming 'Leiding - Gas' onder meer samenvalt met de bestemming 'Waarde - Archeologie'. In artikel 27.2.1 juncto artikel 27.4.1 is bepaald dat de aldaar genoemde activiteiten die de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m2 kunnen verstoren, omgevingsvergunningsplichtig zijn.

De aardgastransportleidingen die bij Gasunie In beheer zijn liggen op een diepte van 1,0 meter. Voorgaande bepalingen brengen met zich mee dat onder meer spoedreparaties en overig onderhoud aan onze leidingen omgevingsvergunningsplichtig zijn. Dit kan gevolgen hebben voor een veilig en bedrijfszeker gastransport en gevaar opleveren voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding. Om deze redenen verzoeken wij u een voorrangsbepaling op te nemen ten behoeve van de bestemming 'Leiding - Gas'.

U kunt hiervoor gebruik maken van onderstaand voorbeeld.

'In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.'

9.

Artikel 24.5.1 behandelt de omgevingsvergunningsplichtige activiteiten. Naar onze mening zijn de nu opgenomen werken of werkzaamheden onvoldoende of onvolledig om een veilig en bedrijfszeker gastransport te kunnen waarborgen en gevaar voor personen en goederen In de directe omgeving van de leiding te beperken. Zie In dit verband het bepaalde in artikel 14, tweede lid, sub b van het Bevb.

Wij verzoeken u de reeds opgenomen activiteiten als volgt aan te vullen c.q. uit te breiden:

• De derde activiteit verzoeken wij u zodanig aan te vullen zodat ook het woelen, mengen, egaliseren en ontginnen omgevingsvergunningsplichtlg worden;

• De vijfde activiteit verzoeken wij u zodanig aan te vullen zodat ook het aanleggen van 'andere wateren' of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande 'andere wateren' omgevingsvergunningsplichtig wordt.

10.

Daarnaast Is onder de derde omgevingsvergunningspllchtige activiteit bepaald dat het aanleggen van kabels vergunningsplichtig Is. Dit heeft tot gevolg dat activiteiten van Gasunie binnen de belemmeringenstrook, die juist bedoeld is ter bescherming van de hogedrukaardgastransportleidingen In beheer van Gasunie, vergunningsplichtig zijn. Ter verzekering van de veiligheid van onze leidingen en een bedrijfszeker gastransport verzoeken wij u deze bepaling aan te passen zodat Gasunie van deze bepaling is uitgezonderd en dat alleen de activiteiten van regionale leldlngbeheerders onder deze bepaling vallen.

11.

Verder verzoeken wij u om artikel 24.5.2 aan te vullen met de volgende bepaling:

• 'Die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.'

Bovenstaand verzoek is Ingegeven door het feit dat op deze wijze In de praktijk wordt voorkomen dat er voor bepaalde activiteiten tweemaal een vergunning bij de gemeente moet worden aangevraagd.

12.

In de toelichting wordt onder 4.2.6 Ingegaan op de externe veiligheid binnen dit plan. In het overzicht van de risicobronnen binnen het plangebied wordt er gewezen op een hogedrukaardgaslelding die parallel aan de A28 (12", 40 bar) loopt.

Naast de door u genoemde hogedrukaardgaslelding ligt er binnen onderhavig plangebied een tweede aardgaslelding van Gasunie.

Allereerst verzoeken wij u om de tweede leiding ook ln de toelichting te vermelden. Daarnaast vindt er In de toelichting geen afweging plaats van het groepsrisico In relatie tot bovengenoemde gasleidingen. Er wordt ingegaan op de A-28 als risicobron, echter de leidingen van Gasunie worden niet verder behandeld. Wij verzoeken u dit alsnog te doen.

Reactie gemeente

Ad 1.

In de regels is opgenomen dat per agrarisch bouwvlak één windturbine is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 15 meter. Een tweede windturbine is toegestaan door middel van een afwijkingsprocedure. Hieraan kan uitsluitend medewerking worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van een aantal criteria, waaronder de milieusituatie. Dit is inclusief het aspect externe veiligheid.

In het plangebied ligt slechts één agrarisch bouwvlak in de nabijheid van een hogedrukaardgastransportleiding. Het gaat om een afstand van circa 118 meter. Deze afstand gecombineerd met de maximale hoogte van een windturbine leidt tot de conclusie dat het eventueel plaatsen van een windturbine binnen het agrarische bouwvlak buiten de zogenaamde “high impact zone” is gelegen.

Bovendien ligt de leiding ten zuiden van de A28 en het betreffende bouwvlak ten noorden daarvan. De A28 is verhoogd aangelegd en ter plekke voorzien van een geluidsscherm.

Deze situatie gecombineerd met de genoemde afstand van circa 118 meter leidt tot de conclusie dat de externe veiligheid niet in het geding is.

Ad 2.

Om redenen genoemd onder ad 1 kan een QRA achterwege blijven.

Ad 3.

In het plangebied worden geen windturbines mogelijk gemaakt in de directe nabijheid van een hogedrukaardgastransportleiding. De dichtstbijzijnde mogelijkheid om een windturbine te realiseren is op circa 118 meter van zo'n transportleiding. Bovendien gaat het om windturbines met een beperkte omvang. Ze mogen maximaal 15 meter hoog zijn.

Het risico verhogend effect van de mogelijke windturbines is daarmee zeer gering. De enige windturbine die rechtstreeks wordt toegestaan ligt buiten de zogenaamde “high impact zone”.

Ad 4.

Deze leiding is van de verbeelding verwijderd.

Ad 5.

Het provinciaal inpassingsplan is een zelfstandig plan met een eigen plangebied. Het is dus niet zo dat er voor een bepaald gebied meerdere plannen gelden. Bijvoorbeeld een inpassingsplan en tegelijkertijd een bestemmingsplan. De grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied Langenholte e.o. zullen worden aangepast aan het inpassingsplan.

Wijzigingsbevoegdheid maakt al onderdeel uit van het provinciaal inpassingsplan.

Ad 6.

De betreffende aardgastransportleiding is ten zuiden van de A28 gelegen en op een afstand van circa 118 meter. Het verlenen van medewerking aan 25 of 40 kampeerplaatsen zal daarmee niet tot onevenredige aantasting van de externe veiligheid kunnen leiden.

Bovendien is aan zowel de afwijkingsbevoegdheid voor 25 kampeerplaatsen als aan de wijzigingsbevoegdheid voor 40 kampeerplaatsen de voorwaarde verbonden dat voldaan moet worden aan een goede milieusituatie. Dit is inclusief het aspect externe veiligheid.

Ad 7.

Aangezien in het voorgaande is aangetoond dat de eventueel te plaatsen windmolen niet in de high impactzone is gelegen kunnen de gevraagde aanvullingen achterwege blijven.

Ad 8.

Zowel de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”als de dubbelbestemming “Leiding – Gas” beschermen verschillende belangen. Indien deze belangen strijdig zijn, dient een belangenafweging gemaakt te worden. Er wordt hiervoor geen voorrangsregeling opnemen.

In de praktijk is de bodem binnen de dubbelbestemming Leiding - Gas al zodanig verstoord dat binnen deze strook geen archeologisch onderzoek niet nodig zal zijn.

Ad 9.

De regels zullen hierop worden aangepast.

Ad 10.

Dit kan helaas niet in een bestemmingsplan geregeld worden, omdat dit niet ruimtelijk relevant is. Het gaat om de activiteit die vergunningplichtig is. Niet wie de activiteit uitvoert.

Ad 11.

In het geldende bestemmingsplan zit geen aanlegvergunningenstelsel. Er kan daarom geen aanlegvergunning zijn verleend op het tijdstip dat het bestemmingsplan Langenholte van kracht wordt. De regels hoeven daarom niet te worden aangevuld.

Ad 12.

De toelichting zal worden aangevuld.

Opmerkingen Tennet

1.

Wij verzoeken u om de tekst onder artikel 25.1 te vervangen door:

“Het beheer, de aanleg, wijziging en instandhouding van een hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.”

Ad 1.

De regels worden niet aangepast. De huidige bestemmingsomschrijving wordt adequaat geacht.

2.

In het bestemmingsplan is onvoldoende rekening gehouden met de bescherming van de belangen van deze hoogspanningsverbindingen. Wij verzoeken u daarom om in artikel 25 Leiding-Hoogspanningsverbinding de onderstaande set met regels toe te voegen. TenneT is van mening dat met het toevoegen van deze regels beter wordt gewaarborgd dat het hoogspanningsnet voldoende wordt beschermd tegen omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op een betrouwbare levering van energie.

“Omgevingsvergunning

1. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanbrengen van beplanting en bomen;

b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

f. het permanent opslaan van goederen.

2. Het bepaalde in lid 1. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

a. die verband houden met de instandhouding van de betreffende bovengrondse/ondergrondse hoogspanningsverbinding;

b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;

c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.

3. De in lid 1. genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.

4. De in lid 1. genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder is gehoord.”

Reactie Gemeente Zwolle

De regels worden uitgebreid om een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Een en ander conform de systematiek van de regels van de gemeente.

8.2 Rapportering Inspraak

Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Om deze reden is ervoor gekozen om geen inspraak te verlenen op het plan. Derden worden hierdoor niet in hun belangen geschaad, omdat wel de mogelijkheid bestaat om een zienswijze kenbaar te maken, zodra het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. Inspraak is bovendien niet wettelijk verplicht. Wel is verschillende manieren informeel overleg gevoerd met divers betrokken partijen in het plangebied.

Bijlage 1 Lijst Van Afwijkend Gebruik

Lijst van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik'. De lijst geeft aan welke hoofdgebouwen het betreft, welk afwijkend gebruik is toegestaan en welk deel van het hoofdgebouw het betreft.

Adres Toegestaan afwijkend gebruik Waar
Brinkhoekweg 8 expositieruimte begane grond hoofdgebouw
Brinkhoekweg 8 koffie- en theeschenkerij bijgebouw
Brinkhoekweg 8 vergaderruimte bijgebouw
Brinkhoekweg 8 agrarisch (koeienstal) bijgebouw
Brinkhoekweg 8 recreatieruimte voor medewerkers bijgebouw

Bijlage 2 Lijst Van Cultuurhistorisch Waardevolle Erven

Bijlage 2 Lijst van cultuurhistorisch waardevolle erven

Bijlage 1 Plangebied

Bijlage 1 Plangebied

Bijlage 2 Geldende Plannen

Bijlage 2 Geldende plannen

Bijlage 3 Archeologie

Bijlage 3 Archeologie

Bijlage 4 Landschapstypering

Bijlage 4 Landschapstypering

Bijlage 5 Natuur- En Landschapswaarden

Bijlage 5 Natuur- en landschapswaarden

Bijlage 6 Natuurbeleid

Bijlage 6 Natuurbeleid

Bijlage 7 Verkeer

Bijlage 7 Verkeer

Bijlage 8 Beperkingen

Bijlage 8 Beperkingen