KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 6 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap
Artikel 7 Bedrijf
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 9 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 10 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
Artikel 11 Bedrijf - Windmolen
Artikel 12 Bedrijf - Zandwingebied
Artikel 13 Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie
Artikel 14 Bos
Artikel 15 Detailhandel
Artikel 16 Gemengd
Artikel 17 Groen
Artikel 18 Horeca
Artikel 19 Horeca - Café-restaurant
Artikel 20 Maatschappelijk
Artikel 21 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 22 Natuur
Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 24 Recreatie - Volkstuin
Artikel 25 Sport
Artikel 26 Tuin
Artikel 27 Verkeer
Artikel 28 Verkeer - Erftoegangsweg
Artikel 29 Verkeer - Railverkeer
Artikel 30 Water
Artikel 31 Wonen
Artikel 32 Wonen - Landhuis
Artikel 33 Wonen - Meergezinshuis
Artikel 34 Leiding - Gas
Artikel 35 Leiding - Hoogspanning
Artikel 36 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 37 Leiding - Water
Artikel 38 Waarde - Archeologie
Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering
Artikel 42 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 43 Anti-dubbeltelregel
Artikel 44 Algemene Bouwregels
Artikel 45 Geluidzone - Industrie 1
Artikel 46 Geluidzone - Industrie 2
Artikel 47 Geluidzone - Industrie 3
Artikel 48 Luchtvaartverkeerzone
Artikel 49 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 50 Veiligheidszone - Bevi
Artikel 51 Vrijwaringszone - Dijk
Artikel 52 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Artikel 53 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 54 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 55 Wro-zone - Wijzigingsgebied
Artikel 56 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 57 Overgangsrecht
Artikel 58 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Plangebied
1.3 Doel
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Ruimtelijk Beleid
3.2 Archeologisch En Cultuurhistorisch Beleid
3.3 Verkeersbeleid
3.4 Beleid Natuur En Landschap
3.5 Waterbeleid
3.6 Recreatiebeleid
3.7 Milieubeleid
Hoofdstuk 4 Beperkingen
4.1 Inleiding
4.2 Milieu
4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Beheer
5.3 Ontwikkeling
5.4 Water
5.5 Archeologie
5.6 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
6.1 Inleiding
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.6 Handboek
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak
8.1 Uitkomsten Overleg
8.2 Rapportering Inspraak
Bijlage 1 Waardevolle Erven En Structuren
Bijlage 2 Inrichtingsplan Zandwinning
Bijlage 1 Plangebied
Bijlage 2 Geldende Plannen
Bijlage 3 Archeologie
Bijlage 4 Landschapstypering
Bijlage 5 Natuur- En Landschapswaarden
Bijlage 6 Natuurbeleid
Bijlage 7 Verkeer
Bijlage 8 Beperkingen

Buitengebied - IJsselzone, Windesheim

Bestemmingsplan - gemeente Zwolle

Vastgesteld op 18-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied - IJsselzone, Windesheim van de gemeente Zwolle;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0193.BP10010-0004 met deze bijbehorende regels met als bijlagen de lijst met Waardevolle erven en structuren en het Inrichtingsplan zandwinning;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 afhaalrestaurant:

een bedrijf, waar dranken en/of etenswaren voor gebruik elders worden verstrekt;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.7 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.8 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.9 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;

1.10 amusementshal:

gebouw of ruimte bestemd voor recreatie door middel van het gebruik van speelautomaten, behendigheidsautomaten en kansspelautomaten als bedoeld in de Verordening inzake speelautomatenhallen;

1.11 andere gezondheidszorggebouwen:

  1. a. verzorgingstehuizen;
  2. b. psychiatrische inrichtingen;
  3. c. medische centra;
  4. d. poliklinieken;
  5. e. medische kleuterdagverblijven;

1.12 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.13 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een perceel betreft:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;

1.16 bed & breakfast:

ruimte in of direct bij de hoofdwoning, waar gasten voor een beperkte periode verblijven en het ontbijt wordt geserveerd door de hoofdbewoner en/of leden van zijn gezin;

1.17 bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;

1.18 bedrijf aan huis:

een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsplan:

een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en haar omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven en waarin tevens richtlijnen zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.23 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor beroep aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
een daaraan vastgebouwde of er deel van uitmakende woning wordt niet meegeteld;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.27 bijzondere woonvorm:

een gebouw of gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor de huisvesting van specifieke doelgroepen;

1.28 bomenteelt:

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.29 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.34 buitenplaats:

een in een boscomplex opgenomen plek van gemiddeld 5.000 m², waarop een in de natuurlijke omgeving passende bebouwing is gerealiseerd, geschikt voor maximaal 3 aan elkaar gerelateerde huishoudens en maximaal 3 hoofdgebouwen met daarbij ruime bijgebouwen, die niet zijn bedoeld voor een economische hoofdfunctie en waarbij hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en tuin op een buitenplaats als één samenhangende ruimtelijke eenheid zijn vormgegeven;

1.35 café-restaurant:

een bedrijf, waar dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.36 caravan:

een al dan niet uitklapbare aanhangwagen ingericht voor dag- en nachtverblijf van personen, welke met een normale snelheid over de weg mag worden voortbewogen;

1.37 carport:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.38 casino:

gebouw of ruimte bestemd voor het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen met daarbij horeca als ondergeschikte nevenactiviteit;

1.39 complementair daghorecabedrijf:

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

1.40 cultuur en ontspanning:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals een atelier, attractiepark, bioscoop, bowlingbaan, casino, creativiteitscentrum, dansschool, dierentuin, evenemententerrein, kinderboerderij, museum, muziekschool, muziektheater, sauna, speeltuin, theater en welness alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten evenwel met uitzondering van een seksinrichting;

1.41 cultuurhistorische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historiche waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

1.42 dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein, kinderspeelplaats, dierenpark, volkstuinen of nutstuinen;

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder zijn begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, een tuincentrum en een supermarkt;

1.44 dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.45 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.46 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarbij alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

1.47 dugout:

gebouw bestemd voor wissel- en rustplaats ten behoeve van sportieve dagrecreatie;

1.48 één bestemmingsvlak vormend:

twee bestemmingsvlakken, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één bestemmingsvlak;

1.49 één perceel vormend:

twee percelen, welke ter plaatse van de aanduiding 'relatie' door de aangegeven relatie met elkaar verbonden zijn en daardoor aangemerkt worden als één perceel;

1.50 eengezinshuis:

een gebouw, dat één woning omvat;

1.51 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.52 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.53 erftoegangsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen;

1.54 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.55 evenemententerrein:

een terrein dat gebruikt kan worden ten behoeve van het houden van activiteiten op buurt- en wijkniveau, zoals buurt- en wijkfeesten, kinderkermis of thematische bijeenkomsten met dien verstande dat deze activiteiten kleinschalig van opzet zijn en er geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu ontstaat;

1.56 extensieve dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.57 garagebedrijf:

een bedrijf, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verrichten van onderhoud en de verkoop van auto's, motorfietsen, bromfietsen, snorfietsen en fietsen alsmede de verkoop van bijbehorende accessoires;

1.58 garagebox:

een gebouw dat blijkens zijn aard kennelijk is bestemd voor het stallen van een motorvoertuig;

1.59 gebiedsontsluitingsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke dient voor de ontsluiting van een gebied;

1.60 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.61 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.62 geluidsgevoelige functies:

ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.63 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.64 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.65 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.66 groepsaccommodatie:

een gebouw dat is bestemd voor recreatief verblijf ten behoeve van groepen, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.67 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.68 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.69 groothandelgebonden detailhandel:

detailhandel, welke een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een groothandelsbedrijf;

1.70 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.71 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.72 hoofdwoning:

de woning, waar de hoofdbewoner van de woning woont en verblijft;

1.73 horeca:

de bedrijfssector gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het exploiteren van zaalaccommodatie en het verstrekken van nachtverblijf, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.74 horecabedrijf:

een bedrijf, waar ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken worden verstrekt, zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd en waarin nachtverblijf wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, waaronder zijn begrepen een 'bed & breakfast', feestzaal en partyboerderij, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.75 houtopstand:

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden;

1.76 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.77 inpandige statische opslag:

het in een gebouw opslaan van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf;

1.78 intensief veehouderijbedrijf:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.79 jeugdtuinen:

kleinschalige tuinen zonder bebouwing ten behoeve van kinderen, waarop op milieuvriendelijke wijze getuinierd wordt;

1.80 kampeerauto:

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen;

1.81 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
    één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.82 kantoor:

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.83 kantoorgebouw:

een gebouw, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie;

1.84 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.85 kelder:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen;

1.86 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.87 kleinschalig kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet-permanente kampeermiddelen (inclusief eventuele tenthuisjes) op maximaal 25 standplaatsen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.88 kunstnijverheidbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van gebruiks- en siervoorwerpen alsmede in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit detailhandel;

1.89 kwetsbaar object:

een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.90 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.91 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.92 meergezinshuis:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.93 meubels:

goederen bestemd voor het inrichten van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tafels, stoelen, banken, kasten en bedden met uitzondering van tapijt;

1.94 monumenten:

alle vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.95 naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw:

de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw, waar de hoofdtoegang van het hoofdgebouw is gelegen;

1.96 naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak:

de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak, waar de hoofdtoegang van het op dat bouwvlak gelegen hoofdgebouw is gelegen;

1.97 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.98 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.99 nevenactiviteit:

een vorm van semi- of niet-agrarische bedrijvigheid naast de agrarische hoofdfunctie;

1.100 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.101 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.102 nutstuinen:

kleinschalige tuinen zonder bebouwing ten behoeve van buurtbewoners, waarop op biologische wijze getuinierd wordt;

1.103 onderbouw:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,50 meter boven peil is gelegen;

1.104 onderhoudsdepot:

een depot ten behoeve van het onderhoud van watergangen, waarbij het uit de watergangen afkomstig afvalmateriaal tijdelijk wordt opgeslagen;

1.105 onderkomen:

een voor dag- en nachtverblijf van personen of dieren geschikte constructie;

1.106 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.107 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.108 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.109 outletcentrum:

concentratie van winkels of één winkel, waar producenten van merkartikelen hun restpartijen, gedateerde artikelen of producten met een foutje rechtstreeks en met korting aan de consument verkopen;

1.110 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;

1.111 paardenhouderij:

een gebruiksgericht bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden;

1.112 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.113 perifere detailhandel:

detailhandel, welke ruimtelijk minder goed past in een stadscentrum of in woonwijken, waaronder verstaan wordt detailhandel in:
meubels, woninginrichtingsartikelen, keukens met bijbehorende artikelen, sanitair met bijbehorende artikelen, caravans, kampeerauto's, tenten, motorboten, zeilboten, roeiboten, kano's, planten, andere tuinartikelen, doe-het-zelf-artikelen en bouwmaterialen;

1.114 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.115 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.116 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.117 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.118 rijbak:

een rijbak ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining;

1.119 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

1.120 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.121 snelgroeiend bos:

beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;

1.122 snooker- en poolcentrum:

een bedrijf of instelling gericht op het spelen van biljartspelen en aanverwante spelen met daaraan ondergeschikte horeca;

1.123 sociale veiligheid:

de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;

1.124 sportieve dagrecreatie:

vormen van dagrecreatie met een sportief karakter, zoals veldsport, tennis en midgetgolf en zaalsport;

1.125 sportschool:

een gebouw of ruimte bestemd voor het op commerciële basis geven van onderricht in sport al dan niet met (para)medische begeleiding;

1.126 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.127 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, waarbij onder een standplaats niet worden verstaan vaste plaatsen op jaarmarkten of markten, vaste plaatsen op evenementen en vaste plaatsen op snuffelmarkten;

1.128 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;

1.129 stroomweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke geschikt is voor snelle verplaatsingen over grotere afstanden;

1.130 tent:

een in hoofdzaak van textiel of andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf dat gemakkelijk is op te bouwen en in te pakken;

1.131 terugliggende bouwlaag:

gedeelte van een gebouw in de vorm van een bouwlaag voorzien van een plat dak en/ of een kap en waarvan het straatgerichte voorgevelvlak een afstand van ten minste 1 meter heeft ten opzichte van het daarmee corresponderende straatgerichte voorgevelvlak van de lager gelegen bouwlaag;

1.132 tuincentrum:

een terrein voor detailhandel in tuinplanten en kamerplanten met daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals snijbloemen, droogbloemen, kunststofplanten, plantenbakken, potten en vazen, alsmede voor detailhandel in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen, zoals tuinmeststoffen, tuingereedschappen, bouwmaterialen voor de tuin, tuinhuisjes, serres, hobbyschuurtjes, tuinmeubelen en tuinverlichting;

1.133 verblijfsrecreatie:

recreatie in de open lucht en overnachtingen in tenten, caravans, kampeerauto's of zomerhuizen op speciaal daarvoor ingerichte terreinen;

1.134 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.135 verzorgend bedrijf:

het verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek en/of het te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.136 volkstuinen:

een samenhangend geheel van tuinen, waarop als liefhebberij voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.137 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel;

1.138 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.139 waterdagrecreatie:

dagrecreatie in de vorm van zwemmen, roeien, kanoën, surfen, vissen en vergelijkbare vormen van dagrecreatie;

1.140 watervilla:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor woonschepen;

1.141 windbelemmering:

het geheel of gedeeltelijk verstoken zijn van toetreding van wind;

1.142 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.143 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.144 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.145 woninginrichtingsartikelen:

goederen, geen meubels zijnde, bestemd voor het stofferen en/of verfraaien van woningen en/of andere ruimten, waar personen plegen te verblijven, zoals tapijten en andere vloerbedekking, gordijnen en woningtextiel;

1.146 wooneenheid:

elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens en meergezinshuizen;

1.147 woonschip:

een zich op het water bevindend object dat nagenoeg voortdurend dient als woning en waarvoor andere regels betreffende de afmetingen gelden dan voor watervilla's;

1.148 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst;

1.149 zolder:

een gedeelte van een gebouw dat door schuine dakschilden is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan 1 meter;

1.150 zomerhuis:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de (bouw)hoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.5 de (bouw)hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de vloeroppervlakte van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de inhoud van een dijkwoning:

in afwijking van het bepaalde in artikel 2.8 geldt voor dijkwoningen dat ter bepaling van de inhoud van een bouwwerk alleen het zichtbare deel gemeten wordt: bepaal de twee lijnen ter plaatse waar de zijgevels overgaan in het grondlichaam. Het zichtbare deel van het bouwwerk wordt gevormd door het deel van het bouwwerk dat zich bevindt boven het vlak dat door deze twee lijnen loopt;

2.10 de horizontale bouwdiepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten buitenwerks en loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.11 de verticale bouwdiepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.12 de afstand tot de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw:

van enig punt van een bouwwerk tot de naar de weg toegekeerde gevel van dat gebouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits:

  1. a. de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  3. c. gebouwen ten behoeve van de onder a en b genoemde bedrijven;
  4. d. bedrijfswoningen;
  5. e. een caravanstalling ter plaatse van de functieaanduiding 'caravanstalling';
  6. f. een houtsingel ter plaatse van de functieaanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. wegen en paden;
  2. h. parkeervoorzieningen
  3. i. geluidwerende voorzieningen;
  4. j. openbare nutsvoorzieningen;
  5. k. infrastructurele voorzieningen;
  6. l. groenvoorzieningen;
  7. m. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. o. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de bescherming van het landschappelijk beeld;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een glastuinbouwbedrijf;
  2. b. gebouwen ten behoeve van het onder a genoemde bedrijf;
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  4. d. gebouwen ten behoeve van de onder a genoemde bedrijven;
  5. e. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. wegen en paden;
  2. g. parkeervoorzieningen
  3. h. geluidwerende voorzieningen;
  4. i. openbare nutsvoorzieningen;
  5. j. infrastructurele voorzieningen;
  6. k. groenvoorzieningen;
  7. l. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. n. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. e. het gebruik van de gronden ten behoeve van (co)mestvergisting;
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Agrarisch Met Waarden - Natuur En Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'weg' tevens voor een erftoegangsweg alsmede voor een openbaar toegankelijke toegangsweg, met dien verstande dat de wegbreedte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  6. f. gebouwen ten behoeve van het onder a en b genoemde bedrijven;
  7. g. bedrijfswoningen;
  8. h. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. wegen en paden;
  2. j. parkeervoorzieningen
  3. k. geluidwerende voorzieningen;
  4. l. openbare nutsvoorzieningen;
  5. m. infrastructurele voorzieningen;
  6. n. groenvoorzieningen;
  7. o. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie, behalve ter plaatse van de functieaanduiding, 'recreatie - uitgesloten';
  8. p. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. q. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren;
  3. c. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten ten behoeve van meer dan 1 huishouden na beëindiging van het agrarische bedrijf;
  4. d. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf;
  5. e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als standplaats voor kampeermiddelen;
  6. f. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van nevenactiviteiten.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ambachtelijke en verzorgende bedrijven voor zover niet ingedeeld in categorie 3, 4 of 5 van de lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals die zijn opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van maart 2009.
  2. b. een hoveniersbedrijf ter plaatse van de functieaanduiding 'hovenier';
  3. c. een composteerinrichting ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afwijkend gebruik;
  4. d. garageboxen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - garagebox'.
  5. e. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. wegen en paden;
  2. g. parkeervoorzieningen;
  3. h. geluidwerende voorzieningen;
  4. i. openbare nutsvoorzieningen;
  5. j. infrastructurele voorzieningen;
  6. k. groenvoorzieningen;
  7. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. tuinen, erven en terreinen;
  2. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan een composteerinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  2. b. het behoud van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden ter plaatse van de functieaanduiding 'natuurwaarden';

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. ontsluitingswegen en paden;
  2. d. infrastructurele voorzieningen;
  3. e. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. terreinen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
  2. b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve in strijd met de natuurwaarden ter plaatse van de functieaanduiding 'natuurwaarden'.

Artikel 9 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. de verkoop van motorbrandstoffen met inbegrip van lpg;
    2. 2. de verstrekking van water en lucht;
    3. 3. het wassen, doorspuiten en doorsmeren van motorvoertuigen;
    4. 4. aan een verkooppunt voor motorbrandstoffen ondergeschikte detailhandel en horeca;
  2. b. de ondergrondse en bovengrondse opslag van motorbrandstoffen met inbegrip van lpg;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. infrastructurele voorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. terreinen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca, welke niet meer als ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen kan worden beschouwd;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 10 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg;
    2. 2. de verstrekking van water en lucht;
    3. 3. het wassen, doorspuiten en doorsmeren van motorvoertuigen;
    4. 4. aan een verkooppunt voor motorbrandstoffen ondergeschikte detailhandel en horeca;
  2. b. de ondergrondse en bovengrondse opslag van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. geluidwerende voorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. infrastructurele voorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. terreinen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca, welke niet meer als ondergeschikt aan de verkoop van motorbrandstoffen kan worden beschouwd;
  2. b. de ondergrondse en bovengrondse opslag van lpg;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Bedrijf - Windmolen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windmolen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en het herstel van de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige Windesheimer windmolen en zijn cultuurhistorische waarden;
  2. b. productiegebonden detailhandel;
  3. c. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. openbare nutsvoorzieningen;
  4. g. infrastructurele voorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. tuinen, erven en terreinen;
  2. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de windmolen;
  2. b. voldoende windvang van de windmolen;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van andere bedrijven dan het windmolenbedrijf en productiegebonden detailhandel;
  2. b. het gebruik van gebouwen als woning;
  3. c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Bedrijf - Zandwingebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zandwingebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een terrein ten behoeve van de winning van industriezand;
  2. b. een zandwinclassificeerinstallatie met bijbehorende gebouwen;
  3. c. natuurontwikkeling;
  4. d. water;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen;
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. de ontwikkeling van groenvoorzieningen;
  7. k. de ontwikkeling van recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de natuurontwikkeling;
  7. g. de inrichting van de randstrook;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ondiepe voor natuurontwikkeling in te richten randstrook' voor zandwinning tot een grotere verticale diepte dan 1 meter en op een wijze welke strijdig is met de beoogde natuurontwikkeling zoals die ter indicatie voor de inrichting van de randstrook is opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel of horeca;
  3. c. het gebruik van gebouwen als woning;
  4. d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 13 Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Zend-/ontvangstinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de telecommunicatie, waaronder telefoon, radio en televisie:

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. infrastructurele voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. terreinen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Afwijken van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen als woning;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 14 Bos

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  3. c. een hondentrainingsschool ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - afwijkend gebruik';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen
  3. f. geluidwerende voorzieningen;
  4. g. openbare nutsvoorzieningen;
  5. h. infrastructurele voorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  8. k. educatief medegebruik;
  9. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. m. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. n. bebouwing.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  2. b. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  3. c. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  4. d. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  5. e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Detailhandel

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van detailhandel;
  2. b. een woning ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. dienstverlening;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. openbare nutsvoorzieningen;
  5. g. infrastructurele voorzieningen;
  6. h. groenvoorzieningen;
  7. i. water;met de daarbij behorende:
  8. j. tuinen, erven en terreinen;
  9. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.4 Afwijken van de bouwregels

15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van ondersteunende horeca met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 16 Gemengd

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van:
    1. 1. ateliers;
    2. 2. expositie- en vergaderruimtes;
    3. 3. maatschappelijke voorzieningen;
    4. 4. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. wegen en paden;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. geluidwerende voorzieningen;
  4. e. openbare nutsvoorzieningen;
  5. f. infrastructurele voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. speelvoorzieningen;
  8. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

16.4 Afwijken van de bouwregels

16.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte horeca ten behoeve van toegestane voorzieningen op de gronden en in de bouwwerken, welke voor deze voorzieningen worden gebruikt;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 17 Groen

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. een kinderboerderij ter plaatse van de functieaanduiding 'kinderboerderij';

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. maatschappelijke voorzieningen;
  2. g. sport;
  3. h. recreatief medegebruik in de vorm van dagrecreatie
  4. i. educatief gebruik;
  5. j. nutstuinen;
  6. k. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  7. l. geluidwerende voorzieningen;
  8. m. openbare nutsvoorzieningen;
  9. n. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. o. bebouwing.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 18 Horeca

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een horecabedrijf;
  2. b. een inpandige bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. infrastructurele voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

18.4 Afwijken van de bouwregels

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 19 Horeca - Café-restaurant

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - Café-restaurant' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van een café-restaurant;
  2. b. een inpandige bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. infrastructurele voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. tuinen, erven en terreinen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

19.4 Afwijken van de bouwregels

19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 20 Maatschappelijk

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. bijzondere woonvormen;
  3. c. een woning ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. openbare nutsvoorzieningen;
  4. g. infrastructurele voorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. speelvoorzieningen;
  7. j. water;

met de daarbij behorende:

  1. k. tuinen, erven en terreinen;
  2. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

20.4 Afwijken van de bouwregels

20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen op de gronden en in de bouwwerken, welke voor deze voorzieningen worden gebruikt;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 21 Maatschappelijk - Begraafplaats

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaatsen;
  2. b. een uitvaartcentrum;
  3. c. een crematorium;
  4. d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  5. e. gebouwen ten behoeve van begraafplaatsen, een uitvaartcentrum en een crematorium;
  6. f. bedrijfswoningen;
  7. g. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. wegen en paden;
  2. i. parkeervoorzieningen;
  3. j. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  4. k. geluidwerende voorzieningen;
  5. l. openbare nutsvoorzieningen;
  6. m. infrastructurele voorzieningen;
  7. n. groenvoorzieningen;
  8. o. water;

met de daarbij behorende:

  1. p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

21.4 Afwijken van de bouwregels

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca en de exploitatie van zaalaccommodatie met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van het gebruik als begraafplaats;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik als ontsluitingspunt voor het autoverkeer ten behoeve van gebruikers en bezoekers van de begraafplaatsen - met uitzondering van dienstverkeer - behalve ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Natuur

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'weg' tevens voor een erftoegangsweg alsmede voor een openbaar toegankelijke toegangsweg, met dien verstande dat de wegbreedte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - spoorbrug' tevens voor een spoorbrug;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' tevens voor de overblijfselen van een voormalige boerderij;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. wegen en paden;
  2. f. parkeervoorzieningen
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. infrastructurele voorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. agrarisch medegebruik;
  8. l. opgaande beplanting vanaf een hoogte van 0,30 meter en bomen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  9. m. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie, behalve ter plaatse van de functieaanduiding, 'recreatie - uitgesloten';
  10. n. educatief medegebruik;
  11. o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. p. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  1. q. bebouwing.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  2. b. het aanplanten, hebben en houden van opgaand gewas van meer dan 0,30 meter in de periode van 1 november tot en met 31 maart, met dien verstande dat dit niet geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  3. c. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  4. d. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden met motorschepen;
  5. e. het gebruik van gronden als ligplaats gedurende 2 of meer etmalen achtereen tussen zonsopgang en zonsondergang voor schepen;
  6. f. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  7. g. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  8. h. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

22.5 Afwijken van de gebruiksregels

22.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Recreatie - Verblijfsrecreatie

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf in kampeermiddelen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen niet genoemd onder d tot en met h;

met daaraan ondergeschikt:

    1. 1. detailhandel;
    2. 2. dienstverlening;
    3. 3. horeca;

ten dienste van de bestemming;

  1. c. gebouwen ten behoeve van onderhoud, beheer en sanitaire voorzieningen;
  2. d. stacaravans;
  3. e. bijbehorende bouwwerken bij stacaravans;
  4. f. bedrijfswoningen;
  5. g. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  6. h. trekkershutten;
  7. i. een houtsingel ter plaatse van de functieaanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. wegen en paden;
  2. k. parkeervoorzieningen;
  3. l. geluidwerende voorzieningen;
  4. m. openbare nutsvoorzieningen;
  5. n. infrastructurele voorzieningen;
  6. o. groenvoorzieningen;
  7. p. water;met de daarbij behorende:
  8. q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Afwijken van de bouwregels

23.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van detailhandel met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 50 m²;
  2. b. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van horeca met een gezamenlijke vloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
  3. c. het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
  4. d. het gebruik van de gronden voor stacaravans ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - stacaravan';
  5. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 24 Recreatie - Volkstuin

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuinen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van de volkstuinen;
  3. c. gebouwen voor centrale voorzieningen ten behoeve van:
    1. 1. het gebruik en het onderhoud van de volkstuinen;
    2. 2. een kantine;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. wegen en paden;
  2. e. parkeervoorzieningen;
  3. f. openbare nutsvoorzieningen;
  4. g. infrastructurele voorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. water;

met de daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

24.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van een kantine;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 25 Sport

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportterreinen;
  2. b. gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen, zoals een kantine;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. wegen en paden;
  2. d. parkeervoorzieningen;
  3. e. openbare nutsvoorzieningen;
  4. f. infrastructurele voorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. water;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.2 Bouwregels

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

25.4 Afwijken van de bouwregels

25.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor groothandel, detailhandel of horeca met uitzondering van het gebruik voor ondergeschikte detailhandel of ondergeschikte horeca ten behoeve van sport in of bij een kantine;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 26 Tuin

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. a. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met uitzondering van carports.

26.2 Bouwregels

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

26.4 Afwijken van de bouwregels

26.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  2. b. het gebruik van gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  3. c. het gebruik van gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

Artikel 27 Verkeer

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een stroomweg voor zover het de A-28 betreft;
  2. b. gebiedsontsluitingswegen;
  3. c. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;

met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met:

  1. d. 1 rijbaan met 2 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op de Wijheseweg;
  2. e. 2 rijbanen elk met 4 rijstroken met waar nodig in- en uitvoegstroken op de A-28;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. parkeervoorzieningen;
  2. g. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  3. h. geluidwerende voorzieningen;
  4. i. openbare nutsvoorzieningen;
  5. j. infrastructurele voorzieningen;
  6. k. groenvoorzieningen;
  7. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

27.2 Bouwregels

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 28 Verkeer - Erftoegangsweg

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Erftoegangsweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erftoegangswegen;
  2. b. voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;

met een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. maatschappelijke voorzieningen;
  2. g. sport;
  3. h. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  4. i. geluidwerende voorzieningen;
  5. j. openbare nutsvoorzieningen;
  6. k. infrastructurele voorzieningen;
  7. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bebouwing.

28.2 Bouwregels

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

28.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 29 Verkeer - Railverkeer

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. gebouwen ten behoeve van spoorwegvoorzieningen;
  2. c. overwegen;
  3. d. paden;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. geluidwerende voorzieningen;
  6. g. openbare nutsvoorzieningen;
  7. h. infrastructurele voorzieningen;
  8. i. groenvoorzieningen;
  9. j. bermstroken;
  10. k. taluds;
  11. l. water;

met de daarbij behorende:

  1. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

29.2 Bouwregels

29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. een goede milieusituatie;
  6. f. de bescherming van de groenstructuur;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

29.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 30 Water

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. scheepvaart;
  5. e. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - spoorbrug' tevens voor een spoorbrug;

met daaraan ondergeschikt:

  1. g. woonschepenligplaatsen;
  2. h. oeververbindingen;
  3. i. groenvoorzieningen;
  4. j. openbare nutsvoorzieningen;
  5. k. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. l. bebouwing, waaronder bruggen en dammen met duikers.

30.2 Bouwregels

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. een goede milieusituatie;
  5. e. de bescherming van de groenstructuur;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

30.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden als dam zonder duiker;
  2. b. het gebruik voor passantenhavens, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'passantenhaven';
  3. c. het gebruik voor woonschepenligplaatsen behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'woonschepenligplaats';
  4. d. het gebruik voor woonschepenligplaatsen voor een groter aantal ligplaatsen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonschepenligplaatsen' aangegeven aantal;
  5. e. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 31 Wonen

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. garageboxen ten behoeve van woningen;
  2. d. opritten, parkeervoorzieningen en paden;
  3. e. paardrijbakken ter plaatse van de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van wonen - rijbak";

met de daarbij behorende:

  1. f. tuinen en erven;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.

31.2 Bouwregels

31.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de bescherming van het landschappelijke beeld;
  9. i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

31.4 Afwijken van de bouwregels

31.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen op een perceel voor meer dan 1 woning;
  2. b. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  3. c. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis en, tenzij het gedeelte dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de gebouwen op het perceel tot een maximum van 50 m²;
  4. d. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor nevenactiviteiten;
  5. e. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor maatschappelijke doeleinden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - maatschappelijk' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    1. 1. educatie;
    2. 2. sociaal-medische doeleinden;
    3. 3. sociaal-culturele doeleinden;
    4. 4. openbare dienstverlening
    5. 5. ondergeschikte horeca ten dienste van de functies genoemd onder 1 tot en met 4 van artikel 31 lif 5 onder e;
  6. f. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  7. g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  8. h. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  9. i. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;

31.6 Afwijken van de gebruiksregels

31.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Wonen' wijzigen in die zin dat een locatie met een voormalig agrarisch bouwvak gewijzigd kan worden in de bestemming Agrarisch met bouwvlak, mits:

  1. a. aan de hand van een bedrijfsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de waterhuishouding;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 32 Wonen - Landhuis

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landhuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in landhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
  2. b. een kantoor ten plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik';
  3. c. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. garages en bergingen;
  2. e. bijbehorende bouwwerken en kassen ten behoeve van het landgoedbeheer en landgoedonderhoud;
  3. f. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen en erven;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.

32.2 Bouwregels

32.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

32.4 Afwijken van de bouwregels

32.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van landhuizen voor meer dan 1 woning;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
  3. c. het gebruik van een landhuis voor beroep aan huis, tenzij het gedeelte van de woning met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken dat voor beroep aan huis wordt gebruikt, niet groter is dan 20% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 300 m²;
  4. d. het gebruik van een eengezinshuis met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf;
  5. e. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang;
  6. f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  7. g. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  8. h. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen.

32.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 33 Wonen - Meergezinshuis

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Meergezinshuis' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. meergezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. garageboxen ten behoeve van woningen
  2. d. opritten, parkeervoorzieningen en paden;

met de daarbij behorende:

  1. e. tuinen en erven;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.

33.2 Bouwregels

33.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. een goede milieusituatie;
  7. g. de bescherming van de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

33.4 Afwijken van de bouwregels

33.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
  2. b. het gebruik van gebouwen voor beroep aan huis, tenzij het betreft een gedeelte van een woning met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken behorende bij die woning en de vloeroppervlakte die voor beroep aan huis wordt gebruikt niet groter is dan 30% van de vloeroppervlakte van de genoemde bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
  3. c. het gebruik van bouwwerken en het bijbehorende erf voor de uitoefening van een bedrijf, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik' in welk geval het gebruik is toegestaan voor:
    1. 1. een aannemersbedrijf met werkplaats;
    2. 2. een ambachtelijk bedrijf;
    3. 3. beroep aan huis voor een grotere dan de onder b genoemde maximum vloeroppervlakte;
    4. 4. detailhandel;
    5. 5. dienstverlening;
    6. 6. groothandel;
    7. 7. horeca;
    8. 8. kantoor;

voor zover dit gebruik in de in een bijlage van deze regels opgenomen 'lijst van afwijkend gebruik' voor het hoofdgebouw is aangegeven, waarbij dit gebruik naast de bijbehorende bouwwerken alleen is toegestaan voor het gedeelte van het hoofdgebouw dat in deze lijst is aangegeven;

  1. d. het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan;
  2. e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. f. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud;
  4. g. het gebruik van onbebouwde gronden als stallingsplaats of standplaats van kampeermiddelen;
  5. h. het gebruik van uitbreidingen van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'.

Artikel 34 Leiding - Gas

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het ondergrondse transport van gas door een hoge druk aardgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

34.2 Bouwregels

34.3 Afwijken van de bouwregels

34.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. de permanente opslag van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Leiding - Hoogspanning

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het ondergrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsgasdrukpijpkabelverbinding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

35.2 Bouwregels

35.3 Afwijken van de bouwregels

35.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse hoogspanningsgasdrukpijpkabelverbinding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. de permanente opslag van goederen.

35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Leiding - Hoogspanningsverbinding

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

36.2 Bouwregels

36.3 Afwijken van de bouwregels

36.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

Artikel 37 Leiding - Water

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het ondergrondse transport van water door een hoofdwaterleiding;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

37.2 Bouwregels

37.3 Afwijken van de bouwregels

37.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de ondergrondse waterleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  2. b. de permanente opslag van goederen.

37.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 38 Waarde - Archeologie

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  2. b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.

38.2 Bouwregels

38.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle erven, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.

39.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels:

  1. a. bij nieuwbouw van bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied en bij vergroting of verandering van bestaande bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
  2. b. van de aanvrager van een omgevingsvergunning kan in het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden worden verlangd om een rapport over te leggen waaruit blijkt dat in voldoende mate met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

39.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de cultuurhistorische waarden wordt gedaan.

39.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de waterberging;
  2. b. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. dijken en kaden;
  2. d. uiterwaarden;
  3. e. bergingsvijvers;
  4. f. wegen en paden;
  5. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

40.2 Bouwregels

40.3 Afwijken van de bouwregels

40.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de belangen van de waterberging en de waterhuishouding als omschreven in artikel 40.1 wordt gedaan.

40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 41 Waterstaat - Waterkering

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  2. b. dijken en kaden;
  3. c. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. uiterwaarden;
  2. e. bergingsvijvers;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

41.2 Bouwregels

41.3 Afwijken van de bouwregels

41.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 41.1 wordt gedaan.

41.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 42 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding;
  2. b. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. dijken en kaden;
  2. d. uiterwaarden;
  3. e. bergingsvijvers;
  4. f. wegen en paden;
  5. g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

42.2 Bouwregels

42.3 Afwijken van de bouwregels

42.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 42.1 wordt gedaan.

42.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 43 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 44 Algemene Bouwregels

44.1 Parkeren

  1. a. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen.
  2. b. De onder a bedoelde ruimten voor het parkeren van personenauto's moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare personenauto's.

44.2 Laden of lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen mag onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen.

44.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. het bepaalde in artikel 44.1 en 44.2 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  2. b. het bepaalde in artikel 44.1 en 44.2 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 45 Geluidzone - Industrie 1

45.1 Aanduidingsomschrijving

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Voorst, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  2. b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Voorst buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 46 Geluidzone - Industrie 2

46.1 Aanduidingsomschrijving

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Harculo, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  2. b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Harculo buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 47 Geluidzone - Industrie 3

47.1 Aanduidingsomschrijving

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 3' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Marslanden, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  2. b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 3' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Marslanden buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 48 Luchtvaartverkeerzone

48.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute, waar in afwijking van de algemene minimum vlieghoogte van 300 meter door militaire vliegtuigen mag worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter boven obstakels met een navigatietolerantie van 1853 meter aan weerszijden van de as van de route.

48.2 Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen, mag onverminderd het bepaalde in deze bestemmingen niet meer bedragen dan 40 meter met uitzondering van hoogspanningsmasten die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan aanwezig zijn en hoger zijn dan 40 meter. Voor deze masten geldt de bestaande hoogte als maximum.

48.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 48.2 voor de bouw van hoogspanningsmasten, die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet aanwezig zijn, mits:

  1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 65 meter;
  2. 2. uit een beoordeling van het Ministerie van Defensie is gebleken dat hiertegen uit het oogpunt van vliegveiligheid geen bezwaar bestaat.

Artikel 49 Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

49.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het waterwingebied;

met de daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

49.2 Bouwregels

49.3 Afwijken van de bouwregels

49.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. een gebruik ten behoeve van een binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gedaan;
  2. b. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van afvalstoffen.

49.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 50 Veiligheidszone - Bevi

50.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het weren van kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

50.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

50.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' wijzigen in die zin dat de 'veiligheidszone -bevi' wordt verschoven of vervalt, indien het risico voor de externe veiligheid is gewijzigd dan wel opgeheven, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 51 Vrijwaringszone - Dijk

51.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing;

51.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in artikel 51.1 niet worden gebouwd.

51.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 51.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt advies ingewonnen bij beheerder van de dijk.

51.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 52 Vrijwaringszone - Molenbiotoop

52.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het behoud en het herstel van een goede windvang van de windmolen Windesheim, welke windmolen gelegen is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windmolen'.

52.2 Omschrijving van de ligging van de molenbiotoop

Voor de ligging van de molenbiotoop gelden de volgende regels:

  1. a. de molenbiotoop strekt tot 500 meter vanaf de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voet van de molen', zoals met de grens van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is aangegeven;
  2. b. tot een afstand van 100 meter van de molen verloopt de hoogteligging van de molenbiotoop horizontaal hetgeen inhoudt dat:
    1. 1. bouwwerken in dit deel van de molenbiotoop zijn gelegen, indien de bouwhoogte groter is dan 6,42 meter uitgaande van de stellinghoogte van 6,42 meter van de molen;
    2. 2. de afstand wordt gemeten tussen het bouwwerk en de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voet van de molen';
  3. c. op meer dan 100 meter afstand van de molen geldt voor het verloop van de hoogteligging van de molenbiotoop de 1:50 regel hetgeen inhoudt dat:
    1. 1. in dit deel van de molenbiotoop bouwwerken zijn gelegen met een grotere bouwhoogte dan 1/50e van de afstand, gemeten tussen het bouwwerk en de afstand van 100 meter vermeerderd met 6,42 meter;
    2. 2. de afstand van 100 meter wordt gemeten vanaf de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voet van de molen';
    3. 3. in een stijgende lijn elke 50 meter verder van de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voet van de molen' een bouwwerk 1 meter hoger dient te zijn om in dit deel van de molenbiotoop te zijn gelegen;
  4. d. de maximale bouwhoogte van een bouwwerk, dat niet in de molenbiotoop is gelegen, bedraagt vanaf de grens van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voet van de molen':
    1. 1. 6,42 meter tot 100 meter afstand;
    2. 2. 7,42 meter op 150 meter afstand;
    3. 3. 8,42 meter op 200 meter afstand;
    4. 4. 9,42 meter op 250 meter afstand;
    5. 5. 10,42 meter op 300 meter afstand;
    6. 6. 11,42 meter op 350 meter afstand;
    7. 7. 12,42 meter op 400 meter afstand;
    8. 8. 13,42 meter op 450 meter afstand;
    9. 9. 14,42 meter op 500 meter afstand.

52.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, welke gelegen is binnen de molenbiotoop, ten behoeve van het behoud en het herstel van een goede windvang van de windmolen Windesheim.

Artikel 53 Algemene Afwijkingsregels

53.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

53.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan of uitwerkingsplan afgeweken worden van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  2. b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder d en e om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  7. g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als, liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. h. de bestemmingsregels ten behoeve van het innemen of hebben van een standplaats, tenzij:
    1. 1. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
    2. 2. als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
  9. i. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
    1. 1. degene die de bed & breakfastactiviteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
    2. 2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
    3. 3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is;
  10. j. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk, mits:
    1. 1. mantelzorg niet kan plaatsvinden door middel van inwoning;
    2. 2. er een sociale en/of medische indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    3. 3. de mantelzorg plaatsvindt in een bijbehorend bouwwerk van maximaal 100m²;
    4. 4. het bijbehorend bouwwerk waarin de mantelzorg plaatsvindt een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    5. 5. het bijbehorend bouwwerken waarin de mantelzorg plaatsvindt maximaal 15 meter van de woning is gelegen;
    6. 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

53.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 53.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het stedenbouwkundig beeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de parkeergelegenheid;
  5. e. de sociale veiligheid;
  6. f. de milieusituatie;
  7. g. de groenstructuur;
  8. h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 54 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg', 'Wonen' en 'Wonen -Meergezinshuis' wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen in het plan worden aangegeven, mits:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de groenstructuur;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 55 Wro-zone - Wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap wijzigen in die Natuur, mits:

  1. a. het agrarisch gebruik van de betreffende gronden is beëindigd;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het stedenbouwkundig beeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de groenstructuur;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 56 Algemene Procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
  2. b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
  3. c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
  4. d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
  5. e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
  6. f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 57 Overgangsrecht

57.1 Overgangsrecht bouwwerken

57.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 58 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als:

'bestemmingsplan Buitengebied - IJsselzone, Windesheim'.

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied - IJsselzone, Windesheim'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle in de vergadering

van 24 juni 2013 nummer OW1305-0282

drs. H.J. Meijer, voorzitter, drs. A.B.M. ten Have, griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Zwolle heeft een achterstand in het “groot onderhoud” van de planologische regelingen. Op zichzelf is dat niet bijzonder, want net als in veel andere gemeenten is de aandacht de laatste jaren vooral uitgegaan naar nieuwe ontwikkelingen. Het is tijd om de achterstand in te halen. Voor het stedelijk gebied is in 2003 een begin gemaakt met het project Zwolle op Orde. Inmiddels zijn de bestemmingsplannen voor meer dan de helft van het stedelijk gebied geactualiseerd. Her project loopt nog tot en met 2013.

Voor het buitengebied is op 30 maart 2009 de beleidsnota Visie Buitengebied vastgesteld door de raad. Als schakel tussen deze visie en het bestemmingsplan heeft de raad op 25 januari 2010 de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Belangrijk onderdeel is dat er voor verschillende deelgebieden bestemmingsplannen worden gemaakt.

Het bestemmingsplan Buitengebied Zwolle is in 1979 vastgesteld. Binnen deze bestemmingsplannen zijn talrijke partiële herzieningen en wijzigingsplannen opgesteld en vele vrijstellingsprocedures gevolgd. Een groot deel van deze plannen is verouderd, dat wil zeggen ouder dan tien jaar. Bovendien is aan het bestemmingsplan buitengebied Zwolle gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Zowel door gedeputeerde staten van Overijssel als door de Kroon. De onvolkomenheden zijn echter grotendeels niet gerepareerd. Daardoor komt het bijvoorbeeld nog voor dat een aantal agrarisch bedrijven niet beschikt over een adequaat agrarisch bouwblok. Daardoor is voor veel bouwplannen een planologische procedure nodig. Een beperkt aantal plannen dateert zelfs van voor het in werking treden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in 1965. De vele planologische regelingen bedekken Zwolle als een onoverzichtelijke lappendeken. De diverse regelingen zijn verouderd en voldoen niet aan de actuele juridisch technische eisen die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen.

Daarnaast is problematisch dat de verouderde bestemmingsplannen sommige ontwikkelingen uitsluiten die passen in het huidige ruimtelijke beleid. Het gevolg is een dat voor bijna alle nieuwe ontwikkelingen een afzonderlijke planologische procedure noodzakelijk is.

De ad hoc procedures leggen in toenemende mate beslag op de ambtelijke dienst. Dit is niet alleen nadelig voor het gemeentebestuur en de ambtelijke dienst, maar zeker ook voor de burger die hierdoor bijvoorbeeld langer moet wachten op een bouwvergunning.

Bovendien wordt het problematisch dat sommige ongewenste ontwikkelingen niet meer geweerd kunnen worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat zich in het buitengebied van Zwolle vele ontwikkelingen voordoen die om een sturing van het gemeentebestuur vragen. Aangezien het actuele beleid niet is geïntegreerd in de actuele bestemmingsplannen, beschikt het gemeentebestuur niet over een inzichtelijk, actueel en adequaat instrumentarium voor het beheersen en sturen van die ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied.

1.2 Plangebied

In de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied is een indeling gemaakt van bestemmingsplangebieden. Hierbij is er van uitgegaan dat:

  • Het buitengebied van Zwolle wordt zo ingedeeld dat een zo beperkt mogelijk aantal plangebieden ontstaat. De nieuw te vormen plangebieden kenmerken zich zo veel mogelijk door een eigen karakteristiek en problematiek. Door een juiste keuze van de plangebiedgrenzen kan een uniforme regeling worden opgesteld voor gelijksoortige gebieden.
  • Bij het bepalen van de plangrenzen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de grenzen van de geldende bestemmingsplannen. Dit om te voorkomen dat bepaalde locaties niet worden bestemd.

Deze uitgangspunten dienen als vertrekpunt voor de opdeling in plangebieden.

In afwijking van de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied wordt voorgesteld het buitengebied onder te verdelen in 5 gebieden.

Voor het Nationaal Landschap IJsseldelta wordt samen met de gemeenten Kampen en Zwartewaterland al gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan.

De overige vier deelgebieden zal de gemeente Zwolle zelfstandig opstellen.

In de Nota werd uitgegaan van 6 deelgebieden, maar bij nader inzien gaat de voorkeur uit naar 5. Deelgebied 6 betrof de uiterwaarden van de IJssel. Dit gebied is vergeleken bij de overige deelgebieden dermate klein dat het logische is om het mee te nemen bij het aangrenzende deelgebied 4. Bovendien geldt voor de uiterwaarden nog een vrij actueel plan uit 2003 en worden voor twee onderdelen (Westenholte en Schelle en Oldeneel) al nieuwe plannen gemaakt.

De bestemmingsplannen worden opgesteld in de volgorde van de nummering. Doel is uiteindelijk om voor 1 januari 2013 voor het gehele buitengebied van Zwolle te beschikken over actuele bestemmingsplannen.

Nummer Deelgebied
1 Nationaal Landschap IJsseldelta
2 Haerst/Tolhuislanden
3 Langenholte e.o.
4 IJsselzone en Windesheim e.o.
5 Herfte/wythmen e.o.

Het plangebied wordt globaal gevormd door de buurtschappen Spoolde, Schelle, Oldeneel, Harculo, alsmede het Engelse Werk, de uiterwaarden van de IJssel, het dorp Windesheim en omgeving, de polder Sekdoorn (tussen de Soestwetering en de Nieuwe Wetering).

Het plangebied is weergegeven in bijlage 1.

1.3 Doel

Deze situatie van verouderde bestemmingsplannen en overige planologische regelingen, terwijl er wel actueel beleid voorhanden is, zal met het opstellen van bestemmingsplannen voor het buitengebied worden beëindigd. Binnen het project zullen afzonderlijke bestemmingsplannen worden opgesteld voor deelgebieden die zich zo veel mogelijk kenmerken door een eigen karakteristiek, samenhang en problematiek.

Hiermee wordt ook een belangrijke dienst bewezen aan de bevolking van Zwolle. Na afronding van het project zullen namelijk (aanvaardbare) aanvragen voor bouwvergunning en voornemens voor gebruiksveranderingen veel doelmatiger en sneller kunnen worden beoordeeld aan de hand van hedendaagse inzichten.

1.4 Geldende Bestemmingsplannen

0700

Uitbreidingsplan in hoofdzaak der gemeente Zwollerkerspel 1960 met bijbehorende bestemmingsvoorschriften Zwollerkerspel 1960, vastgesteld door de raad van Zwollerkerspel bij raadsbesluit van 27 juni 1960, nr. 5, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 25 april 1961, nr. 92716, 4e afdeling;

702

Bestemmingsplan Buitengebied Zwolle, vastgesteld bij raadsbesluit van 7 juni 1979, nr. 217, gedeeltelijk goedgekeurd door gedeputeerde staten op 21 oktober 1980, afd. 2, nr.79565, gedeeltelijk goedgekeurd en gedeeltelijk onherroepelijk geworden bij Koninklijk Besluit van 27 juni 1986, nr. 112;

765

Bestemmingsplan "Uiterwaarden IJssel, Vecht en Zwarte Water". Het bestemmingsplan is vastgesteld op 22 november 2004 en gedeeltelijk goedgekeurd in juli 2005;

Bestemmingsplan Scheller en Oldeneler Buitenwaarden, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 juni 2011, onherroepelijk geworden op 15 februari 2012 bij besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, nr. 371-703.

De geldende plannen zijn weergegeven in bijlage 2.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande Situatie

2.1 Bestaande Situatie

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de bestaande situatie beschreven met betrekking tot de archeologische, de ruimtelijke en de functionele structuur.

2.1.1 Archeologische structuur

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Bestemmingsplannen en archeologische waarden

In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannendeze gebieden vanuit een archeologisch oogpunt. wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%.

Een 0% gebied is archeologisch leeg. Deze leegte kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dan wel op secundaire analyses. Er zijn geen consequenties verbonden aan grondverstorende werkzaamheden in

Een 10% gebied staat gelijk aan 'onbekend'. We weten hier niets van. Een 'grondverstoorder' kan derhalve niet verantwoordelijk gesteld worden voor onderzoek dat gedaan zou moeten worden om meer inzicht in het gebied te krijgen. Er kan verzocht worden om bij grondverstorende activiteiten de aanvangsdatum te melden bij de archeologische sectie van de gemeente, zodat die in de gelegenheid gesteld wordt om een kijkje bij de werkzaamheden te nemen. Er zijn hier geen financiële consequenties aan verbonden. Stoot de 'verstoorder' onverhoopt toch op archeologisch belangrijke zaken, dan is dat jammer. Zijn bouwwerkzaamheden worden niet vertraagd, tenzij een en ander van landelijk belang is en werkzaamheden stop gezet moeten worden. Maar dan moet de 'verstoorder' volledig schadeloos gesteld worden.

Een 50% gebied heeft vooral betrekking op 'esgronden' en 'dekzandruggen'. Niet alleen op gemeentelijk niveau, maar ook op provinciaal en landelijk niveau is gebleken dat deze plekken een kans van 1 op 2 hebben op de aanwezigheid van prehistorische of vroeg middeleeuwse sporen. De trefkans is dus zeer hoog. Hier moet de 'verstoorder' toestaan dat er eerst een proefonderzoek plaats vindt op basis waarvan geoordeeld wordt of er een volledig archeologisch onderzoek verricht moet worden. De 'verstoorder' wordt aangeslagen voor alle hiermee gepaard gaande kosten. Een en ander geschiedt volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie.

Het verschil tussen een 90% en een 100% gebied is gering. Van een 100% gebied is het 100% zeker bekend dat er belangrijke archeologische waarden liggen, omdat het 'gezien' is. Van een 90% gebied is het bijna zeker bekend, omdat bijvoorbeeld het gebied er naast 'gezien' is. Onder 'gezien' wordt verstaan dat er opgegraven is of dat er via de kadastrale kaarten een bouwwerk gelokaliseerd kan worden of dat het tussen of aansluitend aan opgegraven sites ligt.

Voor beide gebieden geldt dat er een volwaardige opgraving verricht zal moeten worden volgens de wettelijk voorgeschreven regels conform het Kwaliteitshandboek voor de Nederlandse Archeologie. De hiermee gepaard gaande kosten komen ten laste van de 'verstoorder'.

Over het algemeen geldt dat onder bodemverstoringen in de binnenstad ingrepen 20 centimeter onder het bestaande maaiveld moeten worden verstaan. De ervaring heeft geleerd dat vaak tot het oorspronkelijk maaiveld is gesloopt, waarna men er een dun laagje zand op heeft gelegd waarop de huidige bestrating ligt.

Voor de buitengebieden gelden andere maatstaven die van geval tot geval bekeken moeten worden. Zo kan bijvoorbeeld langs de Heinoseweg rondom restaurant 'de Mol' het bodemarchief direct onder de graszoden liggen, terwijl in Ittersumerbroek de sporen afgedekt zijn door een kleilaag met daarop overstromingszand, waardoor de sporen wel 80 centimeter onder het maaiveld liggen. Afhankelijk van de verstorende bodemingrepen zal derhalve van geval tot geval bekeken moeten worden wat er aan archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Een belangrijke richtlijn is wel de afmeting van de bouwplannen of andere gebieden waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden. Deze richtlijn is gesteld op een oppervlak van 100 m² en een ontgravingsdiepte van 0.5 meter.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt. Of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was. Veranderde inzichten hebben voor een potentiële verstoorder alleen consequenties als dit voorafgaand aan een bouwaanvraag bekend is gemaakt door de archeologische dienst.

De archeologische waardering van het plangebied is aangegeven in bijlage 3.

2.1.2 Cultuurhistorische structuur

In ons gecultiveerde landschap zijn nog vele sporen aanwezig die informatie geven over de historische situatie of ontwikkeling van een gebied. Deze structuren en objecten vertellen het verhaal van hoe de mens in en om Zwolle woonde en werkte. De aanwezige structuren en objecten houden de identiteit en belevingswaarde van de fysieke leefomgeving in stand. Cultuurhistorie en erfgoed zijn daarom nauw verbonden met de kwaliteit van de omgeving.

Cultuurhistorische analyse

In 2009 is een cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle opgesteld. Het onderzoek geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument. In voorkomende gevallen is daarom een verdiepende analyse nodig om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.

Cultuurhistorisch waardevolle ensembles

Het plangebied kent vele cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorisch waardevolle ensembles zijn Oldeneel en Schelle (bebouwingsstructuur, wegenstructuur, Schellerwade, Schellerberg, veerhuis en veerstoep, Schellerallee en Steenwetering), Windesheim (Zandwetering, dorp en dorpskerk, Landgoed met bijbehorende gebouwen, kleiputten, restanten steenfabriek) en Katerveer (Willemsvaart, sluizen en bruggen, veerhuis en uitspanning, schotbalkenloods en werkplaats).

In het plangebied zijn ook diverse landgoederen/buitenplaatsen, te weten havezate Windesheim (monument), buitenplaats Schellerberg (monument), voormalige havezate Zuthem (Wijheseweg 26-30) waarbij onder meer het grand canal nog herkenbaar is, en voormalige buitenplaats Bikkenrade (Hollewandsweg 40).

Oldeneel en Schelle

Oldeneel en Schelle liggen op geïsoleerde rivierduinen, ontstaan in het laatste deel van de laatste ijstijd of het begin van het holoceen. De lage heuvels worden omgeven door rivierklei die de IJssel heeft afgezet in de lagere terreinen. De lagere gronden ten oosten van de rivierduinen worden ontwaterd door de Steenwetering, bij Oldeneel heet dit gebied de Steenweteringslanden. Oldeneel en Schelle hebben een losse bebouwingsstructuur met een agrarisch karakter en waardevolle boerderijen, hoewel er weinig agrarische bedrijven zijn overgebleven. Bij Oldeneel is het veerhuis IJsselzicht een belangrijke blikvanger, de veerstoep is nog aanwezig. Bij Schelle wordt de structuur onder meer bepaald door de buitenplaats Schellerberg met de fraaie Schellerallee/Schellerbergweg.

Windesheim

Windesheim en Harculo liggen op hogere gronden langs de IJssel, Windesheim op een brede oeverwal die de rivier heeft gevormd en Harculo op een lange, vrijwel oost-west gelegen dekzandrug die tot voorbij Heino doorloopt. De hogere gronden werden benut als bouwland, in de uiterwaarden werd het vee geweid. De oostelijk gelegen broekgebieden zijn later ontgonnen, na de aanleg van de Soestwetering. Het Lierderbroek heeft een regelmatige strookvormige percelering. Vanuit de wetering die de oude cultuurgronden van Lierderholthuis en Laag-Zuthem afgrensde zijn rechte sloten tot aan de Soestwetering gegraven. Later is door dit broekgebied de Graven aangelegd. Het Windesheimerbroek en het Zuthemerbroek zijn vrij onregelmatige ontginningen in het restgebied tussen de Zandwetering en de Soestwetering. Het Windesheimerbroek werd aan de noordkant afgesloten door de Windesheimer Stouwe, een binnendijk die nu vrijwel uit beeld verdwenen is. De Polder Sekdoorn ligt ingeklemd tussen de Soestwetering en de Nieuwe Wetering. De percelering dateert waarschijnlijk uit de periode na de aanleg van beide weteringen.

In het huidige landschap is het onderscheid tussen de oude cultuurgronden van Harculo en Windesheim en de broekontginningen bewaard gebleven. De Wijheseweg langs de Zandwetering is ongeveer de grens tussen beide landschapseenheden.

Infrastructuur en waterbeheer

Kenmerkend voor het gebied zijn de infrastructuur en het waterbeheer. De spoorlijnen Amersfoort-Zwolle (1865), Zwolle-Almelo (1881) en Zwolle-Deventer (1869) zijn structuurbepalende elementen. Net als de Zandwetering die in het begin van de 14e eeuw is aangelegd ten behoeve van de waterbeheersing. Het water komt via de Soestwetering uiteindelijk in de stadsgracht van Zwolle om in het Zwarte Water af te voeren. De IJsseldijk met de uiterwaarden kent talrijke wielen of wades die getuigen van de vele dijkdoorbraken die in de loop van de geschiedenis plaatsvonden. De Sekdoornse Dijk uit het eind van de 14e eeuw was de scheidingsdijk tussen de Polder Sekdoorn in het zuiden en de Geeren noordelijk ervan. Tegenwoordig vormt de dijk de grens tussen het stedelijke gebied van Zwolle en de Sekdoornse plas. De Steenwetering is in de veertiende eeuw aangelegd om het laaggelegen gebied tussen de dekzandruggen van Ittersum en Oldeneel-Schelle te ontwateren. Het water stroomde in noordwestelijke richting naar Spoolde, om daar via de Riete en de sluis bij Frankhuis in het Zwarte Water te kunnen worden geloosd. Toen de Willemsvaart werd aangelegd (1819), die de wetering doorsneed, werd een sluisje gebouwd om het water van de wetering op het kanaal te lozen. De IJsselcentrale is een goed voorbeeld van naoorlogse utiliteitsbouw en fungeert als 'landmark' voor de ruime omgeving. Voor de aanvoer van brandstof zijn ten noorden en zuiden van de centrale havens aangelegd, waarbij gebruik is gemaakt van twee grote wielen.

De Schellerwade is een langgerekt water aan de binnenkant van de IJsseldijk. De vorm verraadt dat het geen wiel is: die zijn over het algemeen rond of ovaal, en niet zo langgerekt. De oorsprong van de Schellerwade is nog niet helemaal duidelijk. Mogelijk is het een oude bedding van de IJssel, maar waarschijnlijker is dat de wade is ontstaan door een natuurlijke doorbraak van de hogere gronden langs de rivier, in de tijd dat er nog geen dijk lag. Bij zo'n doorbraak ontstaat geen diep gat, zoals bij een dijkdoorbraak, maar een lange geul. Bodemkundigen noemen dit een crevassegeul. Dergelijke geulen zijn zeldzaam, ze komen maar op enkele plaatsen in het land voor.

Monumenten

De volgende objecten zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monument: Spoolderbergweg (Oude IJsselbrug), Katerveerdijk (Katerveersluizen), Katerveerdijk 3 (Katerveerhuis) en bij 3, Katerveerdijk 10, Katerveerdijk 12, Het Engelse Werk, Schellerbergweg (Historische Buitenplaats), Schellerdijk (dijkpaal), Kleine Veerweg 4, Oldeneelweg 1 en 4/4A, Fabrieksweg (dijkpaal), Windesheimerweg (Historische Buitenplaats), Veldweg 1-2, Dorpsstraat 19-27 (Diaconiewoningen), Dorpsstraat 4 (Kerk), Dorpsstraat 8 (kosterswoning), Pastorieweg 0 (grafmonument en grafzerken), Pastorieweg 2 (boerderij, stalgebouw en bakhuis), Pastorieweg 4 (pastorie), Wijheseweg 43 (korenmolen), Hollewandsweg 40 (hekpeilers Bikkenrade) en Zuthemerweg 2 (boerderij de Aalvanger met schuur en stookhok).

Cultuurhistorisch waardevolle boederijen

Daarnaast zijn er diverse cultuurhistorisch waardevolle boerderijen met erven in het gebied. Het overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is gebaseerd op de 'inventarisatie historische boerderijen in de gemeente Zwolle' (2002). Bij de waardering is onderzocht of een boerderij op de kadastrale minuut van 1832 voorkwam. Hiermee is in beeld gebracht welke boerderijen (waarschijnlijk) een oudere boerderij betreffen. Verder zijn aan de hand van een architectonische waardering 1, 2 of 3 sterren (*) aan een boerderij toegekend. De inventarisatie heeft geleid tot een lijst van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen die met name is gebaseerd op ouderdom (van voor 1832) en/of bijzondere architectonische kwaliteit.

Hollewandsweg 22, 28, 38, 40, Aalvangersweg 2, Wijheseweg 6, 14, 27, 28 en 30, Fabrieksweg 9-11, Jan van Arkelweg 4, 7 en 7a, Kattenwinkelweg 1, 2 en 2a, Zuthemerweg 2, Bergweg 46, 60, Veldweg 1, 3, 17, Windesheimerweg 25 en 27, 29 en 31, 33, Nilantsweg 8, 99, 101-103, Meenteweg 12-14, Bosweg 5 en 7, Kleine Veerweg 1–3, 4, 5, 9, 12, 14, 16, 20, 22, Schellerdijk 12, Oldeneelweg 1 en 4.

In 2012 heeft een nadere studie plaatsgevonden naar de cultuurhistorische waarden van deze boerderijen en de erven.

2.1.3 Ruimtelijke structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het verkeer, het groen, het water en de bebouwing.

2.1.4 Functionele structuur

In deze paragraaf wordt de bestaande functionele structuur van het plangebied omschreven op het gebied van het wonen, de centrumvoorzieningen, de sport- en recreatieve voorzieningen, de overige maatschappelijke voorzieningen en de economische voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Ruimtelijk Beleid

3.1.1 Rijksbeleid

3.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel (2009) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.

De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Ruimtelijke kwaliteit is een lastiger begrip, omdat het geen statisch gegeven is. De ruimte om ons heen is immers altijd dynamisch, altijd in beweging. Ruimtelijke kwaliteit is dan ook geen fysieke eigenschap van de omgeving, maar een resultaat van natuurlijke en menselijke processen, van stuwwal tot kerktoren. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

3.2 Archeologisch En Cultuurhistorisch Beleid

De Nota Belvedere uit 1999 was het kader voor een verdergaande integratie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Hoofddoelstelling van de Nota is de cultuurhistorische identiteit als volwaardig uitgangspunt richtinggevend te maken voor de inrichting van de ruimte. De credo daarbij is 'behoud door ontwikkeling'. Daarmee wordt bedoeld dat de aanwezige cultuurhistorische waarden een bron vormen van inspiratie voor vernieuwing en verandering. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de ruimtelijke inrichting.

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in een bestemmingsplan worden verankerd.

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Tevens is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3.3 Verkeersbeleid

3.3.1 Provinciaal beleid

Het verkeer en vervoerbeleid van de provincie staat weergegeven in de Omgevingsvisie Overijssel (2010). In deze omgevingsvisie heeft de provincie als ambities geformuleerd:

  • Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel.
  • Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar de stedelijke netwerken en streekcentra.
  • Vergroten van kwaliteit en aandeel van het openbaar vervoer.
  • Vergroten van de kwaliteit en het aandeel van het fietsverkeer.

In de omgevingsvisie zijn als hoofdlijnen van het provinciaal beleid opgenomen:

  • Een gedifferentieerde bereikbaarheid, de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur en een integraal verkeer en vervoersysteem met een multimodale netwerkaanpak van het hogere en onderliggende wegennet.
  • Het buitengebied wordt vanaf de hoofdinfrastructuur ontsloten met gebiedsontsluitingswegen naar locaties en gebieden met bovenlokale verkeersbewegingen. Vorm en functie van wegen in het buitengebied voegen zich naar de gebiedskenmerken en versterken de leefbaarheid.
  • Een integraal openbaarvervoersysteem, gericht op vervoer van deur tot deur, met aandacht voor verschillende doelgroepen. We zetten in op hoogwaardige internationale en regionale verbindingen en een doorontwikkeling van het openbaar vervoer naar lightrail- en tramsystemen.
  • Goede aansluiting van het aanvullende openbaar vervoernet op hoofdverbindingen van en naar stedelijke centra en streekcentra. Stimuleren van de deur-tot-deur-benadering met hoogwaardige overstappunten en OV-fiets bij regionale stations.
  • Een samenhangend fietsroutenetwerk met een goede aansluiting van utilitaire en recreatieve fietspaden op hoofdfietsroutes, (regionale) stations en knooppunten van en naar stedelijke netwerken en streekcentra. Van-deur-tot-deur-benadering met OV-fiets.
  • Investeren op de hoofdfietsroutes in en naar stedelijke centra in fietssnelwegen en hoogwaardige fietsroutes.
  • Een kwaliteitsimpuls aan stallingvoorzieningen en uitbreiding van OV-fietsconcepten.

Binnen de Omgevingsvisie is de ambitie voor het thema 'Bereikbaarheid', als volgt omschreven:

Een vlotte en veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel. Specifiek voor het autoverkeer geeft dit de doelstelling:

“Goede bereikbaarheid voor het autoverkeer van en naar stedelijke netwerken en streekcentra”.

De opwaardering van de N35 wordt in de Omgevingsvisie met name genoemd als een project met een hoge prioriteit.

3.3.2 Gemeentelijk beleid

In maart 2009 is door de gemeenteraad van Zwolle de Mobiliteitsvisie vastgesteld. De Mobiliteitsvisie vervangt het GVVP uit 2001. De Mobiliteitsvisie richt zich vooral op niet-infrastructurele aspecten omdat dit tot op heden onderbelicht gebleven in het mobiliteitsbeleid van de gemeente. In de mobiliteitsvisie is de wens opgenomen om samen met Rijk en provincie onderzoek te verrichten naar de knoop A28 / N340 / Kranenburgweg.

3.4 Beleid Natuur En Landschap

Speciale beschermingszones (Europese Vogel- en Habitatrichtlijn)

De uiterwaarden van de IJssel, exclusief het zomerbed van de IJssel is, samen met het binnendijks gelegen natuurgebied Kleiputten Windesheim, aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. De uiterwaard Vreugderijkerwaard bij Westenholte is daarnaast ook aangewezen als speciale beschermingszones in het kader van de Europese Habitatrichtlijn.

Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel omvat alle bovengenoemde speciale beschermingszones langs de gehele Gelderse IJssel.

Voortzetting van bestaand gebruik, zoals dat voor 1 oktober 2005 plaatsvond, kan in de meeste gevallen in deze gebieden worden toegestaan. Verandering van gebruik en functiewijziging zijn toegestaan wanneer is aangetoond dat deze geen negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor deze gebieden.

Toekomstige ontwikkelingen vlakbij deze gebieden zullen eveneens moeten worden getoetst op mogelijke negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen. Over de reikwijdte van deze (externe) effecten is geen algemene uitspraak te doen.

De gebiedsbescherming voortvloeiend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en uit de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Natuurbeschermingswet.

Beide genoemde Europese richtlijnen beschermen niet alleen de als zodanig aangewezen (Natura 2000-) gebieden. Ook een groot aantal soorten wordt ongeacht waar die worden aangetroffen, door de richtlijnen beschermd. Ook hier geldt dat die soorten niet significant door een ruimtelijke ontwikkeling mogen worden beïnvloed.

De bescherming van soorten door deze richtlijnen is in de Nederlandse wetgeving verwerkt, namelijk in de Flora- en faunawet.

Flora- en faunawet

De bescherming van planten en dieren in Nederland vindt op het niveau van het individu en de soort plaats door middel van de Flora- en faunawet. Alle vogels, reptielen en amfibieën, de meeste zoogdieren (waaronder alle vleermuizen), enkele vissen, enkele ongewervelde dieren en enkele planten zijn beschermd in de zin van de Flora- en faunawet.

Bijzondere omstandigheden daargelaten, zal voor ruimtelijke ingrepen in het algemeen een ontheffing worden verleend op de relevante verbodsbepalingen in de wet, mits men zich houdt aan de in zo´n ontheffing opgenomen bepalingen die de schade aan de wilde flora en fauna binnen redelijke grenzen houdt (mitigerende maatregelen). Soms worden compenserende maatregelen verplicht gesteld.

Natuurbeschermingswet

De bescherming van natuurgebieden van bijzondere waarde vindt plaats in de Natuurbeschermingswet. Ook de bescherming van vegetaties en populaties van soorten door middel van speciale beschermingszones (Europese Vogel- en Habitatrichlijn) en Natura 2000-gebieden vindt plaats door middel van de Natuurbeschermingswet. Daarnaast geldt een bijzondere bescherming door deze wet de zogenaamde NB-wet gebieden. Dit zijn binnen het plangebied de natuurgebieden "Kleiputten van Windesheim" en "Uiterwaarden bij Oldeneel".

Boswet

Bossen buiten de bebouwde kom vallen onder de Boswet. Deze wet heeft een instandhoudings-doelstelling, m.a.w. bos kan alleen onder voorwaarden worden gerooid, en er moet dan compensatie plaatsvinden.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het gebied waarin door bestaande natuur, reservaatvorming en natuurontwikkeling een duurzaam netwerk van natuurgebieden tot stand wordt gebracht. Instrumenten om dit te realiseren liggen op het vlak van aankoop van gronden en natuurinrichting en -beheer door particuliere natuurbeherende instanties, en door subsidiëring van agrarisch natuurbeheer.

Bij de realisatie van de EHS werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld in het Structuurschema Groene Ruimte en deze grotendeels netto begrensd weergegeven in de Nota Ruimte in 2004. Het Rijk financiert verder grotendeels de aankoop, de inrichting en het beheer van gebieden in de EHS. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in de Omgevingsvisie opgenomen. De EHS bestaat hierin uit de bestaande natuur, uit robuuste verbindingszones en uit de zoekgebieden ter voltooiing van EHS en verbindingszones. De provincie bepaalt ook welke subsidies grondeigenaren kunnen krijgen voor natuurbeheer en - ontwikkeling. De gemeente legt in bestemmingsplannen nauwkeurig vast wat in ruimtelijke zin wel en niet mag in een EHS-gebied.

De uiterwaarden van de IJssel behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), evenals de kleiputten bij Windesheim en het landgoed Windesheim. Aan weerszijden van het dorp Windesheim en door de Molenpolder loopt een belangrijke robuuste verbindingszone die de Veluwe met het Vechtdalgebied verbindt. De hoofdkoers van de EHS in de Omgevingsvisie is "Realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur: EHS in samenhang met het zichtbare watersysteem tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit". Alleen functiewijzigingen die niet strijdig zijn met deze doelstellingen zijn toegestaan.

Weidevogel- en ganzengebieden

Het omgevingsplan Overijssel geeft van een aantal open weidegebieden aan dat deze een bijzondere waarde hebben als weidevogel- en/of ganzengebied. Stimulering van agrarisch natuurbeheer wordt vooral in deze gebieden ingezet. Agrarische bedrijfsactiviteiten kunnen worden gecombineerd met vormen van weidevogel- en ganzenbeheer. Daardoor zijn extra inkomsten voor agrariërs mogelijk. Niet-agrarische activiteiten die een negatieve invloed hebben op de beschermingsdoelstelling worden geweerd.

Natuurbeheersplan 2013

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

Structuurplan (2009)

In het vigerend structuurplan van de gemeente Zwolle worden de uiterwaarden van de IJssel, en de binnendijkse gebieden rond de Schellerwade, de kleiputten bij Windesheim, het landgoed Windesheim en de robuuste verbindingszone aan weerszijden van het dorp Windesheim, alsmede de Molenpolder aangeduid als gebieden voor natuur en natuurontwikkeling, daarmee aanhakend op rijks- en provinciaal beleid. Daarnaast is een onlangs voltooid natuurontwikkelingsgebied Sekdoorn als zodanig aangeduid.

Het gebied ten zuiden van Ittersumerbroek is zoekgebied voor bosaanleg. Hier is ook landgoedontwikkeling mogelijk.

Landschapsontwikkelingsplan (2010)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een gezamenlijk product van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen. Het geeft een analyse van het landschap die uitmondt in een typologie van de verschillende landschappen binnen deze drie gemeenten. Het geeft een visie op behoud en herstel van het landschap vanuit de huidige en potentiële waarden. De visie is per landschapstype uitgewerkt in een gebiedsperspectief en vervolgens per landschapstype in een ontwikkelkaart.

Voor het gebied langs de IJssel zijn drie gebiedsperspectieven van belang, te weten:

  • IJssel
  • Stroomruggen en dijken
  • Ruggen en weteringen

Het gebiedsperspectief IJssel geldt voor de IJsseluiterwaarden, en bestaat hoofdzakelijk uit verdere natuurontwikkeling, landschapsherstel, watermaatregelen en extensieve recreatie op dijken en kades en langs het water.

Het gebiedsperspectief Stroomruggen en dijken geldt voor de dijkzone en de binnendijkse oeverwallen en rivierduinen langs de IJssel. Hier wordt een versterking van de cultuurhistorische identiteit van oude kernen, landgoederen en landschapselementen voorgestaan, en wordt een verdere verdichting van het landschap door opgaande beplanting wenselijk geacht. Recreatief medegebruik heeft hier ook een verblijfskarakter.

Het gebiedsperspectief Ruggen en weteringen geldt voor de komvormige laagten en de dekzandruggen, globaal ten oosten van de Wijheseweg. Hier wordt ingezet op versterking van het contrast tussen besloten ruggen en open laagtes. In de kommen wordt openheid hoog gewaardeerd, worden erfbeplanting en grienden als karakteristieke opgaande elementen gezien, maar moet zeer terughoudend worden omgegaan met het toevoegen van beplanting langs wegen en watergangen. Het accent ligt op grondgebonden landbouw, natte natuurontwikkeling en recreatief medegebruik.

Het LOP wordt gebruikt als toetsingskader voor binnenplanse afwijkingen en voor het stellen van nader eisen.

Groenbeleidsplan (1998)

Het Groenbeleidsplan wijst de Stedelijk Hoofdgroenstructuur van Zwolle aan, welke bestaat uit een samenspel van groen- en waterelementen, die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. Het gemeentelijk groenbeleid is erop gericht om deze structuur in stand te houden en verder te ontwikkelen. Daartoe zijn randvoorwaarden in het Groenbeleidsplan opgenomen ten aanzien van functiewijzigingen in het groen, gebruik van het groen en het beheer en onderhoud van het groen. Het Groenbeleidsplan geeft aan dat daarbij de aanhaking bij de bestaande groenstructuur en bij bestaande landschapspatronen, bundeling van routes, bijzondere milieuomstandigheden en stapeling met waterfuncties richtinggevend zijn.

Er is een meerjarenprogramma waarin onder andere projecten staan genoemd die de Stedelijke Hoofdgroenstructuur verder uitbouwen en versterken. Veel van deze projecten zijn inmiddels voltooid (Zwolle beter met Bos rond Zandhove en Bikkenrade, natte natuurontwikkeling in de polder Sekdoorn) of gestart (fietspad Bikkenrade).

3.5 Waterbeleid

Deel 1 van het Stedelijk Waterplan Zwolle is de Watervisie, het strategisch kader voor het gemeentelijk waterbeleid. De Watervisie geeft door de gebiedgerichte benadering in hoofdlijnen antwoord op de vraag wat de gemeente waar belangrijk vindt in Zwolle als het gaat om water. De gebiedsgerichte benadering is tegelijkertijd een afwegingskader voor het formuleren van integraal waterbeleid.

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Groot Salland. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wgs.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

3.6 Recreatiebeleid

Recreatievisie (2009)

De stad Zwolle heeft een aantrekkelijke omgeving met veel afwisseling. De rivieren, uiterwaarden, polders, bossen en waterplassen bieden veel belevingsmogelijkheden voor uiteenlopende recreanten. Deze mogelijkheden moeten in de komende jaren verder versterkt, uitgebreid en gedifferentieerd worden. De kenmerkende 'groene vingers' van Zwolle zorgen reeds voor recreatiemogelijkheden in de stad en een aantrekkelijke bereikbaarheid van het buitengebied. Maar de binnen- en buitenstedelijke recreatie zal voortdurend afgestemd moeten worden op de veranderende behoeften en wensen van bewoners en recreanten.

Ook kan het recreatieve routenetwerk in en om de stad verder geoptimaliseerd worden. In grote lijnen is het recreatieve aanbod van Zwolle op dit moment kwantitatief van voldoende orde. Maar op langere termijn (tot 2016) zal de kwantiteit van het aanbod gelijke tred moeten houden met de verwachte bevolkingstoename binnen de gemeente.

Voor eventuele noodzakelijke voorzieningen dient te zijner tijd nader bekeken te worden hoe daar me dient te worden omgegaan en waar binnen de gemeentegrenzen daar eventueel ruimte voor is.

De gemeente heeft een Recreatievisie (2004) laten opstellen. Deze formuleert voor het buitengebied 3 belevingszones, waarin verschillende recreatieve doelstellingen worden nagestreefd. Verder staat in de recreatievisie dat wandelpaden als het kan gescheiden moeten worden van fietsroutes. Wandelpaden behoeven eigenlijk een fijnere maaswijdte.

Nota Toeristisch Offensief (2007)

Zwolle ziet Toerisme als een belangrijk onderdeel van de complete stad. Vanuit deze optiek levert toerisme niet alleen een bijdrage aan de versterking van de economie en werkgelegenheid; een geïntegreerd toeristisch beleid kan ook bijdragen aan de leefbaarheid, vitaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de stad voor de eigen inwoners.

Bovendien kan toerisme de identiteit en het imago van de stad of regio versterken. Zwolle streeft daarom naar meer ruimte voor verblijfsaccommodaties. Bij de uitwerking van mogelijke locaties wordt rekening gehouden met de landschapskwaliteit.

3.7 Milieubeleid

De gemeenteraad van Zwolle heeft in 2005 de milieuvisie "Milieu op scherp" vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.

In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.

• Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enz.) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.

• Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieu kwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied. Voor de A28 zone, de Spoorzone, het bedrijventerrein de Vrolijkheid en Diezerpoort zijn gebiedsgerichte milieuvisies opgesteld.

Het beleid voor de aspecten geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, energie en duurzaam bouwen wordt in de volgende paragrafen kort beschreven.

Geluid

In de milieuvisie “Milieu op scherp” wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied. Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.

In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle (juli 2007) en in de beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. Is de geluidsbelasting lager dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid dan kan na een eenvoudige administratieve toets de hogere waarde worden vastgesteld. Is de geluidsbelasting hoger dan de grenswaarde uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, maar onder het wettelijke maximum dan is een diepergaande beoordeling noodzakelijk. Bij de beoordeling komt het onderzoeken van varianten nadrukkelijk aan bod en wordt gekeken naar mogelijkheden van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel, aangepaste indeling van de woning (hoofdslaapkamer aan de geluidsluwe gevel), een balkon of tuin aan de geluidsluwe zijde van de woning, indien het balkon aan de voorzijde is gesitueerd wordt gekeken naar mogelijkheden om deze afsluitbaar te maken, waardoor akoestische compensatie wordt verkregen.

In het plangebied worden de volgende gebiedstypen onderscheiden:

- agrarisch gebied

- gemengd landelijk

- natuurgebied

- stroomzone

In onderstaande tabel zijn de ambities en de grenswaarden per gebiedstype voor het aspect wegverkeerslawaai gegeven voor nieuw te bouwen woningen.

Gebiedstype Ambitie
Gemeentelijk beleid
Voorkeur Wgh Grenswaarde
Gemeentelijk beleid
Maximale ontheffingswaarde Wgh
Agrarische gebied 48 dB 48 dB 63 dB
Gemengd landelijk 48 dB 58 dB 63 dB
Natuurgebied 48 dB 63 dB 63 dB
Stroomzone 48 dB 63 dB 63 dB

In 2007 heeft de gemeente de Nota Industriegeluid vastgesteld. Doel van deze Nota is duidelijkheid met betrekking tot regels voor geluid ten gevolge van individuele bedrijven. Uitgangspunt van het beleid is dat de geluidshinder in ieder geval niet toeneemt als gevolg van het industriegeluid (individuele bedrijven) en dat er gebiedsgerichte normen worden gehanteerd die aansluiten bij de geluidsbeleving (perceptie). De Nota bevat een gebiedsindeling bevat die aansluit bij het Structuurplan Zwolle 2020 en in de toekomst ook voor een gebiedsgericht milieubeleid is toe te passen.

Voor elk van de gebiedstypen en de aandachtsgebieden zijn ambitiewaarden geformuleerd. Deze ambitiewaarden zijn vergelijkbaar met de richtwaarden voor de woonomgeving uit de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Deze ambitiewaarden zijn zodanig gekozen, dat wanneer een bedrijf hieraan voldoet, de geluidsbeleving in het betreffende gebied in ieder geval niet verandert.

Naast de ambitiewaarde wordt in de Nota Industriegeluid een nieuwe waarde geïntroduceerd: de basiswaarde. Deze waarde geeft de gewenste bovengrens weer. Overschrijding van deze bovengrens kan mogelijk betekenen dat de geluidsbeleving in een gebied verandert. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de beoogde geluidsnormen per gebiedstype.

Tabel Gebiedsgerichte geluidsnormen voor de gemeente Zwolle

Gebiedstype Ambitiewaarde [dB(A)] Basiswaarde [dB(A)]
Agrarisch landschap 40 45
Gemengd landelijk 40 45
Natuurlandschap 30 35
Aandachtsgebied snelweg 50 55

Luchtkwaliteit

Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitsituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken.

Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • Voldoen aan wet- en regelgeving;
  • Anticiperen op de toekomst. Knelpunten in de toekomst moeten voorkomen worden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in het planvormingsproces van ruimtelijke plannen en verkeersplannen wordt meegenomen;
  • Beleid ten aanzien van luchtkwaliteit inbedden in bestaand gemeentelijk beleid

De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.

Geur

Met ingang van 1 januari 2007 geldt voor heel Nederland de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) schrijft voor hoe de gemeente de geurbelasting op gebouwen moet beoordelen bij een vergunningaanvraag voor een nieuwe veehouderij of vergroting van een veehouderij. Een vergunning wordt geweigerd als de geurbelasting op zogenaamde geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) groter wordt dan de voor het gebied vastgestelde waarde.

In Zwolle gelden de geurnormen van 2 ou/m3 98 percentiel (verder ou) voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en van 8 ou voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Voor bepaalde veehouderijbedrijven (met bijvoorbeeld koeien of paarden) geldt een vaste afstand die in acht genomen dient te worden tussen een woning en een veehouderij. De gemeente kan op grond van de Wgv binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de maximaal toegestane geurbelasting van gebouwen. De bandbreedte voor verspreide woningen in het buitengebied is tussen de 2 en 20 ou en voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom tussen de 0,1 en 8 ou.

Externe veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid.

Dit betekent dat:

  • Overal voldaan wordt aan de normen voor plaatsgebonden risico;
  • Een gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan groepsrisicobeleid met een gebiedsgericht kader externe veiligheid;
  • Veiligheidsdoelstellingen passend bij de typering van het gebied worden ontwikkeld;
  • Zoveel mogelijk geanticipeerd wordt op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle met als doel het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Op 20 januari 2009 heeft het college van B en W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van ene mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.

Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Binnen het bestemmingsplangebied zijn de stroomzones van de A28, de N340 en de spoorlijn Zwolle-Meppel te onderscheiden. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.

Het bestemmingsplan omvat de gebiedstypen agrarisch landschap, gemengd landelijk en natuurlandschap. Voor deze gebiedstypen geldt in het algemeen dat vanwege de overwegend lage personendichtheid, de risicoruimte vrij groot is. Omdat deze gebiedstypen een verscheidenheid aan functies kennen wordt de werkelijke risicoruimte bepaald door locatiespecifieke omstandigheden.

Een beperkte toename van het groepsrisico is mogelijk afhankelijk van het huidige niveau en de locatiespecifieke kenmerken en maatregelen. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde is echter niet toegestaan tenzij dit vanuit locatiespecifieke kenmerken en maatregelen te verantwoorden is.

Er is geen plek voor risicovolle activiteiten. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleine risicovolle activiteiten waarvan de PR 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens blijft en die geen invloed op het groepsrisico hebben. Een uitzondering hierop vormen de propaantanks waarvan de 10-6 contour de perceelgrens mag overschrijden mits er geen nadelige effecten zijn op de fysieke veiligheid.

Het beleidskader voor de stroomzone is, anders dan de overige gebieden, niet normatief (t.a.v. het groepsrisico) maar is vooral gericht op een goede borging van de externe veiligheid belangen in het gebiedsontwikkelingsproces. Dit betekent dat er bij het ontwerpproces op voorhand geen maximaal groepsrisiconiveau voorgeschreven wordt maar dat er gezamenlijk gezocht wordt naar een verantwoorde ontwikkeling. Dit gebeurt door vanuit het beleidskader randvoorwaarden, uitgangspunten en handreikingen aan het ontwerp mee te geven ten aanzien van functies, inrichting en eventuele maatregelen. Op deze manier zal het groepsrisico zoveel mogelijk beperkt worden en kan het bestuur een verantwoord besluit nemen over het eventueel te accepteren restrisico.

Bodem

In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.

Bovengrond

Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 en hoofdwegen. Het plangebied heeft de functie AW2000.

Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen AW2000 (kwaliteit voldoet aan achtergrondwaarden), wonen, en industrie ingevoerd. Op 1 december 2009 heeft de gemeente de bodemkwaliteitsklassenkaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.

Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.

Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.

Ondergrond

In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:

  • Werken met ondergrondse bestemmingen / functies
  • Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (warmte- / koudeopslag) en WKO koppelen aan grondwatersanering en waterwinning en peilbeheer
  • Bodemsanering gebiedsgericht benaderen
  • Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig grondwater met elkaar te combineren in één gebied
  • Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte

Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de vijf basisprincipes door:

  • Het kader te geven voor gebiedsgericht benadering van de bodemsanering
  • De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond
  • De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen tegen en af te stemmen met koudewarmte opslag, peilbeheer, grondwaterwinning

Energie en duurzaam bouwen

Duurzaamheid is een belangrijk thema voor de gemeente. Er zijn verschillende manieren

om tot een duurzame energievoorziening te komen. Bijvoorbeeld:

  • Windenergie: in december 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Windpark Tolhuislanden vastgesteld. Het gaat om 4 grote windturbines met een ashoogte van 85 m in lijnopstelling parallel aan het spoor Zwolle Meppel. Voor de plaatsing van kleine windturbines met een ashoogte van maximaal 20m, in of aansluitend aan de bouwvlakken, zowel bij burgerwoningen, agrarische bedrijven als overige bedrijven, wordt een algemene ontheffing opgenomen. Door de maximale ashoogte te beperken tot 20m doen de windturbines geen afbreuk aan de bestaande landschappelijke kwaliteiten. Grotere turbines c.q. de uitbreiding van het windturbinepark Tolhuislanden moet buitenplans worden geregeld. Voor deze turbines zijn regels en richtlijnen van de Omgevingsverordening van toepassing.
  • Biomassa/mestvergisting: vanwege verkeershinder en landschappelijke effecten wordt mestvergisting (co-vergisting) alleen toegelaten in gebiedstype agrarisch gebied bij bestaande agrarische bedrijven, waar mest en biomassa van het eigen bedrijf en maximaal 4 nabijgelegen bedrijven wordt verwerkt. Voor de installatie geldt een maximale verwerkingscapaciteit van 100 ton/dag.
  • Koude- warmteopslag (KWO): deze toepassing van duurzame energie is met name interessant in die gevallen, waarin KWO kan worden gecombineerd met grondwaterbeheer of bodemsanering, zie Visie op de Ondergrond. Provincie is bevoegd gezag bij de toepassing van zogenaamde open bronsystemen. Voor grondwateronttrekking is een vergunning vereist in het kader van de Waterwet. Regels voor boringen zijn opgenomen in de Verordening op de leefomgeving. De gemeente is bevoegd gezag voor de gesloten systemen. In verband met de risico's bij de toepassing van gesloten systemen zal de gemeente slechts in individuele gevallen met de nodige restricties deze systemen toelaten. In het bestemmingsplan worden geen regels voor KWO opgenomen.
  • Zonne- energie: door middel van photovoltaïsche (pv)-panelen wordt elektriciteit opgewekt en zonneboilers leveren warm tapwater. Voor deze systemen is geen regeling in het bestemmingsplan nodig indien zij worden geplaatst op of aan gebouwen.

Mestvergisting

In de bestemmingsplanregels is opgenomen dat mestvergisting als nevenactiviteit onder de agrarische bestemming valt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Het digestaat (de co-vergiste mest) is een dierlijke meststof volgens de Meststoffenwet. Daartoe dient het digestaat voor minstens 50% te bestaan uit dierlijke mest. De overige samenstelling mag uitsluitend bestaan uit co-substraten van de positieve lijst co-vergisting.
  • Mestvergisting is een bedrijfseigen agrarische activiteit. Hiervan is sprake indien:
    1. a. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
    2. b. Het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd.
    3. c. Het bedrijf in hoofdzaak aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat (de co-vergiste mest) wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt.
  • De capaciteit van de vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100 ton per dag.

Een vergistingsinstallatie met een verwerkingscapaciteit groter dan 100 ton per dag is alleen mogelijk via een herziening van het bestemmingsplan.

Ook voor mestvergistingsinstallaties, die niet als een bedrijfseigen agrarische activiteit, maar als een industriële activiteit worden beschouwd, is een herziening van het bestemmingsplan vereist. Deze installaties dienen bij voorkeur te worden opgericht op een bedrijventerrein (bijvoorbeeld op het Reststoffencentrum Hessenpoort). In het buitengebied wordt de vestiging van deze installaties alleen overwogen indien sprake is van synergievoordelen (bijvoorbeeld gebruik van restwarmte door glastuinbouwbedrijven) waarbij de omvang van de installatie afgestemd is op de warmtevraag en de ruimtelijke uitstraling van de planlocatie.

Visie op de ondergrond

Zwolle wil de evenwichtige groei en duurzame ontwikkeling van de stad voortzetten en goed regelen. Als eerste gemeente in Nederland voegt Zwolle een extra dimensie toe bij het nadenken over een optimale inrichting en gebruik van haar ruimte: de ondergrondse dimensie.

De gemeenteraad heeft hiervoor oktober 2007 de visie op de ondergrond vastgesteld en besloten de basisprincipes uit deze visie toe te passen in projecten.

Belangrijke uitgangspunten zijn het structureel en georganiseerd toepassen van koude en warmte opslag, het koppelen van KWO met grondwatersanering en het werken met ondergrondse bestemmingen en functies.

Aanpak volgens de visie versterkt een duurzame ontwikkeling, zorgt voor energiebesparing en CO2 reductie, leidt door de koppeling van functies tot kostenvoordeel en kan hierdoor de stedelijke ontwikkeling een enorme impuls geven.

Hoofdstuk 4 Beperkingen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die beperkingen met zich meebrengen bij het toekennen van bestemmingen. Het betreft zowel de diverse milieuaspecten als de ligging van kabels, leidingen en straalpaden.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Wanneer bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt geldt op grond van de Wet geluidhinder in principe de verplichting tot een akoestisch onderzoek. Dit geldt zowel voor bouwen in zones langs (spoor)wegen, als voor zones langs industrieterreinen.

Met nieuwe burgerwoningen in het buitengebied wordt heel terughoudend omgegaan.In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. In het bestemmingsplan kan een splitsingsmogelijkheid worden opgenomen voor karakteristieke (vrijkomende agrarische) bebouwing in alle 3 de deelgebieden. Woningsplitsing kan worden toegestaan in karakteristieke voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (woningen) van een bepaalde omvang (minimaal 1.000 m³) of type afhankelijk van het landschapstype waarin de locatie is gelegen. Daarnaast kunnen karakteristieke bijgebouwen onder voorwaarden (o.a. sloop van niet-karakteristieke bebouwing) tot woning worden verbouwd.

Er is nog een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht. Het betreft, onder andere, de zogenaamde rood-voor-rood-woningenen nieuwe landgoederen.

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. De toets aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder vindt plaats in het kader van de procedure partiële herziening.

Verbreding A28

In verband met het voornemen van Rijkswaterstaat om in 2011 de A28 tussen de Hattemerbroek en de aansluiting Zwolle-Zuid te verbreden van 2x3 rijstroken naar 2x4 rijstroken is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor de geluidsbelasting op de omgeving (Alcedo, juli 2009, rapportnr. 051506.24).

Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied een aantal woningen ligt waar sprake is van een nog niet afgehandelde saneringssituatie, hetgeen wil zeggen dat er in 1986 sprake was van een overschrijding van een geluidsbelasting van 60 dB(A) waarvoor nog geen hogere waarde is vastgesteld. Daarom moet dat in het kader van de wijziging van de A28 als nog gebeuren.

Voor de betreffende woningen worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Vervanging van het wegdek van de IJsselbrug door tweelaags ZOAB,
  • Absorberend scherm van 3 m hoogte tussen de IJsselbrug en Zwolle Zuid aan de noordwestzijde, en een reflecterend scherm van 2 m hoogte aan de noordwestzijde en aan de zuidoost zijde van de IJsselbrug
  • Voor de in het plangebied gelegen woningen aan de Nilantsweg 1, 3, 5 6, 7, 8, 9, 11, 13, 15, 37. 39 41, 41-1, 41-3, Oude Veerweg 82, 84, 86 en Katerveerdijk 9, 11, 13 en 15 zijn hogere waarden vastgesteld.

Genoemde maatregelen zijn in het Tracébesluit A28 Zwolle-Meppel van 10 juli 2009 vastgesteld.

Bedrijventerrein Voorst

Een deel van het plangebied ligt binnen de 50 dB(A) contour van het geluidgezoneerde bedrijventerrein Voorst. Enkele woningen zijn gelegen binnen de geluidcontour. Het gaat om een bestaande situatie. Voor deze woningen zijn hogere grenswaarden verleend. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen binnen de zone toe.

IJsselcentrale Harculo

Een deel van het plangebied ligt binnen de 50 dB(A) contour van de geluidgezoneerde IJsselcentrale. Enkele woningen, oorspronkelijk bedrijfswoningen van de IJsselcentrale, zijn gelegen binnen de geluidscontour. Omdat deze woningen sinds enige tijd niet meer de status bedrijfswoning hebben, wordt hen een hogere waarde toegekend van 55 dB(A).

Het gaat om de woningen aan de Prof Feldmannweg 1, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20 en 22.

Bedrijventerrein Marslanden

De noordwestzijde van het bestemmingsplan buitengebied IJsselzone grenst aan het bedrijventerrein Marslanden. Op dit terrein is de vestiging van bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken mogelijk. Om die reden is het bedrijventerrein gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Op 22 januari 1991 is door Gedeputeerde Staten een geluidzone vastgesteld, waarmee de 50 dB(A) contour rondom Marslanden is vastgelegd. De geluidzonegrenzen vallen buiten het plangebied van bestemmingsplan Marslanden en dienen vastgelegd te worden in aangrenzende bestemmingsplannen. De zone is gebaseerd op de destijds verleende vergunningen. Dit betekent dat binnen deze zone in principe geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk zijn. Voor het bestemmingsplan buitengebied IJsselzone houdt het in dat de huidige woningen op Kanaalweg 8, 10 en 12 binnen de in 1991 vastgestelde geluidzone vallen.

Uit een saneringsonderzoek bleek later dat de vergunde geluidsruimte niet in overeenstemming was met de feitelijke geluidbelasting. Om die reden is op 30 oktober 1997 door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) een saneringsprogramma vastgesteld, waarin de milieuvergunningen in overeenstemming zijn gebracht met de feitelijke geluidsbelasting. Als gevolg van deze sanering is de geluidzone in 1997 dichter bij het bedrijventerrein Marslanden gelegd en zijn de huidige woningen op Kanaalweg 8, 10 en 12 buiten de zonegrens komen te liggen. Om deze aangepaste zonegrens rechtskracht te geven, was het daarna nodig om de zone ook planologisch te wijzigen door dit aspect mee te nemen in een herziening van de relevante bestemmingsplannen, waarbinnen de vastgestelde geluidzone nu nog gelegen is. Voor het deel van de geluidzone Marslanden dat in het bestemmingsplan buitengebied IJsselzone ligt, is dit de eerste gelegenheid om de nieuwe geluidzone van 1997 vast te leggen op de plankaart van dit bestemmingsplan.

Om een aantal redenen blijkt nu dat het deel van de saneringscontour van 1997 nabij de hoek Kanaalweg, Heinoseweg en Sekdoornsedijk een knelpunt vormt. In werkelijkheid blijkt hier dat de geluidbelasting ter plaatse van de zone boven de 50 dB(A) uitkomt. Dit deel ligt net ten noorden van de bestemmingsplangrens van het buitengebied IJsselzone (o.a. Heinoseweg). Deze overschrijding heeft ook gevolgen voor de aangrenzende deelgebieden. Het beperken van de huidige bedrijfsactiviteiten in dit deel van Marslanden om de overschrijding ongedaan te maken is niet realistisch. Reden om alsnog de geluidzone in dit deelgebied te verruimen tot de oorspronkelijke zonegrens van 1991.

Verder is er ter hoogte van de Kanaalweg nauwelijks geluidsruimte voor beperkte groei van de huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten op Marslanden G. Dit heeft onder andere te maken met de verruiming van de vestigingsmogelijkheden omdat het bestemmingsplan Marslanden vanaf 2010 ook langs de randzone nabij de Kanaalweg hogere bedrijfscategorieën toelaat.

In de bijlage 8 is weergegeven waar de gecorrigeerde geluidzone komt te liggen.

Gevolgen verruiming vestigingsmogelijkheden Marslanden in bestemmingsplan 2010

In het oorspronkelijke bestemmingsplan Marslanden G waren de categorieën 1 t/m 3 (volgens de uitgave VNG lijst) inrichtingen opgenomen in de strook aan de zijde van de Sekdoornsedijk. De huidige geluidzonering Marslanden is hierop gebaseerd.

Met het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Marslanden zijn de vestigings-mogelijkheden voor bedrijven in de strook langs de Sekdoornsedijk/Kanaalweg vergroot. Planologisch is het nu mogelijk om inrichtingen t/m categorie 4 (volgens VNG lijst) toe te laten. In de regel produceren categorie 4 (geluid) inrichtingen meer geluid dan categorie 3 inrichtingen. Hiermee is het mogelijk dat gevestigde of nieuw te vestigen bedrijven meer uitbreidingsruimte voor o.a. geluid hebben gekregen.

Deze aanpassing in het bestemmingsplan van 2010 heeft beperkte gevolgen voor de ligging van de 50 dBA)geluidzone in het zuidoostelijk deel van Marslanden. Omdat aanpassingen van de geluidzone Marslanden in aangrenzende bestemmingsplannen moet worden geregeld, zal de geactualiseerde geluidzone van Marslanden voor het deelgebied Sekdoornsedijk en Kanaalweg in het bestemmingsplan buitengebied IJsselzone moeten worden vastgelegd.

Met de aanpassing van de zone zoals weergegeven in de bijlage 8, komen de woningen aan de Kanaalweg 8, 10 en 12 net binnen de geluidzone van Marslanden te liggen (in lijn met de oorspronkelijk zonegrens uit 1991) en zijn er hogere grenswaarden nodig van maximaal 55 dB(A). De actuele geluidbelasting vanuit Marslanden varieert tussen de 46 en 47 dB(A), dus onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Gevolgen verruiming planologisch regime Marslanden voor woningen Kanaalweg 8, 10 en 12

Ter onderbouwing van de geluidsbelasting ter plekke van deze woningen in relatie tot hogere waarden die binnen de geluidzone (komen te) liggen, wordt hierna ingegaan op de consequenties.

Om deze twee geluidsituaties met elkaar te kunnen vergelijken (situatie oorspronkelijke bestemmingsplan (1) en het vigerende bestemmingsplan uit 2010 (2) wordt het op de volgende wijze onderbouwd.

Situatie 1: vestiging categorie 1, 2 en 3 mogelijk. Situatie 2: vestiging van bedrijven uit de categorieën 1, 2, 3 en 4 mogelijk. Om deze twee situaties te kunnen vergelijken wordt uitgegaan van een “worst case” scenario: op de naast elkaar gelegen kavels (even groot) worden twee inrichtingen toegelaten, voor de situatie 1 categorie 3 inrichtingen, voor de situatie 2, categorie 4 inrichtingen. Deze inrichtingen bevinden op dezelfde afstand. Hiervoor worden de landelijke kengetallen (bronvermogens per m2) gebruikt die gebaseerd zijn op de VNG lijst.

Gehanteerde bronvermogen per categorie (uitgaande van een modern bedrijf)

Categorie Gemiddelde geluidsvermogen per opp. (dB(A)/m2)
3.1 57
3.2 60
4.1 63
4.2 66

Hiervoor worden de categorieën 3.2 en 4.2 met elkaar vergelijken. Per saldo produceert categorie 4, per m2 maximaal 6 dB(A) meer dan categorie 3.

In werkelijkheid kan de omvang van de activiteiten en kavels die invloed hebben op de geluidsituatie verschillen. Het betreft hier een “worst case” scenario. Omdat het ook om een vergelijking gaat, wordt de invloed van de variatie in de omvang van de kavels buiten beschouwing gelaten.

De cumulatie van de bronvermogens (per m2) van twee bedrijven levert voor situatie 1 in totaal 63,01 dB(A) op , voor situatie 2 in totaal 69,01 dB(A). Het verschil tussen twee situaties (situatie 2 minus situatie 1) is 6 dB(A). Op basis van deze “worst case” situatie wordt er in situatie 2 in totaal 6 dB(A) meer geluid geproduceerd dan de situatie 1, bijvoorbeeld ter plaatse van de woningen.

Hieruit kan gesteld worden dat op basis van het genoemde “worst case” scenario en het vigerende bestemmingsplan Marslanden van 2010 (categorie verandering), kan de situatie 2 mogelijk 6 dB(A) bijdragen aan de huidige geluidsbelasting vanuit Marslanden ter plaatse van de woningen (Sekdoornsedijk, Kanaalweg).

Relatie met gemeentelijk gebiedsgericht milieubeleid en de Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder

Het gemeentelijk gebiedsgericht milieubeleid geeft voor woningen die zijn gelegen in dit gebiedstype ('gemengd landelijk') een grenswaarde voor industrielawaai aan van maximaal 55 dB(A). Toetsend aan dit gebiedsgericht is er geen belemmering om de voorgestelde hogere waarde toe te kennen. In de Beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Zwolle is deze gebiedsgericht benadering eveneens doorgezet. Als wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Gebiedsgericht Milieubeleid, dan kan worden volstaan met een lichte administratieve toets en kan een milieuplanologische beoordeling achterwege blijven.

Verder is het van belang om zicht te hebben om de totale geluidbelasting ter plekke van deze woningen vanuit de omgeving. Het blijkt dat de betreffende woningen aan de Kanaalweg nu al qua achtergrondniveau te maken met een vergelijkbare (gecumuleerde) geluidbelasting vanwege railverkeer (spoor Zwolle – Heino) en wegverkeer (Heinoseweg en het verkeer op lokale wegen).

Acceptabel binnenniveau

Aangezien het om betrekkelijk nieuwe woningen gaat, beschikken deze woningen over een minimale isolatie van 20 dB(A). Uitgaande van een maximale gevelbelasting van 55 dB(A) vanwege industrielawaai, zal door de aanwezige gevelisolatie een acceptabel binnenniveau van 35 dB(A) binnen deze woningen blijven gewaarborgd.

4.2.2 Bedrijvigheid (Wet milieubeheer)

Er is geïnventariseerd welke bedrijvigheid voorkomt in het plangebied. Alle bedrijven in de gemeente Zwolle beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

RGS terrein (spoorwegemplacement)

Het RGS terrein maakt deel uit van het spoorwegemplacement. Het terrein is gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Het terrein kan alleen worden gebruikt voor het opstellen van treinstellen. Nieuwe functies in dit gebied, voor zover niet uitgesloten op grond van de provinciale omgevingsverordening, dienen te voldoen aan het “step-forward” beginsel, dat wil zeggen, dat risico's, die bedreigend zijn voor de drinkwaterwinning, verder worden ingeperkt.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Verbreding A28

In verband met het voornemen van Rijkswaterstaat om in 2011 de A28 tussen Hatemmerbroek en de aansluiting Zwolle Zuid te verbreden van 2x3 naar 2x4 rijstroken is een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit (Tracébesluit A28 Zwolle Meppel, eindrapport luchtkwaliteit, 3 juli 2009; DGMR, nr. V.2009.0466.00.R001).

Uit het onderzoek is gebleken dat in 2012 de maximale concentratie van NO2 37,2 ìg/m³ bedraagt en de maximale concentratie PM10 21,6 ìg/m³. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 titel 2).

In 2013 bedragen de maximale concentraties respectievelijk 35,4 ìg/m³ en 21,4 ìg/m³.

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan IJsselzone bedraagt 37. Dit is een netto afname van 20 veehouderijen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen voor het betreffende plangebied. Het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 22, terwijl 2 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 7 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie, één bouwvlak wordt vergroot.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

4.2.4 Bodemkwaliteit

Volgens het gemeentelijke bodembeleidsplan wordt de bodem (binnendijks) van het plangebied op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente1 als klasse AW2000 (schoon) beschouwd, daar waar deze niet verdacht is van bodemverontreiniging ten gevolge van het huidige dan wel historische gebruik en geen (al dan niet gesaneerde) bodemverontreiniging aanwezig is. De bodemkwaliteitskaart geeft de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied weer, maar niet de bodemkwaliteit op perceelsniveau.

Binnen het plangebied zijn 37 agrarische bedrijven en 20 voormalige agrarische bedrijfslocaties bekend . Bij dergelijke bedrijven is mogelijk bodemverontreiniging ontstaan als gevolg van de opslag en het gebruik van brandstoffen en bestrijdingsmiddelen. Ook ter plaatse van de stalling van (landbouw-) voertuigen kan de bodem zijn verontreinigd.

Bij de aanwezigheid van erfverhardingen, kavelpaden, dammen, slootdempingen en ophogingslagen kan mogelijk puingerelateerde bodemverontreiniging aanwezig zijn. De gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is in dergelijke gevallen niet van toepassing.

Er zijn drie locaties bekend binnen het plangebied waar stortactiviteiten plaatsgevonden hebben (aangegeven op de overzichtstekening). Deze worden hieronder beschreven. Mogelijk zijn meer voormalige stortlocaties binnen het plangebied aanwezig, die (nog) niet gemeld zijn bij de gemeente.

Aalvangersweg; voormalige stortlocatie

Aan de Aalvangersweg is een perceel gelegen waarop in de jaren zestig en zeventig agrarisch afval (oude palen, boomstronken, kuilvoer) en enig huisvuil zijn gestort. Het stortmateriaal is opgeruimd en de locatie is geschikt gemaakt voor weiland.

Beekmanpad; voormalige stortlocatie

Aan het Beekmanpad zijn enkele kolken gelegen die gedeeltelijk zijn volgestort met onder andere vliegas en slakken van de energiecentrale Harculo. De huidige status van deze locatie is niet bekend omdat de aanwezige onderzoeksgegevens verouderd zijn.

Fabrieksweg; diverse voormalige stortlocaties

Op diverse plaatsen in de omgeving van de Fabrieksweg zijn voormalige stortlocaties aanwezig, waar in het verleden puin en huisafval is gestort. De huidige status van deze locaties is niet bekend omdat de aanwezige onderzoeksgegevens verouderd zijn.

Naast voormalige stortlocaties zijn binnen het plangebied nog zes locaties met bodemverontreiniging bekend. Deze locaties worden hieronder beschreven.

Ruiterlaan 45; pompstation

Aan de Ruiterlaan 45 is pompstation Het Engelse Werk gelegen, alwaar de bodem met asbesthoudend zaagafval verontreinigd is geraakt tijdens het op maat zagen van asbestcementleidingen. In 2008 heeft een bodemsanering plaatsgevonden op deze locatie, waarbij een plaatselijk restverontreiniging is achtergebleven.

Parallelweg; rangeerterrein

Op het rangeerterrein van de Nederlandse Spoorwegen zijn tijdens bodemonderzoek diverse bodemverontreinigingen aangetroffen. Een deel hiervan is reeds gesaneerd, waarbij plaatselijk restverontreiniging is achtergebleven.

Fabrieksweg 38; voormalige baksteenfabriek

Ter plaatse van de Fabrieksweg 38 heeft baksteenfabriek Windesheim gestaan. Deze locatie is dusdanig verontreinigd met onder andere PAK dat ecologische risico's niet uit te sluiten zijn. De bodemsanering is spoedeisend en is momenteel in uitvoering.

Wijheseweg 45 (N377); tankstation

Aan de N337 is een tankstation van Hartholt Olie gelegen. In 2000 is het tankstation gerenoveerd en zijn de ondergrondse tanks vervangen. Tijdens de renovatie is een bodemsanering uitgevoerd, waarbij plaatselijk restverontreiniging is achtergebleven.

IJsselcentraleweg 6; energiecentrale

Ter plaatse van de energiecentrale Harculo (ook genoemd IJsselcentrale) aan de IJsselcentraleweg 6 is een bodemwaterverontreiniging met minerale olie aanwezig. Omdat er mogelijk risico's op verspreiding aanwezig zijn, is de locatie aangemerkt als potentieel spoedeisend. Een nader bodemonderzoek moet nog worden ingediend.

Windesheimerweg 3-5; voormalig spooremplacement

Het spooremplacement van Windesheim heeft bestaan van 1866 tot en met 1941. Het stationsgebouw is in 1962 gesloopt. Tijdens een bodemonderzoek in 2001 is over het hele terrein puin in de bodem waargenomen. Plaatselijk zijn sterk verhoogde gehalten aan PAK in de bodem aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk geen ernstig geval.

Aangezien er aan de feitelijke inrichting van het plangebied IJsselzone niets verandert met de actualisering van het bestemmingsplan, is er op het gebied van bodem geen extra kostenpost te verwachten bij vaststelling van het plan.

4.2.5 Verzuring/vermesting

Het plangebied IJsselzone grenst aan het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

Onderstaande tabel (tabel 1) geeft een overzicht van de zeer gevoelige en gevoelige habitattypen in de verschillende gebieden en bijbehorende Kritische Depositiewaarden, alsmede de depositie in 2010 (bron: GCN-kaart).

Tabel 1. Kritische depositiewaarden habitattypen per natura 2000 gebied

Natura2000 gebied Kritische depositie-waarde in mol N ha-1 jaar-1 Depositie in 2010
mol N ha-1 jaar-1
Code habitat-gebied Naam habitatgebied
Uiterwaarden IJssel 1250
1857
1400


1540
ca 1450 6120
6430C
6510A


6510B
Stroomdalgraslanden
Ruigten en zomen
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)

Begin juni 2011 zijn nieuwe depositiewaarden beschikbaar gekomen waaruit alleen een overschrijding blijkt voor:

  1. 1. H6120 Stroomdalgraslanden
  2. 2. H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)

De KD-waarde voor Stroomdalgraslanden is 1250 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. De verwachtingen zijn dat in 2030 als gevolg van bestaand beleid de depositie op ruim 85% van het huidige Stroomdalgrasland beneden of in ieder geval dichtbij de KD-waarde (KD +/- 70 mol) zal liggen, krap 65% nu.

De KD-waarde voor Glanshaver- en vossenstaarthooilanden is 1400 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. Het gaat hier dus om een relatief klein tot zeer klein effect. Door de juiste beheermaatregelen en een verdere daling van de depositie als gevolg van bestaand generiek beleid, wordt verwacht dat de stikstofdepositie in 2030 geen knelpunt meer zal vormen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen.

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen toe binnen de grenzen van het bouwblok. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een agrarisch bedrijf een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat door vaststelling van het nieuwe plan de stikstofemissie van het totale plangebied zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het habitattype, omdat:

  1. 3. het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle gestaag afneemt, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 37; dit betekent een netto afname van 20 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 22, terwijl 2 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 7 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie, één bouwvlak wordt vergroot.
  • het nieuwe bestemmingsplan nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toelaat,
  1. 4. uitbreiding van intensieve veehouderijen niet of slechts beperkt toelaatbaar is binnen de grenzen van het bouwblok: hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  2. 5. Uitbreiding van het bouwblok alleen via een herziening van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.2.6 Externe veiligheid

In het plangebied zijn de volgende risicobronnen te onderscheiden:

  • In de categorie vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor: de A28, de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, de spoorlijn Zwolle-Deventer, de IJssel en het Zwolle-IJsselkanaal
  • In de categorie vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen: Hogedrukaardgasleidingen (12", 40 bar).
  • In de categorie inrichtingen: LPG tankstation aan de Wijheseweg en opslag propaan aan de Schellerdijk 12.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

A-28

De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen bijlage 2 geeft aan dat voor de A28 tussen afrit 18 (Zwolle-Zuid) en knoopunt Hattemerbroek een veiligheidszone van 13 m vanaf het midden van de weg geldt. Binnen de veiligheidszone bevinden zich geen woningen en andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Op grond van het Basisnet weg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de rechter rijbaan. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden.

In het plasbrandaandachtsgebied van de A28 bevinden zich enkele woningen. Het gaat om een bestaande situatie. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Binnen een zone van 200 m van de A-28 dient aandacht besteed te worden aan het groepsrisico. De bevolkingsdichtheid in het plangebied binnen deze zone is dermate laag dat het groepsrisico geen factor van betekenis is.

Spoorweg Zwolle-Amersfoort (Veluwelijn) Zwolle-Lelystad (Hanzelijn) en Zwolle-Deventer (IJssellijn)

Over deze trajecten worden significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijnen maken onderdeel uit van het basisnet. Op dit moment is het basisnet nog niet formeel van kracht maar is wel de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het wettelijk kader.

De PR 10-6 contour bedraagt langs de Veluwelijn maximaal 6 meter en langs de Hanzelijn en IJssellijn eveneens maximaal 6 meter. De afstand wordt bepaald vanaf het midden van de doorgaande spoorbundel en komt overeen met de veiligheidszone.

Op grond van het Basisnet spoorweg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 m gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. Binnen een plasbrandaandachtsgebied mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebouwd worden. Dit brengt risico's met zich mee die verantwoord moeten worden.

In het plasbrandaandachtsgebied van genoemde spoorwegen in het plangebied bevinden zich geen woningen. Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Het groepsrisico is geen factor van betekenis vanwege de lage bevolkingsdichtheid in het gebied.

de IJssel en het Zwolle-IJsselkanaal

Langs het plangebied stroomt de IJssel en de noordzijde van het plangebied wordt begrensd door het Zwolle-IJsselkanaal. Uit het Basisnet Water blijkt dat zowel de IJssel als het Zwolle-IJsselkanaaal wel een plaatsgebonden risicocontour heeft van 10-6, maar dat die niet buiten de waterlijn komt. Wel moet rekening worden gehouden met het groepsrisico, met dien verstande dat bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 personen per hectare dubbelzijdig en 2.250 personen per hectare enkelzijdig een berekening van het GR niet verplicht is aangezien het GR dan onder de oriënterende waarde 0,1 blijft. In het plangebied is een dergelijke bevolkingsdichtheid niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Hogedrukaardgasleidingen

Sinds januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van kracht. Deze nieuwe regelgeving heeft niet geleid tot knelpunten in het plangebied. Het bestemmingsplan laat ook geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen de invloedssfeer van de hogedrukaardgasleidingen.

LPG tankstation Wijheseweg 45

Aan de Wijheseweg 45 is een LPG-tankstation gevestigd met de volgende PR 10-6 risicocontouren:

LPG-afleverinstallatie 15 m

LPG-reservoir 25 m

Vulpunt 45 m

Binnen de risicocontouren zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen.

Binnen een zone van 150 m van het vulpunt dient aandacht besteed te worden aan het groepsrisico. De bevolkingsdichtheid in het plangebied binnen deze zone is dermate laag dat het groepsrisico geen factor van betekenis is.

Opslag propaan

Aan de Schellerdijk 12 is een bedrijf gevestigd met een opslag gevaarlijke stoffen in een bovengrondse tank voor 3.000 liter propaan. De 10-6 PR-contour is 10 meter en valt tot buiten de inrichtingsgrens en vormt zodoende in principe een PR-knelpunt. De contour valt op het naastgelegen perceel echter niet over een (beperkt) kwetsbaar object. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden.

4.2.7 Waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied Engelsewerk

In het plangebied ligt het waterwingebied 'Engelse werk'. Dit waterwingebied is door de provincie Overijssel beschermd door een er omheen gelegd grondwaterbeschermingsgebied. In het kader van de verplaatsing van het waterwingebied is de ligging van het grondwaterbeschermingsgebied in 2008 gewijzigd. Het zuidwestelijke gedeelte van plangebied ligt echter nog steeds deels binnen het grondwaterbeschermingsgebied 'Engelse Werk'.

4.2.8 Mer-beoordeling

Een bestemmingsplan is m.e.r.-plichtig indien:

  1. 1. een Passende Beoordeling moet worden uitgevoerd; een passende Beoordeling is verplicht indien significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden.
  2. 2. het bestemmingsplan kader vormt voor nieuwe ontwikkelingen die drempelwaarden van Onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. overschrijden.

Ad 1.

Het plangebied IJsselzone grenst aan het Natura 2000-gebied Uiterwaarden IJssel.

Onderstaande tabel (tabel 1) geeft een overzicht van de zeer gevoelige en gevoelige habitattypen in de verschillende gebieden en bijbehorende Kritische Depositiewaarden, alsmede de depositie in 2010 (bron: GCN-kaart).

Tabel 1. Kritische depositiewaarden habitattypen per natura 2000 gebied

Natura2000 gebied Kritische depositie-waarde in mol N ha-1 jaar-1 Depositie in 2010
mol N ha-1 jaar-1
Code habitat-gebied Naam habitatgebied
Uiterwaarden IJssel 1250
1857
1400


1540
ca 1450 6120
6430C
6510A


6510B
Stroomdalgraslanden
Ruigten en zomen
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)

Begin juni 2011 zijn nieuwe depositiewaarden beschikbaar gekomen waaruit alleen een overschrijding blijkt voor:

  1. 1. H6120 Stroomdalgraslanden
  2. 2. H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (Glanshaverhooilanden)

De KD-waarde voor Stroomdalgraslanden is 1250 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. De verwachtingen zijn dat in 2030 als gevolg van bestaand beleid de depositie op ruim 85% van het huidige Stroomdalgrasland beneden of in ieder geval dichtbij de KD-waarde (KD +/- 70 mol) zal liggen, krap 65% nu.

De KD-waarde voor Glanshaver- en vossenstaarthooilanden is 1400 mol/ha/jaar tegen een gemiddelde depositiewaarde rond de 1450 mol/ha/jaar in 2010. Het gaat hier dus om een relatief klein tot zeer klein effect. Door de juiste beheermaatregelen en een verdere daling van de depositie als gevolg van bestaand generiek beleid, wordt verwacht dat de stikstofdepositie in 2030 geen knelpunt meer zal vormen met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen.

Het nieuwe bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan en laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe.

Uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok is wel mogelijk. In theorie kan een uitbreiding van de veestapel van een enkel agrarisch bedrijf een toename van de stikstofemissie tot gevolg hebben, maar het is niet waarschijnlijk dat de stikstofemissie van het totale plangebied ten gevolge van het nieuwe plan zal leiden tot een hogere stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden en daarmee tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de relevante habitattypes, om de volgende redenen:

  1. 3. het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af, welke tendens zich naar verwachting in de komende jaren voortzet (het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmmingsplan bedraagt 37; dit betekent een netto afname van 20 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 22, terwijl 2 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 7 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie, één bouwvlak wordt vergroot),
  2. 4. het nieuwe bestemmingsplan laat nieuwvestiging van intensieve veehouderijen en grondgebonden bedrijven, en omschakeling van grondgebonden naar intensief niet toe,
  3. 5. uitbreidingen van veehouderijen zijn niet of slechts beperkt toelaatbaar binnen de grenzen van het bouwblok: voor uitbreiding is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.
  4. 6. Uitbreiding van het bouwblok tot 1,5 ha via een binnenplanse vrijstelling is mogelijk echter onder voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu (waaronder bijvoorbeeld toename van de depositie) tot gevolg heeft,
  5. 7. Uitbreiding tot 2,0 ha is mogelijk door middel van een wijziging van het bestemmingsplan. Ook hiervoor geldt de voorwaarde dat de uitbreiding geen nadelige effecten op het milieu tot gevolg heeft. Voor beide instrumenten (binnenplanse vrijstelling en bestemmingsplanwijziging) geldt dat het om een bevoegdheid gaat. Er is geen verplichting voor het bevoegd gezag om aan de uitbreiding medewerking te verlenen. Naast milieuaspecten zullen ook andere aspecten van de uitbreiding beoordeeld worden.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden. Een passende beoordeling is derhalve niet verplicht.

Ad 2.

De toelaatbare uitbreiding binnen de grenzen van de bouwblokken is zodanig beperkt dat er geen fysieke ruimte is voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r., met andere woorden op basis van getalskenmerken zijn deze uitbreidingen niet als m.e.r.-plichtig of als m.e.r.-beoordelingsplichtig te beschouwen.

Voor een uitbreiding met dieraantallen groter dan vermeld in onderdeel C en onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een verruiming van het bouwblok nodig. Voor deze verruiming is een bestemmingsplanprocedure vereist, waaraan de gemeente alleen ondervoorwaarden medewerking zal verlenen. Eén van die voorwaarden is dat de verruiming niet zal leiden tot verslechtering van het milieu.

M.e.r.-beoordeling

Indien een plan het kader biedt voor activiteiten, die worden genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. maar onder de bijbehorende criteria blijven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. In deze notitie wordt uiteengezet of er sprake is van bijzondere omstandigheden, die alsnog een m.e.r. wenselijk maken (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Deze toets vindt plaats aan de hand van de volgende criteria (bijlage III van de Europese richtlijn):

  1. 1. de kenmerken van het plan (d.w.z. de activiteiten, waarvoor het plan een kader biedt);
  2. 2. de plaats van het plan;
  3. 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Hieronder worden dc resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven.

Kenmerken van het plan

Verzuring/vermesting (stikstofdepositie)

Het nieuwe bestemmingsplan laat uitbreiding van veehouderijen binnen de grenzen van het bouwblok toe. Hiervoor is een vergunning in het kader van de NB wet vereist. Aan de vergunning zullen voorwaarden worden verbonden als emissiearme huisvesting, luchtwassers, en andere emissiebeperkende maatregelen.

Luchtkwaliteit

Bedrijven

Het aantal veehouderijen in de gemeente Zwolle neemt gestaag af. Deze tendens zet zich naar verwachting in de komende jaren voort.

Het aantal veehouderijen in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt bedraagt 37; dit betekent een netto afname van 20 veehouderijen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan voor het betreffende gebied; het aantal beëindigde bedrijven bedraagt 22, terwijl 2 nieuwe bouwvlakken worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan; 7 bouwvlakken krimpen ten opzichte van de huidige situatie, één bouwvlak wordt vergroot. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat dit plan geen negaticve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.

Verkeersemissies

Het nieuwe bestemmingplan voorziet niet in nieuwe wegen of uitbreiding van bestaande wegen. Er wordt dan ook geen toename van verkeersemissies verwacht.

Risico's van ongevallen

In het plangebied zijn de volgende risicobronnen (opslag dan wel transport van gevaarlijke stoffen) aanwezig:

  • In de categorie vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor: de A28, de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, de spoorlijn Zwolle-Deventer, de IJssel en het Zwolle-IJsselkanaal
  • In de categorie vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen: Hogedrukaardgasleidingen (12”, 40 bar).
  • In de categorie inrichtingen: LPG tankstation aan de Wijheseweg en opslag propaan aan de Schellerdijk 12.

In de huidige situatie is geen sprake van normoverschrijdingen en het nieuwe bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten toe binnen het invloedsgebied van genoemde risicobronnen. De orientatiewaarde voor het groepsrisico wordt nergens overschreden.

Geluid

In het plangebied zijn de volgende relevante geluidbronnen te onderscheiden:

  • wegen
  • veehouderijen en overige bedrijven

Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In principe worden nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toegestaan. Er is een aantal uitzonderingen op basis waarvan nieuwe woningen in het buitengebied kunnen worden opgericht:

  • Woningsplitsing
  • Rood voor rood-woningen
  • Nieuwe landgoederen

Gezien de planologische onderbouwing en diverse noodzakelijke (milieu)onderzoeken worden genoemde ontwikkelingen alleen via een partiële herziening mogelijk gemaakt. Daarbij wordt getoetst aan de Wet geluidhinder c.q. de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder.

Cumulatie van effecten

In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan door het bestemmingsplan toegelaten, die zouden kunnen leiden tot cumulatie van milieueffecten.

Vanuit het criterium kenmerken van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Plaats van het project

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel

In het Natura-2000 gebieden is de stikstofdepositie hoger dan de kritische depositiewaarde van sommige van de habitattypen, die in deze gebieden voorkomen. De stikstofdepositie is niet alleen afkomstig van stikstofemissies van veehouderijen in het plangebied, maar ook van verkeersemissies en emissies van overige bedrijven, met andere woorden emissies die van buiten het plangebied afkomstig zijn. Op de grootschalige concentratiekaart “totaal N” is te zien dat in 2010 de depositie in de Natura-2000 gebieden varieert van 1260-1470 mol totaal N/ha/jaar (in het Natura-2000. De verwachting is dat in 2030 de depositie is afgenomen met 175 tot 250 mol. Deze afname is toe te schrijven aan generieke maatregelen maar ook aan de verwachte afname van het aantal veehouderijen in Nederland. Ook in het buitengebied van de gemeente Zwolle wordt een verdere afname van het aantal agrarische bedrijven in de nabije toekomst verwacht.

Het aantal intensieve veehouderijen in de nabijheid van de Natura-2000 gebieden is zeer gering.

Vanuit het criterium plaats van het project bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

Kenmerken van de potentiële effecten

De effecten van het plan zijn voor zover het gaat om nieuwe ontwikkelingen onderzocht en beoordeeld. Alle bedrijven in het plangebied beschikken over een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer of over een melding ingediend op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur.

Wettelijke normen voor geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en andere milieuthema's worden niet overschreden. De stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden neemt ten gevolge van vaststelling van het plan niet toe.

Er zijn geen grensoverschrijdende effecten. Het plan laat geen nieuwe ontwikkelingen toe zodat er geen sprake is van toename van het aantal gehinderden.

Vanuit het criterium kenmerken van de potentiële effecten bezien is derhalve de noodzaak tot een m.e.r. niet aanwezig.

4.3 Kabels, Leidingen En Straalpaden

De hoofdwaterleidingen, de hoofdgasleidingen en de straalpaden zijn weergegeven op bijlage 8.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de doelstelling en de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.

5.1.1 Doelstelling

Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat de karakteriestiek en de samenhang van het plangebied zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Het plan is een actuele beschrijving van de planologische situatie van het plangebied en is conserverend van karakter.

5.1.2 Uitgangspunten

Bij de keuze van de bestemmingsmethodiek is, conform het plan van aanpak, van de volgende uitgangspunten uitgegaan:

  1. a. De gehele operatie is erop gericht over actuele bestemmingsplannen te beschikken, rechtszekerheid te bieden en het planologisch beleid beheersbaar te houden.
  2. b. Het buitengebied van Zwolle wordt zo ingedeeld dat een zo beperkt mogelijk aantal plangebieden ontstaat. De nieuw te vormen plangebieden kenmerken zich zo veel mogelijk door een eigen karakteristiek en problematiek. Door een juiste keuze van de plangebiedgrenzen kan een uniforme regeling worden opgesteld voor gelijksoortige gebieden.
  3. c. Voor elk plangebied wordt een beschrijving van de ruimtelijke kwaliteit opgesteld. Deze beschrijving maakt het mogelijk om bij nieuwe ontwikkelingen en initiatieven te toetsen of bijgedragen wordt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.
  4. d. Er wordt geen nieuw sectoraal beleid geformuleerd. Alleen beleid dat door de gemeenteraad is vastgesteld voor de terinzagelegging van het voorontwerp wordt in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen. Het vastgestelde beleid zal zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de op te stellen bestemmingsplannen.
  5. e. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen meegenomen als er beginspraak over heeft plaatsgevonden én er een Definitief Ontwerp beschikbaar is. De nieuwe ontwikkelingen worden gezien als meerwerk.
  6. f. Per plangebied zal gekozen worden voor de meest gewenste planvorm. Als uitgangspunt geldt dat de bestemmingsplannen een adequaat “beheerinstrument” voor toetsing en handhaving moeten zijn, maar verder zo globaal en flexibel mogelijk worden. Hierbij beogen we minder regelgeving, zonder de rechtszekerheid uit het oog te verliezen.
  7. g. De termijnen binnen de bestemmingsplanprocedure zullen zo kort mogelijk worden gehouden.
  8. h. De bevolking en het bestuur worden vanaf het eerste begin bij het planproces betrokken.

5.2 Beheer

Dit bestemmingsplan heeft voor het overgrote deel een conserverend karakter. Allen door de gemeenteraad vastgesteld beleid is in het plan opgenomen.

5.3 Ontwikkeling

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) ziet toe op uitbreidingen van gebiedsvreemde functies in het buitengebied. Aangezien dit een bestemmingsplan is van conserverende aard, is de KGO hierop niet van toepassing.

Uitzondering hierop vormt de wijzigingsbevoegdheid van agrarische bouwblokken van 1,5 tot 2,0 hectare. In de regels vastgelegd dat uitsluitend van deze bevoegdheid gebruik gemaakt wordt, indien door middel van inrichtingsplan wordt aangetoond dat sparke is van de goede landschappelijke inpassing en een toename van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied conform de richtlijnen uit het Landschapsontwikkelingsplan.

5.4 Water

Beleidslijn Grote Rivieren

Na de hoogwaters in 1993 en 1995 hebben de ministers van VROM en Verkeer en Waterstaat de beleidslijn Ruimte voor de Rivier gepubliceerd in 1996. De beleidslijn had als doel bestaande Ruimte voor de Rivier te handhaven, bescherming tegen overstroming en materiële schade bij hoog water te beperken. Inmiddels is deze beleidslijn vervangen door de "beleidslijn Grote Rivieren" (2006). De nieuwe beleidslijn blijft gericht op het waarborgen van de veiligheid en berging van rivierwater, maar biedt onder strikte voorwaarden meer mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed. In de voorwaarden staat dat nieuwe activiteiten de afvoer niet mogen hinderen en geen belemmering mogen vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.

Rivierverruimende maatregelen worden in principe alleen toegestaan mits:

  • er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van waterstaatswerken gewaarborgd blijft;
  • er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
  • er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In artikel 2.11.2. van het Barro is bepaald dat:

  • 1. Een bestemmingsplan bevat de bestemming «waterkering» voor gronden waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering hebben.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een beschermingszone duidt die gronden aan met de gebiedsaanduiding «vrijwaringszone – dijk», indien de primaire waterkering een dijk is en in de overige gevallen met de gebiedsaanduiding «vrijwaringszone – waterstaatswerk

Deze bepaling is in dit bestemmingsplan verwerkt.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 extra wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m². Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het watersysteem binnen het plangebied blijft ongewijzigd waardoor er geen wijzigingen te verwachten zijn in de grondwaterstanden. Ook wordt de veerkracht van het watersysteem niet gewijzigd.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte adviseert het waterschap van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Voor het dempen van watergangen / sloten dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland.

Beschermingszone van een primaire, regionale of overige waterkering

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een waterkering die op de Legger van het Waterschap Groot Salland is opgenomen. De functie / stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur van het Waterschap Groot Salland noodzakelijk. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De beschermingszone van de waterkering is op de plankaart opgenomen als dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering".

Beschermingszone van een (hoofd)watergang

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter.

Grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk

Het plangebied of een gedeelte daarvan ligt het grondwaterbeschermingsgebied Engelse Werk. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en voor de overige functies wordt een restrictief beleid gevoerd. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is verwoord in de Omgevingsvise Overijssel 2009. De regels omtrent grondwaterbescherming zijn verwerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Voor meer informatie kan worden gekeken op de internetsite van de provincie Overijssel: http://www.overijssel.nl/thema's/water/watergebruik-0/item-125728/

Agrarische activiteiten

Bijna alle agrarische bedrijven vallen onder het lozingenbesluit Open teelt en veehouderij. Voor akkerbouwbedrijven gelden aanvullende voorschriften voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Bij de inrichting van het plan moet rekening worden gehouden met de voorschriften uit het lozingenbesluit Open teelt en veehouderij.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl . De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied heeft bevat de dijkring 53 (Salland)). Deze dijkring kent een overstromingsrisico. Daarnaast geldt er een overstromingsrisico in de uiterwaarden van de IJssel. Het overstromingsrisico wordt met name gevormd door (een combinatie van) piekafvoeren van de IJssel, Vecht en het Zwartewater, door opstuwende water vanuit het stelsel IJsselmeer/Ketelmeer/Zwarte Meer, klimaatverandering en laagliggende tot diepe polders.

Het risico op overstroming is afhankelijk van de afstand van een locatie tot de waterkering, de hoogte van de locatie en omgeving, de mogelijkheid van het water voor het bereiken van een locatie en de te verwachten overstromingshoogte bij een dijkdoorbraak (norm: 1:1250). Een kleine waterlaag geeft overlast, maar geeft niet direct een risico voor de bebouwing, openbare ruimte of voor de aanwezige mensen of dieren. Is de waterlaag 0,90 meter of meer, dan geeft dat meer schade en leidt dit ook tot risico.

Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden (uiterwaarden, oevers, laagste polders) onderlopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd middels de duikers en het oppervlaktewatersysteem kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.

Vertaling in bestemmingsplan

Met name in het provinciale beleid en de Omgevingsverordening staan belangrijke bepalingen voor de verschillende functies van water, zoals de directe gebruiksfuncties van het watersysteem (waterafvoer en waterveiligheid, waterkwaliteit en ecologie, en waterberging) en de gebiedsgebonden waterfuncties.

Het bestemmingsplan regelt alleen die watergerelateerde zaken die een ruimtelijke afweging vragen. De beschermingszones van primaire, regionale en overige waterkeringen zijn als dubbelbestemming opgenomen binnen het bestemmingsplan vanwege de signaalfunctie.

5.5 Archeologie

Uitgangspunt is dat de archeologische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt.

5.6 Cultuurhistorie

Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Cultuurhistorie geldt verder als inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De cultuurhistorische waarden van de ruimtelijke structuur en de bebouwing in het bestemmingsplan worden in de stedenbouwkundige opzet van dit bestemmingsplan gerespecteerd. Kijk voor de beschrijving van deze waarden paragraaf in 2.1.2. van deze toelichting.

Kijk voor de bescherming van deze waarden naar Artikel 39 van de regels. Hierbij zal worden getoetst aan de verbeelding en beschrijving opgenomen in de lijsvan cultuurhistorisch waardevolle erven. Deze lijst is gebaseerd op een analyse van het Oversticht in 2012.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 19. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2008, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De aanpassingen, welke noodzakelijk zijn door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, zijn in de versie 19 opgenomen. De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2008 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied - IJsselzone, Windesheim zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied - IJsselzone, Windesheim.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Gevolgd door de volgende bijlagen:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:

Artikel 1 Begrippen;

Artikel 2 Wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:

Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.

Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.

De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.

  1. 1. Bestemmingsomschrijving:

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  1. 2. Bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.

Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een 'uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor) met één uitzondering. In het Bor betreft het uitsluitend een 'op de grond staand' gebouw. In het bestemmingsplan vallen er ook kelders onder.

Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.

De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximale goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximale bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.

  1. 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.

De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3Algemene regels.

  1. 4. Afwijken van de bouwregels:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.

De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wabo.

  1. 5. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.

  1. 6. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro

De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.

  1. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

  1. 8. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.

Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan:

Artikel 34 Leiding - Gas;

Artikel 35 Leiding - Hoogspanning;

Artikel 36 Leiding - Hoogspanningsverbinding;

Artikel 37 Leiding - Water;

Artikel 38 Waarde - Archeologie;

Artikel 39 Waarde - Cultuurhistorie;

Artikel 40 Waterstaat - Waterbergingsgebied;

Artikel 41 Waterstaat - Waterkering.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:

Artikel 43 Anti-dubbeltelregel;

Artikel 44 Algemene bouwregels;

Artikel 45 geluidzone - industrie 1;

Artikel 48 luchtvaartverkeerzone;

Artikel 49 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied;

Artikel 50 veiligheidszone - bevi;

Artikel 52 vrijwaringszone - molenbiotoop;

Artikel 53 Algemene afwijkingsregels;

Artikel 54 Algemene wijzigingsregels;

Artikel 56 Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.

Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:

Bijlage 1 Waardevolle erven en structuren

Bijlage 2 Inrichtingsplan zandwinning

6.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

6.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Agrarisch

Er worden uitsluitend grondgebonden bedrijven toegestaan. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering is niet toegestaan. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een tuinbouwbedrijf. Het gebruik van agrarische gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Om te bepalen of een agrarisch bedrijf grondgebonden is wordt, onder andere, gekeken naar de volgende zaken:

  • beweiding van het vee vindt hoofdzakelijk plaats op de huiskavel;
  • de afzet van mest van het eigen bedrijf vindt hoofdzakelijk plaats op eigen grond;
  • er vindt teelt plaats van (ruw) voedergewassen en er wordt grotendeels zelf voorzien in de voederbehoefte van het eigen bedrijf.

De agrarische bedrijven krijgen een agrarisch bouwvlak binnen de gebiedsbestemming. In het geldende bestemmingsplan Buitengebied wordt geen onderscheid gemaakt in grootte van het bedrijf. In de praktijk is er echter een groot verschil. Er is enerzijds sprake van schaalvergroting als gevolg van bedrijfsbeëindiging van kleine bedrijven. Anderzijds zijn veel kleine bedrijven nog actief. Het gaat met name om de instandhouding van kleine bedrijven. Juist deze kleine bedrijven leveren een belangrijke bij-bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit van ons buitengebied. Het is daarom van belang om deze kleine bedrijven een passende agrarisch bestemming te geven. Bepalend voor het (al dan niet) toekennen van een agrarische bedrijfsbestemming aan een bouwperceel is de mate van volwaardigheid. Om te beoordelen of een bedrijf wel of niet volwaardig is, wordt uitgegaan van de NGE-normering (Nederlandse Groot-te Eenheid). Op basis van NGE kan de economische bedrijfsomvang van een bedrijf worden bepaald. Op basis van ervaringscijfers heeft het Landbouw Economisch Instituut (LEI) voor ver-schillende bedrijfstypen het aantal NGE per volwaardige arbeidskracht (vak) bepaald. Het inkomen uit de steeds meer voorkomende nevenactiviteiten wordt hierbij niet meegenomen. Door het LEI wordt als vuistregel voor het behalen van een inkomen voor een reëel agrarisch bedrijf 40 NGE aangehouden. Een bedrijf met een omvang kleiner dan 40 NGE zal in de regel afbouwen of stoppen. Uiteraard spelen ook andere factoren hierbij een rol zoals leeftijd bedrijfshoofd en opvolgingssituatie. Beneden de 10 NGE kan niet meer gesproken worden van een reëel agrarisch bedrijf. Bij de toekenning van de omvang van de bouwvlakken wordt aangesloten bij de volgende indeling:

1. kleiner dan 10 nge (agrarische activiteiten als hobby): woonbestemming;

2. groter dan 10 nge en kleiner dan 40 nge: gedetailleerd (strak) bouwblok;

3. groter dan 40 nge: 1 hectare.

Er zijn binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vergroting van de agrarische bouwvlakken.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch, is ter bescherming van de landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Naast hetgeen is omschreven onder de bestemmingsplan Agrarisch, is ter bescherming van de Natuurlijke en landschappelijke waarden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

Uitgangspunten:

  • Nutsgebouwtjes met een oppervlakte van minder dan 15 m² en een hoogte van minder dan 3 meter zijn vergunningvrije bouwwerken. In de regels werd er daarom tot nu toe al geen rekening mee gehouden.
  • In het kader van de deregulering worden openbare nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter in de groen en verkeersbestemmingen toegestaan.
  • Nutsgebouwen met een oppervlakte van meer dan 50 m² worden specifiek op de plankaart aangegeven. Deze bestemming wordt ook op de plankaart aangegeven op plaatsen waar bestaande kleinere nutsgebouwtjes tot meer dan 50 m² moeten kunnen worden uitgebreid.

Artikel 17 Groen

Uitgangspunten:

  • Het structuurgroen en het buurtgroen is bestemd tot 'Groen'. De overige groengebieden zijn bij de bestemming '28' gevoegd. In de bestemming Groen zijn paden voor langzaam verkeer toegestaan maar geen wegen en parkeervoorzieningen voor snelverkeer. Dit is vast beleid waar niet van zal worden afgeweken.
  • Bermen en groenstroken langs wegen, die geen structuur- of buurtgroen zijn, zijn opgenomen in de verkeersbestemmingen. Binnen deze laatste bestemmingen is een uitwisseling van groen, verkeer en parkeren overal toegestaan.
  • Binnen de bestemming Groen zijn overal trapveldjes en speelvoorzieningen mogelijk.
  • Binnen deze bestemming mogen overal gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

Artikel 25 Sport

Op de gronden met deze bestemming mogen sportterreinen worden aangelegd en gebouwen ten behoeve van sportvoorzieningen worden gebouwd, waaronder ook een kantine is begrepen. Voor het bouwen van tribunes en gebouwen van meer dan 15 m² geldt dat deze uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd.

Artikel 26 Tuin

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en carports bij recht worden gebouwd. Via een afwijking zijn bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bouwwerken wel mogelijk, mits geen aantasting plaatsvindt van de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde criteria. Het gaat hier om bebouwing ten behoeve van uitbreiding van hoofdgebouwen, bij een aangrenzend hoofdgebouw behorende bijgebouwen en carports. Tevens moet zo nodig rekening worden gehouden met de Wet geluidhinder.

Artikel 28 Verkeer - Erftoegangsweg

Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.

Artikel 30 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Artikel 31 Wonen

Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.

Uitgangspunten:

  • Alle bestaande eengezinshuizen in het plangebied worden als zodanig bestemd.
  • De bestaande bebouwing wordt conform het huidige legale gebruik en volume bestemd. Indien het geldende plan ruimere mogelijkheden geeft dan er gerealiseerd zijn, wordt volgens die ruimere mogelijkheden bestemd, indien realisatie nog aanvaardbaar is qua licht- en luchttoetreding.
  • Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd.
  • Op het erf binnen deze bestemming, dat buiten het bouwvlak is gelegen, mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak worden gebouwd, maar geen zelfstandige hoofdgebouwen, waarvan situering niet ondenkbaar wordt bij het toestaan van grotere oppervlakten.
  • Halve meters bij hoogtebepalingen worden in het kader van de deregulering afgerond naar boven.
  • In het kader van de deregulering mag het erf binnen deze bestemming aan de zijkant en de achterkant van het bouwvlak zonder afwijking worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken tot maximaal 50% en 100 m².
  • Ter wille van de openheid in het stedenbouwkundig beeld blijft het uitgangspunt waar mogelijk van toepassing om bijbehorende bouwwerken in de zijtuin achter de voorgevel van het hoofdgebouw te plaatsen.
  • Bij de bepaling van de voorzijde wordt gekeken waar de naar de weg toegekeerde grens van een bouwvlak en de naar de weg toegekeerde grens van de gevel van een hoofdgebouw is gelegen. Hierbij is de zijde van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw bepalend.
  • In de voortuinen komt de bestemming 'Tuin', waar in principe geen gebouwen en carports zijn toegestaan.
  • Indien in de voortuinen gebouwen aanwezig zijn, wordt ter wille van de eenvoud van regeling en beheer een gebied met de bestemming 'Wonen' aangegeven dat voor 100% mag worden bebouwd.
  • Carports in de voortuinen worden niet wegbestemd, maar binnen de bestemming 'Wonen' met de 'specifieke bouwaanduiding-carport' aangegeven. Carports in de voortuinen worden alleen daar aangegeven waar de bouw van andere bijbehorende bouwwerken niet kan worden toegestaan.
  • Zelfstandige complexen van garageboxen worden binnen de bestemming 'Wonen' met een aparte aanduiding aangegeven.
  • Zo nodig kunnen nadere eisen worden gesteld aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodat bij het ontwikkelen van ongewenste situaties nog kan worden ingegrepen.
  • De huidige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, die groter zijn dan de standaardregeling worden als afwijkend gebruik toegestaan.

Beroep aan huis:

Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.

Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.

Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.

In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.

Bouwwerken die geen gebouwen zijn, zonder dak:

Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximale hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.

Afwijkend gebruik:

De hoofdgebouwen met een afwijkend gebruik dat niet valt onder beroep aan huis of met een beroep aan huis groter dan 30% / 50m² zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In behorend bij de regels staat aangegeven welk afwijkend gebruik is toegelaten en voor welk deel van het hoofdgebouw dit afwijkende gebruik is toegestaan.

Wet geluidhinder

In verband met de Wet geluidhinder is het op een aantal erven niet toegestaan geluidsgevoelige functies te realiseren. De desbetreffende erven zijn aangeduid als 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige functie'. In de begrippen is omschreven wat onder geluidsgevoelige functies bij woningen moet worden verstaan.

Artikel 33 Wonen - Meergezinshuis

Deze bestemming is bedoeld voor meergezinshuizen. Dit zijn flats en andere gebouwen met meerdere naast en/of boven elkaar gelegen woningen, welke in tegenstelling tot het eengezinshuis qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kunnen worden. De definitie van eengezinshuis en meergezinshuis is opgenomen in de begrippen. Voor deze bestemming gelden de zelfde uitgangspunten en regels als voor de bestemming 'Wonen'.

Bijgebouwenregeling:

De regels voor bijbehorende bouwwerken wijken af van de regeling voor de eengezinshuizen. Per afzonderlijke gestapelde woning mag buiten het bouwvlak 25 m² worden gebouwd. Daarnaast mag er een onbeperkte oppervlakte worden gebouwd ten behoeve van algemene voorzieningen voor het meergezinshuis. Dit voorzover het bestemmingsvlak dit toelaat. Waar geen bijbehorende bouwwerken gewenst zijn, komt de bestemming 'Tuin'.

Artikel 37 Leiding - Water

Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. Deze dubbelbestemming omvat het in het plangebied gelegen ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwatervoorziening. Deze leidingen transporteren drinkwater van de productielocatie naar centrale punten in de verderop gelegen voorzieningsgebieden (zie kaart ....).
In een brief van 27 februari 2004 heeft waterleidingbedrijf Vitens de gemeente verzocht de voor het bedrijf cruciale hoofdtransportleidingen in de bestemmingsplannen op te nemen. Het bedrijf beriep zich daarbij op de 'Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen' van de provincie Overijssel. Voor de invoer van de juiste gegevens heeft Vitens de gemeente later een digitaal bestand met de bedoelde hoofdtransportleidingen toegezonden. De leidingen zijn conform dit bestand opgenomen.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Ter bescherming van de leidingen is voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel van toepassing.

Artikel 38 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied (zie kaart ....).
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.
  • Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsgunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

Artikel 41 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming omvat, voor zover gelegen binnen het plangebied,....

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering' samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.
Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Groot Salland onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een watervergunning van het waterschap nodig.
Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderend bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

6.4 Algemene Regels

Artikel 43 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 44 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen.
Wat voldoende is, wordt op basis van het algemene parkeerbeleid van de gemeente Zwolle bepaald tijdens de beoordeling van een bouwplan.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan het betalen van een compenserende bijdrage aan de gemeente Zwolle. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.

Artikel 53 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 54 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg', 'Wonen' alsmede 'Wonen - Meergezinshuis' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden aangegeven.

Artikel 56 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.

6.5 Overgangs- En Slotregels

Artikel 57 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 58 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

6.6 Handboek

Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 19.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van karakter. In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is het niet nodig om bij dit plan een exploitatieplan voegen.

Hoofdstuk 8 Overleg En Inspraak

8.1 Uitkomsten Overleg

Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel, het waterschap Groot Salland en de gemeenten Olst-Wijhe en Raalte.

De gemeenten Olst-Wijhe en Raalte hebben laten weten dat ze geen opmerkingen hebben op het vooontwerp.

Het waterschap heet laten weten dat de standaard waterparagraaf gebruikt kan worden. Deze paragraaf is opgenomen.

De provincie Overijssel heeft op 19 april 2013 een reactie verstuurd.

Opmerkingen over de toelichting

Algemeen

Op een aantal plaatsen in de toelichting en de regels staan vraagtekens en nog niet ingevulde maten. We nemen aan dat jullie maten hanteren die gebruikelijk zijn i.r.t. gebiedskenmerken.

Reactie gemeente

Dat is correct. Een en ander zal nog worden aangevuld.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Art 3.7.1. e.a. Voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verwijs je naar het LOP. Aangenomen wordt dat dat in de praktijk ruimer wordt toegepast dan alleen investeren in landschap. Zeker in het stadsrandgebied liggen er ook kansen om de kwaliteitsimpuls te richten op investeringen in beleefbaarheid, toegankelijkheid, cultuurhistorie, water e.d. De verwachting is dat ons beleid voor de inzet van de KGO in juli wordt gewijzigd. In die zin dat in de nieuwe zone Ondernemen met natuur en water (zone ONW) de KGO-investeringen gericht moeten zijn op natuur, water en/of landschap. Wij gaan ervan uit dat jullie dat straks in de praktijk ook zo gaan toepassen.

Reactie gemeente

Er wordt inderdaad aan meerdere aspecten getoetst. De criteria hiervoor zijn in de regels opgenomen.

Waar mogelijk zullen de wijziging in het KGO in de toekomst worden toegepast.

Natuur

Aandachtspunt: Effecten van ontwikkelingsmogelijkheden op natuurwaarden. Daar hebben we het in Nationaal Landschapsverband al vaker over gehad en is een onzekerheid waar meer gemeenten mee worstelen. Hoe onderbouw je op afdoende wijze dat ontwikkelmogelijkheden niet of nauwelijks zal leiden tot effecten op de natuurwaarden.

Bestaande natuur en nieuwe gerealiseerde natuur, zowel binnen als buiten de EHS, dient een adequate bestemming te krijgen gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden (artikel 2.7 en 2.8 Omgevingsverordening Overijssel).

Op 1 punt wijkt de kaart af van onze EHS begrenzing. Dit betreft de zones rondom de IJsselcentrale. De EHS loopt aan de noord- en zuidzijde om de hoek door. Op de Bestemmingsplankaart zijn deze delen onderdeel van de bestemming bedrijf-nutsvoorziening. Gelet op de actuele waarden lijkt me een exclavering van deze twee vlakjes op zijn plaats.

Reactie gemeente

Op de verbeelding zal voor de betreffende zones bij de IJsselcentrale de aanduiding "natuurwaarden" worden opgenomen.

Natuur

Ook is bestaande natuur binnen de EHS bestemd als “water”, met name bij de IJssel. Binnen de bestemming “water” zijn de natuurwaarden niet beschermd. Dat geldt ook voor de buiten de EHS gelegen wateren met natuurwaarden, zoals kreken en kolken.

Dit is op te lossen door de regels en/of de verbeelding aan te passen, zodat de bestemming van de natuurwaarden voldoet aan de Omgevingsverordening.

Reactie gemeente

De regels van de bestemming Water zijn hierop aangepast.

Aanlegvergunning

Art. 6.7.1. De gebruiksregels voor de gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden- natuur en landschap” is niet geheel afgestemd op het behoud van de waarden die de bestemming beoogt te beschermen. Ook het ontgronden, afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van gronden en het scheuren van grasland wordt normaal gesproken verbonden aan het vereiste van een omgevingsvergunning. Een grens van 1000m2 is lastig handhaafbaar en gelet op de natuurwaarden is een afweging altijd op zijn plaats.

Reactie gemeente

Het aanlegvergunningstelsel is aangepast aan deze opmerkingen.

Windturbines

Lage windturbines zijn binnen de EHS niet toegestaan.

Reactie gemeente

In dit bestemmingsplan zijn kleine windturbines uitsluitend toegestaan binnen agrarische bouwvlakken. De impact op de EHS is daarmee vrijwel nihil. Bovendien kunnen er nadere eisen worden gesteld aan de plaats en afmetingen van bebouwing.

Water

Aan de buitendijkse gronden en de waterkeringen is de dubbelbestemming “waterstaat en -waterkering” toegekend. De functie voor waterberging van de buitendijkse gronden is in algemene zin geborgd met de niet gedefinieerde term “waterhuishouding”.Ik vraag me af of daarmee het belang van de waterberging als hoofdbestemming van de uiterwaarden voldoende is geborgd. Bij de bestemming water is dat wel specifiek geregeld.

Art 30 Water:

Ook opnemen een aantal gebruiksregels en verboden werkzaamheden zoals b.v. in art 6.7.1. k, l en m.

Reactie gemeente

Het is niet nodig om deze verboden werkzaamheden op te nemen in de bestemming Water, omdat ze via de bestemmingsomschrijving of via de gebruiksverbonden al zijn uitgesloten.

Externe veiligheid

Dit thema hebben we nog niet kunnen beoordelen, wel kan ik vast het volgende opmerken:

Voor agrarische bedrijven is in het plan een afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor (co) mestvergisting binnen het bouwvlak. Bij de voorwaarden ontbreekt een bepaling gericht op de veiligheid. Voorkomen moet worden dat de 10-6 risicocontour van de installatie en gasopslag over woningen of kwetsbare objecten valt. Het advies is de regels op dit punt aan te passen.

Reactie gemeente

In de beoordelingcriteria is opgenomen dat geen onevenredige afbreuk gedaan mag worden aan de milieusituatie. Hiertoe wordt ook het aspect externe veiligheid gerekend.

Opmerkingen op regels

Art. 3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse

van de aanduiding 'paardenhouderij';

c. gebouwen ten behoeve van de onder a, b, c, d, e en f genoemde bedrijven; ? deze verwijzing kan ik niet plaatsen

d. bedrijfswoningen;

art. 3.2.1.: verwijzingen in lid e en l kloppen niet

art. 3.2.2. Bouwwerken geen gebouwen zijnde en…. zonder dak; is dit een gebruikelijke omschrijving???

art. 3.4.1.-5.4.1.-.6.4.1. Hier wordt mogelijkheid geboden tot overschrijding van bouwvlak tot 1,5 ha? Kan dit nog gelet op jurisprudentie?

art. 3.7.1.- 5.8.1.-6.8.1. Hier wordt mogelijkheid geboden tot vergroten bouwvlak tot 2 ha? Kan dit gelet op milieueffecten op N2000 gebieden? (in 6.8.1. wordt over uiterwaarden van de Vecht gesproken. Dit lijkt me een vergissing)

art. 4.2.2. Maximale maten voor bebouwing zijn nog niet ingevuld. Dit geldt ook voor vele andere artikelen mbt bebouwing

art.3.7.3. , 5.8.3. en 6.8.3. maken kleinschalig kamperen tot 40 kampeerplaatsen mogelijk. Is dat de algemene lijn?

art. 6.7.1. Verboden werkzaamheden voor agrarisch met waarden N&L; aandacht voor lid e (ontgronden etc tot 1000 m2) en lid h (scheuren van grasland)

art. 7 Bedrijf; hier wordt waarschijnlijk bedoeld Bedrijf Composteerinrichting

art. 7.2 sluit het oprichten van gebouwen uit maar de artikelen 7.3 t/m 7.6 stellen nadere eisen aan bebouwing. Deze artikelen kunnen dan beter geschrapt worden.

Reactie gemeente

De regels zijn aangepast op de gemaakte opmerkingen

Conclusies

Voor het overige stellen we vast dat het plan in hoofdlijnen voldoet aan provinciale ruimtelijke belangen zoals verwoord in het ruimtelijk beleid.

Indien het plan rekening houdend met de gemaakte opmerkingen in procedure word gebracht, kan jer vanuit gegaan worden dat Gedeputeerde Staten geen reden zullen zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure.

8.2 Rapportering Inspraak

Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Om deze reden is ervoor gekozen om geen inspraak te verlenen op het plan. Derden worden hierdoor niet in hun belangen geschaad, omdat wel de mogelijkheid bestaat om een zienswijze kenbaar te maken, zodra het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt. Inspraak is bovendien niet wettelijk verplicht. Wel is verschillende manieren informeel overleg gevoerd met divers betrokken partijen in het plangebied.

Bijlage 1 Waardevolle Erven En Structuren

Bijlage 1 Waardevolle erven en structuren

Bijlage 2 Inrichtingsplan Zandwinning

Bijlage 2 Inrichtingsplan zandwinning

Bijlage 1 Plangebied

Bijlage 1 Plangebied

Bijlage 2 Geldende Plannen

Bijlage 2 Geldende plannen

Bijlage 3 Archeologie

Bijlage 3 Archeologie

Bijlage 4 Landschapstypering

Bijlage 4 Landschapstypering

Bijlage 5 Natuur- En Landschapswaarden

Bijlage 5 Natuur- en landschapswaarden

Bijlage 6 Natuurbeleid

Bijlage 6 Natuurbeleid

Bijlage 7 Verkeer

Bijlage 7 Verkeer

Bijlage 8 Beperkingen

Bijlage 8 Beperkingen