Binnenstad, Thorbeckegracht 82
Bestemmingsplan - gemeente Zwolle
Vastgesteld op 05-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Binnenstad, Thorbeckegracht 82' met identificatienummer NL.IMRO.0193.BP15015-0004 van de gemeente Zwolle;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden met het ambacht;
1.6 archeologische monumenten
terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;
1.7 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
indien het percentage een bestemmingsvlak betreft:
- de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een perceel betreft:
- een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een perceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
- dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het perceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd;
1.10 bedrijf
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten;
1.11 bedrijf aan huis
een bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.12 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 begane grond
de eerste volledige bouwlaag boven het peil;
1.14 beroep aan huis
een beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor beroep aan huis c.q. een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke; een daaraan vastgebouwde of er deel van uitmakende woning wordt niet meegeteld;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 cultuurhistorische waarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historiche waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder zijn begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, een tuincentrum en een supermarkt;
1.26 dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.28 eengezinshuis
een gebouw, dat één woning omvat;
1.29 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;
1.31 erftoegangsweg
een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen;
1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.35 geluidsgevoelige functies
ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.36 geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.37 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.38 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.39 kunstnijverheidsbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen van gebruiks- en siervoorwerpen alsmede in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit detailhandel;
1.40 meergezinshuis
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.41 normaal onderhoud
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;
1.42 onderbouw
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,50 meter boven peil is gelegen;
1.43 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;
1.44 openbare nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;
1.45 peil:
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
2.60 meter boven het Normaal Amsterdams Peil; - b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
2.60 meter boven het Normaal Amsterdams Peil;
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.47 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.48 sociale veiligheid
de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;
1.49 standplaats
het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, waarbij onder een standplaats niet worden verstaan vaste plaatsen op jaarmarkten of markten, vaste plaatsen op evenementen en vaste plaatsen op snuffelmarkten;
1.50 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten;
1.51 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel;
1.52 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.53 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
1.54 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
1.55 wooneenheid
elke ruimte of als eenheid samengesteld aantal ruimten, welke geschikt en bestemd is voor bewoning, zoals eengezinshuizen, bejaardenwoningen, woningen voor 1 en/of 2 persoonshuishoudens en meergezinshuizen;
1.56 zolder
een gedeelte van een gebouw dat door schuine dakschilden is afgedekt en waarvan de borstwering niet hoger is dan 1 meter;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de vloeroppervlakte van een woning:
binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor wonen;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis;
- b. meergezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis;
- c. dienstverlening, ambachtelijke en-/of kunstnijverheidsbedrijf in de eerste bouwlaag van eengezinshuizen en in de eerste bouwlaag van de meergezinshuizen;
- d. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- e. (ondergrondse) gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen (parkeergarage);
- f. opritten, voetpaden, fietspaden en fiets/bromfietspaden;
- g. openbare nutsvoorzieningen;
- h. voorzieningen ten behoeve van warmte-/koudeopslag
- i. parkeervoorzieningen;
- j. geluidwerende voorzieningen;
- k. infrastructurele voorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. water;
met de daarbij behorende:
- o. tuinen, erven en terreinen;
- p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
- e. de sociale veiligheid;
- f. een goede milieusituatie;
- g. de bescherming van de groenstructuur;
- h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
- b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan of in een wijzigingsplan afgeweken worden van:
- a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 1% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
- b. de bestemmingsregels om toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
- e. de bestemmingsregels, voor zover deze een woning toestaan, ten behoeve van bed & breakfast, mits:
- 1. degene die de bed & breakfast activiteiten uitvoert, tevens de hoofdbewoner van de woning is of een lid van zijn gezin;
- 2. er voor de bed & breakfastactiviteiten niet meer dan 30% van de brutovloeroppervlakte van de woning met bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt met een maximum oppervlakte van 75 m²;
- 3. er geen zelfstandige keuken in een door gasten gebruikte kamer of in een zelfstandig gastenverblijf aanwezig is.
- f. de bestemmingsregels ten behoeve van het innemen of hebben van een standplaats, tenzij:
- 1. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
- 2. als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
6.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen
De in artikel 6.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het stedenbouwkundig beeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de parkeergelegenheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de milieusituatie;
- g. de groenstructuur;
- h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis is de volgende procedure van toepassing:
- a. Het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken wordt langs elektronische weg gedurende 2 weken ter inzage gelegd op de website van de gemeente Zwolle, waarbij de stukken door een ieder kunnen worden geraadpleegd en voor een ieder beschikbaar worden gesteld.
- b. De verbeelding op papier van het ontwerp van een besluit met bijbehorende stukken ligt eveneens gedurende de zelfde onder a genoemde periode in het informatiecentrum in het stadskantoor van de gemeente Zwolle voor een ieder ter inzage.
- c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van tevoren langs elektronische weg bekend op de website van de gemeente Zwolle.
- d. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging eveneens van tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden.
- e. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen.
- f. Gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders langs elektronische weg of schriftelijk hun zienswijzen naar voren brengen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd, dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging;
- b. De onder a. bedoelde plaatsen voor het parkeren van motorvoertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare motorvoertuigen, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
8.2 Laden of lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
8.3 Afwijken van de algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Het plan wordt aangehaald als:
bestemmingsplan "Binnenstad, Thorbeckegracht 82".
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Binnenstad, Thorbeckegracht 82".
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle in de vergadering
van 5 september 2016 nummer 20160705 – 27018.
drs. H.J. Meijer, voorzitter, drs. A.B.M. ten Have, griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de voormalige locatie van het transportbedrijf Lenderink BV bestaat een voornemen tot herontwikkeling. De locatie van het plan, in de volksmond ook wel de Lenderink locatie genoemd, kent een rijke historie. Tussen 1914 en 2009 hebben er verscheidene generaties van de familie Lenderink een succesvol internationaal transport bedrijf geleid. Met de verhuizing van dit bedrijf naar de Marslanden verviel deze functie en zijn de voormalige bedrijfspanden in onbruik geraakt. De Lenderink locatie is gekocht door een projectontwikkelaar met het voornemen het terrein te herontwikkelen tot woonlocatie. De concrete herontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 2 stadswoningen (eengezinshuizen) en maximaal 27 appartementen (meergezinshuizen). Daarnaast worden in de stadswoningen en in maximaal 2 appartementen op de begane grond de mogelijkheid geboden voor functies in de vorm van dienstverlening, ambachtelijk en-/of kunstnijverheidsbedrijvigheid.
In het voor het plangebied geldende bestemmingsplan 'Binnenstad en omgeving' zijn voor de locatie de bestemmingen 'Gemengd-3' en 'Centrum- Wonen' van toepassing. Op een deel van deze locatie zijn woningen toegestaan. De bouwbepalingen binnen deze bestemming zijn echter toegespitst op de bestaande bebouwing en, net als de bestemming 'Gemengd – 3', niet toereikend voor het beoogde plan.
Omdat de herontwikkeling niet mogelijk is binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan is voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen herontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Historie
De Thorbeckegracht heette vroeger De Dijk en diende ook daadwerkelijk als dijk langs de gracht. De oudste nog aanwezige huizen dateren uit de 17de eeuw. De Thorbeckegracht was in het verleden een belangrijke haven. Het Kraanbolwerk was voor de negentiende eeuw een gesloten, defensief bastion en had een belangrijke functie voor de verdediging van deze Zwolse binnenhaven en de verdediging van de scheepskraan op het Rodetorenplein.
In de negentiende eeuw veranderde het karakter radicaal: het bolwerk werd afgegraven tot vlak boven het hoogste waterniveau en werd omgevormd tot een 'werkgebied'. Sinds die tijd heeft het Kraanbolwerk de identiteit van een eiland van bedrijvigheid gehad. In het kader van grootschalige stedelijke vernieuwingsplannen zijn de industriële gebouwen op het Kraanbolwerk recent gesloopt en worden op termijn vervangen door woningbouw. De Thorbeckegracht is het laatst overgebleven stukje industriële bebouwing op het Noordereiland. Van oorsprong is een deel van de bebouwing ten behoeve van een smederij ingericht.
Het plangebied zelf maakte in 1832 deel uit van het bezit, pakhuis, huis, erf en tuin van de steenhandelaar Hermen Klopman. Deze Hermen Klopman behoorde in deze periode samen met o.a. stadssecretaris Willem Tobias tot de rijkste inwoners van de stad. In 1914 is de locatie overgenomen door het transportbedrijf Lenderink. In 1950 is het transportbedrijf Lenderink uitgebreid door de bouw van een magazijn en paardenstal. Tussen 1914 en 2009 hebben er verscheidene generaties van de familie Lenderink een succesvol internationaal transport bedrijf geleid. Met de verhuizing van dit bedrijf naar de Marslanden verviel deze functie en zijn de voormalige bedrijfspanden in onbruik geraakt. Doordat de locatie niet meer in gebruik is staan de gebouwen leeg en is een nieuwe inrichting en functionele invulling van het plangebied gewenst.
1.3 Plangebied
Het plangebied is gelegen in het noorden van de historische binnenstad van Zwolle en heeft een oppervlakte van circa 900 m². De noordelijke, zuidelijke en oostelijke plangrenzen worden bepaald door de wegen Friesewal, Thorbeckegracht en Kanonstreeg te Zwolle. De westelijke plangrens grenst aan de nieuwbouwlocatie Het Kraanbolwerk.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: ArcGIS)
Voor een deel van het plangebied zal de bestaande situatie gehandhaafd blijven. Dit betreft het pand de Thorbeckegracht 81. Gezien de stedenbouwkundige samenhang van de nieuw te bouwen woningen en het bestaande pand zal het pand in de verdere motivering van het planvoornemen aan de orde komen. Omdat de feitelijke en planologische situatie voor dit deel niet zal veranderen is het pand niet opgenomen in de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.4 Geldende Bestemmingsplannen
Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Binnenstad en omgeving'. Dit bestemmingsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle. In het vigerend bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Centrum' en 'Gemengd – 3' waarbij delen binnen het plangebied zijn aangeduid als 'wonen', 'bouwvlak', 'maximum aantal bouwlagen', 'maximum bebouwingspercentage terrein', 'maximum goothoogte' en 'maximum bouwhoogte'.
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan te verdelen in 4 gebieden waarbij voor elk gebied verschillende regels van toepassing zijn. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Binnenstad en omgeving' wordt weergegeven in afbeelding 1.2. In de betreffende afbeelding wordt tevens inzichtelijk gemaakt in welke 4 gebieden het plangebied te verdelen is. Na de afbeelding wordt nader ingegaan op de te onderscheiden gebieden.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (links: analoog bestemmingsplan, rechts: overzicht vier te onderscheiden gebieden)
Voor de verschillende deelgebieden van het plangebied zijn de volgende regels van toepassing:
- deelgebied 1 is bestemd als 'Centrum - Wonen'. De aanduidingen binnen dit gebied geven aan de er een gebouw is toegestaan binnen het bouwvlak bestaande uit maximaal 3 bouwlagen. Dit gebouw mag een goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk maximaal 10 meter en 15 meter.
- deelgebied 2 is bestemd als 'Gemengd 3', hier gelden geen nadere aanduidingen.
- deelgebied 3 is bestemd als 'Gemengd 3' waarbij door middels van aanduidingen is aangegeven dat een gebouw binnen het bouwvlak mag bestaan uit maximaal 3 bouwlagen en het bouwvlak voor 100% bebouwd mag worden. De maximale goot- en bouwhoogte mag hier niet meer bedragen dan respectievelijk maximaal 10 meter en 15 meter en door middel van de aanduiding 'wonen' is bepaald dat woningen hier zijn toegestaan.
- deelgebied 4 is bestemd als 'Gemengd 1'. Ook hier geldt dat gebouwen gebouwd dienen te worden binnen het bouwvlak en mag het bouwvlak voor 100% bebouwd worden. Het maximaal aantal bouwlagen bedraagt 1 en de maximum goot- en bouwhoogte mag respectievelijk 4 meter en 9 meter bedragen. Ook hier is door middel van een aanduiding 'wonen' bepaald dat woningen hier zijn toegestaan.
De regels uit het vigerend plan zijn gebaseerd op de feitelijk aanwezige bebouwing. Het planvoornemen wijkt af van de in het vigerend bestemmingsplan opgenomen regels omdat de hier voorziene woningbouw niet mogelijk is. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders voor de gewenste ontwikkeling.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
2.2 Ruimtelijk Beleid
2.2.1 Rijksbeleid
2.2.2 Provinciaal beleid
2.2.3 Gemeentelijk beleid
2.3 Archeologisch En Cultuurhistorisch Beleid
2.3.1 Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Het archeologisch potentieel van de verschillende gebieden is in de volgende percentages uitgedrukt.
- 0%: archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven.
- 10%: archeologische waarde onbekend; proefonderzoek wordt aanbevolen.
- 50%: archeologisch waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is 1:2. Voor de binnenstad betekent een 50% locatie meestal dat de eerste meter bodemarchief verdwenen is, maar dat de onderste lagen nog bewaard zijn gebleven.
- 90%: archeologisch zeer waardevol; een opgraving is noodzakelijk en de vondstkans is nagenoeg 100%.
- 100%: archeologische toplocatie; indien bescherming niet kan is een opgraving altijd noodzakelijk, de vondstkans is uiteraard 100%.
De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend. Dat kan betekenen dat er in een 10% gebied (een gebied waarvan we niets afweten) ineens een 100% locatie gelokaliseerd wordt. Anderzijds kan een 50% of 90% gebied of een deel daarvan ineens een 0% gebied worden, bijvoorbeeld doordat de grens van een prehistorische nederzetting er dwars doorheen loopt of omdat er diepe sloop of afgraving heeft plaats gevonden waarvan geen documentatie beschikbaar was.
Doorwerking planvoornemen
In de archeologische verwachtingskaart, zie afbeelding 2.2, is het plangebied aangewezen als locatie 105 Noordereiland Thorbeckegracht waar een waardering als archeologische toplocatie van toepassing is.
Afbeelding 2.2: Archeologische verwachtingskaart gemeente Zwolle
Doordat sprake is van een archeologische toplocatie is aan het gebied een archeologische waardering van 100% toegekend. In gebieden die een 100 % waardering hebben gekregen is een opgraving noodzakelijk bij bouw- of grondwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 30 m2. Dit houdt in dat in dit geval een archeologische opgraving noodzakelijk is. Deze zullen plaatsvinden vanwege het feit dat hier deels bestaande gebouwen gesloopt worden en voor de nieuwbouw liftputten en beton(schroef)palen geplaatst worden.
De informatie met betrekking tot de archeologische waarde is gebaseerd op historische informatie en archeologisch onderzoek op het Kraanbolwerk en twee andere percelen aan de achterzijde van de Thorbeckegracht bewoning. Aan de hand van een goedgekeurd programma van eisen van de opgraving zal de uitvoering worden gedaan door het team archeologie van de gemeente Zwolle of een andere deskundige (externe) partij.
In de regels van dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen die bepaald dat voorafgaand aan bouw- en/of grondwerkzaamheden, bij een verstoring met een groter oppervlak dan 30 m2, een opgraving noodzakelijk is. Voor deze opgraving heeft initiatiefnemer in zijn exploitatie een reservering gedaan, een opgraving staat de uitvoerbaarheid van dit plan dan ook niet in de weg.
2.3.2 Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2.3.3 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
2.4 Verkeersbeleid
2.4.1 Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 februari 2009.
Uit de Mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet opgevangen kan worden door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Doorwerking planvoornemen
Zoals wordt nagestreeft in de mobiliteitsvisie van de gemeente Zwolle wordt de verdere groei van de mobiliteit die met het planvoornemen ontstaat niet gefaciliteerd met nieuwe infrastructuur en wordt de mobiliteitsvraag op een duurzame manier verwerkt in de bestaande verkeersstructuur. Het planvoornemen is niet in strijd met de mobiliteitsvisie van gemeente Zwolle.
2.4.2 Parkeerbeleid
De parkeerbehoefte van dit (bouw)plan wordt vastgesteld aan de hand van de regelgeving omtrent parkeernomen. De op dit moment geldende regelgeving is vervat in de "Beleidsregels Parkeernormen 2016". De gemeente hanteert als uitgangspunt dat de parkeerbehoefte die een bouwplan oproept in principe op eigen terrein (het bij het bouwplan behorende terrein) moet worden voorzien.
De beleidsregel biedt de mogelijkheid om van het principe om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te voorzien af te wijken als in de nabije omgeving andere parkeergelegenheid aanwezig is en gewaarborgd is dat deze parkeergelegenheid ook voor de behoefte van het bouwplan zal worden gebruikt. Oplossingen die leiden tot extra druk op het vergunninghouder-parkeren in de openbare ruimte zijn daarvan altijd uitgesloten, omdat in de binnenstad de druk op parkeervergunningen te hoog is. In de voorbereiding van de nieuwe beleidsregel wordt ook meegenomen dat in dat geval voor dit gebouw een nulvergunningenoptie geldt waardoor de gebruikers/bewoners van dit adres zijn uitgesloten van de mogelijkheid om een parkeervergunning aan te vragen.
Doorwerking planvoornemen
Met inachtneming van het voorgaande wordt in de paragraaf 3.6 van deze toelichting aangegeven op weke wijze in het planvoornemen invulling is gegeven aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Uit deze paragraaf komt naar voren dat met het planvoornemen kan worden voldaan aan de "Beleidsregels Parkeernormen 2016 ". Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met het parkeerbeleid van gemeente Zwolle.
2.4.3 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
2.5 Waterbeleid
2.5.1 Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
2.5.2 Europese Kaderrichtlijn Water
De KRW moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire gevaarlijke stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. Dit heet 'een goede kwantitatieve toestand'.
2.5.3 Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
- vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
2.5.4 Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om ons land voor te bereiden op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is de coördinerend bewindspersoon voor het Deltaprogramma.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Voor 2015 worden die voorgelegd aan het kabinet. Deze beslissingen gaan over:
- de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid;
- de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater;
- het peil van het IJsselmeer;
- de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en;
- hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water.
2.5.5 Provinciaal beleid
De Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de nieuwe Waterwet, de status van Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet en de status van Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
2.5.6 Waterschapsbeleid
Tot 1-1-2016 viel het planvoornemen onder het werkgebied van het Waterschap Groot Salland. Omdat per 1-1-2016 het Waterschap Groot Salland met Waterschap Reest & Wieden is gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta is de naam van het waterschap veranderd. Totdat de beleidsdocumenten / Keur / en dergelijke worden aangepast naar het nieuwe waterschap, worden hier de stukken van Waterschap Groot Salland aangehouden. Het eerstvolgende beleidsdocument dat zal worden aangepast betreft het Keur welke per 1 april 2016 in zal gaan.
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
2.5.7 Gemeentelijk beleid
De gemeente Zwolle heeft haar waterbeleid in 2008 vastgelegd in het Stedelijke Waterplan. Hierin zijn de ambities met betrekking tot de beleving en de kwaliteit van water beschreven. De gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het gemeentelijk rioleringsplan ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
2.5.8 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
2.6 Volkshuisvestingsbeleid
2.6.1 Woonvisie 2005-2020 en Woonagenda 2013-2017
Het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid, waaronder de woningbouw, is vastgelegd in de Woonvisie 2005-2020 (vastgesteld raad april 2005). De Woonvisie 2005-2020 geeft de gemeentelijke koers voor de woningbouw in de komende jaren weer. Naast blijvende aandacht voor het realiseren van productieaantallen (bouwopgave) ligt de ambitie in een versterking van de woonmilieudifferentiatie waarbij wordt ingespeeld op de woonwensen vanuit de leefstijlprofielen.
Vanaf medio 2008, dus na de vaststelling van de Woonvisie, is de woningmarkt echter sterk teruggevallen als gevolg van de financiële en economische crisis. De wereld om ons heen is sindsdien ingrijpend gewijzigd, dit geldt ook voor de woningbouw. De raad heeft in december 2012 ingestemd met de gedachte dat het beleid minder programmerend moet zijn, en meer faciliterend. Tevens is besloten de verwachtingen omtrent de woningproductie in de komende vijf jaar te halveren tot gemiddeld 400 woningen per jaar, waarvan de helft op locaties in bestaand stedelijke gebied. Voor de jaren na 2017 zou van een iets hogere productie mogen worden uitgegaan.
Deze nieuwe inzichten zijn uitgewerkt in de Woonagenda 2013-2017 (vastgesteld raad juni 2013). In de Woonagenda is onder meer vastgelegd dat voor ontwikkelaars op woningbouwlocaties in beginsel programmatische vrijheid bestaat, maar dat de plannen worden beoordeeld op basis van de 'kleurenwaaier'. De kleurenwaaier heeft als toekomstbeeld: toevoeging sociale huurwoningen, geen grootschalige clustering van koopwoningen met matige kwaliteit, toevoeging van de vrije sector huurwoningen, toevoeging ruime en goede middeldure koopwoningen, realiseren bijzondere architectuur en/of woonmilieus, realiseren functiemenging, realiseren pauzewoningen.
Doorwerking planvoornemen
Uit de behandeling van paragraaf 2.2.1.2 van deze toelichting is gebleken dat het planvoornemen in overeenstemming is met het beleid uit de Woonvisie 2005 - 2020 en Woonagenda 2013-2017.
2.6.2 Samenwerkingsovereenkomst en RWP West Overijssel
Het woningbouwprogramma voor Zwolle voor de periode 2016 tot 2026 is door de provincie Overijssel en de gemeente binnen de regio West Overijssel in beeld gebracht in het document 'Samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West Overijssel' en nader uitgewerkt in de 'Regionale Woon Programmering West-Overijssel'. De gemeenten en de provincie hebben op 27 januari 2016 deze samenwerkingsovereenkomst getekend waarin afspraken zijn gemaakt over woonregio's en nadere afspraken over aantallen woningen en afstemming met de regio.
Doorwerking planvoornemen
Uit de behandeling van paragraaf 2.2.1.2 van deze toelichting is gebleken dat het planvoornemen in overeenstemming is met de afspraken uit de Samenwerkingsovereenkomst en de RWP West Overijssel.
2.6.3 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het volkshuisvestingsbeleid.
2.7 Milieubeleid
2.7.1 Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval en externe veiligheid beleid vastgesteld.
Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van een gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
De milieusectoren omtrent het aspect geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en bodem zijn relevant voor dit bestemmingsplan. In het specifieke milieubeleid wordt in eerste instantie uitgegaan van de wettelijke normen van betreffend milieuaspect. Indien hierin ruimte voor nadere invulling is worden in het gemeentelijk beleid hierin keuzes gemaakt. In paragrafen: 3.8.1 Geluid, 3.8.3 Luchtkwaliteit, 3.8.4Bodem en 3.8.5 Externe veiligheid is het planvoornemen getoetst aan de wettelijke milieunormen. Hieruit is naar voren gekomen dat enkel voor het milieuaspect geluid het beleidskader van betekenis is. Voor de overige milieu aspecten is gebleken dat wordt voldaan aan de wettelijke milieunormen en daarmee het specifieke beleidskaders geen betekenis hebben voor deze onderwerpen.
Hierna wordt kort ingegaan op het specifieke milieubeleid voor het aspect geluid.
2.7.2 Geluid
In de door de gemeenteraad vastgestelde “Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle’ (juli 2007) en in de beleidsregel ‘Hogere waarden Wet geluidhinder’ (februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is een maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd. Het plangebied is te typeren als gebiedstype ‘centrum-stedelijk’.
De bijbehorende grenswaarden van het geluidbeleid zijn in de onderstaande tabel opgenomen.
De in het beleid gestelde voorwaarden hebben betrekking op het onvoldoende doeltreffend zijn van de mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, dan wel op het ontmoeten van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dient voor wegverkeerslawaai de procedure gevolgd te worden. Daarbij hoort de ter visielegging van het akoestisch onderzoek.
Doorwerking planvoornemen
In paragraaf 3.8.1 is de geluidsbelasting op de nieuwe woningen getoetst aan de geluidsnormen uit het gemeentelijk geluidsbeleid. Gebleken is dat voor het planvoornemen kan worden voldaan aan de ambitiewaarde uit het geluidsbeleid.
2.7.3 Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
3.1 Stedenbouw
3.1.1 Huidige situatie
De stedenbouwkundige opbouw van het oorspronkelijke industriegebied aan het Noordereiland bestond uit statige koopmanswoningen langs de Thorbeckegracht met aan de achterkant grotere en hogere losstaande industriële bouwvolumes. Deze opbouw is in de huidige situatie binnen het plangebied terug te vinden in de bebouwing langs de Thorbeckegracht als statige koopmanswoning en de industriële bedrijfsbebouwing aan de achterkant hiervan.
De stedenbouw van de omgeving van het plangebied zal sterk bepaald worden door de nieuwe planologische regeling van het Kraanbolwerk. De eerste van de drie bouwfases is in december 2014 van start gegaan. De bebouwingsstructuur waarop dit plan zal voortborduren bestaat uit de stedenbouwkundige structuur zoals deze is vastgelegd in het bestemmingsplan Kraanbolwerk en is voortgekomen uit het Beeldkwaliteitsplan Kraanbolwerk (september 2012), zie ook afbeelding 3.1.
Afbeelding 3.1: Stedenbouwkundige inrichting Kraanbolwerk
De ontwikkeling van Kraanbolwerk is gebaseerd op het in 2004 door de gemeenteraad vastgestelde 'Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Schaepman'. Hier werd tevens al voorzien in een herontwikkeling van plangebied Thorbeckegracht 82. Dit maakte een integraal onderdeel uit van het destijds opgestelde totale herontwikkelingsplan.
De huidige bebouwing in het plangebied is met de ontwikkeling van Kraanbolwerk, vanwege het inefficiënte ruimtegebruik en veranderde stedenbouwkundig inrichting van het westelijk deel van het Noordereiland, niet meer passend in de ruimtelijke structuur.
De functionele structuur bestaat uit het multifunctioneel woongebied in het Kraanbolwerk en het gemengd gebied van het plangebied en de binnenstad. In het Kraanbolwerk staat de woonfunctie centraal, waar op de begane grond van de hogere woongebouwen, dienstverlendende, ambachtelijke en-/of kunstnijverheidsbedrijvigheid mogelijk is. Binnen het plangebied en verder richting het kernwinkelgebied van Zwolle is er sprake van een menging van hoofd functies, zoals wonen, lichte bedrijvigheid en centrumfuncties.
3.1.2 Uitgangspunt bestemmingsplan
Het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp is in het document 'Stedenbouwkundige toelichting Hof van Thorbecke, februari 2016' nader toegelicht. Onderdeel van de stedenbouwkundige toelichting betreft een beeldkwaliteitsparagraaf. Het document is als bijlage 10 opgenomen bij deze toelichting.
Op 31 maart 2015 was door de gemeenteraad van Zwolle reeds een eerdere versie van dit stedenbouwkundig ontwerp vastgesteld. Voor een optimale afstemming met het project Kraanbolwerk is het stedenbouwkundige ontwerp voorgelegd aan projectontwikkelaar AM. Naar aanleiding hiervan zijn in goed overleg een aantal veranderingen doorgevoerd. Ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp is het hofje ruimer vormgegeven, is de zijgevel van de stadswoning aan het Kraanbolwerk vrij komen te liggen ten opzichte van het hofje, is door middel van een steegje achter het gebouw de Koningin een doorkijk gegeven naar het hofje, is er een grotere afstand gecreëerd tussen het gebouw de Koningin en de Hofdame en zijn de gebouwen in hoogte verlaagd.
Hierna wordt beknopt ingegaan op het stedenbouwkundige uitgangspunten, voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar de stedenbouwkundige toelichting uit de bijlage.
De nieuwe woningen worden gerealiseerd op een wijze die past bij een centrumstedelijk woonmilieu. Dit centrum woonmilieu kenmerkt zich door hoge woningdichtheid, meerdere bouwlagen, de aanwezigheid van stegen en voorgevels direct grenzend aan de openbare ruimte. In het nieuwe stedenbouwkundig ontwerp zal sprake zijn drie in uiterlijk, aard en omvang verschillende bouwvolumes. Het betreft hier de stadsappartementen Thorbeckegracht, de appartementen Hofdame en de stadswoningen Kanonsteeg.
Hieronder is een overzicht gegeven van de gemaakte keuzes zoals verwoord in de stedenbouwkundige toelichting uit de bijlage.
Beeldkwaliteit | Bouwvorm en maat | Stedenbouw | |
Stadsappartementen Thorbeckegracht | Statige klassieke individuele panden, verticale massa's (in raam en bouwhoogte), twee beukige asymetrische opzet. | Gestapeld. Drie bouwlagen met kap, met wisseling van goothoogtes, verdieping en kapvormen en -richting. | Doortrekken bebouwingswand Thorbeckegracht. |
Stadswoningen Kanonsteeg | Sober, symmetrisch en seriematig met verwijzing naar industriële geschiedenis. Verticale massa's met kenmerken van steegbebouwing. | Grondgebonden. Platte daken, eventueel in combinatie met shed- daken, gemeenschappelijke architectonische taal. | Vormt de sluitsteen tussen de Hofdame en het rijksmonument. Maakt de steeg compleet. |
Appartementen Hofdame | Verticale gevels, sluit aan bij de architectuur van de hoogbouw van Kraanbolwerk (industriële uitstraling). | Gestapeld. Drie gebouwen, die in hoogte, kapvorm en aantal bouwlagen verschillen. De gebouwen vormen stedenbouwkundig gezien één samenhangend geheel. | Gevelrooilijn volgt in hoofdlijnen het verloop van de openbare weg (Friesewal). Kleine verspringingen zijn stedenbouwkundig gewenst. Op de hoek met de Kanonsteeg wordt de bebouwing lager en krijgt ook een gevel aan de Kanonsteeg om een relatie met de stadswoningen aan te gaan. |
In onderstaande afbeelding is een impressie gegeven van de nieuwe stedenbouwkundige inrichting die met het realiseren van het planvoornemen zal ontstaan.
Afbeelding 3.2: Impressie stedenbouwkundige inrichting plangebied
3.2 Functionele Invulling Plangebied
Het bestemmingsplan zal na vaststelling binnen het plangebied ruimte bieden voor maximaal 29 wooneenheden verdeeld over drie verschillende bouwvolumes. In de Hofdame zullen maximaal 22 appartementen en binnen de dakopbouw 1 penthouse worden gerealiseerd. Indien gewenst kunnen appartementen in de Hofdame gekoppeld worden tot één woning, dit is afhankelijk van de wensen van de concrete eindgebruiker (toekomstige bewoner). Door deze flexibiliteit kan ook beter en adequater worden ingespeeld op de vraag vanuit de markt. In het appartementengebouw aan de Thorbeckegracht worden in totaal 4 appartementen gerealiseerd. Tot slot zullen 2 grondgebonden woningen aan de Kanonsteeg worden gerealiseerd.
In de beide stadswoningen aan de Kanonsteeg en maximaal twee appartementen (in de regels meergezinswoningen genoemd) worden mogelijkheden geboden voor dienstverlenende functies, ambachtelijke en-/of kunstnijverheidsbedrijvigheid. Deze functies zijn enkel toegestaan op de begane grond.
3.3 Archeologie
Uitgangspunt is dat de archeologische waarden, zoals die zijn omschreven in paragraaf 2.3.1, worden beschermd. Voor de juridische vertaling van dit uitgangspunt wordt verwezen paragraaf 4.3
3.4 Cultuurhistorie
Uitgangspunt is dat de cultuurhistorische waarden, zoals die zijn omschreven in pargraaf 2.3.2 in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt. Bij nieuwbouw verdient een passende stedenbouwkundige inpassing de aandacht. In paragraaf 2.3.2 is omschreven hoe hiermee wordt omgegaan.
3.5 Verkeer
3.5.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in de westelijke kop van het Noordereiland en is via de Friesewal en de Thorbeckegracht verbonden met de Dijkstraat en de stedelijke verkeersinfrastructuur. De Friesewal en de Thorbeckegracht ontsluiten het gebied voor auto's, fietsers en voetgangers. De Thorbeckegracht en de Friesewal zijn verbonden met elkaar via de Kanonsteeg en de Derde Bredehoek.
Halverwege de Dijkstraat heeft de Friesewal voor fietsers en voetgangers nog een tweede aansluiting naar de Dijkstraat. Het plangebied wordt ontsloten met openbaar vervoer door middel van bushaltes op de Dijkstraat. Langs de Friesewal en de Thorbeckegracht liggen openbare en private parkeerplaatsen.
3.5.2 Uitgangspunten bestemmingsplan
Ten behoeve van de woningen en de vier andersoortige functies zullen diverse parkeerplaatsen in het plangebied zelf worden gerealiseerd. Mogelijk zal door de eindgebruikers ook gebruik worden gemaakt van bestaande openbare parkeergarages. Uitsluitend het autoverkeer dat gebruik maakt van de parkeerplaatsen in het plangebied zal daarom worden ontsloten op de Friesewal.
Met de ontwikkeling zal sprake zijn van een beperkte toename wat betreft verkeersbewegingen. Via de Friesewal kan dit verkeer echter goed en veilig worden afgewikkeld naar de achterliggende wegen. De capaciteit van de Friesewal is ook ruim voldoende en doorstromingsproblemen als gevolg van de planontwikkeling worden dan ook niet verwacht. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling in het plangebied.
3.6 Parkeren
Uit paragraaf 2.4.2 van deze toelichting is naar voren gekomen dat het planvoornemen dient te voldoen aan het beleid zoals vastgelegd in de "Beleidsregels Parkeernormen 2016". In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze met het planvoornemen invulling wordt gegeven aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
3.6.1 Parkeerbehoefte
Het plangebied is op basis van de "Beleidsregels Parkeernormen 2016" gelegen in de historische binnenstad. In de beleidsregel is een minimale en een maximale parkeernorm opgenomen. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt veelal het gemiddelde gehanteerd. Hiervan uitgaande geldt een maximale parkeernorm van 1,15 bij goedkope woningen (< € 155.000,-) en 1,4 bij dure woningen (> € 155.000,-).
Met dit bestemmingsplan worden in een tweetal appartementen en de twee stadswoningen op de begane grond ook functies als dienstverlening, een ambachtelijk bedrijf of een kunstnijverheidsbedrijf mogelijk gemaakt. Dergelijke vormen van lichte bedrijvigheid zijn het best te vergelijken met 'Arbeidsextensieve/ bezoekersintensieve bedrijven'. Hiervoor geldt een gemiddelde parkeernorm van 0,5 per 100 m2 bvo. Voor wat betreft de bedrijvigheid die in de huidige situatie planologisch mogelijk kan worden gemaakt wordt uitgegaan van de parkeernorm zoals deze gehanteerd wordt voor 'Arbeidsintensieve/ bezoekersintensieve bedrijven', dit betreft een vorm van bedrijvigheid die op basis van het geldend bestemmingsplan planologisch gezien kan worden uitgeoefend binnen het plangebied. Hiervoor geldt een gemiddelde parkeernorm van 0,95 per 100 m2 bvo.
Voor woningen/flats en kamerverhuur kan een reductiefactor worden toegepast indien sprake is van goed of zeer goed openbaar vervoer. Deze reductiefactor is opgenomen omdat er bij (zeer) goed openbaar vervoer van uit kan worden gegaan dat naast auto en fiets ook de trein en bus worden gebruikt en er om die reden minder parkeerplaatsen nodig zijn. De reductiefactor van 0,9 is voor deze locatie toegepast. Dit betekent dat qua parkeernorm voor goedkope woningen wordt uitgegaan van 1,035 (1,15 x 0,9) per woning en voor dure woningen van een parkeernorm van 1,26 (1,4 x 0,9) per woning.
Voortbordurend op het in paragraaf 2.4.2 beschreven parkeerbeleid kan inzicht worden gegeven in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling. Uit de parkeerbehoefteberekening blijkt dat, rekening houdend met de huidige parkeerbehoefte, in de maximale variant de parkeerbehoefte kan worden afgerond op 27 parkeerplaatsen. Zoals eerder al aangegeven is het in de Hofdame mogelijk om appartementen aan elkaar te schakelen tot één woning. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de parkeerbehoefte.
Indien wordt uitgegaan van de minimale variant, hierbij wederom rekening houdend met de huidige parkeerbehoefte, leidt tot een toename in parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen. Het koppelen van de appartementen heeft dus een positieve invloed op de parkeerbehoefte in die zin dat deze lager zal zijn dan hiervoor berekend. Daarnaast is het de vraag of er in de praktijk sprake zal zijn van andere functies dan wonen.
3.6.2 Beschikbare parkeercapaciteit eigen terrein en openbaar gebied
De huidige functie in het plangebied kent een parkeerbehoefte van ruim 5,7 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte wordt opgevangen in de openbare ruimte aangezien de in eigendom zijnde parkeerplaatsen aan de Thorbeckegracht worden verhuurd aan derden. Bij het bepalen van de parkeercapaciteit wordt de parkeerdruk van de huidige situatie op de openbare ruimte bepaald. De parkeerplaatsen die met de huidige parkeerdruk zijn gemoeid kunnen in mindering worden gebracht in de nieuwe situatie.
Onder het appartementengebouw aan de Friesewal (Hofdame) worden in totaal 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Omdat deze parkeerplaatsen niet allen afzonderlijk te bereiken zijn, mogen slecht 6 parkeerplaatsen meegeteld worden bij de berekening van de beschikbare parkeercapaciteit.
Daarnaast komen de 5 parkeerplaatsen aan de Thorbeckegracht ten dienste te staan van de toekomstige bewoners. Deze in totaal 11 parkeerplaatsen en de huidige parkeerdruk op de openbare ruimte leidt tot een beschikbare parkeercapaciteit op eigen terrein en in de directe omgeving van in totaal 16,7 parkeerplaatsen. Er is onderzocht of en welke mogelijkheden er zijn om het aantal parkeervoorzieningen op eigen terrein te kunnen verhogen. Op eigen terrein is redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar om het aantal parkeerplaatsen te kunnen verhogen. Een grotere parkeergarage is ook geen optie omdat de doelgroepen waarvoor wordt gebouwd en de prijsstelling die wordt nagestreefd het plan dan economisch onhaalbaar maken.
Met het aantal van 16,7 parkeerplaatsen kan de parkeerbehoefte in de minimale variant geheel worden opgevangen op eigen terrein. In de maximale variant kan de parkeerbehoefte echter niet geheel worden opgevangen op eigen terrein.
In het omliggende openbaar gebied zijn op acceptabele loopafstand echter voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om de resterende parkeerbehoefte te kunnen opvangen. Ook uit cijfers van de gemeente Zwolle blijkt dat er bijvoorbeeld in de nabij het plangebied gelegen parkeergarages Noordereiland en Dijkstraat meer dan voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is.
3.7 Water
3.7.1 Huidige situatie
3.7.2 Uitgangspunt bestemmingsplan
Provinciale Staten van Overijssel hebben voorjaar 2011 de Maatgevende Hoogwaterstand, de waterstand die als uitgangspunt wordt genomen voor het ontwerpen van de versterking van waterkeringen, vastgesteld op 1,91 + NAP. Hoewel binnen het plangebied geen kering aanwezig is, kan voor het planvoornemen wel dezelfde uitgangspunten worden gebruikt. Met 50 centimeter golfopzet betekent dit dat het maaiveld (de kades) een hoogte moeten hebben van 2,40 + NAP. Voor het planvoornemen betekent dit dat de vloerpeilen van de woningen tot + 2.60 m N.A.P waterdicht moeten zijn.
Voor onderhavige ontwikkeling worden de navolgende voorzieningen/ maatregelen getroffen:
- aanvullend ophogen van het plangebied tot + 2.60 m NAP;
- voldoende hoog aanbrengen van het vloerpeil van de woningen.
3.7.3 Invloed plangebied op de waterhuishouding (watertoets)
Binnen het bestemmingsplan worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd waarbij de toename van het verharde oppervlak niet meer dan 1500 m² bedraagt. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
3.8 Milieu
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
3.8.1 Geluid
3.8.2 Milieuzonering
3.8.3 Luchtkwaliteit
3.8.4 Bodem
3.8.5 Externe veiligheid
3.8.6 Flora en fauna
3.8.7 Besluit milieueffectrapportage
3.9 Duurzaamheid
3.9.1 Duurzaamheidsvisie en visie op de ondergrond
Hoofdstuk 4 Juridische Aspecten
4.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van dit bestemmingsplan Binnenstad, Thorbeckegracht 82 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
- Artikel 1 Begrippen;
- Artikel 2 Wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen, wat voor dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Woongebied' betreft. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemming, wat in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' betreft, behoeft niet in het gehele plangebied voor te komen.
De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
- 1. Bestemmingsomschrijving;
- 2. Bouwregels;
- 3. Nadere eisen;
- 4. Afwijken van de bouwregels;
- 5. Specifieke gebruiksregels;
- 6. Afwijken van de gebruiksregels;
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
- 1. Bestemmingsomschrijving:
De omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
- 2. Bouwregels:
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
- 3. Nadere eisen
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
- 4. Afwijken van de bouwregels:
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen. De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
- 5. Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
- 6. Afwijken van de gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
- 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan: Artikel 4 Waarde - Archeologie.
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels:
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
- Artikel 5 Anti-dubbeltelregel;
- Artikel 6 Algemene afwijkingsregels;
- Artikel 7 Algemene procedureregels;
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
4.2 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
4.3 Bestemmingsregels
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op de in het plangebied voorkomende bestemmingen gegeven:
Artikel 3 Woongebied
Aan de gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Woongebied' toegekend. Binnen deze bestemming zijn onder meer toegestaan:
- eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis:
- meergezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep of bedrijf aan huis:
Met een aanduiding 'gestapeld' is aangegeven waar de meergezinshuizen zijn toegestaan. Door middel van aanduidingen op de verbeelding is aangegeven waar welke maximale bouwhoogte geldt. In de regels is tevens een regeling opgenomen voor de bouw van bijgebouwen bij eengezinshuizen.
In de regels is bepaald dat de opgenomen bouwhoogte van de hoofdgebouwen worden gemeten vanaf peil. In artikel 1.45 is gedefinieerd wat onder peil wordt verstaan. In dit geval wordt uitgegaan van een peil van 2,60 meter boven NAP, dit mede gezien de ophoging die nog moet plaatsvinden in het plangebied.
Beroep en bedrijf aan huis
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep en voor een aan huis verbonden bedrijf. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen zijn definities opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep of bedrijf moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep en een dienstverlenend of ambachtelijk bedrijf. De definities van beroep en bedrijf aan huis zijn gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinities. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
Zoals in paragraaf 2.3 aangegeven is in verband met de aanwijzing van het plangebied als archeologische toplocatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Op basis van deze dubbelbestemming geldt bij bodem- of grondwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 30 m2 dat alvorens deze werkzaamheden worden verricht archeologische opgravingen noodzakelijk zijn. Op deze wijze is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarde afdoende geregeld.
4.4 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 7 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik moet worden voorzien in voldoende ruimte voor parkeren, laden en lossen. Wat voldoende is, wordt op basis van de “Regeling Parkeernormen 2016” beoordeeld in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning. Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte noodzakelijk is. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van het algemene parkeerbeleid.
4.5 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Artikel 10 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
4.6 Handboek
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
5.1.1 Aangewezen bouwplan
In het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan op de bij initiatiefnemer in eigendom zijnde percelen en voor een klein gedeelte op bij de gemeente in eigendom zijnde percelen.
Voor zover er in het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan is deze gesitueerd op genoemde percelen. Voor deze percelen is een anterieure overeenkomst gesloten. Middels deze anterieure overeenkomst en opname in de grondprijs zijn de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. De overeenkomst is overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.
5.1.2 Financiën
De risico's en kosten ten aanzien van de realisatie van de bestemming worden volledig gedragen door de ontwikkelaar.
5.1.3 Afsluiting
Ten aanzien van de dekking van reeds gemaakte en nog te maken kosten kan gesteld worden dat bij besluit d.d. ****(datum) het college van B&W van de gemeente Zwolle het (voorbereidings)krediet heeft vastgesteld.
5.1.4 Conclusie
Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
5.2.1 Overleg buurt
Op 16 december 2014 is het stedenbouwkundig plan gepresenteerd aan belanghebbenden en is gelegenheid geboden inhoudelijk op het plan te reageren. Hierover is overleg geweest met de 'Bewonersvereniging Binnenstad te Zwolle', 'Vrienden van de Stadskern Zwolle', 'VVE Zwanenburcht' en de projectontwikkelaar AM. De overleggen zijn vastgelegd in gespreksverslagen. Uit de overleggen is naar voren gekomen dat men over het algemeen zeer positief staat tegenover het plan. Met projectontwikkelaar AM zijn meerdere overleggen gevoerd en is het plan inhoudelijk aangepast naar aanleiding van de opmerkingen van het AM.
5.2.2 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.