KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
Artikel 2 Begripsbepalingen
Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen
Hoofdstuk 2 Algemeen
Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod
Artikel 5 Anti-dubbelteltregel
Hoofdstuk 3 Functies
Artikel 6 Agrarisch
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Natuur
Artikel 9 Wonen - Eengezinshuizen
Hoofdstuk 4 (Algemene) Regels Over Activiteiten
Artikel 10 Bouwactiviteiten
Hoofdstuk 5 Thema's
Artikel 11 Erfgoed - Gebieden Met Archeologische (Verwachtings)waarde
Artikel 12 Landschap - Reliëf
Artikel 13 Landschap - Openheid
Artikel 14 Mobiliteit - Parkeren
Artikel 15 Mobiliteit - Laden En Lossen
Hoofdstuk 6 Verplichtingen
Artikel 16 Voorwaardelijke Verplichting - De Doornweg 18
Artikel 17 Instandhoudingsverplichting - De Doornweg 18
Hoofdstuk 7 Overgangsrecht
Artikel 18 Overgangsrecht Bouwen En Werken
Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 20 Titel
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 3 Planopzet
Hoofdstuk 4 Participatie
Hoofdstuk 5 Beleidsdoelen
5.1 Rijksbeleid
5.2 Provinciaal Beleid
5.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 6 Verdieping Functies
6.1 Wonen
6.2 Verkeer / Openbare Ruimte
Hoofdstuk 7 Verdieping Omgevingskwaliteit
7.1 Stedenbouwkundige Kwaliteit En Beeldkwaliteit
7.2 Landschap
7.3 Cultuurhistorie
7.4 Archeologie
Hoofdstuk 8 Verdieping Gezondheid En Veiligheid
8.1 Klimaat, Energie En Ciirculariteit
8.2 Water
8.3 Bodemkwaliteit
8.4 Milieuzonering
8.5 Geluid
8.6 Luchtkwaliteit
8.7 Trillingen
8.8 Geur
8.9 Externe Veiligheid
8.10 Infrastructuur
8.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 9 Verdieping Natuur
9.1 Natuur Inclusief En Biodiversiteit
9.2 Natuurwaarden En Ecologie
Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid
10.1 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
10.2 Overige Regels Fysieke Leefomgeving
10.3 Vergunningen En Handhaving
Hoofdstuk 11 Juridische Aspecten
11.1 Wijziging Omgevingsplan
11.2 Artikelsgewijze Toelichting
Bijlage 1 Inrichtingsplan De Doornweg 18
Bijlage 1 Participatieverslag 30-09-2024
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek 04-10-2024
Bijlage 3 Rapportage Geotechnisch Bodemonderzoek 01-10-2024
Bijlage 4 Memo (M.b.t. Richtafstanden Geluid, Milieuruimte, Afstanden Geur), 05-02-2024
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek, 19-10-2023
Bijlage 6 Stikstofverantwoording, 20-03-2025

TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22s De Doornweg 18

Bestemmingsplan - gemeente Zwolle

Ontwerp op 31-03-2025 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. 1. De besluiten als bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld onder lid 3, voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder g van de Invoeringswet Omgevingswet.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3,en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie bedoeld onder lid 3, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk 22s.
  3. 3. De regels in dit hoofdstuk 22s zijn van toepassing op de locatie 'Buitengebied, De Doornweg 18', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.TAMh22s-0002 zoals vastgelegd op https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk 22s.

2.2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22s gelden aanvullend op artikel 2.1 de volgende begripsbepalingen:

Artikel 3 Meet- En Rekenbepalingen

3.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel, 3, lid 5;

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meerdere gevelvlakken, de buitenwerkse maar, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, dan wel tussen het maaiveld bij het ontbreken van een begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of, bij het ontbreken van één of meer gevelvlakken, de buitenwerkse maat, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.5 ondergeschikte bouwdelen die buiten beschouwing gelaten moeten worden:

  1. a. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes en gevel- en kroonlijsten, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de maximale toegestane hoogte niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
  2. b. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden erkers, balkons en luifels buiten beschouwing gelaten, mits:
    1. 1. de overschrijding van de aanduidingsgrens niet meer dan 1,30 meter bedraagt;
    2. 2. een erker niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel, en gericht naar het openbaar toegankelijk gebied en maximaal één bouwlaag betreft;
  3. c. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen blijven uitstekende delen van ondergeschikte aard, zoals plinten, dorpels, kozijnen, gevelversieringen en overstekende dakgoten tot ten hoogste 0,5 meter buiten beschouwing;

Hoofdstuk 2 Algemeen

Artikel 4 Algemeen Gebruiksverbod

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 5 Anti-dubbelteltregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 3 Functies

Artikel 6 Agrarisch

6.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Agrarisch' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. het gebruiken van gronden voor agrarische activiteiten, bestaande uit het beweiden en het telen van gewassen;
  2. b. het gebruiken van gronden voor voorzieningen behorende bij de onder sub a genoemde activiteiten:
  • wegen en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • geluidswerende voorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • infrastructurele voorzieningen;
  • agrarisch medegebruik;
  • educatief medegebruik;
  • beeldende kunstvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • sloten en beken en waterlopen.

Artikel 7 Groen

7.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Groen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. Het gebruiken van gronden voor groenvoorzieningen;
  2. b. Het gebruiken van gronden voor voet- en fietspaden;
  3. c. Het gebruiken van gronden voor waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. Het gebruiken van gronden voor recreatief medegebruik;
  5. e. Het gebruiken van gronden voor voorzieningen behorende bij de onder sub a. tot en met d benoemde activiteiten, zoals: speel- en sportvoorzieningen, wadi's, voorzieningen gericht op biodiversiteit en natuurinclusiviteit, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, infrastructurele voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Artikel 8 Natuur

8.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Natuur' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. het behouden en herstellen van natuur- en landschapswaarden van gronden;
  2. b. het ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden van gronden;
  3. c. het gebruiken van gronden voor voorzieningen behorende bij de onder sub a of b genoemde activiteiten:
  • wegen en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • geluidswerende voorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • infrastructurele voorzieningen;
  • agrarisch medegebruik;
  • educatief medegebruik;
  • beeldende kunstvoorzieningen;
  • waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • sloten en beken en waterlopen.

Artikel 9 Wonen - Eengezinshuizen

9.1 Toegelaten gebruiksactiviteiten (functieomschrijving)

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - functie Wonen - Eengezinshuizen' zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  1. a. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor eengezinshuizen;
  2. b. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor beroep of aan huis, met dien verstande dat de vloeroppervlakte die voor bedrijf of beroep aan huis wordt gebruikt niet groter mag zijn dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken, met een absoluut maximum van 50 m².
  3. c. Het gebruiken van gronden en bebouwing voor voorzieningen behorende bij de onder sub a en sub b benoemde activiteiten, zoals: paden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, infrastructurele voorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi's, voorzieningen gericht op biodiversiteit en natuurinclusieviteit, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen, tuinen en erven.

9.2 Specifieke functieregels - maximum aantal woningen

In het gebied met de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal woningen' gelden de volgende specifieke regels:

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – specifieke functieregels – maximum aantal woningen' geldt als maximum aantal woningen de daar bepaalde norm in aantallen.

Hoofdstuk 4 (Algemene) Regels Over Activiteiten

Artikel 10 Bouwactiviteiten

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk gelden de volgende beoordelingsregels:

10.1 Beoordelingsregels voor bouwen binnen bouwvlakken

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen – bouwvlak' zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale bouwhoogte' geldt als maximum bouwhoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale goothoogte' geldt als maximum goothoogte van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in meters.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - maximale inhoud', geldt als maximum inhoud van het hoofdgebouw de daar bepaalde norm in m3.

10.2 Aanvullende beoordelingsregels voor bijbehorende bouwwerken buiten bouwvlakken

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bijbehorende bouwwerken' zijn bovengrondse bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bijbehorende bouwwerken' geldt als maximum oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken de daar bepaalde norm in vierkante meters;
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bijbehorende bouwwerken' geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bijbehorende bouwwerken' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

10.3 Afwijken beoordelingsregels bouwactiviteiten

In afwijking van de beoordelingsregels voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in dit hoofdstuk 22s, kan een omgevingsvergunning toch worden verleend, uitsluitend voor zover het een afwijking betreft van:

  1. a. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte van gebouwen, om toe te staan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen van bouwdelen die niet van ondergeschikte aard zijn, als liftkokers, trappenhuizen, en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
  1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 50 m² bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  1. b. de aanduidingsgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. c. afwijken, zoals bedoeld onder sub a en sub b, kan uitsluitend onder de voorwaarde dat deze past binnen het stedenbouwkundige beeld dat met het plan wordt beoogd en er geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving.

10.4 Aanvullende beoordelingsregels overige bouwwerken

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - overige bouwwerken' zijn overige bouwwerken toegestaan.
  2. b. De bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
  1. 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
  2. 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  1. c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, niet genoemd onder sub b, mag niet meer dan 10 meter bedragen.

Hoofdstuk 5 Thema's

Artikel 11 Erfgoed - Gebieden Met Archeologische (Verwachtings)waarde

11.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde' gelden de regels uit dit artikel bij:

  1. a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken,
  2. b. een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden,

voor zover, door die activiteit(en), de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord.

11.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

11.3 Beoordelingsregels archeologie

  1. a. Een omgevingsvergunning voor een activiteit, zoals aangegeven in artikel 11.1, wordt alleen verleend indien de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld.

11.4 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. a. een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
  2. b. het verstrekken van een rapport, als bedoeld onder sub a, is niet vereist indien dat, in het belang van de archeologische monumentenzorg, niet noodzakelijk wordt geacht door het bevoegd gezag.

11.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. b. De verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 12 Landschap - Reliëf

12.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema landschap - bescherming landschapswaarden reliëf' is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak met een oppervlakte van meer dan 1.000 m²;
  2. 2. het ontgronden, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. verticale diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,30 meter;
  3. 3. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  4. 4. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  5. 5. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen.

Het verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. a. het normale onderhoud betreffen;
  2. b. worden uitgevoerd in het kader van de maatregelen voor de verwezenlijking van het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

12.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Voorts zijn de regels gesteld ter behoud, herstel en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten:

  • gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

12.3 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwactiviteit en/of een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, zoals aangegeven in artikel 12.1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van het reliëf in het landschap dat ter plaatse aanwezig is.

12.4 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van het behoud van de landschapswaarden.

Artikel 13 Landschap - Openheid

13.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema landschap - bescherming landschapswaarden openheid' is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. 1. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt voor zover niet gelegen binnen het bouwvlak;
  2. 2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  3. 3. het wijzigen van de grondsamenstelling of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van rijbakken;
  4. 4. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  5. 5. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vonders.

Het verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. a. het normale onderhoud betreffen;
  2. b. worden uitgevoerd in het kader van de maatregelen voor de verwezenlijking van het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels van dit plan;
  3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

13.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud en het herstel van het open karakter van het landschap dat ter plaatse aanwezig is. Voorts zijn de regels gesteld ter behoud, herstel en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten:

  • instandhouding van het onbebouwde karakter;
  • de continuïteit van de beekloop;
  • voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap;
  • open ‘kamers’ en coulissen.

13.3 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit bouwactiviteit en/of een omgevingsplanactiviteit uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, zoals aangegeven in artikel 13.1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend, mits:

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de openheid van het landschap.

13.4 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van het behoud van de landschapswaarden.

Artikel 14 Mobiliteit - Parkeren

14.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels over parkeren' gelden de regels uit dit artikel bij:

  1. a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
  2. b. een omgevingsplanactiviteit afwijken gebruiksactiviteit.

14.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder.

14.3 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 14.1, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend onder de voorwaarde dat:

  1. a. is verzekerd, dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle”(3 december 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging;
  2. b. de onder sub a bedoelde plaatsen voor het parkeren van motorvoertuigen afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare motorvoertuigen, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (3 december 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

14.4 Afwijken van de beoordelingsregels parkeren

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.3, sub a:

  1. a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
  2. b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid noodzakelijk is;
  3. c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (3 decemberi 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

14.5 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 14.1, worden, aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in afdeling 22.2, artikel 22.35, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. a. een beschrijving van de beoogde parkeeroplossing als de aanvraag niet voorziet in parkeren op eigen terrein.

14.6 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van parkeerhinder voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat:

  1. a. de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 14.3 wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Artikel 15 Mobiliteit - Laden En Lossen

15.1 Toepassingsbereik

In het gebied met de aanduiding 'overige zone - thema mobiliteit - regels over laden en lossen' gelden de regels uit dit artikel bij:

  1. a. een omgevingsplanactiviteit bouwwerken;
  2. b. een omgevingsplanactiviteit afwijken gebruiksactiviteit

15.2 Oogmerk

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder ten gevolge van laden en lossen.

15.3 Beoordelingsregels

Indien de functie van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen. Daarbij moet worden voldaan worden aan het bepaalde in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (3 december 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

15.4 Afwijken van de beoordelingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.3:

  1. a. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien;
  2. b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige laad- of losruimte noodzakelijk is;
  3. c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de toepassing van deze afwijking wordt rekening gehouden met de afwijkingsvoorwaarden, zoals deze zijn neergelegd in de “Regeling Parkeernormen Zwolle” (3 december 2024). Indien deze regeling wordt gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging.

15.5 Vergunningvoorschriften

Aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de omgevingskwaliteit en het voorkomen of beperken van hinder tengevolge van laden en lossen voorschriften worden verbonden die ertoe strekken dat de toe te passen maatregelen, waarmee aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 15.3, wordt voldaan, worden uitgevoerd en in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen

Artikel 16 Voorwaardelijke Verplichting - De Doornweg 18

16.1 Voorwaardelijke verplichting

In het gebied aangeduid als "overige zone- overige verplichtingen - voorwaardelijke verplichting De Doornweg 18" mogen de gronden alleen worden gebruikt voor de toegelaten activiteiten onder de volgende voorwaarde:

  1. a. Binnen 2 jaar na ingebruikname van de nieuwe woning (aangeduid als nieuwe woning op bijlage 1 behorende bij deze regels), moeten de gronden zijn ingericht overeenkomstig de in Bijlage 1 voorgeschreven maatregelen;

16.2 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het voorgaande lid voor andere maatregelen dan voorgeschreven in Bijlage 1, onder voorwaarde dat daarmee de met het plan beoogde kwaliteitsimpuls en landschappelijke kwaliteit wordt bereikt.

Artikel 17 Instandhoudingsverplichting - De Doornweg 18

In het gebied aangeduid als "overige zone- overige verplichtingen - voorwaardelijke verplichting instandhouding" moeten de in de bij deze regels behorende Bijlage 1 voorgeschreven maatregelen na realisatie in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 18 Overgangsrecht Bouwen En Werken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, of uitgevoerd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden, zijn toegestaan.
  3. 3. Artikel 18, lid 1, is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
  4. 4. Artikel 18, lid 3, is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die uitgevoerd worden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar uitgevoerd worden zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 19 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in hoofdstuk 3 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19, lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld artikel 19, lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Artikel 19, lid 1, is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met dit omgevingsplan voor de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

Artikel 20 Titel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22s'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan De Doornweg 18 is een voormalig agrarisch erf gelegen. De eigenaars zijn met het initiatief gekomen om op het erf een tweede woning te realiseren. De ontsierende elementen die bij het oude agrarische bedrijf hoorden, worden gesloopt, andere elementen worden gerestaureerd en verduurzaamd. Nieuwe elementen worden toegevoegd. Onderdeel van het plan is ook dat een deel van de agrarische grond wordt veranderd in natuur.

Het initiatief valt onder de kaders van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en kan onder vigeur van de rood-voor-rood-regeling worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0001.png"

afbeelding: luchtfoto De Doornweg 18 en omgeving

Het geldende omgevingsplan van rechtswege biedt geen mogelijkheid dit project te realiseren. Zo laat het omgevingsplan op het perceel één woning toe. Om dit project mogelijk te maken wordt het omgevingsplan gewijzigd.

Aan deze wijziging omgevingsplan is een traject van planvorming en participatie voorafgegaan. Het initiatief heeft het traject voor Nieuwe Ruimtelijke Initiatieven doorlopen. Na het advies uit dit traject is het project met het bijbehorende inrichtingsplan tot zijn huidige vorm gekomen.

Voorliggend document geeft een motivering van de benodigde wijziging van het omgevingsplan. Het geeft een onderbouwing van het besluit. Het motiveert dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van deze motivering beschrijft de huidige staat van het wijzigingsgebied en de omgeving. Ingegaan wordt op de feitelijke situatie en de bestaande planologische rechten. Hoofdstuk 3 geeft het beoogde eindbeeld van de nieuwe inrichting van het wijzigingsgebied. Een integrale onderbouwing op hoofdlijnen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid en inpassing in de bestaande omgeving. Hoofdstuk 4 geeft aan hoe die nieuwe inrichting zich verhoudt tot de gevoerde participatie. In feite vormt dit hoofdstuk het participatieverslag. Hoofdstuk 5 doet hetzelfde, maar dan tot het relevante generieke omgevingsbeleid van rijk, provincie en de gemeente.

De hoofdstukken 6 tot en met 9 gaan dieper in op de diverse, bij dit besluit relevante onderdelen van de fysieke leefomgeving. Aan de hand van specifieke normen en kaders wordt per onderdeel een nadere onderbouwing gegeven. Ingegaan wordt op de nieuwe functies, de omgevingskwaliteit, veiligheid en gezondheid en natuur. De motivering wordt afgesloten met een hoofdstuk over de uitvoerbaarheid en een hoofdstuk over juridische zaken, waarin onder meer de te wijzigen planregels worden toegelicht.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

Om tot een aanvaardbaar plan te kunnen komen is inzicht nodig in de staat van de fysieke leefomgeving ter plaatse van het projectgebied en de omgeving. Naast de feitelijke situatie betreft dit ook de aanwezige (planologische) rechten. Dit hoofdstuk beschrijft die bestaande situatie en rechten. Ingegaan wordt onder andere op de ruimtelijke karakteristiek en identiteit, de waarden binnen het gebied en de aanwezige functies.

2.1 Bestaande erfopzet

Het voormalige veebedrijf aan De Doornweg 18 bestaat uit 4,5 hectare grond inclusief erf. Het agrarisch bedrijf is beëindigd en op het erf wordt nu gewoond. De 4,5 hectare grond is niet meer dienend voor de intensieve veehouderij.

In de bestaande situatie bestaat de bebouwing uit:

  1. 5. woning
  2. 6. deel
  3. 7. hooimijt
  4. 8. kapschuur (te slopen)
  5. 9. schuur/voormalige ligboxenstal (te slopen)
  6. 10. hooimijt (te slopen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0002.png"

afbeelding: bestaande erfopzet De Doornweg 18

Het nabijgelegen perceel dat wordt afgewaardeerd naar natuur is momenteel als blijvend grasland in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0003.png"

afbeelding: foto in vogelvlucht De Doornweg 18 en agrarisch perceel

2.2 De omgeving

De locatie is gelegen in het buitengebied van Zwolle in de buurtschap Haerst.

Aan de zuidwestzijde grenst de locatie aan De Doornweg. De Doornweg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 60 km/uur mag worden gereden. Het gebied langs De Doornweg heeft een overwegend functioneel, agrarisch karakter. Als een kralensnoer van oude boerderijen langs De Doornweg kenmerkt het zich, waar dit erf er één van is. In de loop der tijd is de Doornweg doorgetrokken langs het landgoed van Huize Arnichem in zuidoostelijke richting.

Aan de overzijde van De Doornweg ligt agrarisch gebied, landgoed Arnichem en natuur ('bos van Tobias').

Aan de noordoostzijde grenst de locatie aan het zandwingebied Bomhofsplas. Rond de jaren tachtig begon men met het winnen van zand ten noorden van het erf, waardoor de Bomhofsplas is ontstaan. De inrichting van de zandwinning omvat een tweetal zandzuigers met een classificeerinstallatie. Het gewonnen zand wordt vervolgens op het werkeiland door een shovel op vrachtwagens beladen en door deze wagens vervoerd. Het werkeiland is gelegen aan de Bomhofsweg. Op de Bomhofsplas is een drijvend zonnepark aanwezig dat maximaal 20 hectare mag beslaan.

Aan de noordwestzijde en de zuidoostzijde is de locatie omgeven door de naastgelegen agrarische percelen met te midden daarvan enkele woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0004.jpg"afbeelding: omgeving De Doornweg 18, topografische kaart 2023

2.3 Geldende omgevingsplan

De planologische rechten voor de locatie zijn vastgelegd in het op 1 januari 2024 in werking

getreden Omgevingsplan gemeente Zwolle. Dat omgevingsplan bestaat uit de 'bruidsschat' (meerdere vanuit landelijke wetgeving overgegane regels, vooral over bouwen en milieu), enkele lokale verordeningen en alle geldende bestemmingsplannen.

Zo ook het bestemmingsplan Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden (vastgesteld op 17 december 2012), waarin voor de locatie de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', en 'Agrarisch' zijn opgenomen. De bestemming 'Wonen' laat onder andere toe:

“eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis aan huis, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan 1 woonhuis is toegestaan.”

Tevens zijn ondergeschikte opritten, parkeervoorzieningen en paden toegestaan.

Binnen het bouwvlak zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dat bouwvlak omvat de bestaande woning. De toegestane goothoogte is maximaal 3 meter en de toegestane bouwhoogte is maximaal 8 meter.

Het zuidwestelijke deel van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap reliëf'. De gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' is van toepassing.

Voor de locatie zijn daarnaast bestemmingsplan 'Buitengebied - Haerst, Tolhuislanden, herziening 1', bestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan parkeren', bestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan bouw- en cultuurhistorie' en bestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan cultuurhistorie, aanvulling'.

De laatste twee genoemde hebben overigens geen regels die van toepassing zijn op de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0005.jpg"

afbeelding: ruimtelijk plan 'Buitengebied – Haerst, Tolhuislanden' ter plaatse van De Doornweg 18

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0006.png"

afbeelding: ruimtelijk plan 'Buitengebied – Haerst, Tolhuislanden' omgeving gecombineerd met luchtfoto

2.4 Mobiliteit in de omgeving

De Doornweg is een erftoegangsweg in het buitengebied met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Daarnaast is De Doornweg een recreatieve route in het hoofdfietsroutenetwerk van Zwolle. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

2.5 Stedenbouw in de omgeving

Het gebied heeft een overwegend functioneel, agrarisch karakter. Als een kralensnoer van oude boerderijen langs de Doornweg kenmerkt het gebied zich, waar dit erf er één van is. Er zijn nog vrij veel bosjes, houtwallen en boomsingels aanwezig op de hogere stroomrug en rond de landgoederen.

De bebouwing in de omgeving bestaat voornamelijk uit woningen van één bouwlaag met een kap. Daarbij zijn veelal bijgebouwen aanwezig met een agrarische karakter.

2.6 Cultuurhistorie en archeologie in de omgeving

Het plangebied zelf is niet gewaardeerd als cultuurhistorisch waardevol. Aan de overzijde van De Doornweg bevinden zich wel cultuurhistorisch waardevolle objecten in de omgeving van havezate Arnichem en het parkbos daarbij.

De locatie heeft hoofdzakelijk een archeologische verwachtingswaarde van 50%. Hierover volgt meer in paragraaf 7.4.

2.7 Gezondheid en veiligheid in de omgeving

De omgeving van de locatie bestaat vooral uit weilanden, woningen, groen, 'milieubelastende activiteiten' en De Doornweg als doorgaande weg van Zwolle naar Hasselt. De milieubelastende activiteiten in de omgeving zijn: ten noorden van de locatie: de zandwinning, en ten oosten: verschillende agrarische bedrijven. Het geluid in de omgeving is afkomstig van de aanwezige milieubelastende activiteiten, waarbij vooral de zandwinning relevant is en de doorgaande weg. Bij de agrarische bedrijven is het aspect geur van belang. In de omgeving zijn geen bronnen voor externe veiligheid aanwezig. Ook zijn er geen aandachtsgebieden (brand, explosie of gif) aanwezig. De luchtkwaliteit voldoet ter plaatse aan de geldende normen.

2.8 Natuur en ecologie in de omgeving

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied.

De locatie is geen geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel geschikt als functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. De locatie wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vogels kunnen een bezet nest hebben in de houtsingel, in de kapschuur en de ligboxenstal. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats op de locatie en het is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Hoofdstuk 3 Planopzet

Met dit wijzigingsbesluit wordt het mogelijk gemaakt om de beoogde erfopzet met een tweede woning te realiseren. Wijzigen van het omgevingsplan is mogelijk met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Als resultaat wordt zo'n evenwichtige toedeling verwacht, gericht op het in samenhang bereiken van de gestelde doelen in en vanuit de Omgevingswet. Bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.

Rekening moet worden gehouden met de samenhang van de relevante onderdelen van de fysieke leefomgeving en van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. Met aandacht voor de noodzaak van de functie, de geschiktheid van de plek en de (nadelige) gevolgen van de toedeling voor belanghebbenden (waaronder bestaande rechten). Een zorgvuldig afgewogen balans tussen beschermen en ontwikkelen. Gericht op het bereiken van ruimtelijk kwaliteit, met een afgewogen verhouding tussen de gebruikswaarde (het functioneren), de belevingswaarde (de uiterlijke verschijning) en toekomstwaarde (de houdbaarheid in de tijd).

Dit hoofdstuk beschrijft het resultaat van de integrale afweging die is gemaakt en onderbouwt deze. Het geeft in essentie weer dat met het beoogde eindbeeld een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt.

3.1 Beoogde erfopzet van De Doornweg 18


Bebouwing

De nieuwe woning wordt ten noordwesten op het erf van de bestaande woning geplaatst. De woning zal zich schikken in de bestaande erfopzet. Op de plek waar de nieuwe woning moet komen, staat nu een kap/materieelschuur. Deze wordt afgebroken en herbouwd op de plek van de te slopen ligboxenstal als plek voor opslag van materieel voor onderhoud van het erf en paardenschuur. Hierdoor ontstaat ruimte om de nieuwe woning op het huidige erf te plaatsen en kan een compact erf gegarandeerd worden. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast in de bestaande houtsingel.

De kap/materieelschuur zal verder dienst doen als vervangende broedplaats voor de zwaluwen uit de ligboxenstal en er worden zonnepanelen op het dak geplaatst die niet op het strodak van de huidige woning geplaatst kunnen worden.

Erfinrichting

De huidige oprit blijft gehandhaafd en dient als oprit voor beide woningen. De geasfalteerde oprit zal herbestraat worden met gebakken klinkers en worden aangeplant met een aantal nieuwe bomen om de oude toegangsweg meer kracht bij te zetten en in te spelen op het karakter van het nabijgelegen landgoed. Aan de rand van het huidige erf staat nu een markante eik die behouden blijft en centraal komt te staan als erfboom. Tot slot wordt er een nieuwe fruitboomgaard aangelegd achter het erf. Deze wordt ingezaaid met een bloemrijk mengsel om de bestuiving van de fruitbomen te bevorderen.

Door realisatie van het plan ontstaat een nieuw erf waar het woonplezier en groen centraal staat met behoud van de charme, het verbindende karakter en historische waarde van het huidige erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0007.jpg"

afbeelding: erfopzet De Doornweg 18

3.2 Inpassing in het landschap

De nieuwe woning wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande houtsingel bij het erf. De oude singel wordt gehandhaafd en aangevuld. Zo zorgt de bestaande houtsingel voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning en wordt deze structuur waar nodig hersteld. Ook cultuurhistorisch gezien zijn deze singels waardevol en passend in het landschap. Hiermee wordt het oude cultuurlandschap met groen ingepaste erven en struweelhagen langs de Doornweg hersteld.

Typerend voor het landschap zijn de compacte erven die als groene eilandjes in het relatief open agrarische landschap langs de stuwwal liggen. De doorzichten vanaf De Doornweg het landschap in zijn daarbij een waardevol aspect dat behouden dient te worden. Ook wordt er een aantal bomen van inheemse soorten langs de oprit en perceelsgrens aangeplant. Het noordwestelijke deel (ca. 8000 m²) van het weiland wordt afgewaardeerd naar natuur, ingezaaid met een bloemenmengsel en extensief beheerd, zodat de biodiversiteit van het weiland verhoogd wordt en een kruidenrijke vegetatie ontstaat.

Hoofdstuk 4 Participatie

Participatie bij het planvormingstraject geeft in een vroegtijdig stadium meer inzicht in de belangen en wensen van betrokken partijen en meer gelegenheid om deze in dat traject mee te wegen. Dit hoofdstuk bevat een weergave uit het participatieverslag (bijlage 1).

Aangegeven wordt hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

Met wie is geparticipeerd en hoe?

In het kader van het rood-voor-rood-traject om te komen tot de mogelijkheid van een tweede woning op het erf hebben initiatiefnemers al vaker globaal met de naaste buren over de plannen gesproken. Ook is gesproken met de firma Dekker, welke eigenaar is van de zandwinlocatie Bomhofsplas.

Ook in de aanloop naar de vergunningaanvraag voor de herbouw van de bestaande woning (in 2022) zijn de plannen met betrekking tot het rood-voor-rood-plan doorgenomen met de op dat moment bekende gegevens.

Nu het plan is uitgekristalliseerd en voldoende concreet is geworden, hebben initiatiefnemers opnieuw hierover gesproken met de buren en met de firma Dekker. Hierbij is het plan kort verwoord op papier in een notitie met alle veranderingen, inpassingen en compensaties. Daarbij is het inrichtingsplan gevoegd. Met de beide wederzijdse buren is apart een avond het plan en de punten doorgesproken. Zij hebben het daarna rustig thuis kunnen doornemen. Hen is gevraagd om na een week een exemplaar van de notitie te retourneren, eventueel voorzien van opmerkingen en te ondertekenen voor gezien.
Met de firma Dekker is het plan in de conceptfase al doorgesproken. Het uiteindelijke plan is opnieuw aan hen laten zien en waarbij is gevraagd om een verklaring van geen bezwaar om de plannen verder te kunnen brengen.

Uitkomst

Het gesprek met de buren van De Doornweg 18-1 is in een goede sfeer verlopen. Afgesproken was dat zij het plan thuis rustig konden doorlezen en er over nadenken. De buren hebben de notitie retour gestuurd met handtekening. Er zijn geen opmerkingen gemaakt.

Met de buren van De Doornweg 16 is inmiddels opnieuw een gesprek geweest. Zij vinden het plan mooi en goed in elkaar zitten en hebben daar geen bezwaar tegen. Met betrekking tot de bomen, waarbij twee opties zijn (5-7 bomen verspreid in het deel achter de tuin of knotwilgen langs de sloot) laten zij de keus aan initiatiefnemer. Het zal om minder bomen zal gaan dan in eerste instantie ingetekend. Het punt van de buren met betrekking tot het uitzicht daarbij wordt meegenomen. De buren hebben middels ondertekening verklaard dat ze van onze plannen op de hoogte gebracht zijn. Afgesproken is dat als initiatiefnemers meer duidelijkheid hebben omtrent de aanplant achter hun tuin ze weer langskomen.


Met de firma Dekker is telefonisch contact geweest op 9 juli. Als vervolg daarop is het inrichtingsplan gestuurd. De firma Dekker staat positief tegenover de plannen. Gevraagd is of zij een verklaring met deze strekking willen ondertekenen en retourneren. Een brief met daarin deze verklaring is ondertekend en toegezonden. Hierin is aangegeven dat het realiseren van een rood voor rood woning aan de Doornweg 18 goed past in de landschapsvisie. Vanuit dat oogpunt heeft de firma Dekker dan ook geen bezwaar tegen het initiatief. Zij geven aan geen bezwaar te zullen maken op het verzoek tot het realiseren van de rood voor rood woning en wensen initiatiefnemer succes.

Vooroverleg

De gemeente wordt geacht bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet rekening te houden met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zo nodig met deze andere bestuursorganen af. Ook zijn overige bestuursorganen, in het kader van participatie, benoemd als partij om betrokken te worden bij de voorbereiding van een omgevingsplan.

Uitgangspunt is in ieder geval voordat een ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld het betreffende ruimtelijke initiatief voor een reactie voor te leggen aan een ander bestuursorgaan, voor zover dat initiatief een belang van dat bestuursorgaan kan raken. Aansluiting is gezocht bij de werkwijze van de provincie Overijssel, zoals vastgelegd in de notitie Sturen en samenwerken bij de uitvoering van ruimtelijke initiatieven onder de Omgevingswet Een optie daarbij is het initiatief voor te leggen aan de regionale Omgevingstafel IJsselland.

Het voorliggende initiatief is in de vorm van motivering voorontwerp wijzigingsbesluit omgevingsplan met inrichtingsplan voor advies voorgelegd aan:

  1. 1. provincie Overijssel;
  2. 2. Waterschap Drents Overijsselse Delta;
  3. 3. Veiligheidsregio IJsselland.

De volgende adviezen zijn uitgebracht:


provincie Overijssel

advies:

De provincie heeft de melding Kwalititsimpuls Groene Omgeving in goede orde ontvangen en is hiermee akkoord.

reactie:

Voor kennisgeving aangenomen.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

advies:

Het Waterschap heeft de volgende opmerkingen:

  1. 1. In de onderbouwing wordt op pag 4 (H1) aangegeven dat er een tweede woning wordt gerealiseerd. Echter op afbeelding 6 (par. 2.1) wordt tweemaal aangegeven “Locatie nieuwe woning”. Wij zijn ervanuit gegaan dat, conform tekening met naam inrichtingsplan De Doornweg 18, er één woning wordt toegevoegd.
  2. 2. Het plan ligt nabij een primaire watergang. Op de tekening met de naam inrichtingsplan De Doornweg 18 wordt aangegeven dat langs de oprit een bomenrij wordt aangeplant (nr. 10). In verband met onderhoud van de primaire watergang mogen er binnen 5 meter van deze watergang geen obstakels (zoals bomen of overhangend groen/boomkruinen) aanwezig zijn.
  3. 3. Op pag 46 (par. 8.2.2 'Wateroverlast') wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van het erf te hanteren. Om wateroverlast (hemelwater) en schade in woningen te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 cm boven straatpeil (in dit geval erfpeil) te hanteren.

Voor het overige vindt het Waterschap het onderdeel water voldoende uitgewerkt.

reactie:

  1. 1. Er wordt inderdaad één woning toegevoegd. Dit is niet goed verwerkt op de afbeelding. De afbeelding in paragraaf 2.1 van de motivering wordt aangepast.
  2. 2. Initiatiefnemer heeft het inrichtingsplan aangepast. De te planten boom waarover de reactie gaat, is hierin verplaatst. De afstand tot de primaire watergang is nu 12,5 meter. Het Waterschap heeft hiervan kennisgenomen en in een nadere reactie d.d. 24 maart 2025 aangegeven hiermee akkoord te gaan.
  3. 3. De drempelhoogte van 30 cm boven straatpeil wordt verwerkt in het bouwplan. De tekst in paragraaf 8.2.2 van de motivering wordt aangepast.

Veiligheidsregio IJsselland

advies:

De Veiligheidsregio adviseert om de nieuwe woning te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie.

reactie:

Deze opmerking is meegegeven aan de initiatiefnemer en wordt verwerkt in de tekeningen ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Beleidsdoelen

Het wijzigingsbesluit zoals nu voorligt is vormgegeven aan de hand van de gestelde beleidsdoelen in en vanuit de Omgevingswet. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het relevante generieke omgevingsbeleid van rijk, provincie en gemeente en een toetsing van het wijzigingsbesluit aan die kaders. Een verdieping van relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in hoofdstuk 6 tot en met 9 van deze motivering op het wijzigingsbesluit.

5.1 Rijksbeleid

Omgevingswet (regel)

De Omgevingswet geeft de maatschappelijke doelen van de wet. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Besluit kwaliteit leefomgeving (regel)

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels voor het omgevingsplan, voortkomend uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo'n instructieregel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. De op specifieke onderwerpen gerichte instructieregels komen in hoofdstuk 6 tot en met 9 van deze motivering aan bod.

Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk tot 2050 op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Verschillende ministeries werken aan de uitwerking van diverse beleidsthema's in de vorm van Nationale Programma's.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel van uit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  1. 2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Het doel is het versnellen van besluitvorming omtrent samenhangende ruimtelijke keuzes en de uitvoering van maatregelen, zodat plannen toekomstbestendig, met ruimtelijke kwaliteit, en in samenhang gerealiseerd kunnen worden.

Regio Zwolle is aangewezen als NOVI-gebied. Belangrijk vraagstuk voor de regio is hoe de opgave voor wonen en werken te combineren met de klimaatopgave en het watersysteem in deze regio. Tot 2040 moeten er 49.000 woningen en 20.000 arbeidsplaatsen in de regio Zwolle worden gerealiseerd. De grootste uitdaging voor de regio zit in het "klimaatadaptief verstedelijken". Door haar ligging in de delta van de IJssel én Vecht is de regio extra kwetsbaar voor klimaatverandering en waterveiligheid.

Er is een actualisatie van de NOVI in voorbereiding. Met de programma's Mooi Nederland en NOVEX wordt ingezet op aanscherping en versnelling van de NOVI. Het streven is de aangescherpte NOVI als nieuwe Nota Ruimte in 2024 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

Toetsing en conclusie

Met deze wijziging wordt, met in acht neming van de beleidsdoelen zoals verwoord en uitgewerkt in rijksbeleid en -regelgeving, tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gekomen. Deze motivering geeft de onderbouwing hiervan.

De realisatie van een tweede woning aan De Doornweg 18 is in overeenstemming met de Nationale Omgevingsvisie. De nieuwe erfopzet waarbij ontsierende bebouwing wordt gesloopt draagt bij aan een meer toekomstbestendig landelijk gebied.

5.2 Provinciaal Beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel. Onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur komen aan bod. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en sindsdien een aantal keer geactualiseerd.

De visie bestaat uit drie delen. Deel 1 geeft de opgaven en kansen waar de provincie voor staat. Deze zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's, waaronder woonomgeving, mobiliteit, natuur en veiligheid en gezondheid. Deel 3 bevat een nadere uitwerking van de centrale beleidsambities.

De centrale beleidsambities voor de negen beleidsthema's worden benaderd vanuit de oververkoepelende 'rode draden' duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor thema overstijgende kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Dit zijn de leidende principes bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0008.png"

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten Daarmee wordt een weloverwogen locatiekeuze en vormgeving en inrichting van initiatieven bevorderd, passend bij de identiteit van de plek.

Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal, en het verbinden van lokale kennis met de uitvoering van ruimtelijke opgaven.

Deel 2 van de omgevingsvisie geeft het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Deze beleidskeuzes geven invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere de reserveringen voor waterveiligheid en begrenzing van Nationale Landschappen en Natura 2000-gebieden. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuze

De ontwikkeling op de locatie aan De Doornweg 18 in het buitengebied ligt niet binnen een in de visie en/of verordening aangewezen reserveringsgebied of natuurgebied. Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.


Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Voor de locatie is hoofdzakelijk het ontwikkelingsperspectief 'Woon en werken in het kleinschalige mixlandschap' van toepassing. Dit perspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ruimtelijke kwaliteitsambities zijn:

  1. 3. zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  2. 4. sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  3. 5. continu en beleefbaar watersysteem

Omdat het hier gaat om een herstructurering van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied is dit plan in overeenstemming met dit ontwikkelingsperspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0009.png"

afbeelding: kaart ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel

Gebiedskenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0010.png"

afbeelding: kaart gebiedskenmerken Natuurlijke laag Omgevingsvisie Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0011.png"

afbeelding: kaart gebiedskenmerken Agrarisch cultuurlandschap Omgevingsvisie Overijssel

Omgevingsverordening Overijssel (regel)

Het beleid uit de Omgevingsvisie heeft doorwerking gekregen in de Omgevingsverordening Overijssel 2024 (vastgesteld 8 november 2023). De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De nieuwe Omgevingsverordening 2024 voldoet aan de eisen van de Omgevingswet.

Bij het stellen van regels die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, is volgens de geest van de Omgevingswet in principe afgezien van rechtstreeks werkende regels. In Hoofdstuk 4 van de verordening zijn de instructies voor omgevingsplannen opgenomen. De op specifieke onderwerpen gerichte instructieregels komen in hoofdstuk 6 tot en met 9 van deze motivering aan bod.

Van toepassing is de afdeling in de omgevingsverordening die gaat over Ruimtelijke kwaliteit (afdeling 3.4). Daarin is met name het artikel over de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van belang (art. 4.11):

Artikel 4.11 (kwaliteitsimpuls Groene Omgeving)

1.Omgevingsplannen laten alleen nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding van bestaande functies toe in de Groene Omgeving als:

a. daarvoor sociaaleconomische of maatschappelijke redenen voor zijn;

b. het verlies aan ecologische of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; en

c. in het geval de nieuwvestiging of een grootschalige uitbreiding plaatsvindt op gronden binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water de compensatie bedoeld in onderdeel b gericht is op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

2. Het eerste lid is in ieder geval van toepassing op:

(…)

c. de bouw van nieuwe woningen;

(…)

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) heeft als doel om 'de ruimtelijke kwaliteit' van het buitengebied te verbeteren. Ruimtelijke kwaliteit is alles wat de omgeving geschikt maakt voor mens, plant en dier. Het betekent ook de juiste ontwikkeling op de juiste plek en op de juiste manier ingepast in de omgeving.

Een nieuwe ontwikkeling (= een plan dat iemand wil uitvoeren in het buitengebied) die aan de KGO voldoet, is goed voor de beleving en voor de toekomst van het landelijk gebied. Zo maken we het mooier voor volgende generaties en zorgen we dat het buitengebied levendig blijft. Een ontwikkeling kan bijvoorbeeld het bouwen van een nieuw huis zijn in ruil voor het slopen van stallen. Dit is een ontwikkeling in het kader van rood-voor-rood. Dit beleid staat ook in de KGO. Maar de KGO gaat ook over andere activiteiten, zoals realisatie van nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, zoals plattelandskamers, het starten van een nieuw bedrijf in het landelijk gebied of het uitbreiden van een bestaand bedrijf.

Het werkboek KGO van de provincie Overijssel geeft een leidraad voor ontwikkelingen in het buitengebied. Bij elke ontwikkeling die in het buitengebied wordt gedaan, wordt een basisinspanning gevraagd. De basisinspanning is dat de ontwikkeling goed past in de omgeving. Dit noemen we ruimtelijke inpassing. Ruimtelijke inpassing is bijvoorbeeld het op een goede plek plaatsen van de bebouwing, het toevoegen van landschappelijke elementen (zoals hagen en bomen) en het toevoegen of het verwijderen van verharding.

In het werkboek KGO worden drie punten omschreven op basis waarvan een afweging wordt gemaakt over de aanvullende ruimtelijke inspanning die nodig is voor het realiseren van een ontwikkeling:

  1. 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd? Dus past de ontwikkeling in het gebied of niet? De uitbreiding van een agrarisch bedrijf in een agrarisch gebied is bijvoorbeeld gebiedseigen.
  2. 2. Hoe groot is de ontwikkeling (wat is de schaal van de ontwikkeling)? En welke invloed heeft de ontwikkeling op de omgeving? Als iemand een theehuis wil openen in het buitengebied komt er bijvoorbeeld extra verkeer.
  3. 3. Is de ontwikkeling gericht op eigen belang of ook op maatschappelijke belangen? Eigen belang betekent dat iemand iets doet voor zichzelf. Maatschappelijk belang betekent dat anderen er ook iets aan hebben. Dit kan bijvoorbeeld de aanleg van een openbaar wandelpad over het eigen erf zijn.

Een ontwikkeling die gebiedsvreemd is en dus eigenlijk niet in het gebied past, voldoet minder makkelijk aan de ruimtelijke kwaliteit dan een ontwikkeling die gebiedseigen is. Dat geldt ook voor een ontwikkeling die heel groot is. Toch kunnen ook grotere of gebiedsvreemde ontwikkelingen worden goedgekeurd. Daarvoor is het dan vaak nodig dat er aanvullende kwaliteitsprestaties worden geleverd. Als iemand bijvoorbeeld een woning wil bouwen en hiervoor stallen wil slopen, kan het zijn dat er te weinig sloopoppervlak is om een woning te mogen bouwen. Door te zorgen voor extra kwaliteit in de omgeving, zoals het aanleggen van landschappelijke hagen, kan het plan dan misschien toch worden goedgekeurd. Het kan ook zijn dat een ontwikkeling niet wordt goedgekeurd.

Voor uitgebreide informatie over het provinciale kader verwijzen wij naar het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel.

Toetsing aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het voorliggende plan aan De Doornweg 18 omvat de sloop van ontsierende bebouwing op het erf en terugbouwen van een tweede woning.

Naast de sloopmeesters op eigen erf, die niet voldoende zijn voor het realiseren van een nieuwe woning, zijn nog eens 200 m² aan externe sloopmeters aangekocht binnen de gemeente Zwolle om te komen tot de benodigde 850 m² (waarvan 75% binnen het plangebied). Benodigd zijn dus minimaal 637,5 m² binnen het plangebied maximaal 212,5 m² buiten het plangebied aan sloopmeters in ruil voor het bouwen van een nieuwe woning van 750 m³.

Een overzicht van alle sloopmeters voor de ontwikkeling:

358,4 m² Ligboxenstal op het erf.
72,5 m² Bedrijfsruimte voor het houden van varkens op het erf (het gaat hier om het deel wat nu op de plek staat van de oude bestaande woning. Het huis bestaat uit twee delen ( hoofdwoning waar een nieuwe woning voor terug wordt gezet en een bedrijfsruimte, van oorsprong dienend voor het houden van varkens).
50 m² Hooischuur (op de plaats waar de nieuwe woning moet komen).
200 m² Externe sloopmeters binnen gemeente Zwolle (partij die sloopmeters binnen Zwolle heeft is gevonden en de sloopmeters zijn aangekocht).

In totaal is er nu 680,9 m² aan sloopmeters beschikbaar. Als alternatief voor de 169,1 m² externe sloopmeters die resteren wordt een extra investering/kwaliteitsimpuls in het landschap gedaan door meer perceelbeplanting toe te passen en een afwaardering van een deel (8000 m²) van het agrarische perceel naar natuur. Dit perceel wordt ingezaaid met een bloemrijk paardenmengsel (paardengeluk BW1). Tot slot wordt er ook een cultuurhistorische investering gedaan door het vervangen van de laagwaardige asfalt- en betonbestrating door een hoogwaardige en passende bestrating op een boerenerf en de renovatie van de deel inclusief rieten kap.

Door het toepassen van de rood-voor-rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af. Er wordt er één compensatiewoning teruggebouwd. Per saldo is sprake van een afname aan bebouwing. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 4.11 van de Omgevingsverordening.

De voorliggende wijziging omgevingsplan leidt daarnaast tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Zwolle. Deze meerwaarde vertaalt zich in de sloop van ontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing door de nieuwe erfopzet. Tot slot wordt gesteld dat de compensatiewoning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte.

Conclusie

Met deze wijziging wordt, met in acht neming van de beleidsdoelen zoals verwoord en uitgewerkt in provinciaal beleid en -regelgeving, tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gekomen. Deze motivering geeft de onderbouwing hiervan.

5.3 Gemeentelijk Beleid

De gemeente Zwolle zet in op een ontwikkeling van stad en buitengebied waarin leefbaarheid, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan. De Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen beschrijft de koers voor de leefomgeving van de gemeente. Het geeft, samen met de gebiedsvisies, de opgaven en ambities voor de toekomst.

Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen

De op 13 september 2021 vastgestelde Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen is een integrale visie waarin een beeld wordt gekenschetst van een kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en toekomstbestendige ontwikkeling van de gemeente Zwolle.

De "drager" van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal hierbij staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad.

De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk, bestaand "fundament" om op verder te groeien. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.

De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de andere kernopgaven:

  • Zwolle versterkt haar stedelijkheid, wordt nationaal en internationaal aantrekkelijker en bestendigt zo haar (economische) toppositie als regio
  • Zwolle is in 2050 klimaatbestendig en energieneutraal
  • Vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0012.png"

De opgaven voor Zwolle zijn groot, omvangrijk, veelzijdig. We gaan in dit decennium aan de slag met onze stad, met ons buitengebied. We voegen woningen toe en parken. We verbeteren de leefbaarheid en bereikbaarheid voor de Zwollenaar en alle bezoekers van onze gemeente. Ons buitengebied is voor ons van grote waarde, voor landbouw, landschap, natuur en recreatie.

Het werken aan onze stad en ons buitengebied kan niet zonder spelregels. De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart. Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  2. 2. De kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.
  4. 4. De Omgevingsvisie wordt gebruikt als gids voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ambities mogen gewogen worden in een goed proces met de omgeving en met de gemeenteraad.
  5. 5. Er wordt gebiedsgericht gewerkt. Daarbij gelden ook de opgaven, doelen, randvoorwaarden en ambities uit de thematische raamwerken en de gebiedsprofielen.

We onderscheiden bij het werken aan onze stad zones. Karakteristieke 'schillen', of ook wel strategische ontwikkelzones, met daarbinnen gebieden die onze stad (deels) transformeren naar een andere functie:

  1. 1. De binnenstad en de schil rondom de historische binnenstad, we noemen dit de StadsKrans.
  2. 2. De zone verbonden aan onze stadsring en dus aan de belangrijkste openbaar vervoer en autoverbindingen. We noemen dit de StadsRuit met daarin een aantal belangrijke ontwikkelgebieden, zoals de Spoorzone en de Zwartewaterallee.
  3. 3. De schil waar de stad het omliggende buitengebied ontmoet. De scherpe rand tussen het groen van het landschap en het grijs en rood van de stad. Dit is de StadsRand.

Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. Wat betekent dit. De gebiedsdoelen en ambities en de opgaven in thematische raamwerken zijn leidend. De initiatieven dragen bij aan het bereiken van doelen en lossen opgaven op.

De gebiedsprofielen geven richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende gebieden in Zwolle. In de gebiedsprofielen worden de benoemde algemene opgaven, ambities en principes op stedelijk niveau vertaald naar een strategie voor concrete gebieden. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied, de huidige fysieke inrichting en specifieke opgaven die spelen in een gebied. De profielen beschrijven een samenhangend toekomstbeeld voor de gebieden.
Met raamwerken zijn de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle vastgelegd. Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen werken we aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. De ontwikkeling van Zwolle gaat hand in het met het behouden en versterken van die raamwerken en dus de fysieke hoofdstructuur van Zwolle.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen

Het wijzigingsgebied maakt volgens de visiekaart deel uit van het 'Buitengebied' en 'Woongebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0013.png"

afbeelding: fragment visiekaart Omgevingsvisie

Voor het 'buitengebied' geeft de visie aan dat het aan verandering onderhevig is. Vrijkomen van agrarisch bebouwing is een voorbeeld dat daarbij genoemd wordt. Dit is aan de orde in het onderhavige plan.
De gemeente heeft de ambitie ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld wanneer de landbouw wegvalt om sociale vitaliteit te ondersteunen. Onze randvoorwaarden zijn een goede landschappelijke inpassing, verbetering van de milieukwaliteit en versterking van de landschappelijke en ecologische kwaliteit. Dat is maatwerk per ontwikkeling.

Voor het 'woongebied' geeft de visie aan dat Zwolle een woningbouw opgave heeft, die zijn uitwerking heeft naar de verschillende woonmilieus. Voor het buitengebied wordt aangegeven dat ontwikkeling van bestaande erven het uitgangspunt is, gekoppeld aan bijvoorbeeld de sloop van landschap ontsierende bebouwing. Dit is aan de orde in het onderhavige plan.

Gebiedsprofielen
De omgevingsvisie geeft ook gebiedsprofielen. Volgens de visie maakt de locatie, als onderdeel van de het buitengebied, deel uit van het gebiedsprofiel 'Gemengd landelijk gebied' en 'Buurtschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0014.png"

afbeelding: gebiedsprofielen Omgevingsvisie

Voor het 'gemengd landelijk gebied' geeft de visie als uitgangspunt ontwikkeling van bestaande erven. Extra nieuwbouw is in principe niet wenselijk, mits daar geen compensatie tegenover staat. Bijvoorbeeld in de vorm van sloop ontsierende bebouwing, herbestemming cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of aanleg van nieuw landschap. In het buitengebied zijn erven waarop landschap ontsierende gebouwen aanwezig zijn. Sloop hiervan is wenselijk en een randvoorwaarde bij erftransformatie van agrarisch naar wonen. Daarnaast moet de extra nieuwbouw als functie een meerwaarde bieden aan de toekomstbestendigheid van een gebied en de bedrijfsvoering van bestaande agrarische bedrijven niet in de weg staan.
Het onderhavige plan voor De Doornweg 18 voldoet aan deze voorwaarden.

Voor 'buurtschap' geeft de visie aan dat elk buurtschap zijn eigen identiteit kent. Ingezet wordt op behoud van het kleinschalige karakter van de Zwolse buurtschappen. Het toevoegen van mogelijk een enkele woning of andere bebouwing moet passen binnen het karakter en de kwaliteiten van een buurtschap.

Raamwerken
De omgevingsvisie geeft verder een raamwerk, welke de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle vastlegt. Dit raamwerk richt zich onder meer op het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0015.png"

afbeelding: totaalkaart raamwerken Omgevingsvisie

De locatie ligt onder andere binnen het raamwerk 'stedelijke groenstructuur – hoofdgroenstructuur' en het raamwerk 'landschap – waardevol landschap'.

Voor het raamwerk 'stedelijke groenstructuur – hoofdgroenstructuur' geeft de visie aan dat de stedelijke hoofdgroenstructuur uit een samenstel van groenelementen bestaat die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. De koers is dat de hoofdgroenstructuur in de toekomst behouden blijft, of aangevuld, waar nodig, vanwege het belang voor de gemeente als geheel.

Voor het raamwerk 'landschap – waardevol landschap' geeft de visie aan dat de ligging van de stad Zwolle is bijzonder is vanwege zijn fraaie ligging in het landschap met bijbehorende natuurwaarden. Aangegeven wordt dat 'waardevol landschap' onder andere bij Tolhuislanden, De Ruiten en de buurtschap Haerst is gelegen. Hier is vooral de openheid waardevol.

Conclusie

Met deze wijziging wordt, met in acht neming van de beleidsdoelen zoals verwoord en uitgewerkt in het generieke gemeentelijk beleid en -regelgeving, tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gekomen. Deze motivering geeft de onderbouwing hiervan.

Hoofdstuk 6 Verdieping Functies

Hoofdstuk 3 van deze motivering geeft een beschrijving en integrale onderbouwing van het wijzigingsbesluit op hoofdlijnen. Hoofdstuk 4 beschrijft hoe rekening is gehouden met hetgeen wat bij de participatie naar voren is gebracht. En hoofdstuk 5 toetst het wijzigingsbesluit aan de relevante generieke beleidskaders over de fysieke leefomgeving.

In vervolg hierop geven de hoofdstukken 6 tot en met 9 een verdieping op voor dit wijzigingsbesluit relevante specifieke onderwerpen binnen de fysieke leefomgeving. Voor veel van die onderdelen bestaan eigen, specifieke wettelijke instructies, normen en beleidskaders. Dit vraagt een nadere beoordeling en/of onderbouwing van het wijzigingsbesluit op die specifieke instructies, normen en kaders, waar nodig met onderzoek. Hierbij is, voor zover aan de orde, onderzocht wat de effecten zijn van het project op de omgeving.

Deze verdieping kan aanleiding geven in het geldende omgevingsplan regels aan te passen en/of toe te voegen. Waar dat het geval is wordt dit aangegeven.

Hoofdstuk 6 richt zich op de functies binnen het wijzigingsgebied.

6.1 Wonen

6.1.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij wonen gaat het om instructieregels over duurzame verstedelijking en gebruik van bouwwerken.

Paragraaf 5.1.5.4 van het Bkl geeft aan dat voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden moet worden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en, als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied, de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.

Paragraaf 5.1.7a van het Bkl geeft aan dat een omgevingsplan dat bouwactiviteiten toelaat waarvoor op grond van artikel 13.11, eerste lid, van de Omgevingswet kosten moeten worden verhaald, regels kan bevatten over de te realiseren categorieën woningen, voor zover het gaat om onder andere sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en geliberaliseerde woningen voor middenhuur.

Er is hier geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' op basis waarvan paragraaf 5.1.5.4 van het Bkl van toepassing is. Het gaat hier ook niet om een project op basis waarvan regels gesteld moeten worden over categorieën woningen.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij wonen gaat het om instructieregels over de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking en woningbouw.

Afdeling 4.2 van de verordening geeft instructieregels gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid. Het omgevingsplan kan woningbouw toelaten als voorzien wordt in een bovenregionale behoefte. Woningbouw in de Groene Omgeving (buitengebied) kan alleen onder voorwaarden, onder andere als aannemelijk is gemaakt dat in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied. Woningbouw kan alleen mogelijk worden gemaakt als aannemelijk is dat deze toekomstbestendig is.

Paragraaf 4.5.1 geeft instructieregels over woningbouw. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten. Afwijken kan onder de in de verordening genoemde voorwaarden.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel.
Het gaat hier om het toevoegen van een toekomst bestendige compensatiewoning waarbij er geen sprake is van het in strijd handelen met gemaakte afspraken.

Gemeente

De Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017 en geldt als onderlegger voor de Omgevingsvisie. Inzet is dat Zwolle een aantrekkelijke en inclusieve stad blijft waar voor iedereen een plek is om fijn te wonen. Dat vraagt om vernieuwing van de woonopgave, ruimte voor creativiteit en innovatie in bouwtechnologie in relatie tot thema's als duurzaamheid, circulariteit, gezondheid, betaalbaarheid en inclusiviteit.

Uitgangspunt bij elke woonontwikkeling is dat we stedelijke woonkwaliteit toevoegen door ons te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. In de ontwikkeling van de woningen streven we naar onderscheidende, stedelijke woonmilieus, en nieuwe vormen van stedelijk (samen) wonen in een mengvorm met andere stedelijke activiteiten zoals uitgaan, spelen, werken, ontmoeten en bewegen. De mens en de biodiversiteit staan centraal.

Tot 2030 willen we 10.000 woningen toevoegen aan onze gemeente. Dat doen we om het huidige woningtekort aan te pakken, waarbij we zien dat de vraag blijft toenemen. Een woningtekort dat velen merken, jong en oud. Studenten, schoolverlaters, starters op de arbeidsmarkt, allemaal groepen die moeilijk aan een woning komen. Dat geldt ook voor de groeiende groep ouderen die langer zelfstandig blijven wonen, en daar wel de passende voorzieningen bij willen. In ons woonbeleid zetten we sterker in op een doelgroepen benadering. We zetten ons in om met name jongeren en kenniswerkers te behouden voor onze stad.

Ruim 60% van de nieuwe woningen wordt gerealiseerd in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. We volgen hiermee ook de landelijke trend dat mensen vaker in of nabij de binnenstad willen wonen. Met meer focus op binnenstedelijk wonen wordt ook een steviger basis gelegd voor stedelijke voorzieningen. Het biedt kansen voor een stedelijke dynamiek gericht op bijvoorbeeld studenten en jong-werkenden en de aanpak van vereenzaming in alle geledingen van de Zwolse samenleving. Ook voor grondgebonden woningen met een tuin blijven we ruimte bieden. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de groenstedelijke woonmilieus van Zwolle wat bestaat uit een groot aandeel grondgebonden woningen. Grotendeels komen deze woningen terecht in de gebiedsontwikkelingen Stadshagen en Harculo maar ook kleinschalig op diverse plekken in de bestaande stad en in de kernen bij Wijthmen en Windesheim. Ook bieden we ruimte aan de verandering van bestaande agrarische erven naar wonen.

Op 14 oktober 2019 heeft de raad de Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 vastgesteld als aanscherping- en uitvoeringsprogramma van de Woonvisie 2017. Daarin is de woningbouwproductie ambitie opgehoogd naar in totaal 10.000 woningen tot 2030. Met gemiddeld 1000 woningen per jaar tot 2030 willen we het woningtekort op alle fronten aanpakken met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Hier gaan we adaptief, flexibel en schaalbaar mee om; “de toekomst is niet voorspelbaar, wel voorstelbaar”.

We bouwen in de prijsverhouding 30-40-30. Dat wil zeggen 30% van het woonprogramma bestaat uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur volgens de 'prijsgrenzen woningbouw Zwolle' dat jaarlijks geïndexeerd wordt.

Minimaal 50% van het woonprogramma is betaalbaar conform het coalitieakkoord Samen voor een waarde(n)volle toekomst' (mei 2022). Dat wil zeggen dat 30% goedkoop opgeleverd moet worden, ten minste twee derde daarvan moet bestaan uit sociale huur. Dit betekent dat in ieder geval 20% van het totaal sociale huur zal moeten zijn. Naast 30% goedkoop is er 20% middelduur 1 vereist voor het halen van de betaalbaarheidseis. De helft hiervan, 10% van het totale programma, dient te bestaan uit middeldure huur 1 conform de verordening middenhuurwoningen. De sociale huurwoningen worden gerealiseerd volgens de uitgangspunten sociale huurwoningen die vastgesteld zijn door het college op 13 december 2022. Indien de middeldure woningen worden verhuurd, worden ze gerealiseerd volgens de uitgangspunten in de verordening middeldure huur. Naast 20% sociale huur en 20% middeldure woningen resteert 10% in het goedkope programma. Dit kan worden ingezet voor huur, koop en/of overige eigendomsvormen zoals wooncoöperaties, mits het maar in het goedkope segment wordt gerealiseerd. In totaal is daarmee 50% van het woningbouwprogramma betaalbaar en conform het coalitieakkoord. 10% van het woonprogramma is bestemd voor maatschappelijke doelgroepen en wonen met zorg.

Ten aanzien van de implementatie van deze uitgangspunten is het volgende afgesproken:

'De maatregelen in deze Betaalbaarheidsagenda zijn direct na besluitvorming van kracht voor de woningbouwontwikkelingen waar nog geen afspraken zijn vastgelegd. Bij lopende woningbouwontwikkelingen waar al een visie voor is vastgesteld en/of overeenkomsten voor zijn gesloten spannen we ons in om met de betrokken partners overeen te komen de maatregelen alsnog van toepassing te verklaren. Het jaar 2022 is een overgangsperiode voor de implementatie van de Betaalbaarheidsagenda op lopende processen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0017.png"

De Ontwikkelstrategie is ook een werkwijze hoe we samen onze stad in balans laten groeien en stedelijke woonkwaliteit toevoegen. We werken gebiedsgericht, data gedreven en samen met onze partners op de woningmarkt. Daarvoor zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Onder andere door te werken volgens de Zwolse methode van gebiedsontwikkeling, de basisregels voor een inclusieve stad, en het Zwols pakket van maatregelen. Eind 2021 is aanvullend hierop de Betaalbaarheidsagenda 2022 gevormd waarin we naast beschikbaarheid van betaalbare woningen inzetten op blijvend betaalbare woningen. Dit doen we onder andere door vergroting van het betaalbaar huuraanbod in combinatie met een verordening middeldure huur. De Verordening middenhuurwoningen Zwolle 2022 (regel) is op 13 juni 2022 door de raad vastgesteld. Ook zetten we in op flexwoningen om extra betaalbaar aanbod toe te voegen.

Aanvullend gelden nog de volgende specifieke beleidsregels:

  • Beleidsregel voor zelfstandige woonruimte
  • Beleidsregel voor onzelfstandige woonruimte.

6.1.2 Beoordeling

Het plan voorziet in de realisatie van een compensatiewoning (burgerwoning) en is in lijn met de kaders die zijn gesteld ten aanzien van (het toevoegen van) woningen.

6.1.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor wonen.

6.1.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp wonen geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

6.2 Verkeer / Openbare Ruimte

6.2.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij verkeer / openbare ruimte gaat het om instructieregels over langzaam verkeerroutes.

Paragraaf 5.1.7 van het Bkl geeft aan dat, voor zover het omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen die aangewezen landelijke fiets- en wandelroutes kunnen doorsnijden, het belang van de instandhouding van deze routes bij het omgevingsplan worden betrokken.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij verkeer / openbare ruimte gaat het om instructieregels over mobiliteit.

Paragraaf 4.10.1 van de verordening geeft voor omgevingsplannen die ontwikkelingen mogelijk maken instructieregels over mobiliteit. Gericht op de bundeling van verkeersstromen op de hoofdinfrastructuur waar het belang van een goede en veilige doorstroming voorop wordt gezet. En het behoud van de kwaliteit van de leefomgeving in de overige gebieden, waaraan het mobiliteitsbelang ondergeschikt geacht wordt.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. Er is geen sprake van strijd met de instructieregels.

Gemeente

Omgevingsvisie

Door de verdere groei van de Zwolle is het een opgave om op een zorgvuldige wijze om te gaan met de beschikbare buitenruimte. Mobiliteit en bereikbaarheid is een belangrijke drager voor leefbaarheid. "Mens en natuur centraal stellen, voldoende woningen, ruimte om te spelen, bewegen en ontmoeten.”. Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken. Daarnaast zetten we in op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. We gaan meer aandacht besteden aan de fietser en de voetganger en minder voorrang geven aan de automobilist.

De STOP-methode is in Zwolle leidend bij al onze ontwerpopgaven voor infrastructuur bij de inrichting van de buitenruimte. En we hanteren bij alle ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving de ladder duurzame mobiliteit als uitgangspunt om de juiste keuzes op het gebied van mobiliteit te maken. We beginnen daarbij altijd met de ruimtelijke ordening als middel om ervoor te zorgen dat er bij een nieuw woningbouwproject of andere fysieke ontwikkeling gestreefd wordt naar zo weinig mogelijke groei van het autobezit en gebruik.

De komende decennia verschuift de wijze waarop we ons verplaatsen naar allerlei nieuwe vormen. Daarbij maken we slim gebruik van huidige en nieuwe technologie, data en nieuwe verbondenheid tussen allerlei aanbieders van vervoer. Daarmee geven we nieuwe impuls aan de leefbaarheid in onze stad. Dit betekent dat we dergelijke plekken willen creëren, samen met ondernemers en vervoerders, in de vorm van mobiliteit Hubs. We gaan onderzoeken of we dergelijke mobiliteit Hubs kunnen creëren, onder andere op het knooppunt van de Rembrandtlaan en de Zwartewaterallee.

Om te waarborgen dat beide leidende principes ook daadwerkelijk worden toegepast leggen we bij alle toekomstige fysieke gebiedsontwikkelingen in de stad altijd verplicht een Mobiliteits Programma van Eisen (MPvE) op. Hiermee wordt gewaarborgd dat duurzame mobiliteit integraal bij de gebiedsontwikkeling wordt meegenomen. Het STOMP-principe en de Ladder vormen daarbij het uitgangspunt.

Mobiliteitsbeleid

Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks - en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019. In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.

De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.

Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.

De STOP-methode is in Zwolle leidend bij al onze ontwerpopgaven voor infrastructuur bij de inrichting van de buitenruimte. We gaan eerst uit van Stappen (wandelaars), en vervolgens kijken we naar Trappen (fietsers) dan het OV en tot slot de Personenauto's.

De Regeling Parkeernormen 2016 (versie 2021) is het toetsingskader voor parkeren in het geval van vastgoedontwikkelingen, wijziging omgevingsplan en aanvragen van een omgevingsvergunning in de gemeente Zwolle. Het beleid van de Gemeente Zwolle is dat de parkeeropgave van een bouwplan of een ontwikkeling primair op eigen terrein van het bouwplan of ontwikkeling gerealiseerd moet worden. Wat de parkeeropgave is, wordt bepaald aan de hand van de parkeerkencijfers CROW. De aan te leggen parkeerplaatsen dienen ook te voldoen aan de eisen uit de Regeling Parkeernormen over maatvoering en bruikbaarheid.

6.2.2 Beoordeling

De Doornweg is een erftoegangsweg in het buitengebied met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Daarnaast is De Doornweg een recreatieve route in het hoofdfietsroutenetwerk van Zwolle.

Het plan heeft geen van belang zijnde impact op de afwikkeling van het verkeer ter plaatse.

Voor het parkeren op eigen terrein, zoals voorgeschreven in de Regeling Parkeernormen, is voldoende mogelijkheid.

6.2.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor verkeer/openbare buitenruimte.

6.2.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp verkeer/openbare ruimte geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 7 Verdieping Omgevingskwaliteit

7.1 Stedenbouwkundige Kwaliteit En Beeldkwaliteit

7.1.1 Kaders

Rijk

De Omgevingswet biedt de mogelijkheid om in het omgevingsplan regels op te nemen over het uiterlijk van bouwwerken (art. 4.19 Ow). Als de gemeenteraad in het omgevingsplan regels opneemt over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft, stelt de raad beleidsregels vast voor de beoordeling of een bouwwerk aan die regels voldoet. Deze beleidsregels zijn zo veel mogelijk toegesneden op de te onderscheiden bouwwerken.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij stedenbouw en beeldkwaliteit gaat het om instructieregels over ruimtelijke kwaliteit.

Afdeling 4.3 van de verordening geeft instructieregels over het versterken van ruimtelijke kwaliteit door het toepassen van de OF-, WAAR- en HOE-benadering volgens het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel. Omgevingsplannen dienen een onderbouwing te geven vanuit die benadering, waaruit blijkt dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel.

Gemeente

Omgevingsvisie

Doordat we 10.000 nieuwe woningen willen bouwen voor 2030 in de bestaande stad spreken we van verdichting: op hetzelfde totale oppervlak komen meer woningen. En dus ook meer mensen, meer auto's, fietsen en meer behoefte aan groen en buitenruimte. We worden een stad met een steeds intensiever gebruik. Meer woningen betekent dat er ook meer hogere gebouwen bij komen. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet. Dat is de basis voor onze visie op hoogbouw in onze gemeente.

Beleid stedenbouw en beeldkwaliteit

Op 13 februari 2024 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota 2023, versie november 2023 vastgesteld. Doel van de welstandsnota is het bieden van een toetsingskader voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De nota geeft gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. De welstandsnota beperkt zich daarbij niet tot alleen gebouwen en andere bouwwerken, maar is ook een toetsingskader voor onder andere reclame-uitingen en woonschepen.

Voor de gemeente biedt de nota een toetsingskader voor ingediende bouwinitiatieven, voor de burger biedt de welstandsnota vooraf het kader en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van nieuwe bouwinitiatieven. Met de welstandsnota en de beleidskeuzen die daarin zijn opgenomen, is er een belangrijk instrument voor het gemeentebestuur om te sturen op aspecten van welstand voor de stad, het breedst uit te drukken in het begrip ruimtelijke kwaliteit. Voor de burger biedt de nota vooraf inzicht in de criteria die worden gehanteerd bij de toetsing op welstand.

De locatie De Doornweg 18 valt in de Welstandsnota onder het 'buitengebied'.

7.1.2 Beoordeling

Het plan is in vooroverleg beoordeeld door de welstandcommissie en voldoet aan de welstandscriteria die zijn gegeven voor het 'buitengebied'.

Het plan in is overeenstemming met de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Zie hiervoor paragraaf 5.2 Provinciaal beleid.

7.1.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt de realisatie van een tweede woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor stedenbouw en beeldkwaliteit.

7.1.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp stedenbouw en beeldkwaliteit aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Er moeten regels worden opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte voor een hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximale inhoud van de woning en te bebouwen maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken

7.2 Landschap

7.2.1 Kaders

Gemeente

Omgevingsvisie

De in Zwolle aanwezige landschappelijke en natuurwaarden maken deel uit van het fysieke kapitaal van Zwolle, zoals beschreven in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen. De visie wijst onder andere natuurgebieden en landschappen aan als waardevol en zeer waardevol. Kenmerkend voor de stad Zwolle is ook de aanwezigheid van een hoofdgroenstructuur, waar bijvoorbeeld de 'groene longen' van Zwolle onderdeel van uitmaken. Die hoofdgroenstructuur is voor Zwolle zeer waardevol. De stedelijke hoofdgroenstructuur bestaat uit een samenstel van groenelementen die tezamen een betekenis hebben voor de stad als geheel. De hoofdgroenstructuur dient meerdere functies: het draagt ruimtelijk of functioneel bij aan een min of meer aaneengesloten netwerk. Het is op stedelijk niveau in belangrijke mate structuur– en identiteit bepalend, het behoort op stedelijk niveau tot de belangrijkste recreatieve gebruiksruimtes, het begeleidt recreatieve routes, het heeft een belangrijke betekenis voor de stedelijke ecologische structuur en het draagt in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid van de stad. De koers is dat de hoofdgroenstructuur in de toekomst behouden blijft, of aangevuld, waar nodig, vanwege het belang voor de gemeente als geheel. Er wordt een terughoudend beleid gevoerd met het toevoegen van nieuwe bebouwing binnen de hoofdgroenstructuur. Naast een stedelijke hoofdgroenstructuur kent Zwolle ook een wijkgroenstructuur. Visie is dat de wijkgroenstructuur in de toekomst in essentie behouden moet worden, vanwege het belang voor een aantrekkelijke en leefbare wijk.

Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarde. Belangrijk is dat de waarden van het fysiek kapitaal op een zorgvuldige wijze wordt meegewogen bij ingrepen in de fysieke leegomgeving. Daarvoor zijn spelregels vastgelegd. Vanuit landschap en natuurwaarden zijn dat:

  • ingrepen in de fysieke leefomgeving mogen netto kwalitatief niet ten koste gaan van het landschappelijke kwaliteiten, de Zwolse hoofdgroenstructuur en de aanwezige natuurwaarden. De natuurwaardenkaart is een belangrijk kader om die afweging te kunnen maken;
  • een goede landschappelijke en stedelijke inpassing, passend bij de kenmerken van het landschap is een vereiste bij ingrepen in de fysieke leefomgeving.

Landschapsbeleid

Beleid voor behoud en ontwikkeling van het landschap is vastgelegd in het door de raad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Zwolle, Zwartewaterland en Kampen (2010, deel 1 Visie). Dit beleid is alleen werkzaam voor het buitengebied en het biedt een ontwikkelingskader en inspiratiebron bij het adviseren over ruimtelijke initiatieven in het buitengebied van de gemeente.

7.2.2 Beoordeling

Voorliggend plan is gelegen binnen de hoofdgroenstructuur. Onderdeel van de planvorming is een inrichtingsplan. Met dit inrichtingsplan wordt recht gedaan aan de fysieke landschappelijke waarden die horen bij de hoofdgroenstructuur. De kwaliteitsimpuls is gelegen in het slopen van ontsierende bebouwing en het planten van bij het gebied passende beplanting. De verandering van het nabijgelegen perceel van agrarisch gebied naar natuur draagt bij aan de landschappelijke waarden.

Met de beoogde erfinrichting worden bomen toegevoegd aan het plangebied. Ook worden met het plan de bestaande groenelementen duurzaam versterkt. De volgende maatregelen worden genomen:

  1. 4. agrarisch perceel (8000 m²) afwaarderen naar natuur
  2. 5. een boomgaard aanplanten
  3. 6. inzaaien boomgaard met bestuivers voor de boomgaard
  4. 7. inzaaien van de rest van het afgewaardeerde agrarisch perceel met bloemrijk grasland
  5. 8. aangepast maaibeleid
  6. 9. versterking bestaande houtsingel door beplanting toe te voegen tussen de bestaande bomen
  7. 10. aanplant nieuwe houtsingel in verlengde van bestaande houtsingel
  8. 11. centraal zetten historische eik
  9. 12. aanplant wilgenrij langs watergang
  10. 13. aanplant lindes langs de toegangsweg en zichtas
  11. 14. solitaire beuk en eiken langs perceel plaatsen
  12. 15. herplanten beukenhaag langs deel perceelgrens

7.2.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor landschap.

7.2.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp landschap aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan. Het betreft een planregel in de vorm van een voorwaardelijke verplichting inhoudende de plicht het terrein in te richten conform het bij de planregel behorend inrichtingsplan. Zie hiervoor de artikelen in Hoofdstuk 6 Verplichtingen en Bijlage 1 Inrichtingsplan De Doornweg 18.

Daarbij wordt een functie 'overige zone - Natuur' opgenomen met werkingsgebied en planregels.
Daarbij worden de aanduidingen 'overige zone - thema natuur en landschap - bescherming reliëf' en 'overige zone - thema natuur en landschap - bescherming openheid' opgenomen, die voorzien in het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden.

7.3 Cultuurhistorie

7.3.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij cultuurhistorie gaat het om instructieregels gericht op het behoud van cultureel erfgoed.

Paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl geeft aan dat in het omgevingsplan rekening dient te worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Met het oog op het belang van het behoud van cultureel erfgoed worden in een omgevingsplan in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening moet worden gehouden met de in artikel 5.130 Bkl genoemde beginselen. Tevens moet rekening gehouden worden met het belang van het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij cultuurhistorie gaat het om instructieregels over het cultureel erfgoed.

Artikel 4.12 van de verordening geeft aan dat In omgevingsplannen rekening gehouden moet worden met de cultuurhistorische waarden die in het gebied aanwezig zijn.

Gemeente

Omgevingsvisie

De in Zwolle aanwezige cultuurhistorische waarden maken deel uit van het fysieke kapitaal van Zwolle, zoals beschreven in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen. Het Zwolse erfgoed met haar waardevolle gebouwen, structuren, landschappen en archeologische rijkdommen heeft naast de historische en identiteitswaarde een onderscheidende en aantrekkende kracht voor de stad. We richten ons op de instandhouding van en onderzoek naar historisch waardevolle objecten, complexen, stedenbouwkundige en landschappelijke structuren en archeologische waarden. We koesteren het Zwolse erfgoed en zetten het in als één van de leidende en inspirerend principes bij (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Belangrijk is dat de waarden van het fysiek kapitaal op een zorgvuldige wijze wordt meegewogen bij ingrepen in de fysieke leegomgeving. Daarvoor zijn spelregels vastgelegd. Vanuit cultuurhistorie zijn dat:

  • gemeentelijke- en rijksmonumenten zijn beschermd (ook qua instandhouding) via landelijke en gemeentelijke wet/regelgeving. Dit beschermingsregime is voor de gemeente leidend bij ingrepen in de fysieke leefomgeving;
  • benut het maatschappelijk belang van erfgoed als identiteits-, kwaliteits-, en waarde vermeerderende factor bij ingrepen in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor niet wettelijk beschermde cultuurhistorisch waardevolle gebieden en gebouwen;
  • aansluitend op vorige spelregel; cultuurhistorische waarden, ook niet beschermde, vormen een inspiratiebron voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving;
  • het hergebruik van (cultuurhistorisch waardevolle) gebouwen heeft de voorkeur boven nieuwbouw.

Beleid cultuurhistorie

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Om op een goede wijze rekening te houden met het cultureel erfgoed zijn de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente geïnventariseerd, beschreven en gekwalificeerd. Op basis hiervan is in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. Deze maken dus deel uit van het omgevingsplan van rechtswege.

7.3.2 Beoordeling

Het plangebied kent geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of gronden. De hierboven genoemde instructieregels zijn niet van toepassing. De beoogde ontwikkeling heeft geen effecten op cultuurhistorische waarden.

7.3.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor cultuurhistorie.

7.3.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp cultuurhistorie geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

7.4 Archeologie

7.4.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij archeologie gaat het om instructieregels gericht op het behoud van cultureel erfgoed.

Paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl geeft aan dat in het omgevingsplan rekening dient te worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Met het oog op het belang van het behoud van cultureel erfgoed worden in een omgevingsplan in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed, waarbij rekening moet worden gehouden met de in artikel 5.130 Bkl genoemde beginselen.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen in een omgevingsplan ook regels worden gesteld over onder andere de eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden. Uitgangspunt is dat, als in een omgevingsplan regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek, het omgevingsplan bepaalt dat die regels niet van toepassing zijn op activiteiten met een oppervlakte van minder dan 100 m2.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij archeologie gaat het om instructieregels over het cultureel erfgoed.

Artikel 4.12 van de verordening geeft aan dat In omgevingsplannen rekening gehouden moet worden met de cultuurhistorische waarden die in het gebied aanwezig zijn, waaronder archeologische vindplaatsen.

Gemeente

Omgevingsvisie

De in Zwolle aanwezige cultuurhistorische waarden maken deel uit van het fysieke kapitaal van Zwolle, zoals beschreven in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen. Het Zwolse erfgoed met haar archeologische rijkdommen heeft naast de historische en identiteitswaarde een onderscheidende en aantrekkende kracht voor de stad. We richten ons op de instandhouding van en onderzoek naar archeologische waarden. We koesteren het Zwolse erfgoed en zetten het in als één van de leidende en inspirerend principes bij (ruimtelijke) ontwikkelingen.

Belangrijk is dat de waarden van het fysiek kapitaal op een zorgvuldige wijze wordt meegewogen bij ingrepen in de fysieke leegomgeving. Daarvoor zijn spelregels vastgelegd. Vanuit archeologie is dat:

  • gemeentelijke- en rijksmonumenten en archeologie zijn beschermd (ook qua instandhouding) via landelijke en gemeentelijke wet/regelgeving. Dit berschermingsregime is voor de gemeente leidend bij ingrepen in de fysieke leefomgeving.

Beleid archeologie

Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.

Op 18 augustus 2008 heeft de raad archeologiebeleid vastgesteld. Centraal thema is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).

Op basis hiervan is in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen. Deze maakt dus deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. De beschermende regels richten zich op activiteiten in gebieden met een archeologische waarde van 50%, 90% en 100%, welke kunnen leiden tot het verstoren van de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m².

In het bestemmingsplandeel van het Omgevingsplan gemeente Zwolle geldt voor het zuidwestelijke deel van het wijzigingsgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De volgende archeologische waardering is voor dit gebied van toepassing:

209.

Rivierduincomplex
waardering: 50%

“De oostelijke oever van de Vecht, gelegen tussen Den Ordel en Den Doorn, bestaat uit een zandhoogte. We hebben hier te maken met een rivierduin, waarschijnlijk door winden afgezet op een dekzandrug. Een deel hiervan wordt Haerster es genoemd. Het is echter niet waarschijnlijk dat we hier met een zuivere es te maken hebben, maar dat het grondgebruik meer lijkt op hetgeen geconstateerd is bij het rivierduin in Windesheim. Dat betekent dat we in het dekzand zelfs nog prehistorische sporen kunnen aantreffen. Maar daarnaast hebben we hier te maken met laatmiddeleeuwse bewoning vanaf de Karolingische tijd. Op deze hoogte liggen onder andere het huis Arnichem en de Haerst.”

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0018.jpg"

afbeelding: archeologische waardering omgeving De Doornweg 18

7.4.2 Beoordeling

Het plan wordt gerealiseerd door het aanleggen van een strokenfundering. Omdat de gehele bouwput niet dieper dan die 0,5 m komt te liggen, blijft de oppervlaktegrens van bodemverstoring onder de 100 m2 (circa 85 m2). In dit geval is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Bij ingrepen die de bodem over een oppervlak van meer dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,5 m2 verstoren is archeologisch onderzoek nodig. Dit wordt geborgd met een planregel.

7.4.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor archeologie.

7.4.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp archeologie geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 8 Verdieping Gezondheid En Veiligheid

De fysieke leefomgeving heeft alles in zich om een positieve bijdrage te leveren aan gezondheid. Om dat te bewerkstellingen is in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen gekozen voor een brede benadering die uitgaat van beschermen, bevorderen en faciliteren van een betere gezondheid van bewoners en bezoekers van Zwolle. Er zijn meerdere aspecten die de gezondheid van mensen bepalen. In Zwolle vinden we het belangrijk dat die aspecten van betekenis zijn voor de ontwikkeling van Zwolle: 'Zwolle gezond'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0019.png"

Gezondheid heeft raakvlakken met meerdere thema's, zoals klimaatadaptatie, biodiversiteit en milieu. We stellen 'Zwolle gezond' centraal als leidend principe voor een toekomstbestendig Zwolle. Hiervandaan zoeken we continu naar win-win situaties. We zetten Zwolle gezond in als handvat voor afwegingen in de fysieke leefomgeving.

Daarbij beschouwt Zwolle milieu als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieu is een thema dat van oudsher centraal geregeld is en waarbij in de laatste decennia ook de Europese Unie een grotere rol is gaan spelen. Naast het werken binnen de nationale en Europese kaders op het gebied van milieu krijgen gemeenten ook meer eigen afwegingsruimte om te handelen. Elk gebied is anders, maatwerk en flexibiliteit is daarom nodig. Vanuit dit oogpunt hanteert de gemeente Zwolle onder andere de volgende uitgangspunten:

  • De door de Rijksoverheid wettelijk vastgestelde kwaliteitseisen vormen het minimale niveau voor de gemeente Zwolle. Daar waar afwegingsruimte beschikbaar is vanuit milieu, hanteren wij voornamelijk het 'ja, mits' uitgangspunt. We willen graag ontwikkelingen binnen de gemeente mogelijk maken;
  • De milieukwaliteit wordt per saldo behouden. Waar nodig én mogelijk wordt de milieukwaliteit verbeterd;
  • Bij de bescherming en de verbetering van de milieukwaliteit zoeken naar synergie met ruimtelijke ontwikkelingen en andere beleidsvelden;
  • Gebiedsgericht milieubeleid: de milieukwaliteit in een gebied is passend voor de functie van dat gebied;
  • Bij de bescherming en verbetering van het milieu hanteren we een ketenbenadering: aanpak bij de bron heeft in principe de voorkeur. Maatregelen in het overdrachtsgebied en bij de ontvanger worden bij de afweging over de te bereiken milieukwaliteit integraal meegewogen.

8.1 Klimaat, Energie En Ciirculariteit

8.1.1 Kaders

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij klimaat, energie en circulariteit gaat het om regels over energie en afval.

Afdeling 4.11 van de verordening geeft instructieregels over energie en afval. Het betreft regels gericht op een kwaliteitsimpuls bij zonnevelden, uitsluitingsgebieden voor windturbines, installaties voor onconventioneel gas (schaliegas, steenkoolgas) en opslag van radioactief afval

Gemeente

Omgevingsvisie

a. Klimaatadaptie

Kernopgave uit de omgevingsvisie is dat Zwolle in 2050 klimaatbestendig is ingericht en daarmee veilig voor overstromingen en aangepast aan extreem weer. Door het veranderende klimaat is dat een ambitie die impact heeft op de fysieke leefomgeving om ook in de toekomst veilig en beschermt tegen het water te kunnen wonen, ondernemen en recreëren in Zwolle. We benutten en versterken de samenhang in het watersysteem dat bestaat uit verschillende onderdelen.

Ten eerste het hoofdwatersysteem met de hoofdwater-keringen en het regionale watersysteem. Ten tweede de groen- blauwe structuur in de bestaande stad met daarin ruimte voor sponswerking en het tegengaan van hittestress. Onderling zijn de verschillende onderdelen met elkaar verbonden en vormen ze een fysieke onderlegger voor de omgevingsvisie om te komen tot een klimaatbestendig en adaptief Zwolle.

De klimaatadaptatie maatregelen die onderdeel zijn van het streefbeeld groenblauwe structuur hebben als doel om schade te reduceren en meerwaarde te leveren aan een aantrekkelijk en robuust Zwolle nu en in de toekomst. Met klimaatadaptatie maken we voor de uitvoer van maatregelen koppelingen met andere opgaven waar Zwolle voor staat, zoals het vergroten van biodiversiteit, versterken van de omgevingskwaliteit en het verbeteren van de gezondheid van Zwolse inwoners.

b. Energieneutraal

Energietransitie betekent de overgang van stroom en warmte uit fossiele brandstoffen, zoals gas, kernenergie en steenkolen, naar volledig groene energie, zoals energie uit zon, wind, biomassa, de diepe ondergrond en water. De ontwikkeling naar een duurzame energievoorziening. Deze ontwikkeling kent twee sporen. Het eerste is het verminderen van het energieverbruik. Het tweede de opwekking van duurzame energie (wind, zon, aardwarmte, waterkracht). Uitgangspunt is dat bij nieuwbouwontwikkelingen en herontwikkelingen deze minimaal energie neutraal zijn en bij voorkeur 'Nul op de Meter' op gebiedsniveau.

Het landelijke klimaatakkoord is de komende jaren de leidraad voor de energietransitie. Hierin wordt richting gegeven hoe klimaatdoelen te gaan realiseren. Dit vanuit 5 verschillende invalshoeken: Industrie, Landbouw, Elektriciteit, Gebouwde omgeving en Mobiliteit. De energietransitie en de wens van de gemeente Zwolle om in 2040 energieneutraal (Zwolse coalitieakkoord 2022-2026) te zijn heeft impact op Zwolle als geheel en de omliggende regio. De voornaamste raakvlakken richten zich op de duurzame opwek van elektriciteit en warmte, de gebouwde omgeving en mobiliteit. De omgevingsvisie wijst onder andere kansrijke gebieden aan voor zonneparken en windmolens.

c. Circulariteit

Circulariteit betreft de circulaire economie, welke een essentieel onderdeel vormt van de duurzame ontwikkeling van de stad Zwolle. De circulaire economie is een economie waarin de waarde van grondstoffen zoveel mogelijk behouden blijft. Ook is het niet vanzelfsprekend meer dat producten worden aangeschaft en afgedankt, maar bijvoorbeeld worden gedeeld, gehuurd of geleased.

Nederland wil in 2050 een circulaire economie zijn; een economie zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen. We maken de transitie van onze huidige take-make-waste, lineaire economie naar een circulaire. Voor onze eigen bedrijfsvoering en projecten waar we als opdrachtgever betrokken zijn, geldt dat we een voorbeeldfunctie willen vervullen. We willen de stad en de regio inspireren hoe de transitie naar een circulaire economie te maken.

De ambities op het gebied van circulaire gebiedsontwikkeling worden in de omgevingsvisie al deels vertaald naar de ambities op het gebied van mobiliteit, energie, klimaat, water, natuur inclusief bouwen en nieuwe stedelijkheid. Algemeen uitgangspunt voor een circulaire gebiedsontwikkeling zijn vier principes:

  • Reductie (verminderen van de vraag naar grondstoffen);
  • Synergie (het lokaal uitwisselen van stromen);
  • Productie en inkoop (de resterende vraag duurzaam en circulair produceren en inkopen);
  • Management (het monitoren van de stromen, om inzicht te krijgen in waar en wanneer er kans is voor verbetering).

Circulair bouwen gaat om beschermen van grondstoffen, het beschermen van het milieu en het behouden van functionaliteit. Daarvoor zetten we de eerste stappen naar een Zwolse aanpak.
Zwolle stelt een Zwolse standaard op voor het circulair bouwen van nieuwbouw, renovatie en de aanleg en beheer van de buitenruimte. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij landelijke keurmerken en regelgeving.

KEC toets

De Omgevingsvisie Mijn Zwolle van Morgen geeft aan dat bij nieuwe initiatieven altijd een KEC-toets wordt opgesteld. KEC staat voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulariteit. We vinden het belangrijk dat bij elke ontwikkeling in de fysieke leefomgeving deze drie thema's integraal afgewogen worden.

8.1.2 Beoordeling

In het kader van nieuwbouw van de woning moet worden voldaan aan de regels die zijn gesteld in het kader van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) en (overige) regels die zijn gesteld in het Besluit bouwwerken leefomgeving die zien op gebied van onder andere duurzaamheid en energie.

8.1.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor klimaat, energie en circulariteit.

8.1.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp klimaat, energie en circulariteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.2 Water

8.2.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij water gaat het om instructieregels gericht op het beschermen van de waterbelangen.

Paragraaf 5.1.3 , artikel 5.37 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Deze paragraaf geeft verder specifieke instructieregels over onderdelen van watersystemen in het omgevingsplan, waaronder primaire waterkeringen, grote rivieren en het IJsselmeergebied, waarbij onder andere het rivierbed en reserveringsgebieden worden aangewezen.

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het rivierbed van de grote rivieren, moeten bij het toelaten van activiteiten een aantal waarborgen worden opgenomen, gericht op het beschermen van de waterbelangen.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij water gaat het om instructieregels over het water- en bodemsysteem, grondwaterbeschermingsgebieden en watergebiedsreserveringen.

Afdeling 4.4 van de verordening geeft aan dat In omgevingsplannen alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. In die onderbouwing moet bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk worden gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

Afdeling 4.8 van de verordening geeft instructieregels over omgevingsplannen, waarin onder andere ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan, in ter bescherming van het grondwater aangewezen gebieden, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie. Het kan gaan om waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones, intrekgebieden en boringsvrije zones.

Afdeling 4.9 van de verordening geeft instructieregels over aangewezen watergebiedsreserveringen waarin onder andere ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan. Gericht op het beperken van negatieve gevolgen van overstromingen en wateroverlast in gebieden die een verhoogd risico lopen om onder water te lopen. Het kan gaan om primaire watergebieden, waterbergingsgebeden, overstromingsrisicogebieden, en overstroombaar gebied.

Waterschap

Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21.In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de waterschapsverordening van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de waterschapsverordening zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen.

Gemeente

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen geeft als aandachtspunt het belang van het in stand houden van in de omgeving aanwezige waterstaatkundige functies. Paragraaf 8.1 van deze motivering geeft het kader voor water vanuit het perspectief van klimaat.

Beleid water

Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Riolerings Programma 2022-2026. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.

De door de raad vastgestelde Hemelwaterverordening 2022 geeft, met het oog op het beperken van wateroverlast en het verminderen van droogteschade, regels over het afvoeren en opvangen van hemelwater bij het bouwen van een bouwwerk en bij het aanleggen of vervangen van verhard oppervlak. Deze verordening maakt deel uit van het omgevingsplan van rechtswege.

8.2.2 Beoordeling

Waterstructuur

Het plangebied maakt deel uit van het deelstroomgebied Groote Grift. In het plangebied liggen geen primaire en secundaire watergangen. Langs De Doornweg van het plangebied ligt een primaire watergang die Waterschap Drents Overijsselse Delta beheert. Het peilgebied heeft een zomerpeil van NAP -0.30 m en een winterpeil van NAP -0,50 m. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil, afhankelijk van de afstand tot de stuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0020.png"
afbeelding: huidige waterstructuur (bron: legger Waterschap Drents Overijsselse Delta)

Ten noorden van het plangebied ligt de zandwinlocatie Bomhofsplas en ten zuiden en westen van het plangebied ligt de Overijsselsche Vecht. Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van de waterkering.

Het voorgenomen plan heeft geen invloed op de waterstructuur.

Riolering

De bestaande woning is aangesloten op drukriolering. Op drukriolering mag alleen huishoudelijk afvalwater geloosd worden. Naast de bestaande woning ligt een pompput. De nieuwe woning kan op de bestaande pompput aangesloten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0021.png"
|afbeelding: ligging drukriolering

Met de voorgenomen ontwikkeling neemt het verhard oppervlak af ten opzichte van de huidige situatie. Conform de Hemelwaterverordening van de gemeente Zwolle moet het hemelwater van de daken en het verharde oppervlak binnen het plangebied geïnfiltreerd of vertraagd afgevoerd worden. Binnen het plangebied wordt daartoe minimaal een statische berging gecreëerd van 60 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak. Ook mag de ontwikkeling niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Het plangebied is groot genoeg om hemelwater te bergen en infiltreren op eigen terrein. Gezien de bodemsamenstelling en grondwaterstand is infiltratie van hemelwater op eigen terrein goed mogelijk.

De nieuwe verharding is 205 m2 (dakoppervlakte: 185 m2, Terras/verharding: 20 m2). Het maaiveld aan de tussen de nieuwe woning en de houtwal (± 30 x 100 m) is lager gelegen en bestaat uit goed doorlatend zand. Het hemelwater wordt hier naar toe gebracht waar het kan infiltreren in de bodem.

Bodem en grondwater

Uit de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN) blijkt de maaiveldhoogte van het erf circa NAP + 1,0 m bedraagt. Het omliggende maaiveld ligt op ca. NAP+ 0,4 à 0,6 m. Richting de Bomhofsplas loopt het maaiveld of naar NAP + 0,20 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0022.png"
afbeelding: hoogteligging (bron: AHN)

Het plangebied is gelegen op een stroomrug. Op basis van boorgegevens uit de omgeving van het plangebied kan geconcludeerd worden dat de bodem uit zand bestaat. Dit blijkt ook uit het verkennend bodemonderzoek, waarbij tot de maximale boordiepte van 3 m-mv zand is aangetroffen, dat matig fijn tot matig grof, zwak siltig en niet tot matig humeus is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0023.png"
afbeelding: geomorfologische kaart

Uit de Klimaateffectatlas blijkt dat de huidige gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op circa 0,6-0,8 m-mv ligt. Aangezien het erg 0,4 à 0,6 m hoger dan het omringende maaiveld ligt, kan worden geconcludeerd dat de huidige ontwateringsdiepte circa 1,0 m-mv bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0024.png"
afbeelding: GHG (bron: Klimaateffectatlas)

Ontwateringsdiepte

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast ter hoogte van de bebouwing te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.
In de huidige situatie is de ontwateringsdiepte op het erf circa 1,0 m. Deze blijft onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.

Wateroverlast

Om wateroverlast en schade in woningen te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van minimaal 30 cm boven het straatpeil (in dit geval erfpeil) te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).

Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door de Overijsselsche Vecht aan de zuidzijde, de IJssel aan de westzijde en de hogere gronden in het oosten (voormalig dijkring 9). Voor omgevingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.

Met behulp van de Klimaateffectatlas (volgende afbeelding) wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 1,0 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als redelijk diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0025.png"
afbeelding: maximale waterdiepte plangebied (bron: Klimaateffectatlas)

Uit de Klimaateffectatlas blijkt dat er een klein kans (1/300 tot 1/3.000) is dat er in 2050 in het plangebied een waterdiepte van meer dan 50 cm staat als gevolg van overstroming. Er is geen kans op een waterdiepte van meer dan 2 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0193.TAMh22s-0002_0026.png"
afbeelding: plaatsgebonden overstromingskans 2050 meer dan 50 cm (Bron: Klimaateffectatlas)

Maatregelen

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl.

Watertoets

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale wateradvies betrokken bij het omgevingsplan. Hierop is reactie gekomen dat de normale procedure doorlopen moet worden.

8.2.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor water.

8.2.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp water geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.3 Bodemkwaliteit

8.3.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij bodemkwaliteit gaat het om instructieregels gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu.

Paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl geeft aan dat een omgevingsplan waarden bevat voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Bij het vaststellen van die waarden wordt rekening gehouden met de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Een omgevingsplan kan per gebied of per gebruiksfunctie verschillende waarden voor de toelaatbare kwaliteit van bodemgevoelige locaties bevatten. Het omgevingsplan kan ook hogere waarden bevatten dan de waarden, bedoeld in bijlage IIA. Een omgevingsplan bepaalt tevens dat het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie bij overschrijding van een waarde alleen is toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij bodemkwaliteit gaat het om instructieregels over het water- en bodemsysteem en bodembescherming..

Afdeling 4.4 van de verordening geeft aan dat In omgevingsplannen alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. In die onderbouwing moet bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk worden gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

Paragraaf 4.12 van de verordening geeft instructieregels over bodembescherming. Gericht op een zorgvuldige aanpak van bodemverontreinigingen die risico's opleveren voor de mens en leefomgeving; en van bodemverontreiniging in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones. Het geeft onder andere instructieregels voor gemeenten over activiteiten met mogelijke risico's voor de kwaliteit van het grondwater en in het bijzonder voor de kwaliteit van het grondwater in of nabij waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp niets relevants te melden.

Gemeente

Omgevingsvisie

Vaak door historisch gebruik en bedrijfsactiviteiten is op verschillende plekken in Zwolle de bodem verontreinigd geraakt. Daarom hebben we de afgelopen jaren veel van deze verontreinigingen aangepakt door ze te saneren en/ of gebiedsgericht te beheren. Hierdoor zijn eventuele risico's voor mens en dier weggenomen. Nieuwe bodemverontreiniging willen we voorkomen, en als dit toch gebeurt dan moet deze verontreiniging zoveel mogelijk worden beperkt dan wel ongedaan worden gemaakt door de vervuiler. Daarnaast stimuleren we het hergebruik van grond die vrijkomt binnen de stad en geschikt is om elders toe te passen.

Bodembeleid

Op 9 december 2008 heeft de gemeente Zwolle een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, landbouw/natuur, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Het Bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan mag de Bodemkwaliteitskaart (2021) als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig.

8.3.2 Beoordeling

Het voornemen bestaat om aan De Doornweg 18 een nieuw woning toe te staan. Een woning is een bodemgevoelig gebouw. Bij het toestaan van de nieuwe woning moet rekening gehouden met de interventiewaarden voor de bodemkwaliteit. Dit om ervoor te zorgen dat mensen daar gezond kunnen wonen en leven. Voor het voornemen is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bodemvisie, Verkennend bodemonderzoek De Doornweg 18 te Zwolle, 04-10-2024), deze is in bijlage 4 opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat uit de veldwerkzaamheden geen afwijkingen zijn waargenomen, welke op de aanwezigheid van bodemverontreiniging kunnen duiden. In de opengeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bestaande bedrijfspanden (stal en kapschuur) hebben geen asbesthoudende dakbedekking. Er is dus geen sprake van druppelzones. In de bovengrond zijn verhoogde gehalten aan zink en PAK (klasse industrie) gemeten. In de ondergrond gaat het om verhoogde gehalten zink en PAK (klasse Wonen). In het grondwater is een verhoogde concentratie met zink aangetoond. De verhoogde concentraties geven geen leiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Een sanering is niet nodig. De resultaten vormen geen belemmering voor het toestaan van de nieuwe woning.

8.3.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het bouwen van een extra woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor bodemkwaliteit.

8.3.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp bodemkwaliteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.4 Milieuzonering

8.4.1 Kaders

Gemeente

Omgevingsvisie

Zwolle beschouwt in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen milieu als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).

8.4.2 Beoordeling

Het voornemen bestaat om aan De Doornweg 18 een nieuwe woning toe te staan. Een woning is een gevoelige functie. Om nadelige effecten op de gezondheid van de bewoners te voorkomen, zijn de relevante bedrijven met hun milieu-impact beschouwd. In de omgeving van de beoogde woning liggen verschillende bedrijven. Elk bedrijf heeft zijn eigen milieuruimte. Voor het aspect milieuzonering is een memo opgesteld (Rombou, Memo, 05-02-2024), deze is in bijlage 4 opgenomen.

Uit de memo blijkt dat in de buurt van de nieuwe woningen verschillende bedrijven liggen. Het gaat concreet om een nabijgelegen zandwinning en verschillende agrarische bedrijven. Aan de hand van de richtafstanden uit de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn de omliggende bedrijven beschouwt. Een zandwinning heeft volgens deze brochure een richtafstand van maximaal 200 meter. Dit geldt voor het aspect geluid. Voor stof is de richtafstand 100 meter, voor geur en gevaar is het 10 meter. De afstand van de nieuwe woning tot aan de zandwinning bedraagt circa 150 meter. Aan de richtafstanden voor stof, gevaar en geur worden voldaan. Voor het aspect geluid geldt dit niet. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor geluid aan te tonen, zal dit aspect verder onder het kopje geluid worden uitgewerkt.

Om de zandwinning liggen al bestaande woningen, die het bedrijf beperken. In dit geval gaat het specifiek om aan de woning aan de Vijfhoekweg Zuid 2, de woning aan De Doornweg 18-1 en de bestaande woning aan De Doornweg 18. De geluidveroorzakende activiteiten van de zandwinning zijn vooral ter plaatse van het werkeiland en de zuigers. Deze vinden ruim buiten de 200 meter van de beoogde woning plaats. Het toevoegen van de extra woning op het perceel aan De Doornweg 18 zal niet zorgen voor het beperken van de bedrijfsactiviteiten van de zandwinning.

Aan de Doornweg 14 bevindt zich een glastuinbouwbedrijf en aan de Vijfhoekweg Zuid 2 een agrarisch bedrijf. Deze bedrijven liggen op een afstand van circa 350 meter en 300 meter van de beoogde woning. Gezien de aard van de bedrijvigheid met de bijbehorende richtafstanden uit de VNG brochure valt de nieuwe woning niet binnen de richtafstanden van deze bedrijven. De richtafstand is namelijk maximaal 100 meter. De nieuwe woning zal deze bedrijven niet beperken. Aan de andere kant zijn nadelige effecten op de gezondheid van de bewoners uit te sluiten.

8.4.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor milieuzonering.

8.4.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp milieuzonering geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.5 Geluid

8.5.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij geluid gaat het om instructieregels over geluid door:

  • activiteiten
  • wegen, spoorwegen en industrieterreinen,

gericht op de bescherming van de gezondheid en het milieu.

Paragraaf 5.1.4.2 Bkl geeft instructieregels bij het in een omgevingsplan toelaten van:

  • bepaalde activiteiten op een locatie, anders dan het wonen, die geluid veroorzaakt op een wel toegelaten geluidgevoelig gebouw, en
  • een geluidgevoelig gebouw waarop geluid wordt veroorzaakt door bepaalde wel toegelaten activiteiten, anders dan het wonen.

Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat het geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Hieraan wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in deze paragraaf opgenomen standaardwaarden op een geluidgevoelig gebouw en grenswaarden voor geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen. Een omgevingsplan kan, gelet op de aard of locatie van de activiteit of cumulatie, andere waarden bevatten dan de standaardwaarden. Dit mag niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden.

Een omgevingsplan bepaalt dat in het Bkl benoemde activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken niet worden verricht. Een omgevingsplan bepaalt verder dat de waarden die het omgevingsplan bevat voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten niet van toepassing zijn op onversterkt menselijk stemgeluid (tenzij muziekgeluid of daarmee vermengd) en hulpdienstvoertuigen. Het Bkl bevat een aantal mogelijkheden tot flexibiliteit, waarmee onder bepaalde omstandigheden en criteria in het omgevingsplan afgeweken kan worden van de standaardwaarde.

Paragraaf 5.1.4.2a Bkl betreft geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Deze is van toepassing op een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan en dat geheel of gedeeltelijk ligt in een geluidaandachtsgebied van:

  1. a. wegen, spoorwegen en industrieterreinen met geluidproductieplafonds;
  2. b. lokale spoorwegen zonder geluidproductieplafonds; en
  3. c. verharde gemeentewegen en waterschapswegen zonder geluidproductieplafonds met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde.

Er zijn meerdere subparagrafen:

  1. a. Geluid door industrieterreinen met geluidproductieplafonds als omgevingswaarden:

Bij omgevingsplan kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. Bij omgevingsplan worden in ieder geval als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld rondom industrieterreinen waar in het Bkl bepaalde activiteiten kunnen worden verricht die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. De begrenzing van een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, wordt vastgelegd in het omgevingsplan. En een omgevingsplan bevat regels over activiteiten gericht op het voldoen aan de geluidproductieplafonds.

  1. b. Geluid door wegen en lokale spoorwegen zonder geluidproductieplafonds als omgevingswaarden:

In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met het geluid door wegen en spoorwegen op bestaande en toegelaten geluidsgevoelige gebouwen. Daarbij wordt de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld. Een omgevingsplan moet erin voorzien dat het geluid door de (spoor)weg op geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Een omgevingsplan dat de aanleg of wijziging (zoals gedefinieerd in art. 5.78 j Bkl) van een gemeenteweg, waterschapsweg of lokale spoorweg toelaat, voorziet erin dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de respectievelijke standaardwaarden. Als zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen dit rechtvaardigen kan een omgevingsplan meer geluid dan de grenswaarden toelaten.

  1. c. Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden

Bij het toelaten van geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied moet rekening gehouden worden met het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Hierbij dient de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid op het geluidgevoelige gebouw beoordeeld te worden. Een omgevingsplan dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat voorziet erin dat het geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein op geluidgevoelige gebouwen in een geluidaandachtsgebied aanvaardbaar is. Hieraan wordt voldaan door toepassing te geven aan de standaardwaarden. Een omgevingsplan voorziet erin dat het geluid op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde. Een omgevingsplan dat een nieuw geluidgevoelig gebouw toelaat, kan onder voorwaarden erin voorzien dat het geluid op dat gebouw hoger is dan de standaardwaarde, mits niet hoger dan de bepaalde grenswaarde. In bepaalde omstandigheden kan een omgevingsplan erin voorzien dat de grenswaarde wordt overschreden (o.a. bij vervangende nieuwbouw, functiewijziging, zwaarwegende belangen).

  1. d. Indirecte akoestische effecten van veranderend verkeer

Een omgevingsplan dat een toename van de verkeersintensiteit veroorzaakt op een (spoor)weg voorziet erin dat het geluid door die (spoor)weg op geluidgevoelige gebouwen niet meer dan 1,5 dB toeneemt als gevolg van die toename van de verkeersintensiteit. Onder voorwaarden kan zo'n omgevingsplan erin voorzien dat het geluid met meer dan 1,5 dB toeneemt, mits niet hoger dan de bepaalde grenswaarde. Zwaarwegende economische of maatschappelijke belangen kunnen aanleiding zijn meer geluid dan de grenswaarde toe te laten.

  1. e. Indirecte akoestische effecten van wijziging in de geluidoverdracht

In een omgevingsplan, dat een wijziging in de geluidoverdracht in een geluidaandachtsgebied van een weg, spoorweg en industrieterrein toelaat welke gevolgen heeft voor die geluidoverdracht, wordt voor geluidgevoelige gebouwen die als gevolg van die wijziging een significante toename van geluid ondervinden bepaald of geluidbeperkende of -werende maatregelen worden getroffen.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp niets relevants opgenomen.

Gemeente

Omgevingsvisie

Er zijn functies die geluidshinder veroorzaken, zoals bedrijvigheid en verkeer, en functies die gevoelig zijn voor geluid, zoals wonen, onderwijs en zorg. De Omgevingsvisie Mijn Zwolle van Morgen stelt dat de voortdurende balans tussen het behouden van geluidsruimte voor geluidshinder veroorzakende functies enerzijds en het waarborgen van de leefbaarheid in gebieden met geluidsgevoelige functies anderzijds in de toekomst een belangrijke afweging blijft om bij plan- en beleidsvorming mee te nemen.

Rondom de belangrijkste werkgebieden van Zwolle liggen geluidzones. Deze geluidzones hebben als doel de bewoners te beschermen tegen het geluid van de bedrijven. De bedrijven hebben deze geluidruimte nodig om te werken en geen overlast te veroorzaken naar omwonenden. Deze geluidzones behouden we en worden gerespecteerd bij ruimtelijke ontwikkelingen omdat ze van belang zijn voor de economische ontwikkeling en een gezond leefklimaat.

Geluid speelt een belangrijke rol rondom de infrastructuur, waarbij met name de A28 een belangrijke rol speelt. Ook het verkeer op de ring van Zwolle is een belangrijk aandachtspunt voor de leefgebieden rondom deze infrastructuur. In het invloedgebied van de belangrijkste infrastructuur zal bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden worden met geluid om de leefbaarheid in de gebieden en de gezondheid van bewoners te waarborgen.

Beleid Geluid

In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden per gebiedstype genoemd. Volgens de gemeentelijke beleidsregel worden bij het overschrijden van de gemeentelijke ambitiewaarde aanvullende eisen gesteld aan de ontwikkeling.

8.5.2 Beoordeling

Geluid van gemeentewegen en rijkswegen

De beoogde woning aan De Doornweg 18 ligt niet in een geluidaandachtsgebied van een rijksweg. De Doornweg is een gemeenteweg met twee rijbanen en een snelheid hoger dan 30 km/h. Volgens de regelgeving valt de nieuwe woning binnen het geluidaandachtsgebied van deze gemeentelijke weg. Gezien de afstand tussen de woning en De Doornweg en de verkeersintensiteiten op de betreffende weg is de geluidbelasting op de woning lager dan de standaardwaarde en is het geluid op de woning aanvaardbaar.

Geluid van spoorwegen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Het geluid afkomstig van spoorwegen is voor de ontwikkeling van de nieuwe woning aan De Doornweg 18 niet relevant en behoeft geen verdere uitwerking.

Geluidzones

Het dichtstbijzijnde industrieterrein met een geluidzone betreft Hessenpoort. De locatie aan De Doornweg 18 ligt niet in deze geluidzone of een andere geluidzone. Dit aspect hoeft geen verdere uitwerking.

Activiteiten

Ten noorden van de beoogde woning ligt een zandwinning. Zoals eerder aangegeven in paragraaf 8.5.2, ligt de woning binnen de richtafstand voor geluid. Om de aanvaarbaarheid van de geluidbelasting op de woning aan te tonen, is dit aspect verder onderzocht. Dit is gedaan in een memo (Rombou, Memo, 05-02-2024), deze is in Bijlage 4 opgenomen.

De grootste bronnen van geluid van de zandwinning zijn een tweetal zandzuigers en het werkeiland. Het werkgebied van de zuigers is circa 180 meter binnen de grens van de ontgrondingenaanvraag gelegen. De zuigers zelf liggen op meer dan 200 meter van de woning. Het werkeiland ligt op een afstand van circa 870 meter van de woning.

Om de aanvaardbaarheid van het geluid van de zandwinning op de woning aan te tonen, is gekeken naar het akoestisch onderzoek voor de vergunning van de zandwinning. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de bestaande woning aan De Doornweg 18 in de dagperiode 43 dB(A) en in de avondperiode 41 dB(A) bedraagt. Dit valt ruim binnen de geluidsnormen voor een activiteit. Omdat de beoogde woning circa 10 meter van de bestaande woning komt, kan men aannemen dat de geluidbelasting op de nieuwe woning hetzelfde is als op de bestaande woning en daarmee aanvaardbaar.

Beoordeling cumulatie

Wanneer een standaardwaarde van een geluidsbron wordt overschreden, dan moet het geluid cumulatief worden beschouwd. Het cumulatief geluid is het geluid van alle geluidsbronnen gezamenlijk gewogen met een hinderfactor per bronsoort. Dit geluid moet aanvaardbaar zijn. In voorliggend geval voldoet het geluid op de beoogde woning aan de standaardwaarden, waarmee het cumulatief beoordelen van het geluid niet nodig is. Het cumulatief geluid is aanvaardbaar.

8.5.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geluid.

8.5.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp geluid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.6 Luchtkwaliteit

8.6.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij luchtkwaliteit gaat het om instructieregels gericht op de kwaliteit van de buitenlucht.

Paragraaf 5.1.4 Bkl geeft onder andere aandachtsgebieden aan waarbinnen omgevingswaarden over stikstofdioxide en fijnstof in acht moeten worden genomen. Onder meer bij het toelaten van activiteiten die een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken op wegen, vaarwegen en spoorwegen.

Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM). Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Dit volgt uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl. Dit is in ieder geval zo bij het toelaten van onder andere gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:

1. één ontsluitingsweg: ten hoogste 1.500 woningen; of

2. twee ontsluitingswegen: ten hoogste 3.000 woningen.

Naast de externe werking van nieuwe initiatieven op de luchtkwaliteit in de omgeving is ook de interne werking van de luchtkwaliteit in de omgeving op nieuwe initiatieven van belang. Relevant bij deze interne werking zijn de in paragraaf 2.2.1 Bkl opgenomen omgevingswaarden.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp nog het volgende relevant.

Gemeente

Omgevingsvisie

Zwolle wil aldus de Omgevingsvisie, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

8.6.2 Beoordeling

Het plan voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning aan De Doornweg 18. De bewoners hebben te maken met de aanwezige luchtkwaliteit. Een slechte luchtkwaliteit kan tot gezondheidsklachten leiden en daarmee de gezondheid van de bewoners aantasten.

De gemeente Zwolle ligt voor luchtkwaliteit niet in een aandachtsgebied. Ter plaatse van de beoogde woning aan De Doornweg 18 liggen de waarden voor NO2 en PM10 onder de omgevingswaarden (Bron: Atlasleefomgeving). Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

De betreffende activiteit valt onder de categorie 'niet in betekende mate'. Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden is niet nodig.

8.6.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor luchtkwaliteit.

8.6.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp luchtkwaliteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.7 Trillingen

8.7.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij trillingen gaat het om instructieregels gericht op het beschermen tegen negatieve effecten door trillingen.

Paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl is op hoofdlijnen van toepassing op het toelaten op een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaakt in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan. En op het toelaten van een trillinggevoelig gebouw waarop trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz worden veroorzaakt door een activiteit, anders dan het wonen, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Onder andere binnen gebouwen toegelaten woonruimten zijn trillinggevoelig.

Geacht wordt in een omgevingsplan rekening te houden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in deze paragraaf opgenomen standaardwaarden voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten en herhaald voorkomende trillingen in trillinggevoelige ruimten. Onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden kan het omgevingsplan een hogere grenswaarde bevatten, mits de grenswaarden niet worden overschreden. Lagere waarden zijn ook mogelijk. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan ook meer trilling worden toegestaan dan de grenswaarden.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp nog het volgende relevant.

Gemeente

Omgevingsvisie

Trillingen treden op als gevolg van met name spoorvervoer. Deze kunnen in sommige gevallen leiden tot hinder of schade aan gebouwen. Om trillinghinder en –schade te voorkomen houden we rekening met dit aspect bij ontwikkelingen binnen 200 meter van het spoor.

8.7.2 Beoordeling

Aan De Doornweg 18 wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Dit is een trillinggevoelig gebouw. Binnen 200 meter van de nieuwe woning zijn geen spoorlijnen. In de buurt van de woning zijn ook geen andere trillingsbronnen aanwezig.

8.7.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor trillingen.

8.7.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp trillingen geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.8 Geur

8.8.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij geur gaat het om instructieregels gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu.

Paragraaf 5.1.4.6 van het Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen, zoals gebouwen met een woonfunctie. Een omgevingsplan voorziet erin dat geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Aan die aanvaardbaarheid wordt voldaan door in het omgevingsplan toepassing te geven aan de in deze paragraaf opgenomen standaardwaarden op een geurgevoelig gebouw. Onder bepaalde omstandigheden kan een hogere of lagere grenswaarde aanvaardbaar zijn. Bij zwaarwegende economische of andere maatschappelijke belangen kan een hogere waarde worden toegestaan dan de grenswaarden. Activiteiten waarvoor deze regels gelden zijn onder andere het exploiteren van zuiveringtechnische werken, het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf en andere agrarische activiteiten.

Een omgevingsplan dat regels bevat op grond van subparagraaf 5.1.4.6.2, 5.1.4.6.3 of 5.1.4.6.4 van het Bkl wijst een of meer bebouwingscontouren geur aan. Zo'n omgevingsplan wijst een bebouwingscontour geur aan rond stedelijk gebied*. Stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied of lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen kan binnen de bebouwingscontour worden opgenomen.

* Definitie stedelijk gebied (bijlage Bkl): op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit toegelaten stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en infrastructuur, met uitzondering van stedelijk groen aan de rand van die bebouwing en lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen.

Provincie

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp nog het volgende relevant.

Gemeente

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Mijn Zwolle van Morgen geeft aan dat het thema geur met name in het landelijk gebied speelt en een aandachtspunt is bij de verdere functiemenging van dit gebied en de verweving tussen stad en land. We zoeken naar de juiste balans tussen bedrijven met geurhinder en bescherming van geurgevoelige functies anderzijds.

8.8.2 Beoordeling

Het voornemen bestaat om aan De Doornweg 18 een nieuwe woning toe te staan. Een woning is een geurgevoelig gebouw. De woning ligt in het buitengebied en valt daarom buiten de bebouwingscontour stedelijk gebied. In de omgeving van de beoogde woning liggen verschillende agrarische bedrijven, die geur kunnen produceren en waarbij elk bedrijf zijn eigen milieuruimte heeft. Een te hoge geurbelasting zorgt voor gezondheidsklachten bij mensen. De geurbelasting op de nieuwe woning moet aanvaardbaar zijn, zodat mensen daar gezond kunnen leven. Voor het aspect geur is een memo opgesteld (Rombou, Memo, 05-02-2024), deze is in Bijlage 4 opgenomen.

In de nabije omgeving zijn twee agrarische bedrijven gevestigd: een glastuinbouwbedrijf aan De Doornweg 14 en een agrarisch bedrijf (ogenschijnlijk melkvee) aan de Vijfhoekweg Zuid 2. Beide bouwvlakken van de agrarische functie hebben geen aanduiding 'intensief'. Intensieve veeteelt met relevante geuremissie is op de betreffende percelen niet mogelijk en hoeft daarmee geen rekening mee worden gehouden. Er zijn slechts grondgebonden agrarische activiteiten toegestaan.

Een glastuinbouwbedrijf heeft geen geuremissie en is daarmee niet relevant. Voor een melkveebedrijf geldt in het buitengebied een afstand van 50 meter tot aan een woning. In dit geval bedraagt de afstand tot de nieuwe woning aan De Doornweg 18 circa 220 meter. Aan deze norm wordt in voorliggend geval voldaan. De nieuwe woning zal deze bedrijven niet hinderen in hun bedrijfsvoering.

Aan de Bomhofsweg 14 is een varkenshouderij gevestigd. Gezien de afstand (circa 1,5 kilometer) van de varkenshouderij en de beoogde woning aan De Doornweg 18 zal de woning voldoen aan de geurnorm, waarmee de geurbelasting aanvaardbaar is. Rondom de varkenshouderij liggen verschillende bestaande woningen, die het bedrijf qua milieuruimte beperken. Deze woningen bevinden zich op een kortere afstand, dan de beoogde woning aan De Doornweg 18. De nieuwe woning zal het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering beperken.

8.8.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor geur.

8.8.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp geur geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.9 Externe Veiligheid

8.9.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij externe veiligheid gaat het om instructieregels gericht op het waarborgen van de veiligheid.

Artikel 5.2 Bkl geeft aan dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 10, onder a en b, van de Wet veiligheidsregio's, rekening gehouden dient te worden met: het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening.

Paragraaf 5.1.2 Bkl geeft instructieregels als met een omgevingsplan beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties worden toegestaan. Dit in verband met externe veiligheidsrisico van toegelaten activiteiten in de omgeving, zoals:

  • Opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen

De regels hierover zijn ook van toepassing bij op het op een locatie toelaten van bepaalde milieubelastende activiteiten in verband met het externe veiligheidsrisico voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties die zijn toegelaten op grond van een omgevingsplan.

In een omgevingsplan wordt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht genomen van ten hoogste 1 op de 1.000.000 per jaar (bij zeer kwetsbaar en kwetsbaar) danwel moet er rekening mee gehouden worden (bij beperkt kwetsbaar). Daar wordt in ieder geval aan voldaan door inachtneming van de afstanden voor de activiteiten zoals opgenomen in de bijlagen van het Bkl. In bepaalde omstandigheden kan in een omgevingsplan hiervan worden afgeweken.

Brandvoorschriftengebieden en explosievoorschriftengebieden zijn de locaties die in een omgevingsplan kunnen worden aangewezen als op die locaties een brandaandachtsgebied, respectievelijk een explosieaandachtsgebied is toegelaten. In een omgevingsplan worden brandaandachtsgebieden en explosieaandachtsgebieden aangewezen als brandvoorschriftengebied en explosievoorschriftengebied. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgezien.

In een omgevingsplan wordt voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties binnen een brandaandachtsgebied, een explosieaandachtsgebied en een gifwolkaandachtsgebied rekening gehouden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit. Als een omgevingsplan binnen een aandachtsgebied in het Bkl bepaalde regels opneemt wordt daar in ieder geval aan voldaan.

Een risicogebied externe veiligheid is de locatie die in een omgevingsplan kan worden aangewezen, als binnen het gebied bepaalde activiteiten als bedoeld in bijlage VII van het Bkl worden toegelaten. In een omgevingsplan wordt op de begrenzing van een risicogebied externe veiligheid een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht genomen van ten hoogste 1 op de 1.000.000. Daar wordt in ieder geval aan voldaan door inachtneming van de afstanden voor de activiteiten zoals opgenomen in de bijlagen van het Bkl. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een risicogebied externe veiligheid worden alleen onder voorwaarden beperkt kwetsbare of kwetsbare gebouwen toegelaten. Zeer kwetsbare gebouwen zijn niet toegestaan.

  • Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een belemmeringengebied buisleiding laat het omgevingsplan geen (zeer) kwetsbare gebouwen toe en moet worden gewaarborgd dat de veiligheid van de buisleiding niet wordt geschaad bij het toelaten van bepaalde andere bouwwerken en activiteiten.

  • Opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk

In een omgevingsplan wordt voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties bepaalde afstanden in acht genomen. Een omgevingsplan laat binnen een explosieaandachtsgebied vuurwerk geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties toe. Onder voorwaarden kan een omgevingsplan dit alsnog toestaan.

  • Bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten.

In een omgevingsplan wordt voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en locaties bepaalde afstanden in acht genomen. Een omgevingsplan laat binnen een civiel explosieaandachtsgebied bepaalde gebouwen, locaties en activiteiten niet toe, tenzij de aangegeven uitzonderingen zich voordoen of de genoemde criteria in acht worden genomen. Voor militaire explosieaandachtsgebieden zijn soortgelijke regels van toepassing.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen.

Paragraaf 4.10 van de verordening geeft instructieregels, voor omgevingsplannen die ontwikkelingen mogelijk maken, over externe veiligheid. Gericht op het beperken van negatieve effecten op de woon-, werk- en leefomgeving bij calamiteiten bij transport over wegen van gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. En gericht op het kunnen blijven functioneren van essentiële functies en gebouwen in het geval van een crisis, ramp of andere calamiteit.

Het provinciale omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel. In aanvulling op hoofdstuk 5 van deze motivering is wat betreft dit onderwerp nog het volgende relevant.

Gemeente

Omgevingsvisie

Externe veiligheid betreft de risico's als gevolg van het vervoer, de opslag en het werken met gevaarlijke stoffen. In Zwolle zijn met name de hoofdtransportassen door de stad van belang. Het gaat om de A28 en het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn. Bij de ontwikkeling rondom de genoemde assen, bedrijven en activiteiten houden we rekening met de risico's door de functies die daar worden toegestaan door middel van onder andere de afstand en de mogelijkheden voor ontvluchting en bestrijding. De gemeente Zwolle garandeert daarbij de basis-veiligheid voor haar inwoners. Onder basisveiligheid in het kader van externe veiligheid wordt verstaan:

  • Er wordt altijd voldaan aan normen voor plaatsgebonden risico;
  • Er wordt een gebiedsgericht invulling geven aan groepsrisicobeleid welke worden opgenomen in het omgevingsplan;
  • Veiligheidsdoelstellingen passen bij de typering van het gebied;
  • Er wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op de landelijke beleidsontwikkeling die een ongunstige invloed kunnen hebben op de veiligheidssituatie in Zwolle. Het doel is het bewaken van een optimaal veiligheidsniveau.

Beleid externe veiligheid

Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.

Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones, de gebieden binnen de invloedzones van routes gevaarlijke stoffen, is binnen het beleidskader een specifieke afwegingsmethodiek geformuleerd.

8.9.2 Beoordeling

Het voornemen bestaat om een nieuwe woning aan De Doornweg 18 toe te staan. Mensen moeten beschermd worden voor negatieve externe effecten, zoals explosies, brand en/of gifwolken om zodoende gezond te kunnen leven. Een woning betreft een kwetsbaar gebouw. Een woning is zelf geen bron van externe veiligheid. Er wordt dus geen nieuwe bron voor externe veiligheid toegestaan. De nieuwe woning bevindt zich niet in een plaatsgebonden risicocontour (Bron: Atlasleefomgeving). Aan deze norm wordt voldaan. Naast de plaatsgebonden risicocontour moet rekening gehouden worden met aandachtsgebieden. Het gaat hier om brand, explosie en gif. Binnen de locatie van de nieuwe woning bevinden zich geen aandachtsgebieden van welke bron dan ook (Bron: Atlasleefomgeving). Voor het voornemen zijn de aandachtsgebieden niet relevant.

8.9.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Het besluit voldoet aan de kaders voor externe veiligheid.

8.9.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp externe veiligheid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.10 Infrastructuur

8.10.1 Kaders

Rijk

Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels. Met zo'n regel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden. En regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. Bij infrastructuur gaat het om instructieregels gericht op behoud van ruimte voor toekomstige functies en het behoeden van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen voor nadelige gevolgen.

Paragraaf 5.1.6 van het Bkl geeft reserveringsgebieden aan voor respectievelijk (de uitbreiding of aanleg van) autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen en (de aanleg van) buisleidingen van nationaal belang. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een reserveringsgebied voor de uitbreiding of aanleg van een autoweg, autosnelweg of hoofdspoorweg, mag het omgevingsplan daar in principe geen bouwactiviteiten toestaan. Voor van toepassing zijnde reserveringsgebieden buisleidingen geldt dat het omgevingsplan geen activiteiten toelaat die een belemmering kunnen vormen voor de aanleg van een buisleiding van nationaal belang. Onder andere bouwactiviteiten en de aanleg van een verharde weg worden als belemmeringen aangemerkt.

Paragraaf 5.1.7 van het Bkl geeft regels gericht op het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten.
De instructieregel die voor de locatie relevant is gaat over de laagvliegroute die hier aangewezen is.
Voorgeschreven wordt dat binnen het gebied waar zich een laagvliegroute bevindt bouwwerken niet hoger mogen zijn dan 40 meter. Dit is binnen het huidige bestemmingsplan ook al niet toegestaan.

8.10.2 Beoordeling

De instructieregel die voor de locatie relevant is gaat over de laagvliegroute die hier aangewezen is (paragraaf 5.1.7 Bkl). Voorgeschreven wordt dat binnen het gebied waar zich een laagvliegroute bevindt bouwwerken niet hoger mogen zijn dan 40 meter. Dit is binnen het huidige bestemmingsplan niet toegestaan en wordt met deze wijziging omgevingsplan ook niet toegestaan.

8.10.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor infrastructuur.

8.10.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp infrastructuur geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

8.11 Milieueffectrapportage

8.11.1 Kaders

Een plan-milieueffectrapport is een milieueffectrapport (MER) bij een vast te stellen plan. De procedure die hierbij hoort, heet de plan-milieueffectrapportage (m.e.r.).

Er gelden twee eisen voor de plan-mer-plicht.

De eerste eis is dat het moet gaan om een wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plan (art. 16.34, eerste lid Ow). Een (wijziging van het) omgevingsplan is zo'n plan.

De tweede eis is:

  • dat het plan een kader vormt voor besluiten (zoals vergunningen) voor mer-(beoordelings)plichtige projecten (art. 16.36 lid 1 Ow). De mer-(beoordelings)plichtige projecten staan in kolom 1 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit, of
  • als voor het plan een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt (art. 16.36 lid 2 Ow). Dit is het geval wanneer een plan mogelijk significante negatieve gevolgen kan hebben voor Natura 2000 gebied.

Op deze tweede eis geldt echter een uitzondering. Artikel 3, lid 3 smb-richtlijn biedt de mogelijkheid van een plan-mer-beoordeling. Het plan moet dan wel aan voorwaarden voldoen, namelijk kleine gebieden op lokaal niveau of kleine wijzigingen. Als uit de beoordeling blijkt dat er geen significant negatieve gevolgen zijn, en er ook geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn, is een plan-mer niet verplicht.

Deze uitzondering gaat niet op als het omgevingsplan:

  1. a. het kader vormt voor te nemen besluiten (zoals vergunningen) voor een project waarvoor een mer-plicht geldt (kolom 2 bijlage V Omgevingsbesluit), of
  2. b. het benodigde besluit is voor een project waarvoor een mer-plicht geldt (kolom 2 bijlage V Omgevingsbesluit).

Bij een plan-mer-beoordeling toetst het bevoegd gezag of er bij het plan aanzienlijke milieueffecten kunnen optreden. Er zijn twee mogelijke resultaten:

  • Aanzienlijke milieueffecten zijn niet uitgesloten: er volgt een plan-mer en er moet een milieueffectrapport worden gemaakt.
  • Aanzienlijke milieueffecten zijn uitgesloten: er is geen plan-mer nodig en er wordt geen milieueffectrapport gemaakt.

Een plan-mer-beoordeling kan aan de orde zijn in twee situaties:

  • Het plan is kaderstellend voor projecten uit bijlage V Omgevingsbesluit. Dan moet een plan-mer-beoordeling worden uitgevoerd.
  • Het plan is kaderstellend voor projecten die milieueffecten kunnen hebben. Maar het gaat om projecten die niet in bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan.

Als het omgevingsplan niet kaderstellend is maar rechtstreeks mer-(beoordelings)plichtige projecten toelaat (dus zonder vergunningplicht) dan is dat omgevingsplan het project-mer (beoordelings)plichtig besluit en is er bij het omgevingsplan een project mer-beoordelingsbesluit vereist.

Het bevoegd gezag voor een omgevingsplan beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn (art. 16.36 lid 5 Ow). Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor bij de betreffende bestuursorganen. En het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, met de bijbehorende motivering op in het ontwerp van het plan (art. 11.1 Ob).

8.11.2 Beoordeling

Het voornemen bestaat om aan De Doornweg 18 een nieuwe woning toe te staan. Het perceel heeft al een woonbestemming met daarop een woning en een aantal schuren. Het toevoegen van een woning aan het perceel valt niet onder een categorie genoemd in bijlage V van het Omgevingsbesluit. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, omdat het gaat om het toevoegen van een enkele woning en de locatie niet in de stad ligt. Ook is het plan niet kaderstellend voor projecten uit bijlage V van het Omgevingsbesluit. De nieuwe woning zorgt voor zeer minimale effecten voor de omgeving.

8.11.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt het toestaan van een nieuwe woning aan De Doornweg 18 mogelijk gemaakt. Voor dit project bestaat geen plan-mer-plicht. Voor dit project is geen plan-mer-beoordeling nodig.

8.11.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp milieueffectrapportage geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 9 Verdieping Natuur

9.1 Natuur Inclusief En Biodiversiteit

9.1.1 Kaders

Gemeente

Omgevingsvisie

Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van de aanwezige cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Biodiversiteit maakt deel uit van het fysieke kapitaal van Zwolle. Biodiversiteit heeft raakvlakken met diverse thema's uit de visie. Zo draagt het behouden en versterken van biodiversiteit bij aan vitale, solidaire, gezonde en duurzame stadsdelen en een goed ontwikkelde groen- en waterstructuur.

9.1.2 Beoordeling

Bij de realisatie van het plan worden maatregelen genomen om de biodiversiteit te vergroten. Ook worden maatregelen genomen om natuurinclusief te bouwen.

Tuin en erf:

  1. 16. Ruimte laten voor dood hout – t.g.v. insecten vogels, paddenstoelen, kleine zoogdieren
  2. 17. Aanplant insectvriendelijke struiken of bomen – t.g.v. insecten en vogels
  3. 18. Hoogstamboomgaard – t.g.v. insecten, goudvink, steenuil, groene specht

Buitenruimte:

  • Hagen aanplanten – t.g.v. zangvogels, insecten, kleine zoogdieren
  • Aanplant vogelbosje – t.g.v. zangvogels, insecten, kleine zoogdieren
  • Ecologisch bermbeheer – t.g.v. insecten, bodemleven, kleine zoogdieren en vogels

Het agrarisch grasland van 8000 m2 wordt afgewaardeerd naar natuur. Dit perceel wordt ingezaaid met een bloemrijk paardenmengsel (paardengeluk BW1) en wordt extensief beheerd. Op die manier wordt de biodiversiteit van het grasland verhoogd en ontstaat een kruidenrijke vegetatie.

In het inrichtingsplan zijn nestvoorzieningen ten behoeve van de huismus en de boerenzwaluw opgenomen ter plaatse van de nieuwe kapschuur.

9.1.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor natuur inclusief en biodiversiteit.

9.1.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp natuur inclusief en biodiversiteit geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

9.2 Natuurwaarden En Ecologie

9.2.1 Kaders

Rijk

Gebiedsbescherming

Afdeling 11.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving geeft regels over activiteiten met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden of bijzondere nationale natuurgebieden. Dit met het oog op de natuurbescherming. Degene die een activiteit verricht die verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied of een bijzonder nationaal natuurgebied kan hebben en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het belang van de natuurbescherming is gelet op artikel 11.6 Bal verplicht:

  1. a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  2. b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  3. c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Deze plicht houdt in ieder geval in dat voorafgaand aan het verrichten van activiteiten onderzoek wordt uitgevoerd op grond van artikel 11.6 lid 2 Bal.

Artikel 16.53c Omgevingswet bepaalt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van Natura-2000 gebied, maar significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. (Er zijn uitzonderingen op deze verplichting. Zie paragraaf 8.11 Milieueffectrapportage)

Die beoordeling moet zekerheid geven dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten. In dat geval kan vergunningverlening voor de Natura 2000-activiteit plaatsvinden (artikel 8.74b, Besluit kwaliteit leefomgeving). Geeft die beoordeling deze zekerheid niet, dan kan vergunningverlening alleen plaatsvinden als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • er zijn geen reële alternatieven voor de activiteit
  • er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang
  • er vindt natuurcompensatie plaats.

Soortenbescherming

Afdeling 11.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving geeft regels over activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild. Dit met het oog op onder andere de natuurbescherming. Degene die activiteiten aangaande flora en fauna verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurbescherming is gelet op artikel 11.27 Bal verplicht:

  1. a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  2. b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  3. c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Deze plicht houdt in ieder geval in dat voorafgaand aan het verrichten van activiteiten onderzoek wordt uitgevoerd op grond van artikel 11.27 lid 2 Bal.

Voor een flora- en fauna-activiteit kan een omgevingsvergunning nodig zijn. De beoordelingsregels voor het verlenen van zo'n vergunning staan in paragraaf 8.6.2 Besluit kwaliteit leefomgeving.

Provincie

De Omgevingsverordening Overijssel 2024 bevat instructieregels voor omgevingsplannen. Met zo'n regel geeft de provincie aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Bij natuurwaarden en ecologie gaat het om instructieregels over Nationale Landschappen, het Natuurnetwerk Nederland en daarbuiten gelegen bos-en natuurgebieden.

Afdeling 4.7 van de verordening geeft instructieregels gericht op behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. En gericht op duurzaam ontwikkelen en in stand houden van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Overijssel -het Natuurnetwerk Nederland- met bestaande en potentiële natuurwaarden die van (inter)nationaal belang zijn en het daarmee veiligstellen van ecosystemen en de flora- en faunasoorten die daarvan onderdeel uitmaken.

Paragraaf 4.7.3 van de verordening geeft instructieregels voor bos en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omgevingsplannen die betrekking hebben op deze gebieden moeten blijven voorzien in regels die gericht zijn op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, waarbij in ieder geval het kappen van houtopstanden niet is toegestaan. Alleen onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken.

Gemeente

Omgevingsvisie

De in Zwolle aanwezige landschappelijke en natuurwaarden maken deel uit van het fysieke kapitaal van Zwolle, zoals beschreven in de Omgevingsvisie Ons Zwolle van Morgen.

Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van natuur, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarde. Belangrijk is dat de waarden van het fysiek kapitaal op een zorgvuldige wijze wordt meegewogen bij ingrepen in de fysieke leegomgeving. Daarvoor zijn spelregels vastgelegd. Vanuit natuurwaarden zijn dat:

  • de Natura 2000-gebieden in Zwolle zijn beschermd via Europese wetgeving en is voor de gemeente leidend bij ingrepen in de fysieke leefomgeving;
  • de NNN-gebieden zijn beschermd via provinciale regelgeving, namelijk via de provinciale Omgevingsverordening en is voor de gemeente leidend bij ingrepen in de fysieke leefomgeving;

De omgevingsvisie bevat een natuurwaardenkaart, welke onder andere de (zeer) waardevolle gebieden aanwijst.

Beleid natuurwaarden en ecologie

De Bomenverordening 2021 geeft regels over het vellen van bomen. Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven hoofdgroenstructuur is in aangegeven gevallen een (kap)omgevingsvergunning nodig (o.a. met een stamomtrek groter dan 30 cm). De omgevingsvergunning voor het vellen van beschermde houtopstand wordt geweigerd indien de belangen van het vellen van de houtopstand niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand. Bijzondere houtopstand heeft de hoogste waardering, bomen in de hoofdgroenstructuur hebben een hoge waardering, nevengroenstructuur kent een basiswaardering. Het beschermen van de natuur, het beschermen van de gezondheid en het tegengaan van klimaatverandering, het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden, de beeldbepalende waarde van houtopstand, de cultuurhistorische waarde van houtopstand en het houden van een kwalitatief goed bomenbestand wordt bij de afweging betrokken. Bij de vergunning wordt in beginsel een verplantingsplicht, een herbeplantingsplicht en/of een financiële compensatie opgelegd.

9.2.2 Beoordeling

Het wijzigingsgebied is onderzocht. De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd:

  • Quickscan Natuurwaardenonderzoektoets, effectbeoordeling in het kader van de Wnb, NNN en Natura2000, Natuurbank Overijssel, 19-10-2023;
  • AERIUS-berekening, Toelichting AERIUS berekening sloop-, bouw-, renovatie- en aanlegfase alsmede gebruiksfase De Doornweg 18 in Zwolle, Rombou, 20-03-2025.

Deze onderzoeken zijn als bijlage 5 en 6 toegevoegd. Voornaamste uitkomsten zijn als volgt.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking).

Ten aanzien van effecten op Natura 2000-gebieden: in het stikstofonderzoek zijn de emissies van de aanlegfase en de gebruiksfase bepaald en in AERIUS-Calculator gemodelleerd. Uit de verschillende AERIUS-berekeningen blijkt dat in geen van de fases sprake is van een toename aan stikstofdepositie. Daarmee zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Een passende beoordeling is, ten aanzien van stikstof, niet nodig.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vogels kunnen een bezet nest hebben in de houtsingel, in de kapschuur en de ligboxenstal. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Vermoedelijk nestelen er vogels in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, maar er nestelen mogelijk ook vogels waarvan de nestplaats (jaarrond) beschermd is (huismus en boerenzwaluw). Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten negatief beïnvloed worden, dient gewerkt te worden buiten de voortplantingsperiode of dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden zodat de aanwezigheid van een bezet vogelnesten uitgesloten kan worden. Om vast te kunnen stellen of en hoeveel boerenzwaluwen en huismussen in het plangebied nestelen, waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

9.2.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor natuurwaarden en ecologie.

9.2.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp natuurwaarden en ecologie geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

10.1.1 Kaders

Economische uitvoerbaarheid

Met deze planmotivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en de toegedachte functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan in het verlengde daarvan aangenomen worden dat realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegedachte functies om financiële redenen op langere termijn niet zullen worden gerealiseerd.

Kostenverhaal

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat hier om kostenverhaalsplichtige activiteiten als genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit, (hierna "een aangewezen bouwactiviteit").

Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst, cofinanciering, subsidies, gemeentelijk krediet de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt/is verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.

In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. In onderdeel A11 staat “Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet”.

10.1.2 Beoordeling

Met dit omgevingsplan wordt een aangewezen bouwactiviteit mogelijk gemaakt waarvoor kostenverhaal verplicht is. Er is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin alle verplicht te verhalen kosten worden verhaald.

10.1.3 Conclusie

Het besluit voldoet aan de kaders voor economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

10.1.4 Uitgangspunten omgevingsplan

Er is vanuit het onderwerp financieel-economische uitvoerbaarheid geen aanleiding tot het wijzigen en/of toevoegen van regels aan het omgevingsplan.

10.2 Overige Regels Fysieke Leefomgeving

Het omgevingsplan geeft regels gericht op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het tijdelijke omgevingsplan van Zwolle bestaat uit alle (voormalige) bestemmingsplannen, de 'bruidsschat' en enkele lokale verordeningen (Hemelwaterverordening 2023 Zwolle, Geurverordening Wijthmen - deelgebied Het Buyten van Zwolle en hoofdstuk 4 van de Erfgoedverordening Zwolle 2024). Rijk en provincie geven instructieregels over een evenwichtige toedeling van functies aan locaties ,die bij een wijziging van het omgevingsplan een directe betekenis hebben. Deze instructieregels staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving en de Omgevingsverordening Overijssel 2024.

Daarnaast bestaat ook nog andere wetgeving, met regels over de fysieke leefomgeving. Deze regels kunnen indirect betekenis hebben bij een wijziging van het omgevingsplan. Als op voorhand aannemelijk is dat door deze regels een nieuwe functie binnen een redelijke termijn niet kan worden gerealiseerd, dan komt de uitvoerbaarheid van de wijziging mogelijk in het geding. Reden dan ook om de wijziging van het omgevingsplan hierop te beoordelen.

Het betreft een groot aantal regels. Het merendeel hiervan zal de voorliggende wijziging niet direct raken. De onderwerpen en activiteiten in deze regels hebben geen betekenis bij dit project, hebben geen invloed op de evenwichtige toedeling bij dit project danwel volstaan voor het bereiken van die evenwichtige toedeling. Op voorhand is voldoende aannemelijk dat deze de realisatie niet in de weg staan. Het betreft onder andere regels uit:

  • Het Besluit activiteiten leefomgeving
  • Het Besluit bouwwerken leefomgeving
  • Het Besluit kwaliteit leefomgeving
  • De Omgevingsverordening Overijssel 2024
  • Lokale verordeningen, zoals de Algemene Plaatselijke Verordening Zwolle 2021.

Voor een aantal regels is er aanleiding voor een verdiepende toets. Zo'n aanleiding bestaat als op voorhand helder is dat de betreffende regelgeving de wijziging direct raakt. Bijvoorbeeld als een wijziging ziet op woningbouw op een plek waar waardevolle bomen staan is er een directe relatie tot de gemeentelijke bomenverordening, welke de uitvoerbaarheid van de woningbouw in de weg kan staan. Of als een flora en fauna activiteit aan de orde is. Die beoordeling vindt plaats bij het betreffende onderwerp in de hoofdstukken 6 tot en met 9.

10.3 Vergunningen En Handhaving

10.3.1 Kaders

Planregels moeten toetsbaar en handhaafbaar zijn. Toetsing aan de regels kan preventief. Een bepaalde activiteit wordt dan in het omgevingsplan alleen toegestaan als deze vooraf aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd. Met een vergunningenstelsel kan in het omgevingsplan het college de bevoegdheid gegeven worden om af te wijken van het plan. Dit onder bepaalde in het plan opgenomen beoordelingsregels. Naast een toetsing vooraf kan ook repressief getoetst worden, dus achteraf. Dit is aan de orde als feitelijk in overtreding met de planregels wordt gehandeld. Zo nodig kan handhavend worden opgetreden.

Redenen voor preventief toetsen in de vorm van een vergunningplicht kan onder andere zijn:

  • een kwalitatief omschreven planregel, welke veel ruimte geeft voor beoordeling,
  • de noodzaak tot (nader) onderzoek,
  • de noodzaak tot inwinnen van advies bij een deskundige instantie, zoals bijvoorbeeld de welstandscommissie, en/of een ander bestuursorgaan,
  • de potentiële gevolgen voor de omgeving.

Een concrete, objectieve normstelling bij een planregel zou reden kunnen zijn voor uitsluitend een toetsing achteraf.

Algemeen uitgangspunt bij het opstellen van het definitieve Zwolse omgevingsplan is bestaande kaders beleidsarm over te zetten. Op basis daarvan worden de vergunningplichtige activiteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege overgenomen in het definitieve plan.

10.3.2 Beoordeling

Met de voorliggende wijziging van het omgevingsplan worden een aantal gebruiksactiviteiten toegestaan binnen het wijzigingsgebied. Deze activiteiten zijn geobjectiveerd met onder andere definities, aanduidingen en normen.

Waar mogelijk is aangesloten op al aanwezige vergunningenstelsels, zoals voor bouwen. Deze wijziging omgevingsplan geeft op het wijzigingsgebied toegespitste nadere, objectief begrensde beoordelingsregels. De regels betreffen onder andere thema's als archeologie en parkeren.

Hoofdstuk 11 Juridische Aspecten

11.1 Wijziging Omgevingsplan

Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn alle bestemmingsplannen opgegaan in één gemeentelijk 'omgevingsplan van rechtswege'. Zo ook de voor het voorliggende projectgebied relevante bestemmingsplannen (opsomming, incl parapluherzieningen). Het omgevingsplan bestaat verder uit de Bruidsschat en een aantal gemeentelijke verordeningen De Bruidsschat betreft een aantal regels die van het rijk zijn overgegaan naar de gemeente. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente. Het gaat onder andere om regels over bouwwerken en over milieubelastende activiteiten.

Dit omgevingsplan van rechtswege kan door de gemeenteraad gewijzigd worden (zie oa art. 2.4 en 22.6 Ow). De voorliggende wijziging beperkt zich tot het 'bestemmingsplandeel' van het omgevingsplan ter plekke van het wijzigingsgebied.

Er is in algemene zin vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geen directe aanleiding bij dit project de regels in het omgevingsplan van rechtswege uit het deel van de Bruidsschat en de lokale verordeningen te herzien. De onderwerpen en activiteiten in deze regels hebben geen betekenis bij dit project, hebben geen invloed op de evenwichtige toedeling bij dit project danwel volstaan voor het bereiken van die evenwichtige toedeling. En op voorhand is voldoende aannemelijk dat deze de realisatie niet in de weg staat.

Wijziging omgevingsplan van rechtswege

Het besluit tot wijziging van het omgevingsplan bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt gemotiveerd om welke redenen het omgevingsplan wordt gewijzigd. De voorliggende motivering betreft dit eerste deel. Het geeft een onderbouwing van het besluit. Het motiveert dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.

Het tweede deel van het besluit bestaat uit de regels die deel gaan uitmaken van het omgevingsplan. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de regels van het omgevingsplan worden aangepast. Aangegeven wordt welke regels worden toegevoegd, geschrapt, gewijzigd of vervangen door andere regels. Verder wordt, als onderdeel van de regels, door coördinaten vastgelegd voor welke locatie(s) de regels gelden. Dit wordt ook wel het werkingsgebied genoemd.

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'De Doornweg 18' en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22s) van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op Regels op de kaart uitgegeven deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22s van het omgevingsplan van de gemeente Zwolle. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22s.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22s' gelezen worden.

Planregels

De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit wijzigingsbesluit gewijzigd. De volgende wijzigingen zijn aangebracht:

  • de planregels zoals opgenomen in de van het omgevingsplan van rechtswege deel uitmakende bestemmingsplan 'Buitengebied – Haerst, Tolhuislanden' zijn niet van toepassing verklaard; hoofdstuk 22s geeft vervangende en aanvullende planregels;
  • de planregels zoals opgenomen in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in het hoofdstuk 22s;
  • hoofdstuk 1 (algemene bepalingen) is van toepassing verklaard op hoofdstuk 22s.

Werkingsgebied

Deze wijziging betreft uitsluiten de locatie 'De Doornweg 18', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.TAMh22s-0002, zoals vastgelegd op Regels opde kaart.

Procedure

De gemeente heeft bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsplan met de regels voor activiteiten voor de leefomgeving. Om dit 'omgevingsplan van rechtswege' te wijzigen, volgt de gemeente een vaste juridische procedure. De procedurebepalingen staan in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht. De van toepassing zijnde openbare voorbereidingsprocedure staat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

De procedure is in te delen in 3 procedurestappen:

  • Vóór het ontwerp-omgevingsplan

De gemeente maakt bekend dat ze het omgevingsplan gaat wijzigen en stelt eventueel een milieueffectrapport op. De gemeente geeft in het digitale gemeenteblad kennis van het voornemen om een omgevingsplan te wijzigen (artikel 3:12, Awb). In de kennisgeving staat onder andere hoe de gemeenteraad burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding gaat betrekken. Dit heet participatie (artikelen 16.29, Ow, en 10.2, lid 1, Ob.).

  • Ontwerp-omgevingsplan

De gemeente geeft kennis van het ontwerp-omgevingsplan. De gemeente plaatst het ontwerpbesluit integraal in het digitale gemeenteblad (artikel 10.3c, Ob) en legt het ontwerp-omgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11, Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan iedereen zienswijzen inbrengen.

Als er tijdens de termijn van 6 weken geen zienswijzen op het ontwerpbesluit zijn gekomen, dan: doet de gemeente hiervan zo spoedig mogelijk mededeling in het elektronische gemeenteblad, en neemt de gemeente het besluit binnen 4 weken nadat de termijn voor zienswijzen is verstreken (artikel 3:18, lid 4, Awb)

  • Vaststellen omgevingsplan

De gemeenteraad stelt het omgevingsplan vast. De gemeente maakt het besluit bekend door het te publiceren in het elektronische gemeenteblad. Een wijziging van een omgevingsplan treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. De gemeente kan een later tijdstip van inwerkingtreding in het omgevingsplan opnemen. Tegen het besluit tot het wijzigen van een omgevingsplan kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

11.2 Artikelsgewijze Toelichting

Met dit wijzigingsbesluit wordt het omgevingsplan van rechtswege op onderdelen gewijzigd. In de vorige hoofdstukken van deze toelichting is aangegeven op welke onderdelen de planregels worden gewijzigd, wat de aanleiding is voor de wijziging en wat, inhoudelijk, de wijziging betreft.

Deze paragraaf licht de artikelen uit de planregels toe die met dit wijzigingsbesluit wezenlijk zijn gewijzigd en zijn toegevoegd.

Opbouw hoofdstuk 22s

De planregels zijn ondergebracht in hoofdstuk 22s van het omgevingsplan.

Als eerste bevat de regels een pré-ambule. Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de Bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van dit plan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22s van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit deel van de planregels geeft het toepassingsbereik, de begripsbabepalingen en meet- en rekenbepalingen voor deze wijziging van het omgevingsplan.

Artikel 1 Toepassingsbereik

Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt de 'bestemmingsplanregels' uit het (tijdelijke) omgevingsplan van rechtswege. Artikel 1 verklaart deze 'bestemmingsplanregeling' niet van toepassing. Dit artikel duidt ook exact het gebied waar hoofdstuk 22s op van toepassing is.

Hoofdstuk 22s maakt deel uit van het Omgevingsplan Zwolle, wat inhoudt dat ook de regels uit hoofdstuk 22 (Bruidsschat) van toepassing zijn (tenzij specifiek is bepaald dat de regel alleen geldt voor het tijdelijke deel, te herkennen met de zinsnede 'in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet').

Dit artikel maakt duidelijk dat de regels in hoofdstuk 22s voorrang hebben ten opzichte van de de regels in afdeling 22.2 en 22.3, óók ten aanzien van de regels voor vergunningsvrij bouwen.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 1 van de Bruidsschat verklaart de begripsbepalingen zoals opgenomen in de bijlagen van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit en de Omgevingsregeling van toepassing op hoofdstuk 22. Hoofdstuk 22 bevat zelf ook een bijlage met begrippen.

Met artikel 2 worden al deze begrippen ook van toepassing verklaard op hoofdstuk 22s. Als aanvulling daarop geeft dit artikel meerdere begripsbepalingen, die in hoofdzaak de begrippen uit het bestemmingsplandeel van het tijdelijke omgevingsplan vervangen.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft, als aanvulling op de bepalingen uit hoofdstuk 22, meet- en rekenbepalingen, die in hoofdzaak de bepalingen uit het bestemmingsplandeel van het tijdelijke omgevingsplan vervangen.

Hoofdstuk 2 Algemeen

Dit deel van de planregels geeft een aantal regels die een algemene werking hebben voor het gehele gebied waar deze wijziging van het omgevingsplan op ziet.

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

Met deze wijziging van het omgevingsplan worden functies en activiteiten toegedeeld. Het gaat bijvoorbeeld om wonen en maatschappelijke voorzieningen. Vastgelegd wordt welk gebruik per functie wordt toegestaan. Met dit algemene gebruiksverbod wordt geborgd dat gronden en bouwwerken niet anders gebruikt worden dan toegestaan.

Artikel 5 Anti-dubbelteltregel

Dit artikel vervangt de anti-dubbeltelregel, zoals opgenomen in het bestemmingsplannendeel van het tijdelijke omgevingsplan. Doel van de regel is te voorkomen dat, wanneer volgens het omgevingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen

Artikel 16 Voorwaardelijke verplichting - De Doornweg 18

Dit artikel behelst een voorwaardelijke verplichting.

Artikel 17 Instandhoudingsverplichting - De Doornweg 18

Dit artikel behelst een instandhoudingsplicht.

Hoofdstuk 3 Functies

Dit deel van de planregels geeft, vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, per locatie de passend geachte functie(s). De onderbouwing en inhoudelijke uitgangspunten voor deze regels staan in hoofdstuk 3 tot en met 9 van deze motivering. Per functie zijn de toegestane gebruiksactiviteiten bepaald.

Artikel 6 Agrarisch

Een deel van het planperceel krijgt de functie 'Agrarisch - zonder bebouwing'. Binnen deze functie is gebruik ten dienste van agrarische activiteiten, met daarbij behorende ondersteunende activiteiten, toegestaan. Er is geen bebouwing toegestaan om het open karakter van deze gronden te waarborgen.

Artikel 7 Groen

Het westelijke rand van het erf welke wordt ingericht met bomen, krijgt de functie 'Groen'.

Artikel 8 Natuur

Met het opnemen van een functie 'Natuur' op delen van het planperceel, wordt de ter plaatse aanwezige natuurwaarden behouden, hersteld en versterkt met daarbij behorend ondergeschikt gebruik van gronden.

Artikel 9 Wonen - Eengezinshuizen

Dit artikel maakt het mogelijk dat een extra eensgezinshuis is toegestaan binnen een op te nemen werkingsgebied aan den Doornweg 18.

Hoofdstuk 4 (Algemene) regels over activiteiten

Dit deel van de planregels geeft algemene regels over activiteiten anders dan gebruiksactiviteiten. Bij deze wijziging omgevinsplan gaat het om bouwactiviteiten en activiteiten gericht op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. In beginsel bevatten deze artikelen de grondslag voor een omgevingsvergunningenstelsel. Wat inhoudt dat als eerste een verbod wordt gesteld op het uitvoeren van de activiteit zonder dat een omgevingsvergunning is verleend. Gevolgd door de algemene regels (criteria) waaraan een aanvraag wordt beoordeeld.

Waar vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitsluitend specifieke, op een bepaald onderwerp gerichte beoordelingsregels volstaan, zijn deze ondergebracht bij het betreffende thema in het volgende hoofdstuk 5.

Artikel 10 Bouwactiviteiten

Artikel 22.26 van hoofdstuk 22 geeft aan dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Artikel 22.29 geeft de beoordelingsregels waaraan een (binnenplanse) aanvraag omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken moeten worden getoetst. Lid 1 sub a geeft aan dat de activiteit niet in strijd mag zijn met de in het omgevingsplan gestelde bouwregels.

Artikel 12 geeft (aanvullende) beoordelingsregels op dit onderdeel. Het bevat regels voor bouwen binnen bouwvlakken, buiten bouwvlakken en overige bouwwerken. Elk met een eigen werkingsgebied.

Binnen het werkingsgebied aangeduid als 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bouwvlak' zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan. Binnen de werkingsgebieden zijn normen opgenomen welke de maximale bouwhoogte in meters geeft.

Binnen het werkingsgebied 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - bijbehorende bouwwerken' zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Binnen het werkingsgebied 'overige zone - regels over bovengronds bouwen - overige bouwwerken' zijn overige bouwwerken, zoals bijvoorbeeld erfafscheidingen en pergola's, toegestaan.

Dit artikel geeft aan dat het verbod om zonder omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren uitsluitend geldt voor zover dit aan de orde komt in de artikelen in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 5 Thema's

Dit deel van de planregels geeft, vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, regels die zich specifiek richten op het beschermen en/of versterken van bepaalde thema's. Het zijn thema's over bepaalde elementen van de fysieke leefomgeving, met een eigen specifiek oogmerk. De onderbouwing en inhoudelijke uitgangspunten voor deze regels staan in hoofdstuk 3 tot en met 9 van deze motivering.

Artikel 11 Erfgoed - gebieden met archeologische (verwachtings)waarde

Dit artikel behelst regels in het kader van archeologie.

Artikel 12 Landschap - reliëf

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

Het Toepassingsbereik is aan de orde voor de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid met 'overige zone - thema natuur en landschap - bescherming landschapswaarden reliëf'.
Deze ziet op de bescherming van het gebiedskenmerk 'oeverwallen' uit de Omgevingsverordening Overijssel. Voorts zijn de regels gesteld ter behoud, herstel en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten:
"gevarieerd patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing".

Artikel 13 Landschap - openheid.

De regels in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden.

Het Toepassingsbereik is aan de orde voor de gronden die die op de verbeelding zijn aangeduid met 'overige zone - thema natuur en landschap - landschapswaarden bescherming openheid'.
Deze ziet op de bescherming van het gebiedskenmerk 'maten en vlierenlandschap' uit de Omgevingsverordening Overijssel. Voorts zijn de regels gesteld ter behoud, herstel en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten:
"onbebouwde karakter, continuïteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap, open ‘kamers’ en coulissen".

Artikel 14 Mobiliteit - Parkeren

Dit artikel gaat over het parkeren; met onder andere een verwijzing naar de relevante Regeling Parkeernormen.

Artikel 15 Mobiliteit - Laden en lossen

Dit artikel stelt regels over laden en lossen.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 18 Overgangsrecht bouwen en werken

Dit artikel gaat over het overgangsrecht voor bouwen en werken

Artikel 19 Overgangsrecht gebruik

Dit artikel gaat over het overgangsrecht voor gebruik.

Artikel 20 Titel

Dit artikel behelst de titel van dit omgevingsplan.

Bijlagen bij de regels.

Bijlage 1 Inrichtingsplan De Doornweg 18

Als bijlage bij de regels is het erfinrichtingsplan voor De Doornweg 18 opgenomen.
In de artikelen in Hoofdstuk 6 Verplichtingen wordt hiernaar verwezen.

Bijlage 1 Inrichtingsplan De Doornweg 18

Bijlage 1 Inrichtingsplan De Doornweg 18

Bijlage 1 Participatieverslag 30-09-2024

Bijlage 1 Participatieverslag 30-09-2024

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek 04-10-2024

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek 04-10-2024

Bijlage 3 Rapportage Geotechnisch Bodemonderzoek 01-10-2024

Bijlage 3 Rapportage Geotechnisch bodemonderzoek 01-10-2024

Bijlage 4 Memo (M.b.t. Richtafstanden Geluid, Milieuruimte, Afstanden Geur), 05-02-2024

Bijlage 4 Memo (m.b.t. richtafstanden geluid, milieuruimte, afstanden geur), 05-02-2024

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek, 19-10-2023

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek, 19-10-2023

Bijlage 6 Stikstofverantwoording, 20-03-2025

Bijlage 6 Stikstofverantwoording, 20-03-2025