Buitengebied Aalten, 't Villeken 5
Bestemmingsplan - gemeente Aalten
Onherroepelijk op 10-12-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0197.BP00012-OH01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.2 plan
het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten, 't Villeken 5" van de gemeente Aalten;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 agrarisch bouwperceel:
een in het plan als zodanig aangegeven bouwvlak, waarop de agrarische bedrijfsbebouwing met de dienst)woning is geconcentreerd;
1.7 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg archeologische verwachting
1.8 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie
1.10 archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden
1.11 archeologische waarde
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw ten behoeve van een bedrijf;
1.14 bedrijfs-/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor personen, wier huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.15 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van de grond als agrarisch productiemiddel;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan waar ten minste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is en dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren ‘biologisch’ worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
1.26 normaal agrarisch gebruik
Het zaai- en plantklaar maken van de bodem, evenals het oogsten
1.27 plankaart:
de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
1.28 teeltondersteunende voorzieningen:
constructies bedoeld voor de tijdelijke ondersteuning van opengrondteelt, zoals kweektunnels en regenkappen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij gebruik van dit plan dient op de volgende wijze gementen te worden:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden met de op de plankaart aangegeven bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals bosjes
houtwallen en poelen, met inachtneming van de landschapswaarden; - c. watergangen ten behoeve van de waterhuishouding;
- d. extensieve (dag)recreatie;
met bijbehorende bouwwerken, voorzieningen, toegangs- en ontsluitingswegen.
3.2 Bouwregels
3.3 Aanlegvergunning
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
4.4 Aanlegvergunning
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- 1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- 2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- 3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- 4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- 5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- 6. de ruimte tussen bouwwerken.
7.2 Bestaande afmetingen, afstanden en percentages
- 1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de Bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
- 2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de Bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
7.3 Ondergronds bouwen
Voor het uitvoeren van ondergrondse (bouw)werkzaamheden gelden, behoudens beperkingen voortkomende uit de regels in Hoofdstuk 2 en / of 3 en behoudens aanvullende bepalingen van andere wetten en verordeningen de volgende bepalingen:
- 1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan waar ook bovengrondse bouwwerken zijn toegestaan;
- 2. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verbodsbepaling
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
8.2 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik in alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik, met uitzondering van opslag zoals toegestaan op grond van deze regels;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor openlijke prostitutie;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van:
- 1. agrarische (detail)handel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse voortgebrachte goederen, uitsluitend op het agrarisch bouwperceel, in de bestemmingen "agrarisch gebied" en "agrarisch gebied met landschapswaarden";
- 2. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde goederen;
- 3. detailhandel zoals toegestaan in de bestemming "bedrijfsdoeleinden";
- 4. detailhandel zoals toegestaan in de bestemming "agrarisch gebied", "agrarische gebied met landschapswaarden", "woondoeleinden" conform bijlage 1;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van verblijfsrecreatie zoals toegestaan op grond van deze voorschriften;
- e. het gebruik van groepsaccommodaties, kampeermiddelen en/of (sta)caravans voor permanente bewoning;
- f. het gebruik van onbebouwde gronden voor de beoefening van de motor- en modelvliegtuigsport;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden, met uitzondering van horeca zoals toegestaan op grond van deze regels.
8.3 Bestemmingsspecifieke bepalingen
Onder verboden gebruik in de bestemmingen "Agrarisch" wordt in ieder geval verstaan:
- a. de opslag van ingekuild gras/ hooivoer, met uitzondering ter plaatse van agrarische bouwpercelen danwel direct grenzend daaraan dan wel direct grenzend aan de bestemming "woondoeleinden";
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, met uitzondering van de bestaande glastuinbouwbedrijven die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven.
8.4 Ontheffing
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van de in de artikelen 8.2 en 8.3 gestelde verboden, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en voorzien is in verhaal van mogelijke (plan)kosten ontheffing verlenen van:
- a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de plankaart, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de plankaart, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
- c. het overschrijden van bouwgrenzen door tot gebouwen behorende trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,25 m en stedenbouwkundige belangen zich niet tegen de overschrijding verzetten;
- d. het afwijken van de maximale hoogte voor erf- en terreinafscheidingen in alle bestemmingen indien en voor zover deze afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in de desbetreffende voorschriften is aangegeven niet meer dan 3 m bedraagt;
- e. de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel- en regel- of transformatorruimten, telefooncentrales en telefooncellen waarvan de inhoud niet meer dan 75 m³ bedragen
- f. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen;
- 2. De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
- c. het plan is voorzien van een watertoets;
- d. het plan milieutechnisch aanvaardbaar is;
- e. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is waaronder zekerstelling van gemeentelijke (plan)kosten;
- f. dat het wijzigingsplan voor het overige beleidsmatig en stedenbouwkundig inpasbaar is.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing, wijziging of uitwerking van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid onder artikel 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid onder artikel 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBuitengebied Aalten, 't Villeken 5.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De heer W. van Eerden voert een agrarisch bedrijf aan 't Villeken 5. Dit bedrijf is een melkrundveehouderijbedrijf met eigen opfok van het jongvee. Het primaire doel van deze agrarische onderneming is het produceren van melk. Het beschikt over circa 40 ha. landbouwgrond voor de eigen voederwinning. Het bedrijf gaat uitbreiden. De voorziene uitbreiding past niet op het huidige bouwblok en daarom is voorliggend bestemmingsplan gemaakt om deze uitbreiding mogelijk te maken.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan 't Villeken 5. Dit perceel ligt ten noorden van de kern Aalten in de gemeente Aalten. Op onderstaande kaart is de locatie weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Aalten 2004. Het bedrijf heeft hierin de bestemming Agrarisch gebied met Landschapswaarden met een bouwvlak van circa 6.500 m².
1.4 Voorbereiding
In de voorbereiding op dit project is in opdracht van de initiatiefnemer door de firma "BOMAP - ForFarmers" een ruimtelijke onderbouwing gemaakt. Dat document is gebruikt voor de toelichting van dit bestemmingsplan. Voor de volledigheid is dat document ook als bijlage bij dit bestemmingsplan te zien.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Het Plan
De heer W. van Eerden voert een agrarisch bedrijf aan 't Villeken 5. Dit bedrijf is een gespecialiseerd melkrundveehouderijbedrijf met eigen opfok van het jongvee. Het primaire doel van deze agrarische onderneming is het produceren van melk. Het beschikt over circa 40 ha. landbouwgrond voor de eigen voederwinning. Het bedrijf gaat uitbreiden. De voorziene uitbreiding past niet op het huidige bouwblok en daarom is voorliggend bestemmingsplan gemaakt om deze uitbreiding mogelijk te maken.
De huidige bebouwing bestaat uit een bedrijfswoning, een stal voor melkkoeien, een jongveestal, een werktuigenberging en kuilplaten. De huidige bouwkavel met een oppervlakte van ca. 6500 m² is met deze bebouwing nagenoeg "vol". In directe aansluiting op het huidige bouwperceel ligt het perceel kadastraal bekend gemeente Aalten, sectie O nr. 1362 groot 11.840 m². Uitbreiding aan de oostzijde is in het kader van milieuwetgeving echter niet mogelijk door de aanwezigheid van een burgerwoning.
Momenteel is op deze locatie aan 't Villeken 5 een milieuvergunning verleend voor 79 melkkoeien, 62 stuks jongvee en 1 fokstier. Van rechtswege valt deze inrichting nu onder de Melding Besluit Landbouw. Schaalvergroting is noodzakelijk om een arbeidsinkomen van voldoende omvang in de melkveehouderij te behalen. Door wijziging van de marktordening in de zuivelsector, als gevolg van het EU landbouwbeleid, is uitbreiden noodzakelijk om de kostprijs te beheersen. De ondernemer is van plan een nieuwe ligboxenstal voor de melkkoeien te bouwen. Deze stal heeft een omvang van circa 45 meter lang en circa 40 meter breed. Daarvoor wordt een tanklokaal voor de opslag van melk en een machinekamer gebouwd. De totale oppervlakte van het nieuwe gebouw is circa 2000 m2. In de bestaande stal voor melkkoeien worden dan het oudere jongvee en een gedeelte van de droogstaande koeien gehuisvest. Na deze realisatie kunnen ca. 150 melkkoeien en 140 stuks jongvee op het bedrijf worden gehouden. Hiermee krijgt de onderneming voldoende armslag om de gewenste schaalvergroting en aanpassing voor de toekomst door te voeren.
Met betrekking tot dierwelzijn en hygiëne nemen eisen vanuit zowel de markt als de maatschappij steeds verder toe. Met de nieuw te bouwen ligboxenstal voldoet de gehele inrichting weer aan de eisen en wensen van deze tijd.
De bouw van deze stalruimte 'over de weg' is nodig omdat dit de enige goede optie is in het kader van milieuwetgeving. Nadeel van deze locatie is dat het landschappelijk effect groter is dan wanneer het geheel aan gebouwen van één bedrijf op één aaneengesloten locatie is gelegen. Dat negatieve effect wordt verzacht door beplanting aan te brengen. Onderstaande afbeelding geeft de stal aan en de aan te leggen beplanting. Ten noorden van de stal komen ook nieuwe kuilplaten.
2.2 Het Plan In Relatie Tot De Omgeving
De gemeente Aalten is een agrarische gemeente. De directe omgeving van het plangebied is te kenschetsen als landelijk gebied. De kern Aalten ligt op enige afstand van deze boerderij. Rondom dit bedrijf liggen verschillende burgerwoningen. Het plangebied zelf ligt in een overgangsgebied van een wat strakkere verkaveling westelijk van het plangebied en een kleinschaliger essenlandschap oostelijk van het plangebied. Onderstaande afbeelding laat dit ook zien. De dikke lijn is de grens tussen het als waardevol aangewezen landschap in het oosten en het niet als zodanig aangewezen gebied westelijk ervan.
2.3 Beleid In Relatie Tot Dit Plan
Provinciaal en regionaal beleid
Het streekplan 2005 is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Het streekplan Gelderland 2005 geeft aan dat dit gebied valt onder 'multifunctioneel platteland'. In het streekplan 2005 wordt nadrukkelijk gewezen op het belang van grondgebonden landbouw bij het in stand houden van het multifunctionele platteland. Tevens wordt ruimte geboden voor bredere ontwikkeling. De melkrundveehouderij wordt aangemerkt als grondgebonden landbouw en is (mede) beeldbepalend voor het gebied. Om de ruimtelijke kwaliteit op peil te houden is het noodzakelijk om voldoende ontwikkelingsruimte te bieden aan grondgebonden landbouw c.q. melkrundveehouderij.
Verder relevant is dat dit gebied is aangemerkt als zogenaamd verwevingsgebied (Reconstructieplan). Voor verwevingsgebied geeft het Streekplan het volgende aan: "De grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijk gebied. De sector staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. Zij krijgen ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Bij de groei wordt op grond van wet- en regelgeving in het kader van milieu en dierenwelzijn winst geboekt. De groei wordt door het ruimtelijk beleid gefaciliteerd. Voor een duurzame bedrijfsvoering kan het nodig zijn om de verkaveling aan te passen. Kavelruil is hierbij een goed middel. Wanneer er voor de verbetering van de verkaveling ingrepen nodig zijn, zoals het verplaatsen van houtsingels of sloten, dan is het gewenst dat er in de lijn van de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie wordt bijgedragen aan het bereiken van samenhang van het landschap, zoals een logischer ecologische dooradering of een kortsluiting in een wandelnetwerk. Neveninkomsten uit andere bron dan voedselproductie kunnen voor een deel van de grondgebonden landbouwbedrijven belangrijk zijn voor vergroting van hun economische levensvatbaarheid. Bijkomend maatschappelijk voordeel is dat de, met de melkveehouderij en andere grondgebonden takken samenhangende, landschappen kunnen worden onderhouden. De provincie wil daarom ook niet-agrarische activiteiten ruimte bieden."
Gemeentelijk beleid
Dit bestemmingsplan wordt gemaakt om, in lijn met bovenstaand beleid, dit bedrijf een goede basis te bieden voor een goede grondgebonden bedrijfsvoering. Het bestaande bouwblok is strak om de bestaande bebouwing gelegd waardoor daar geen ruimte is voor uitbreiding. Dit heeft mede te maken met de landschappelijke waarde van het gebied. Kavelruil is geen reële optie voor de heer Van Eerden omdat dit kavel op zich goed functioneert; alleen het bouwblok is niet voldoende groot voor een benodige uitbreiding. Daarom is de overzijde van de weg in beeld gekomen. Via een landschappelijke inpassing wordt het negatieve effect verzacht. Wandelpaden zijn hier niet goed aan te leggen omdat ze niet functioneel zijn. Waar het provinciale beleid verder in gaat op nevenactiviteiten worden die in dit bestemmingsplan niet overgenomen. Reden daarvoor is dat dit bestemmingsplan alléén toeziet op de uitbreiding van het bouwvlak. Het bouwvlak rondom het reeds bestaande bedrijf wordt niet aangepast. De nevenactiviteiten dienen rondom dat al bestaande bouwperceel plaats te vinden.
Conclusie
Het beoogde plan voor de vergroting van dit agrarische bedrijf past binnen de kaders voor dit gebied. Het landschappelijke effect op de omgeving door een dergelijke stal is duidelijk aanwezig maar gelet op de koers ten dienste van de bestaande agrariërs in dit (verwevings)gebied wordt meegewerkt aan dit project. Het past in het beleid.
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
3.1 Milieu
Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang als er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging moet milieutechnisch opgeruimd kunnen worden en dit moet financieel haalbaar zijn. Het is aannemelijk dat de te betrekken gronden niet vervuild zijn en dat de beoogde functie uitgevoerd kan worden. Voor de uitvoerbaarheidstoets in het kader van de Wet ruimtelijke ordening volstaat dat voor dit bestemmingsplan. In het kader van de bouwverordening wordt bij de bouwvergunningverlening nogmaals gekeken naar dit aspect.
Lucht
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekenende mate" en "niet in betekenende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechteren (tot 500 woningen of 33.333 m2 b.v.o. kantoorruimte per ontsluiting) geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk. Het aantal vervoersbewegingen van en naar dit bedrijf neemt door deze extra stal niet toe. Dit komt doordat er een grotere melktank komt op het bedrijf. Dit plan is een NIBM-plan waarmee geen verder onderzoek nodig is.
Verder is fijn stof belangrijk. Activiteiten waarbij op het bedrijf fijn stof vrijkomt, zijn het bezorgen van veevoer, het voeren van de dieren in de stal en het reinigen van de stallen. Uit een emissietoets fijn stof blijkt dat de emissie de normen van het Besluit luchtkwaliteit niet overschrijdt. De conclusies zijn als volgt:
- De gemiddelde achtergrondconcentratie bedraagt 23,1 ug/m³, de bijdrage door de inrichting is 0,7 ug/m³. De totale concentratie blijft met 23,8 ug/m³ ruim onder de toetsingsgrens van 40 ug/m³
- Ook wordt voldaan aan het toegestane aantal overschrijdingsdagen van fijn stof in 2008 (14 dagen ten opzichte van de norm van 35 dagen).
Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.
De geprojecteerde stallen zijn geen geluidgevoelige objecten waardoor de Wet geluidhinder voor dit bestemmingsplan niet relevant is.
Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
- 1. Is er niet (te veel) overlast voor de omgeving vanuit de nieuwe functie en is er niet (te veel) overlast van de omgeving op de nieuwe functie?
- 2. Kan de nieuwe functie wel goed functioneren in die omgeving en kan de omgeving nog wel goed functioneren met deze nieuwe functie?
Voor dit plan is in het kader van de milieuzonering het aspect geur van doorslaggevend belang. Dat wordt hierna uitvoerig toegelicht. Voor het overige is in het kader van milieuzonering geen aspect noemenswaardig voor dit bestemmingsplan.
Geur en ammoniak
Geur
Op 1 januari 2007 is de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv) van kracht geworden. De wet bevat standaardnormen voor de geurbelasting van veehouderijen op gevoelige objecten en standaardafstanden tussen veehouderijen en gevoelige objecten en veehouderijen onderling. Dit is de zogenaamde individuele geurbelasting. Met deze wet is een einde gekomen aan de bekende systematiek van de beoordeling van geur met behulp van stankcirkels. Hoewel de nieuwe geurregelgeving regels stelt voor de beoordeling van geurhinder vanwege de veehouderij, heeft zij, net zoals de oude systematiek, indirect consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren. Die uitstraling van de geurregelgeving naar de Ruimtelijke Ordening wordt ook wel aangeduid met de term 'omgekeerde werking'.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Een geurgevoelig object wordt omschreven als:
- een gebouw;
- bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
- blijkens de aard, indeling en inrichting geschikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
- dat permanent of op een vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De omliggende woningen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente. Voor de gemeente Aalten is op 27 mei 2005 het reconstructieplan Achterhoek en Liemers bekend gemaakt. De geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom mag niet meer bedragen dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht. Deze geurbelasting wordt de zogenaamde voorgrondbelasting genoemd. Dit is de individuele belasting van een bedrijf op een geurgevoelig object. De voorgrondbelasting wordt berekend met het verspreidingsprogramma V-stacks vergunning. Dit model berekent de geurbelasting van het bedrijf op zijn omgeving (woningen) door o.a. rekening te houden met de meteo-gegevens. De geurbelasting wordt berekend in Odour Units per kuub lucht. De berekende belasting is een 98-percentielwaarde, dat wil zeggen dat in 2% van de tijd deze waarde wordt overschreden. Voor het berekenen van de verspreiding van geur veroorzaakt door meerdere veehouderijen in een gebied wordt het verspreidingsmodel V-Stacks Gebied gebruikt. Dit model berekent enerzijds de ontwikkelruimte (in geuremissie) voor de veehouderijen op basis van de ingevoerde normen en anderzijds de cumulatieve geurbelasting op de geurgevoelige objecten. De zogenaamde achtergrondbelasting. De geurwet geeft geen normen voor een maximale (cumulatieve) achtergrondbelasting en legt de verantwoording daarvoor bij de gemeenteraad. De gemeente kan in een geurvisie vastleggen wat nog acceptabel is. Deze geurvisie is door de Raad van de gemeente Aalten op 7 juli 2009 vastgesteld en is op 18 juli 2009 in werking getreden. De Raad heeft als streefwaarde voor de maximale achtergrondbelasting voor het buitengebied vastgesteld: 20,0 odour units per kubieke meter lucht. Tot deze streefwaarde wordt een acceptabel leefklimaat gewaarborgd.
In de handreiking behorende bij de Wgv is aangegeven dat, indien de bijdrage van de veehouderij meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt, de voorgrondbelasting bepalend is voor de geurhinder. De voorgrondbelasting wordt in zo'n geval getoetst aan de hiervoor genoemde norm.
Voor melkkoeien, jongvee en fokstieren zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Artikel 3, eerste lid is daarom in dit geval niet van toepassing. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, bedraagt ten minste 50 meter. De dichtst bijgelegen geurgevoelige objecten zijn de woningen gelegen aan 't Villeken 18, 18a, 't Villeken 5a en Gantvoortweg 1 aan. De afstand is gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel en de burgerwoningen. Voor de grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel is gebruik gemaakt van de door de aanvrager ingediende situatietekening met nr. S-01. De afstanden tot 't Villeken 18, 18a, 't Villeken 5a en Gantvoortweg 1 bedragen resp. 87,41, 141,92 en 152.49 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter voldaan. Er blijft voor de omliggende woningen, na uitbreiding van het bedrijf van de heer Van Eerden, ten aanzien van het aspect geur, een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd.
Ammoniak
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (kortweg Wav genaamd) inwerking getreden. De Wav is bij besluit van 24 april 2007 (Staatsblad 2007, nr. 156) gewijzigd. Deze wijziging is op 1 mei 2007 in werking getreden. Voor het beoordelen van de milieugevolgen die worden veroorzaakt door de uitstoot van ammoniak uit dierenverblijven binnen een veehouderij, is de Wav het exclusieve toetsingskader. Door de Wav worden de zeer kwetsbare gebieden beschermd. Zeer kwetsbare gebieden zijn alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen een beschermd gebied als bedoeld in artikel 10 of 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel binnen een gebied dat op grond van artikel 4 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van communautair belang is verklaard. Daarnaast kunnen andere voor verzuring gevoelige gebieden (of delen daarvan) in een Ecologische Hoofdstructuur (EHS) worden aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. De zeer kwetsbare gebieden moeten door Provinciale Staten worden aangewezen.
Provinciale Staten van Gelderland hebben op basis van de gewijzigde Wav nog geen zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Conform artikel II van Wet tot wijziging van de Wav van 17 februari (Staatsblad 2007, 103) zijn, totdat binnen een provincie het aanwijzingsbesluit is bekendgemaakt, als zeer kwetsbaar gebied aangemerkt de gebieden, die onmiddellijk voorafgaand aan het inwerkingtreden van de wetswijziging werden aangemerkt als kwetsbaar gebied.
Als kwetsbare gebieden worden gebieden aangemerkt die op 31 december 2001 waren aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied en deel uit maken van de EHS. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op basis van de Wav bij besluit van 1 juli 2003 vastgesteld welke gebieden in hun provincie deel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur. Op 9 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten dit besluit herzien.
De inrichting ligt niet in een zone van 250 meter rond een (zeer) kwetsbaar gebied. De afstand, gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel, tot het dichtst bijgelegen kwetsbare gebied, zijnde 't Goor bedraagt ca 1400 meter. Er zijn geen ontoelaatbare milieugevolgen te verwachten door de toename van de uitstoot van ammoniak.
Ammoniak en de Vogel- en Habitatrichtlijn
De Vogelrichtlijn beoogt de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten. In 1998 en 2000 zijn de Vogelrichtlijngebieden aangewezen als speciale beschermingszones. Zes van deze gebieden zijn bij besluit van 18 februari 2003 uitgebreid. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Vogelrichtlijngebieden onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet. Op grond van deze wet zijn gedeputeerde staten van Gelderland het bevoegd gezag om te beoordelen of de activiteiten in de inrichting schadelijk kunnen zijn voor een vogelrichtlijngebied.
De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Nederland heeft op 19 mei 2003 de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Vanaf 1 oktober 2005 vallen Habitatrichtlijngebieden ook onder het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet.
Het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet geldt alleen voor aangewezen gebieden. Het ministerie van LNV bereidt nu de besluiten voor om de Habitatrichtlijngebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen. Het dichtst bijgelegen habitatgebied of te wel Naura-2000 gebied is het Korenburgerveen. Dit gebied is op 20 mei 2003 in zijn geheel aangemeld als speciale beschermingszone. Er moet worden beoordeeld inhoeverre de gewenste schaalvergroting leidt tot significante effecten van de ammoniakdepositie op dit gebied. Als er sprake is van significante effecten kan niet worden meegewerkt aan deze schaalvergroting.
Provincie Gelderland heeft op 27 juli 2009 een interim toetsingskader ammoniak en Natura 2000 Gelderland opgesteld. Op basis van dit toetsingskader kan medewerking worden verleend aan plannen als de totale depositie van de aangevraagde situatie niet stijgt of lager is dan 0,5% van de kritische depositiewaarde van het betreffende habitatgebied. In het Korenburgerveen zijn verschillende habitatgebieden aanwezig. De kritische depositiewaarde van het meest bepalende type is 400 mol. 0,5 % van de kritische depositie is dus 2 mol. De depositie wordt berekend met het model AAgro-Stacks.
Voor de berekening zijn de coördinaten van de meest bepalende grens van het bouwperceel genomen en de meest bepalende grens van het Korenburgerveen. Uit de berekening blijkt dat de ammoniakdepositie op het Korenburgerveen veroorzaakt door de gewenste veestapel 0,95 mol bedraagt. Dit is ruim onder de 0,5 %. Er zijn geen significante effecten van de ammoniakdepositie te verwachten. De aanvrager moet voor het uitbreidingsplan een verzoek om een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet bij de provincie Gelderland indienen.
In artikel 3, tweede lid, van de Wav is aangegeven dat deze wet niet geldt voor de gevolgen voor het milieu die worden veroorzaakt door directe opname uit de lucht van ammoniak door planten en bomen, in de jurisprudentie aangeduid als “directe ammoniakschade”. Deze gevolgen vinden in de praktijk vooral plaats bij coniferen en fruitbomen en worden aan de hand van het rapport ' Stallucht en Planten' van het IMAG in Wageningen uit 1981 beoordeeld. Het gaat om de gevolgen voor planten en bomen op percelen die buiten de inrichting zijn gelegen. Volgens dit rapport zijn niet alle soorten even gevoelig voor ammoniak. Als gevoelig kunnen worden aangemerkt: kasgewassen, fruitteelt, coniferen en voedselarme vegetaties. Ter voorkoming van directe ammoniakschade dient minimaal 50 meter afstand in acht genomen te worden tussen de stallen en meer gevoelige planten en bomen. Bij minder gevoelige planten en bomen is een afstand van 25 meter toereikend. De afstand is gemeten van de meest bepalende grenzen van het nieuwe agrarische bouwperceel tot gevoelige gewasgroepen. Binnen een afstand van 50 respectievelijk 25 meter van de grenzen van het nieuwe bouwperceel zijn geen gevoelige gewasgroepen aanwezig, wat betekent dat er geen sprake zal zijn van (onaanvaardbare) directe ammoniakschade.
Op het gebied van geur en ammoniak is de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich géén activiteiten met opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen waardoor externe veiligheid de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Dit geldt noch voor het plaatsgebonden risico noch voor het groepsrisico.
Afbeelding risicokaart.nl
3.2 Water
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te kunnen bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst op de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. Dit advies omvat de waterhuishoudkundige aspecten: veiligheid water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
Het hemelwater wordt via de daken en het erf in de bodem geïnfiltreerd en afgevoerd naar het oppervlaktewater van een afgedamde sloot op het eigen perceel. Dergelijke hoeveelheden water kunnen niet makkelijk rechtstreeks vanuit de regenpijp in de bodem infiltreren. De afgedamde sloot kan dan wel als waterberging fungeren, maar belangrijk hierbij is hoeveel regenwater in deze zaksloot geborgen kan worden en of het eventueel naar het watersysteem wordt afgevoerd (of in verbinding staat met). Voor 5800m² nieuwe verharding (daken en oppervlakteverharding) moet 447m³ berging gerealiseerd worden. Eventueel kan de zaksloot vergroot worden indien er onvoldoende water in geborgen kan worden. De daken en het erf zijn schoon, de kwaliteit van het hemelwater zal hierdoor niet veranderen. Er zijn dus geen negatieve effecten op de waterkwaliteit te verwachten. De stal wordt onderkeldert voor de opslag van drijfmest. De mestopslag is voldoende groot, zodat voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden van mestopslag. Het water voor de reiniging van de stallen wordt in de mestopslag gebracht en vandaar met de drijfmest op de landbouwgronden gebracht. De stallen worden voorzien van waterwerende vloeren en de opslagputten van vloeistofdichte wanden. Het reinigingswater van de spoelplaats wordt opgeslagen in de drijfmestkelders. Het water wat in het huishouden gebruikt wordt komt in het gemeentelijk drukriool. Bedrijfsmatig afvalwater wordt geloosd op de mestkelder van het bedrijf. Dit wordt met de dierlijke mest gebruikt als meststof.
In de onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.
Aspect | Rele vant | Toelichting |
Veiligheid | Nee | In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot zomer-winterbed van de Rijn. De beleidslijn 'Ruimte voor de Rivier' is niet aan de orde. |
Wateroverlast | Ja | Er is sprake van een toename in verhard oppervlak. Het hemelwater van de daken en de erfverharding wordt zoals hierboven beschreven opgevangen in een zaksloot waarna het in de bodem infiltreert. |
Riolering | Ja | De woning is aangesloten op het rioolstelsel. |
Watervoorziening | Nee | Het plangebied betreft bestaand bebouwd gebied. Watervoorziening voor andere functies in en nabij het plangebied speelt geen rol. |
Volksgezondheid | Nee | Het plangebied betreft bestaand bebouwd gebied. Rekening moet worden gehouden met het minimaliseren van milieuhygiënische risico's. |
Bodemdaling | Nee | In het plangebied gaat het hoofdzakelijk om zanderige ondergrond. Eventuele zettingen zijn niet relevant. |
Overlast grondwater | Nee | In het gebied is geen sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond. Hierdoor zijn er geen schijngrondwaterstanden aanwezig en bij infiltratie van hemelwater geen wateroverlast te verwachten. |
Oppervlaktewaterkwaliteit | Nee | In de omgeving, op circa 150 m, zijn A-watergangen van het waterschap aanwezig. Aangezien rechtstreeks in de bodem wordt geloosd, zijn geen negatieve effecten op het oppervlaktewater te verwachten. |
Grondwaterkwaliteit | Nee | Het plangebied bevat geen drinkwatervoorzieningsgebied of ligt niet naast een infiltratiegebied. |
Verdroging/Kwel | Nee | Er is geen sprake van kwel. |
Natte Natuur | Nee | Er is in het plangebied geen sprake van natte natuur. |
Inrichting en Beheer | Nee | In het plangebied bevinden zich geen wateren die in beheer zijn bij het waterschap. Rioleringswerken zijn in beheer bij de gemeente. |
3.3 Verkeer
De ontsluiting van dit perceel voor het verkeer hoeft voor dit plan niet anders te worden. Het aantal aan- en afvoerbewegingen zal door de vergroting van het bedrijf niet toenemen doordat een grotere melktank wordt gebruikt.
3.4 Ecologie
Het plangebied bevindt zich niet in, of in de buurt van, een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de buurt van de ecologische hoofdstructuur of andere natuurgebieden. Gebiedsbescherming is daarom niet aan de orde.
Soortsbescherming ingevolge de Flora- en Faunawet is wel van toepassing op het plangebied. Daarom is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door de firma Hamabest. De conclusie uit dat rapport is dat er, mits de noordelijke bosschage buiten het broedseizoen wordt gekapt, vanuit optiek van de Flora- en Faunawetgeving geen bezwaar bestaat tegen dit plan. Het ecologische onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.
3.5 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn. Is de verwachting dat er archeologisch waardevolle zaken aanwezig kunnen zijn aanwezig dan is vooronderzoek nodig.
Op 16 februari 2010 heeft de raad de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart als basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Aalten vastgesteld. Hieruit volgt dat het gebied lage archeologische verwachtingswaarde kent. Daarom is geen nader onderzoek nodig.
Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de voornoemde maatregelenkaart.
3.6 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan heeft de initiatiefnemer de door de gemeente te maken plankosten betaalt. Hierdoor kan bewust afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan.
Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- 2. het bebouwen van de gronden;
- 3. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijk Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.minvrom.nl.
Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemmingen de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de plankaart aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen;
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc.. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in één regel maar ook in meerdere planregels en kunnen ook een gehele 'eigen' planregel hebben.
Hoofdstukopbouw van de planregels
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (regel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (regel 2);
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.Iedere artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) ontheffingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse ontheffingen (een binnenplanse ontheffing is, zoals het woord het al zegt, een ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit dat zelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' ontheffingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht;
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
4.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, planregels en een toelichting. De plankaart en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de plankaart zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- Agrarisch met waarden - Landschapswaarden waarbij een extra stal bij een bestaand agrarisch bedrijf wordt mogelijk gemaakt. Omdat er al een bedrijfswoning aanwezig is is nadrukkelijk bepaald voor dit plangebied dat er niet (nog) een bedrijfswoning bij mag komen. Ook is nadrukkelijk bepaald dat het hier een grondgebonden bedrijf moet zijn. Een intensieve veehouderij is hier derhalve niet mogelijk:
- Waarde – Archeologische Verwachting 3. Hiermee wordt het plangebied via een dubbelbestemming van een aanlegvergunningstel voorzien in lijn met het archeologische beleid. Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied;
- Waarde – Archeologische waarde 1. Deze bestemming is opgenomen omdat de bestemming Waarde – Archeologische Verwachting 3 een wijzigingsbevoegdheid kent naar deze bestemming.
De noemenswaardige bijzonderheden van dit plan zijn:
- Dit bestemmingsplan ziet alléén toe op het toelaten van extra bebouwing voor agrarisch gebruik. Er wordt geen ruimte geboden voor een dienstwoning omdat deze al bestaat. Verder wordt er geen ruimte opgenomen voor nevenactiviteiten. Ook daarvoor geldt dat, indien gewenst, die dienen plaats te vinden op het reeds bestaande bouwperceel en de daar aanwezige gebouwen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Hoofdstuk 5 Procedure
5.1 Inspraak En Overleg
Inspraak
Voor dit bestemmingsplan is geen inspraak gehouden. De reden daarachter is dat het plan een kleinschalig plan is met een beperkt effect.
Overleg
In het kader van het overleg is dit plan aan het Waterschap gezonden. Zij hebben geen opmerkingen op dit plan
5.2 Van Ontwerp Naar Vaststelling
In het vaststellingsbesluit wat bij dit bestemmingsplan hoort wordt verslag gedaan van de mogelijke zienswijzen op dit bestemmingsplan als ook van de mogelijke wijzigingen in dit bestemmingsplan die bij de vaststelling zijn doorgevoerd.
Hoofdstuk 6 Conclusie
In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan waaronder ook het archeologische aspect. De milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 3 betrokken. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In hoofdstuk 5 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.
Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Door uitvoering van dit bestemmingsplan, een vergroting van het bouwblok van een melkveebedrijf met daarbij een landschappelijke inpassing, ontstaat een toekomstvast bedrijf op deze locatie. De negatieve effecten zoals met name geur blijft binnen de normen zoals die gelden voor een agrarische omgeving als deze. Door de aanleg van een bosschage en hagen rondom het perceel is ook het landschappelijke effect goed verzacht.
Bijlage 1 Ruimtelijke Onderbouwing
Bijlage 1 Ruimtelijke onderbouwing
Bijlage 2 Bijlage Bij De Ruimtelijke Onderbouwing
Bijlage 2 Bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing