Deventerstraat - Laan van Zevenhuizen
Bestemmingsplan - Gemeente Apeldoorn
Onherroepelijk op 04-02-2010 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Deventerstraat - Laan van Zevenhuizen van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1017-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:
- ter plaatse van de aanduiding "erf";
- binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.7 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.8 aaneengebouwde woning
Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.
1.9 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.13 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.14 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.15 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.21 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.24 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.25 dependance
Een vrijstaand dan wel aangebouwd onderdeel van een woning, geschikt voor de huisvesting van personen.
1.26 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.28 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.29 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.30 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.31 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 gestapelde woning
Een woning in een woongebouw waarin 2 of meer zelfstandige woningen boven elkaar en eventueel ook naast elkaar zijn gebouwd.
1.33 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.
1.34 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.35 hoofdverblijf
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.36 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.37 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een bouwvergunning vereist is als bedoeld in de Woningwet; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.38 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.39 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.40 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten middelhoog is.
1.41 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.42 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.43 peil
Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
1.44 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.
1.45 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.46 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.47 recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
1.48 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van film- en/of videovoorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en videobanden, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.49 twee-onder-een-kapwoningen
Twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd, al dan niet geschakeld door middel van bijgebouwen.
1.50 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.51 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen.
1.52 verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.)
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.53 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.54 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.55 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.56 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.57 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.58 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.59 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.60 zorgwoning
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsactiviteiten van categorie 1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende 1;
- 1. de volgende bedrijven:
Aanduiding Bedrijf SBI-code Straatnaam Huisnummer Handel in auto's, motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 501, 502, 504 Deventerstraat 329 - 2. nutsvoorzieningen;
- 3. tuin en/of erf;
- 4. nader in te vullen
- b. De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
- 1. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- 2. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
- I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
- II. niet voor particulieren toegankelijke detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten en/of verkoop via Internet.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 8 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde ontheffingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen en woonwagens | bouwvlak | zie maatvoeringsaanduiding | zie maatvoeringsaanduiding | de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m (3.3a) |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | tuinmeubilair: 3 m antenne-installati | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de straat of openbaar verblijfsgebied georiënteerde gevel(s) bedraagt ten hoogste 1 m |
3.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:
- a. van het in lid 3.2 bepaalde om de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bij bedrijfsgebouwen en overkappingen te verkleinen tot een afstand van 0 m, indien dit uit brandveiligheids- en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- b. van het in lid 3.1 en lid 3.2 bepaalde voor het oprichten van bebouwing ten behoeve van activiteiten waarvoor ingevolge lid 3.5 ontheffing van de gebruiksregels is verleend.
Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 12 lid 12.1 opgenomen procedureregels van toepassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. hondenuitlaatplaatsen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. vijvers en watergangen;
met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 8 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde ontheffingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | speel- en klimtoestellen: 4 m (4.4) overig: 2,50 m | - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het planbeoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 4.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 12 lid 12.1 opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. evenementen;
- c. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. tuin;
met de daarbij behorende bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 8 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 5.3 genoemde ontheffingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | antenne-installaties: 15 m speel- en klimtoestellen: 4 m (5.3) overig: 2,50 m |
5.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 5.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 12 lid 12.1 opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal 2 woningen per bouwvlak;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming Wonen de aanduiding "zorgwoning" toe te voegen teneinde zorgwoningen toe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene regels
- a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
- b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
- d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
- e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, met een maximale diepte van 1,20 m en een maximale bouwhoogte van 4 meter toegestaan.
- f. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze -indien het gebouwen betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m3 en geen grotere goothoogte dan 4 meter, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m2en geen grotere bouwhoogte dan 4 meter.
- g. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
8.2 Ontheffing van de algemene regels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verkleinen van de in lid 8.1 onder d genoemde afstand tot minimaal 5 meter uit het hart van de boom, mits zulks geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 12 lid 12.1 opgenomen procedureregels van toepassing.
8.3 Afdekking van gebouwen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Als strijdig met de bestemming geldt:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
9.2 Ontheffing voor het meest doelmatige gebruik (toverformule)
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het gebruiksverbod en het in lid 9.1bepaalde, indien strikte toepassing van de verbodsbepaling zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door een dringende reden wordt gerechtvaardigd.
9.3 Verwijzing procedureregels ontheffing
Op het verlenen van ontheffingen als bedoeld in dit artikel zijn de in artikel 12, lid 12.1opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 10 Algemene Ontheffingsregels
10.1 Ontheffingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan:
- a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- geen grotere inhoud hebben dan 60 m3 en geen grotere goothoogte dan 3 meter, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- geen grotere oppervlakte hebben dan 10 m2en geen grotere bouwhoogte dan 4 meter; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 40 meter en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- f. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 meter.
10.2 Voorwaarden voor ontheffing
Ontheffingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
10.3 Verwijzing procedureregels ontheffing
Op het verlenen van ontheffingen als bedoeld in lid 10.1 zijn de in artikel 12 lid 12.1opgenomen procedureregels van toepassing.
10.4 Aangrenzende percelen
Een in lid 10.1 bedoelde ontheffing kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de ontheffing kan worden voorkomen.
10.5 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 10.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 14 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.
11.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het planbeoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 procedureregels bij ontheffing
Een beslissing omtrent het verlenen van een ontheffing wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het verlenen van ontheffing in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen ontheffing bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 13 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
14.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
[alleen landelijk gebied: Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.]
14.2 Ontheffing
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Op het verlenen van ontheffing als bedoeld in dit lid zijn de in artikel 12 lid 12.1 opgenomen procedureregels van toepassing.
14.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
15.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
15.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
15.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
15.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Deventerstraat - Laan van Zevenhuizen.
Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn
d.d. 17 december 2009 nr. 121-2009
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
het hoofd afdeling Ruimtelijk Juridische Zaken
van de dienst Ruimtelijke Ontwikkeling,
J.M. van der Zwan
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Verplaatsing Amefa
De Apeldoornse Messenfabriek (Amefa) is door de jaren heen aanzienlijk gegroeid. Tot enkele jaren geleden kon de groei nog opgevangen worden op het terrein op de hoek Laan van Zevenhuizen / Deventerstraat. In 2006 is het bedrijf verplaatst naar de huidige locatie op het bedrijventerrein in Apeldoorn Noord. De voormalige locatie bevatte een aanzienlijke bodemverontreiniging. Deze is inmiddels gesaneerd en beschikbaar voor een nieuwe invulling.
Voorstel ontwikkeling hoogbouw
Ontwikkelingscombinatie Le Couteau (een samenwerking tussen BAM en Koopmans) heeft in november 2004 een tweetal alternatieven voor locatie uitgewerkt, te weten een hoogbouw- en een laagbouwvariant. Aan de hoogbouwvariant werd de voorkeur gegeven door de gemeenteraad en de direct omwonenden. Sindsdien hebben Le Couteau en de gemeente Apeldoorn gewerkt aan een stedenbouwkundig plan dat een meer concrete invulling gaf aan de plannen van november 2004. Dit stedenbouwkundig plan is op 8 juni 2006 positief ontvangen door de gemeenteraad in de PMA. Op basis hiervan staat het licht op groen voor deze ontwikkeling en is een voorontwerp bestemmingsplan opgesteld.
Het voorontwerp, inclusief een inspraaknota, is vastgesteld bij collegebesluit van 8 november 2006, aansluitend is het welstandskader vastgesteld door de raad. Bij de behandeling van het welstandskader was bij de raadsleden bekend dat het plan grote weerstand vanuit de buurt kende. Ondanks deze weerstand waren de raadsfacties van mening dat de ontwikkeling van het gebied naar wonen, inclusief een woontoren van 22 lagen, een goede en passende ontwikkeling zou zijn. Daarbij werd veel gewicht toegekend aan de verplaatsing van het bedrijf Amefa, en de daarbij behorende milieubelasting, uit een woonomgeving en naar een bedrijventerrein. Het hoogbouwplan werd vervolgens gezien als
Heroverweging en nieuw plan
Met de wijzigende omstandigheden in de appartementenmarkt en de hoge bouwkundige kosten van de 22-laagsse woontoren, heeft Le Couteau in 2007 besloten niet verder te gaan met het hoogbouwplan voor het Amefa-terrein. Besloten is te onderzoeken of er mogelijkheden waren voor een volledig grondgebonden programma.
Het oude stedenbouwkundige plan met de 22-laagse woontoren was gericht op de Laan van Zevenhuizen, met de keuze voor een grondgebonden programma richt het nieuwe buurtje zich meer op de directe woonomgeving en vormt het een stedenbouwkundige afronding van de bestaande wijk. De woningblokken in het plan volgen dezelfde verdraaiing als andere woningblokken in de omgeving.
De appartementenmarkt staat in Apeldoorn onder druk en vooral in Zevenhuizen is er reeds een groot aanbod aan appartementen. De verandering in het woningbouwprogramma voor het Amefa-terrein, zowel qua aantal als type woning, is daarmee passend in het gemeentelijke woningbouwprogramma.
Zowel vanuit stedenbouwkundig oogpunt als vanuit het gemeentelijke woningbouwprogramma wordt een grondgebonden programma daarmee als een positieve ontwikkeling gezien. Het stedenbouwkundig plan voor het Amefa-terrein is op 3 november 2008 door het college vastgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing
De Amefa-locatie is gelegen in de wijk Zevenhuizen op de hoek van de Laan van Zevenhuizen en de Deventerstraat die respectievelijk de noordoostelijke en zuidoostelijke begrenzing vormen van het plangebied (zie figuur 1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Met uitzondering van de woonpercelen 313 en 315 en het bedrijf "Bert Duursma Motoren" loopt de grens aan de zijde van de Deventerstraat langs de achterzijde van de woningen. Het bedrijf is vanwege een goede milieuhygiënisch afstemming meegenomen in de planvorming. De genoemde woonpercelen zijn in het plangebied meegenomen omdat delen van het perceel worden gebruikt ten behoeve van de realisatie van twee nieuwe woningen.
Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan een aantal seniorenwoningen van woningcorporatie Ons Huis. Ten zuidwesten wordt deze begrenzing gevormd door de drive-in woningen aan de Laurierstraat en Lavendelstraat.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is opgenomen in bestemmingsplan "Sluisoord - De Mheen" en heeft daarin voor het grootste deel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Op basis van deze bestemming is een ontwikkeling met woningbouw niet mogelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied vervangen.
De gemeente Apeldoorn werkt thans aan een integrale herziening van de bestemmingsplannen in stadsdeel Noord-Oost. Formeel zou de ontwikkeling op het Amefa-terrein hier eveneens onderdeel van uitmaken. Echter, vanwege de concrete ontwikkelingen in het gebied is bewust gekozen het voorliggende plan niet op te nemen in het integrale bestemmingsplan "Stadsdeel Noord-Oost".
1.4 Bestaande Situatie
Het plangebied is thans vrijwel geheel onbebouwd. Vanwege een bodemsanering is de totale bebouwing en verharding van het bedrijf Amefa verwijderd. Op de Amefa-locatie waren voorheen twee bedrijfsgebouwen aanwezig van circa 4 à 5 meter hoogte. De toegang tot het terrein is gelegen ten zuidwesten van het woonperceel 313.
De naastgelegen motorenhandel "Bert Duursma Motoren" bestaat uit een showroom aan de zijde van de Deventerstraat en daarachter een werkplaats, compressorruimte en een wasplaats.
Het plangebied ligt verder in een zeer gedifferentieerde omgeving. Zo zijn de woningen langs de Deventerstraat restanten van de historische lintbebouwing langs deze straat. Deze percelen worden gekenmerkt door 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen gelegen op relatief diepe kavels.
Aan de zuidwestzijde grenst het gebied aan de woonbuurt De Mheen. Deze woonbuurt wordt gekenmerkt door achtereenvolgens seniorenwoningen, een blokverkaveling met drive-in woningen en een verkaveling met rijenwoningen gelegen aan een hofjesstructuur.
De locatie kan verder omschreven worden als een zichtlocatie aan de Laan van Zevenhuizen, waarbij de locatie en de weg gescheiden zijn door een brede waterpartij die parallel aan de Laan van Zevenhuizen loopt. Langs deze weg ligt ten noordoosten van de locatie nog het benzinestation "Firezone" (zonder LPG). Aan de andere zijde van weg ligt de woonbuurt Sprenkelaar waarvan het beeld sterk gemarkeerd wordt door de aanwezigheid van vier hoogbouwflats die dwars op het wegprofiel van de Laan van Zevenhuizen gesitueerd zijn.
1.5 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
Het doel van het bestemmingsplan is het planologisch-juridisch mogelijk maken van de gewenste woonbebouwing op de Amefa-locatie.
De opzet van deze plantoelichting is als volgt. In het volgende hoofdstuk 2 wordt het voor het plangebied relevante beleid weergegeven. Daarna zal in hoofdstuk 3 een beschrijving worden gegeven van de stedenbouwkundige opzet. In hoofdstuk 4 wordt aandacht geschonken aan de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planopzet, zijnde de wijze waarop het stedenbouwkundig plan wordt vertaald in juridisch-planologische regelingen, en tot slot zal in hoofdstuk 6 nog kort ingegaan worden op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2 Beleidskader
2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte, onderdeel van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.
In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's, opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het rijk. Daarbij dient in eerste instantie de ruimtelijke kwaliteit van het bestaande stedelijke gebied te worden verbeterd. Binnen de steden zal aandacht worden besteed aan meer centrumstedelijk wonen en minder aan eenzijdige woonmilieus. Er wordt daarnaast met name gewezen op het herstel van de balans tussen "rood en groen/blauw" oftewel bebouwing en recreatieve ruimte in en om de stad. Voor stedelingen moeten voldoende dagrecreatieve mogelijkheden in de directe omgeving zijn, in stadsparken en op het water. Onder het motto "decentraal wat kan, en centraal wat moet" legt het Rijk de regierol voor het beleid inzake wonen in de nota vooral bij het lokale niveau neer. Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de eigen bevolkingsgroei op te vangen en aan de woonwensen van de eigen bevolking tegemoet te komen. De provincies geven slechts op regionaal niveau de kaders aan. Een belangrijke doelstelling die vanuit het Rijk wordt genoemd is het streven dat 40% van de uitbreiding van de woningvoorraad (2005-2015) binnen het bestaande stadsgebied opgelost zal worden.
De ontwikkeling op de Amefa-locatie voldoet aan de doelstellingen van de Nota Ruimte om binnen bestaand stadsgebied woningen toe te voegen.
2.2 Streekplan Gelderland 2005
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
- handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
- behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
- optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.
Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.
Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied: 45% van de nieuw te bouwen woningen wordt gerealiseerd door herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied.
De ontwikkeling op de Amefa-locatie voldoet aan de doelstellingen van zowel het Streekplan 2005 als de regionale structuurvisie Stedendriehoek om binnen bestaand stadsgebied woningen toe te voegen.
2.3 Structuurplan Stedelijk Gebied
In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.
Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.
Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven.
In het structuurplan is vastgelegd dat er in de periode 1998-2020 15.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd. Daarbij ligt het accent op het toevoegen van (centrum)stedelijke en landelijke woonmilieus.
Figuur 2.1 Structuurplankaart
In het structuurplan is per stadsdeel gekeken naar de mogelijkheden tot verdunning en/of verdichting. Voor het plangebied is de aanduiding "suburbaan herstructurering" opgenomen, waarbij de transformatieopgave naar wonen reeds in 2000 is opgemerkt als van belang voor het stadsdeel Zevenhuizen. De voorgestelde stedenbouwkundige opzet sluit daarbij aan bij de omliggende suburbane woonomgeving en vormt hier een eigentijdse aanvulling op.
2.4 De Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur 2.2 Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
- Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
- Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
- Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Voor wat betreft de ontwikkeling van het groen in de wijk Zevenhuizen is met name de ten westen van het plangebied liggende verbinding Kanaal - Mheenpark - Groene Wig Zuidbroek - Stedelijk uitloopgebied als zijnde groen wig van belang (zie figuur 4). Daarnaast maakt de Laan van Zevenhuizen in en rondom het plangebied deel uit van de (verder te ontwikkelen) lanenstructuur.
In het stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied is een aanzienlijke groenstrook opgenomen die parallel loopt aan het groen dat eerder in de Lavendelstraat aanwezig is. Gedachte achter deze groenstrook is dat sprake is van een element dat de Groene Mal ondersteunt en concreet vormgeeft in de woonomgeving van alledag. Het betreft echter geen structurerend onderdeel van de Groene Mal, hiervoor is in het plangebied te weinig ruimte voorhanden.
2.5 Woonvisie
In vervolg op het structuurplan is de Woonvisie Apeldoorn 2010 uitgebracht. Hierin wordt het beleid ten aanzien van het wonen en van de woonomgeving geformuleerd, waarmee de nota als interne leidraad fungeert voor de ontwikkelingen in de stad waarbij het wonen centraal staat.
In de visie is een woonopgave gesteld die voorziet in een goede balans tussen het goedkope, het midden- en het dure segment, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Zo is het middensegment van voldoende omvang, maar wordt het wel gekenmerkt door eenvormigheid. Voor ouderen voorziet dit segment bijvoorbeeld onvoldoende in de behoefte. Qua woningtypen is er volgens de visie behoefte aan woningen in/aan het landschap, stadswoningen en centrumappartementen. Het streven is om in de totale woningvoorraad in 2010 een verdeling te hebben van 35% huur- en 65% koopwoningen.
Om deze doelen te bereiken, is en wordt de visie uitgewerkt in diverse programma's, zoals woningbouwprogramma's en wijkvernieuwingsplannen. De visie mondt uit in instrumenten die gehanteerd worden om het beleid daadwerkelijk in de praktijk te kunnen vertalen. Eén van de hulpmiddelen bij de gewenste uitwerking is de Woonatlas 2005, waarin de huidige en de gewenste situatie van de ontwikkeling van de woningvoorraad per stadsdeel is aangegeven. Hiervoor is een gewenste kwantitatieve en kwalitatieve taakstelling vastgelegd die vervolgens als richtlijn en toetsingskader voor de plannen van de gemeente, de corporaties en/of marktpartijen wordt gebruikt.
Voor wat betreft de opgave voor de woningbouw in het stadsdeel Noordoost stelt de woonatlas 2005 dat in de woningbouwprogrammering sprake is van een overschot aan centrum appartementen, appartementen elders en suburbaan wonen. Verder is aangegeven dat bij de nadere uitwerking van het woningbouwprogramma voor dit stadsdeel de nadruk komt te liggen op realisatie van stadswoningen in de middeldure koopsector en woningen in de sociale huur-/koopsector.
2.6 Wijkontwikkelingsplan Zevenhuizen
Ten gunste van de gewenste ruimtelijke en functionele structuur van Zevenhuizen, waar de Amefa-locatie deel van uitmaakt, heeft de gemeente in samenwerking met woningcorporaties, wijkraden etc. het Wijkontwikkelingsplan Zevenhuizen "Zicht op Zevenhuizen" opgesteld. Onderdeel van dit Wijkontwikkelingsplan is het ruimtelijk ontwikkelingsconcept dat het kader vormt voor de inpassing van de programma's voor wonen, werken, recreëren en voorzieningen. De centrale opgave hierbij is het aanbrengen van hiërarchie in de openbare ruimte, het verbeteren van de oriëntatiemogelijkheden in en herkenbaarheid van de wijk en het toevoegen van nieuwe gedifferentieerde woon-, werk- en recreatiemilieus.
Figuur 2.3 Ontwikkelingsgebieden Zevenhuizen
In het ruimtelijk ontwikkelingsconcept wordt onderscheid gemaakt in een aantal ontwikkelingsgebieden. Dit zijn de gebieden waarbinnen in het kader van het wijkontwikkelingsplan transformaties van bebouwing en de openbare ruimte zullen plaatsvinden. Eén van deze ontwikkelingsgebieden is de Parklane (Laan van Zevenhuizen). Deze weg vormt volgens het WOP een belangrijke beelddrager in Zevenhuizen. Voor de uitwerking van de Parklane is in 2003 dan ook een ruimtelijke en verkeerskundige studie opgesteld. Door de aanwezigheid van weinig representatieve bebouwing en de dichte beplanting wordt onvoldoende recht gedaan aan het beeld van Zevenhuizen als (potentieel) aantrekkelijk woonmilieu.
2.7 Verkeersbeleid
Verkeersstructuur
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in het gemeentelijk verkeersbeleidsplan Wat ons Beweegt (juli 1997). Als vervolg op dit plan is in 1999 een Verkeerskaart opgesteld dat in 2004 is geactualiseerd onder de naam Actualisatie Verkeerskaart (Augustus 2004) met daarin de hoofdlijnen van het gemeentelijk mobiliteitsbeleid opgenomen. Doel van deze kaart(en) is de beperking van de groei van de automobiliteit ten gunste van de leefomgeving en de bereikbaarheid. Om dit te bereiken is de verkeerskaart uitgewerkt in deelnota's waarin het beleid uit deze kaart is uitgewerkt naar concrete maatregelen.
De infrastructuur van Apeldoorn is gebaseerd op een ringvormige ontsluitingsstructuur met drie niveaus. De Laan van Zevenhuizen die de noordelijke grens van het plangebied vormt maakt deel uit van de buitenste ring. Deze buitenring vormt een verbinding van de woonwijken met elkaar en met de uitvalswegen. De Laan van Zevenhuizen en de Deventerstraat behoren vanwege hun belangrijke ontsluitende functie dan ook tot de hoofdontsluitingswegen van Apeldoorn. De overige wegen ten zuidwesten en noordwesten van het plangebied behoren tot de verblijfsgebieden binnen de wijk De Mheen. De infrastructuur in het plangebied wordt zo vormgegeven dat de nieuwe wegen op de bestaande aansluiten en zodoende ook tot de verblijfsgebieden gaan behoren.
Parkeren
Vigerend beleid is de parkeenormentabel uit de geactualiseerde Verkeerskaart van 2004. Ter informatie wordt in de tabel een indruk gegeven van de voor in het gebied geplande woningen. Formeel toetsingsmoment van de parkeernormen vindt plaats als onderdeel van de bouwaanvraag.
Tabel 2.1 Parkeernormen Amefa
Type woning | Op eigen terrein | Openbaar toegankelijk | Parkeernorm |
Woning buiten de binnenstad - Woning zonder parkeergelegenheid - Garage met oprit - Garage zonder oprit - Carport - Tuinparkeerplaats | - 1,00 1,00 1,00 1,00 | 1,50 0,75 1,25 1,00 1,25 | 1,50 1,75 2,25 2,00 2,25 |
2.8 Waterbeleid
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft tot doel oppervlaktewater en grondwater kwalitatief en kwantitatief te beschermen en verbeteren. De richtlijn volgt de stroomgebiedsbenadering.
De hoofddoelen van de Kaderrichtlijn zijn:
- het bereiken van een goede chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater;
- het realiseren van een forse vermindering van lozingen en emissies naar het oppervlaktewater van stoffen die het milieu schaden;
- het bewerkstelligen van een aanzienlijke vermindering van huidige en toekomstige verontreiniging van grondwater.
De lidstaten van de Europese Unie hebben de wettelijke plicht om de kaderrichtlijn in hun wetgeving vast te leggen en te laten doorwerken in hun plannen. De doelen chemisch en ecologisch moeten in 2015 voor alle waterlichamen gehaald zijn. In 2009 moeten de te bereiken resultaten vastgelegd zijn in een Stroomgebiedbeheersplan.
Naar aanleiding van de extreem hoge waterstanden op de grote rivieren in 1993 en 1995 en de wateroverlast door extreme neerslag in 1998, is in 1999 de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw ingesteld. Het advies van deze commissie is overgenomen in het kabinetsstandpunt "Anders omgaan met water", dat drie belangrijke onderdelen heeft:
- 1. Waterbeleid moet worden gebaseerd op de stroomgebiedsbenadering.
- 2. De watertoets en de waterparagraaf zijn verplichte onderdelen van ruimtelijke planprocedureregelss en ruimtelijke plannen.
- 3. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is leidraad bij de keuze van maatregels, waarbij:
- a. gebiedseigen (neerslag)water zo lang mogelijk vast wordt gehouden;
- b. neerslagwater zo veel mogelijk in het eigen gebied wordt geborgen;
- c. alleen overtollig water (zo traag mogelijk) afgevoerd wordt.
Ter uitvoering van het kabinetsstandpunt is medio 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend door het rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Uitvoering van het akkoord moet er toe leiden dat het watersysteem in 2015 op orde is.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in het Derde Waterhuishoudingsplan Gelderland 2005 - 2009 (2004). Uitgangspunt van dit plan is om in 2030 is het waterbeheer volledig op orde te hebben. Het Waterhuishoudingsplan dient om te voorzien in water dat geschikt is voor de verschillende functies. Het beleid gericht op specifieke functies zorgt ervoor dat de bijzondere vereisten van het watersysteem ter plaatse afgestemd worden op die functie. Een van de onderscheiden functies is het stedelijk gebied. Deze functie heeft betrekking op alle bebouwde kommen in Gelderland, waar de inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht moeten zijn op:
- het voorkomen of beperken van wateroverlast;
- de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
- het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor het herstel van verdroogde natuur;
- het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering;
- het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten;
- het beperken van de invloed van bronbemaling.
Voor wateroverlast door neerslag in gebieden met de functie stedelijk gebied geldt een norm van eens in de 100 jaar. Nieuw stedelijk gebied kan alleen ontwikkeld worden als grondwateroverlast wordt voorkomen zonder daarmee waterhuishoudkundige problemen in het stroomgebied te veroorzaken. Watertekort in stedelijke gebieden wordt zoveel mogelijk ondervangen door maatregels die erop gericht zijn gebiedseigen water vast te houden. De waterketen in stedelijk gebied is zodanig ingericht dat deze geen negatieve invloed heeft op het grond- en oppervlaktewater. Stedelijke ontwikkeling, herinrichting en herstructurering dient waterneutraal te zijn en wordt benut om het watersysteem waar nodig op orde te brengen en te verduurzamen.
Een van de sleutelprojecten die de provincie in het Waterhuishoudingsplan heeft geformuleerd is het realiseren van beekherstel in en rond de stad Apeldoorn.
In 2005 is "Werken aan water", het Apeldoorns waterplan 2005 - 2015, vastgesteld. Het waterplan beschrijft de visie van de Apeldoornse waterpartners Vitens, Waterschap Veluwe en gemeente op water in de stad en de dorpen. Het plan stelt de kaders voor het onderhoud en voor toekomstige plannen met water. Tevens dient het plan als basis voor communicatie en als toetsingskader voor de watertoets.
De hoofdlijnen van het waterplan zijn:
- afkoppelen en bergen
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzone naast iedere beek. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
- herstel van beken en sprengen
Het beken- en sprengensysteem in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen wordt hersteld. De naast de beek liggende waterbergingen krijgen ook een recreatieve functie voor wandelaars en fietsers. De cultuurhistorische waarde van de beken wordt hersteld en de hoge natuurwaarde wordt beschermd. Het sprengenwater wordt verzameld in de Grift en kan ten noorden van Apeldoorn geïnfiltreerd worden op de Veluwe voor drinkwaterbereiding.
- saneren en beheersen van verontreinigd diep grondwater
Het verontreinigde diepe grondwater wordt gesaneerd en beheerst. Dit water, samen met grondwater dat vrijkomt bij het bestrijden van wateroverlast, wordt zo veel mogelijk uitgenut. De prioriteitsvolgorde daarbij is: eerst aanwenden voor duurzame energie, vervolgens als voeding naar de beken, daarna naar het kanaal, en tot slot is het bestemd voor infiltratie voor de drinkwaterbereiding. Hiertoe wordt een grondwaterbank in het leven geroepen.
In het waterplan zijn de hoofdlijnen per deelgebied uitgewerkt in uitgangspunten voor de waterparagraaf. Voor de Amefa-locatie is het uitgangspunt van de afkoppeling van hemelwater maatgevend.
2.9 Duurzaamheidsbeleid
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's "Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel" (DAF-nota) en "Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier", in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregelen die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
2.10 I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
- Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
2.11 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota "Over welstand geschreven" vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het gebied Deventerstraat - Laan van Zevenhuizen en omgeving wordt gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit welstandsbeleid is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden. Het welstandsbeleid voor ontwikkelingsprojecten is tijdelijk. Het geldt voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, worden nieuwe welstandseisen vastgesteld voor beheer van het gebied.
3 Ruimtelijke En Functionele Opzet
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke opzet van het plangebied. De basis hiertoe wordt gevormd door het stedenbouwkundig plan voor het terrein (zie figuur 3.1 en bijlage 1 bij de toelichting).
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan
3.1 Woonprogramma
Het initiatief voor de ontwikkeling van woningbouw op de Amefa-locatie is opgenomen in het woningbouwprogramma 2003. In het daarbij behorende stedenbouwkundig plan werd uitgegaan van een relatief hoog appartementencomplex bestaande uit 90 appartementen met daarnaast een programma van 67 laagbouwwoningen. Bij de nadere uitwerking van dit plan bleek dat de 22 verdiepingen tellende woontoren financieel niet haalbaar was, zowel bouwkundig gezien alsmede de verkoopbaarheid in de huidige woningmarkt. Op basis van deze gegevens is thans een plan ontwikkeld met alleen laagbouwwoningen. Gezien de aanzienlijke opgave die er lag om Amefa te verplaatsen, is het niet mogelijk gebleken ter plaatse sociale huurwoningen te realiseren. Daarom is gekozen voor een woningprogramma in het koopsegment, waarbij als voorwaarde is meegegeven dat tenminste 13 rijenwoningen in de categorie vrije sector 1 gerealiseerd dienen te worden. Verder uitgangspunt is dat daarnaast 44 rijenwoningen in de categorie vrije sector 2 worden gerealiseerd en 24 twee onder één kap en 1 vrijstaande woningen in het duurdere vrije sector 3 en incidenteel in het hogere koopsegment. In totaal worden er 82 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het voorheen opgenomen gestapelde programma komt daarmee geheel te vervallen.
3.2 Groene Wig
Vanaf het begin is de Groene Wig de belangrijkste ruimtelijke drager van het plan geweest. Deze koppelt het buurtgroen in de bestaande buurt aan dat van de nieuwe inrichting en aan de hoofdgroenstructuur van Apeldoorn. De schegvormige wig loopt van de Lavendelstraat naar (het water langs) de Laan van Zevenhuizen en levert een belangrijke meerwaarde voor de locatie op.
In het plan is deze groene wig vormgegeven door het doortrekken van het groen langs de Lavendelstraat langs de geplande rijenwoningen naar de Laan van Zevenhuizen. De wig wordt, met uitzondering van de hierlangs gesitueerde parkeerplaatsen niet verstoord. Door deze inrichting heeft de verlengde Lavendelstraat een continue groen beeld. De groene wig is hiermee op een goede wijze in het plan opgenomen.
3.3 Bebouwing
Algemeen
Mede op basis van de gedachte van de Groene Wig is een plan ontwikkeld dat voorziet in de bouw van maximaal 82 woningen. Het plan kan worden verdeeld in twee gedeelten: een gedeelte ten westen van de doorgetrokken Lavendelstraat en de groene wig en een gedeelte ten oosten van genoemde straat en de groene wig.
Totaal zijn in het voorliggende plan 82 woningen gepland. Deze woningen zijn in verschillende wooncategorieën onderverdeeld t.w.:
- 24 twee onder een kap woningen
- 57 rijenwoningen, waarvan er 15 worden gebouwd in laag verkoopsegment met een beukmaat van 4,8 mtr.
De overige rijenwoningen worden gebouwd met een beukmaat van 5,4 mtr.
Aan de oostzijde van de doorgetrokken Lavendelstraat zijn de grondgebonden woningen rondom een parkeerhof gesitueerd. Op twee woningen zijn architectonische en/of stedenbouwkundige accenten aangebracht. Deze benadrukken onder andere de entree van deze inbreidingslocatie aan de zuidwest kant, en geven de rijenwoningen aan de Groene Wig een kopgevelaccent dat tevens is gericht naar de Laan van Zevenhuizen.
Aan de oostzijde van de nieuw doorgetrokken Lavendelstraat worden eveneens grondgebonden woningen gebouwd. Het gaat hier om 42 woningen waarvan 24 twee onder een kap woningen met eigen garages. De rijenwoningen aan deze zijde van de groene wig vormen een nieuwe bebouwingswand van de verlengde Lavendelstraat. De nieuwe woningen staan in dezelfde rooilijn als de bestaande woningen. De ruimte tussen deze woningen en de bestaande bebouwing langs de Deventerstraat wordt ingevuld met 24 twee onder een kap woningen met eigen garages.
Het plan zoals dat er thans ligt kent een relatief hoge dichtheid aan woningen. De wijze waarop deze woningen op het terrein zijn gesitueerd levert echter een helder stedenbouwkundig beeld op en kent een "sober" te noemen architectonische kwaliteit. De herinrichting van de Amefa-locatie voegt zich in het huidige stedenbouwkundige beeld van de wijk Zevenhuizen.
Beeldkwaliteit
De karakteristiek van de architectuur is sober en eenvoudig te noemen. Door middel van materialisering, detaillering en kleurgebruik dient het wijkje een eigen identiteit (binnen de wijk Zevenhuizen) te krijgen. De architectuur van de woningen dient zich te kenmerken door op subtiele wijze in te spelen op de ritmiek van de voorgevels waardoor er een compositie op schaalniveau van het woonblok ontstaat. De verschillende aaneengeschakelde woningen zijn onderverdeeld in een aantal verkoopsegmenten waarvan de architectuur van deze langsblokken verschillend dient te zijn. Op kenmerkende hoeken zijn architectonische accenten verreist die zich naar beide gevels (kop- en langsgevel) richten. Deze accenten markeren o.a. de entree van de wijk maar zullen in de langsgevels deze ook van een duidelijk einde voorzien. Het materiaalgebruik van zowel de rijen- als de kopwoningen is hoofdzakelijk: baksteen, beton, glas en glaspanelen.
3.4 Verkeersontsluiting En Parkeren
De woongebieden van Apeldoorn zijn in verkeerskundige zin verblijfsgebieden met een snelheidregime van 30 km/uur, waarop het verkeer gemengd wordt afgewikkeld. Voor ontsluitend verkeer kent Apeldoorn kent beperkt aantal hoofdwegen, die op stadsniveau snelle verindingen vormen tussen centrum, wijkdelen en het provinciaal en nationaal wegennet. Ook de Ring van Apeldoorn heeft de status van hoofdweg. Deze wegen kennen een 50 km/uur regime, vrijliggende fietspaden en een beperkt aantal aansluitingen op de verblijfsgebieden, met als doel de doorstroming op deze wegen zo min mogelijk te verstoren.
Specifiek voor het huidige gebied zijn de Deventerstraat en de Laan van Zevenhuizen hoofdwegen. Ontsluiting van het woongebied voor autoverkeer wordt vanwege verstoring van met name de capaciteit van het kruispunt Deventerstraat - Laan van Zevenhuizen afgewikkeld op de bestaande Lavendelstraat en Laurierstraat. Verkeer uit het nieuwe gebied kan vervolgens via de bestaande met verkeerslichten geregelde kruisingen Mheenlaan - Laan van Zevenhuizen en Deventerstraat - Kruizemuntstraat de hoofdwegenstructuur bereiken.
Voor langzaam verkeer (fiets en voetgangers) blijft de doorsteek tussen Laurierstraat en Deventerstraat aan de westzijde in stand, en kan men aan de oostzijde de Kalmoesstraat bereiken. Voor alle infrastructuur geldt dat deze qua vorm aan zal sluiten bij de bestaande straten. Het hele plangebied wordt onderdeel van het verblijfsgebied. Om te hard rijden te voorkomen zal op de kruising Lavendelstraat - Laurierstraat een verkeersdrempel of kruispuntplateau worden gerealiseerd.
3.5 Duurzaam Bouwen
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities heeft de gemeente Apeldoorn aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities.
Belangrijk criterium in de discussie rond duurzaam bouwen is de waarde voor de zogenaamde Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Het is de ambitie van de gemeente Apeldoorn voor 2009 om tenminste 20% onder de landelijke EPC-norm te scoren. Voor initiatieven uit 2008 geldt een overgangsregeling van 10%.
Het voorliggende initiatief is in 2008 door de gemeente Apeldoorn in behandeling genomen. Initiatiefnemers hebben zich gecommitteerd aan bovenstaande overgangsregeling en zullen hun bouwplan zo uitvoeren dat wordt voldaan aan de eisen zoals deze golden op de datum van indiening van het initiatief, zijnde een EPC van 0,72 (peiljaar 2008).
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
Onderzoeksresultaten bodem
De bodem ter plaatse is gesaneerd. Dit was nodig vanwege de aanwezigheid van een aanzienlijke bodemverontreiniging. Met behulp van graafwerkzaamheden is de vaste verontreiniging tussen juni 2006 en mei 2007 verwijderd. Ten aanzien van de mobiele verontreiniging (grondwater) heeft voorts in-situ bemaling plaatsgevonden. Een en ander is geëvalueerd in bijgevoegde evaluatie bodemrapport Amefa-terrein. Ter plaatse is de bodemkwaliteit van dien aard dat woningbouw mogelijk is.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2007. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen gebieden met functiemenging zijn er milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn of worden gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen.
De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden bevat de VNG-uitgave een "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging". Daarin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten. De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C. Categorie A bestaat uit activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende. Het gaat hier om activiteiten die in de richtafstandenlijst in milieucategorie 1 zijn ingedeeld. Categorie B staat voor activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, maar een zodanige milieubelasting voor hun omgeving hebben dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dienen te vinden. Dit zijn activiteiten die in de richtafstandenlijst een richtafstand van maximaal 10 meter voor milieuaspect gevaar, maximaal 30 meter voor aspecten stof en geur en maximaal 50 meter voor aspect geluid hebben en een index voor verkeer van maximaal 1G en 2P. Categorie C bestaat uit de activiteiten uit categorie B die vanwege hun verkeersaantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen. Hier gaat het om activiteiten met dezelfde richtafstanden als bij categorie B en een index voor verkeer van maximaal 2G en 3P.
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Bij het onderzoek wordt de feitelijke invloed meegenomen op basis van de bestaande situatie. Er wordt echter ook gekeken naar de potentiële invloed op basis van de theoretische bestemming als deze afwijkt van de feitelijke.
Voor de planlocatie is een milieuzoneringsonderzoek (Aanvullende informatie omtrent ruimtelijke aspecten van de ontwikkeling van het Amefa-terrein te Apeldoorn' , kenmerk N002-4615698ARB-ihu-V01-NL) uitgevoerd door Tauw bv. Uit dit onderzoek en het aanvullende onderzoek van de afdeling Milieu van de gemeente Apeldoorn, projectnummer 25136 d.d. maart 2009, blijkt dat de omliggende bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de gewenste woningbouw op het voormalige Amefa-terrein.
Laan van Zevenhuizen 396, Firezone tankstation
Op circa 27 meter van de grens van de planlocatie is een onbemand tankstation zonder LPG gelegen. De gewenste woningen zijn buiten de voor dit tankstation geldende 30-meter zone geprojecteerd. Derhalve vormt dit tankstation geen belemmering voor de gewenste ontwikkelingen op de planlocatie.
Deventerstraat 329, Duursma Motoren B.V.
Het bedrijf Duursma Motoren BV aan de Deventerstraat 329 te Apeldoorn is op zeer korte afstand van het plangebied gelegen. In samenwerking met het bedrijf is door Tauw bv een akoestisch onderzoek (kenmerk R001-4615698-HDI-pws-NL, d.d. 16 februari 2009) uitgevoerd waarin is bepaald of de gewenste nieuwbouw belemmerend werkt voor de huidige bedrijfsvoering van Duursma en of ter hoogte van de gewenste woningen een goed leefklimaat kan worden gegarandeerd. Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de gewenste woningen niet belemmerend werken voor de bedrijfsvoering van Duursma en de huidige geluidbelasting van Duursma de ontwikkeling van woningbouw op het Amefa-terrein niet in de weg staat.
Uit MpM (het informatiesysteem van de afdeling Milieu) blijkt dat een bedrijf ontbreekt in de lijst van deze notitie, namelijk de Koninklijke Scherpschutters van de Veluwe aan de Laan van Zevenhuizen 399. Uitgaande van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' heeft deze inrichting de volgende richtafstanden ten opzichte van een woonwijk in de stad:
Milieu-categorie | SBI-code | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
4.1 | 9262.1 | Schietinrichtingen: binnenbanen: geweer- en pistoolbanen | 0 | 0 | 200 -1 stap* 100 | 10 |
* gecorrigeerd naar omgevingstype: woonwijk in de stad (gemengd gebied) |
Schietvereniging
Uit de vigerende revisievergunning (2007) van de schietvereniging blijkt dat voor geluid middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat op de dichtstbijzijnde woning aan de Deventerstraat 371 wordt voldaan aan de geluidnormen. Deze woning is op korte afstand gelegen van de schietbaan. Verder wordt in de considerans (kenmerk 19438) het volgende vermeld: “De voornaamste geluidsbronnen binnen de inrichting zijn de vervoersbewegingen en het geluid dat wordt veroorzaakt door de technische installaties. De geluidemissie tengevolge van de schietbanen, welke binnen het bebouwde deel van de inrichting zijn gelegen, is geheel verwaarloosbaar”. De afstand tot de planlocatie is ruim 80 meter. Tussen de schietvereniging en de planlocatie is daarnaast de drukke rondweg Laan van Zevenhuizen gelegen. Voor de planlocatie vormt de schietvereniging dan ook geen belemmering.
Overige bedrijvigheid
Uit het onderzoek blijkt dat 2 bedrijven een mogelijke belemmering zouden kunnen vormen. Het betreft de percelen Deventerstraat 337 en 339. Uit het uitgevoerde veldonderzoek blijkt dit niet het geval te zijn, in de huidige situatie vinden er namelijk geen activiteiten plaats op het buitenterrein. Ter aanvulling hierop blijkt uit raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan dat op beide percelen een woonbestemming zit, zonder verdere aanduiding voor bedrijvigheid (aan huis). Dit houdt in dat er alleen woningen op deze percelen zijn toegestaan en dat eventuele bedrijfsmatige activiteiten niet zijn toegestaan.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 19 WRO rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt wegverkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai
Algemeen
Artikel 76a Wgh verplicht ertoe om bij het verlenen van een vrijstelling op grond van artikel 19 WRO die betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van zo'n vrijstellingsbesluit moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur;
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
De betreffende wegen zijn de Laan van Zevenhuizen en de Deventerstraat. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze binnenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 200 meter. Ook de Lavendelstraat is bekeken in kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit is een 30 km/u weg, en derhalve niet gezoneerd in kader van de Wet geluidhinder.
Voor de geprojecteerde woningbouw ter plaatse dient akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting plaats te vinden. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn hieraan stelt is dat er een onheffingsgrond aanwezig is. De ontheffingscriteria zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten
In de rapportage d.d. 16 februari 2009, opgesteld door TAUW (kenmerk R002-4615698HDI-srb-V03-NL), is de geluidsbelasting ten gevolge van Laan van Zevenhuizen, de Deventerstraat en de Lavendelstraat berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van verkeerslawaai van de Laan van Zevenhuizen en de Deventerstraat op de gevel van enkele woningen wordt overschreden. De maximale grenswaarde wordt niet overschreden. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. De bouw van deze woningen is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. Het ontheffingscriterium waarop in de aanvraag beroep gedaan kan worden is vervanging bestaande bebouwing en/of opvullen open plaats tussen bestaande bebouwing. Voor de woningen waar de geluidbelasting hoger dan 53 dB is, dient in principe tenminste één geluidgevoelige ruimte aan de geluidsluwe gevel te worden gesitueerd. Bij de bouwaanvraag dient door middel van een gevelisolatietekening te worden aangetoond dat aan de normen voor het binnenniveau wordt voldaan.
4.1.5 Luchtkwaliteit
De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer (in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen). De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.
Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 19 WRO gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- het bestemmingsplan c.q. de vrijstelling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.
Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het verlenen van een vrijstelling in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan dan 1000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 33.333 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 66.667 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer een voorgenomen ontwikkeling niet onder de categorieën van gevallen valt, kan het bestuursorgaan op andere wijze aannemelijk maken dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen waarvoor grenswaarden gelden.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het betreffende plan valt onder de regeling “Niet In Betekende Mate” en is derhalve vrijgesteld van luchtkwaliteit onderzoek. Uit het luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TAUW (d.d. 3 november 2008; kenmerk N001-4615698XMA-pws-V01-NL), blijkt dat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden. De ontwikkeling is inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
4.1.6 Externe veiligheid
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
Onderzoeksresultaten
In het kader van externe veiligheid is door Tauw bv een notitie opgesteld 'Externe Veiligheid ontwikkeling Amefa-terrein Apeldoorn' d.d. 18 februari 2009 (kenmerk N003-4615698RTG-srb-V01-NL). In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de gewenste woningen op het voormalige Amefa-terrein.
Buisleidingen
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Transport gevaarlijke stoffen
Over de Laan van Zevenhuizen vindt (beperkt) transport van gevaarlijke stoffen plaats. In de notitie 'Externe Veiligheid ontwikkeling Amefa-terrein Apeldoorn' d.d. 18 februari 2009 (kenmerk N003-4615698RTG-srb-V01-NL) wordt gerekend met 43 transporten van LPG per jaar over de Laan van Zevenhuizen. Dit is echter gebaseerd op oude gegevens. Het betreffende tankstation aan de Anklaarseweg verkoopt geen LPG meer, waardoor de transporten dus niet meer plaatsvinden.
Het plaatsgebonden risico ten gevolge van het transport van diesel en benzine over de Laan van Zevenhuizen is niet aanwezig. Het groepsrisico ten gevolge van het transport van diesel en benzine door de bebouwde kom is in een worst-case situatie in kaart gebracht (Notitie risicoberekeningen benzine en diesel, Projectbureau Externe Veiligheid Regio Stedendriehoek, d.d. maart 2009). Hieruit blijkt dat ten gevolge van het transport van deze stoffen geen groepsrisico aanwezig is. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Laan van Zevenhuizen vormt derhalve geen belemmering voor de gewenste woningen op het voormalige Amefa-terrein.
Elektromagnetische straling
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen hoogspanningslijnen en zendmasten.
4.2 Waterhuishouding
4.2.1 Algemeen
Het Amefa-terrein ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1.95 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven. Het plan valt niet onder de "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd
4.2.2 Grondwater
Het gebied ligt niet in de door Provincie Gelderland aangegeven grondwater-fluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied indicatief tussen 130 en 230 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Het Amefa-terrein ligt in de wijk Zevenhuizen. Het watersysteem van deze wijk kenmerkt zich door de diep uitgegraven vijvers. Deze zijn tijdens de bouw van de wijk aangelegd voor ontwatering en afwatering (riooloverstorten). Het watersysteem van het Amefa-terrein kan bij hevige of langdurige neerslag overlopen op de vijver welke direct ten noordoosten van het terrein ligt (peil 6.50 mNAP).
Afhankelijk van de technische uitwerking is hiervoor een vergunning nodig. Er wordt niet verwacht dat deze overloop nadelige gevolgen heeft voor de waterkwaliteit in de vijver.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
4.2.4 Afvoer van hemelwater
Traditioneel wordt in het bestaand stedelijk gebied het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak afgevoerd naar het gemengd gemeentelijk rioolstelsel. Vervolgens wordt het gezamenlijk met het (huishoudelijk) afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinrichting getransporteerd. Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltatiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltatievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
- Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van minimaal 20 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.
Indien er grotere buien vallen kan de infiltratie- of bergingsvoorziening bovengronds overlopen en afstromen naar vijver ten noordoosten van het plangebied. De uiteindelijke keuzes hierin dienen met Gemeente Apeldoorn afgestemd te worden.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (DAF-prestaties). Voorbeelden zijn zink en koper.
4.2.5 Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in de Deventerstraat of Laurierstraat. Deze riolen hebben voldoende capaciteit voor de extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
4.2.6 Watertoets
Het voorontwerp van dit plan is in het kader van de watertoets op 18 februari 2009 besproken met Waterschap Veluwe. Zij kan zich vinden in bovenstaande aanpak.
4.3 Natuurwaarden
4.3.1 Algemeen
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden met daarin (voor wat betreft de soortenbescherming) de Europese richtlijnen, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, verwerkt.
Dit heeft tot gevolg dat vooraf de gevolgen van het nieuwe bestemmingsplan voor de eventueel aanwezige ecologische waarden moeten worden getoetst. Daarbij dient in de eerste plaats nagegaan te worden hoeverre de betreffende locatie in (de nabijheid van) een Speciale Beschermingszone ligt dan wel op een andere wijze sprake is van een planologische bescherming (bijvoorbeeld EHS-gebieden).
De Vogelrichtlijn is gericht op het in beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de gebieden die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het instandhouden van (half)natuurlijke gebieden (habitats) en de bescherming van wilde flora en fauna. Beide richtlijnen zijn inmiddels geïmplementeerd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet die per 1 oktober 2005 inwerking is getreden. De soorten beschermingsregeling van de Vogel- en Habitatrichtlijn is volledig geïmplementeerd in de Flora- en faunawet.
4.3.2 Gebiedsbescherming
In het kader van de Europese richtlijnen zijn in Nederland Speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen.
Het plangebied ligt niet in of direct nabij een Speciale beschermingszone die in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn aangewezen is. Ook is in en direct nabij het plangebied geen natuurreservaat en/of een natuurgebied in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur aanwezig.
De mogelijkheden die in het bestemmingsplan worden geboden, zullen derhalve geen (negatieve) invloed hebben op de ecologische waarden van de aangewezen Speciale Beschermingszones in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn dan wel de overige natuurgebieden met een beschermde status.
4.3.3 Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
In algemene zin geldt dat voor activiteiten, die in bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt en die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, ontheffing bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) orden aangevraagd. Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde "strenge" categorie (Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer de mogelijkheden in het bestemmingsplan significant nadelige effecten kunnen hebben voor de gunstige instandhouding van deze soorten. Voor algemeen voorkomende soorten heeft het Rijk via een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) een algemene ontheffing verleend.
Ter bepaling van de natuurwaarden op/nabij de locatie is een natuurtoets uitgevoerd ). Hieruit komt naar voren dat in het plangebied algemeen voorkomende soorten zijn aangetroffen waarvoor de AMvB geldt.
Daarnaast is de gewone Dwergvleermuis vastgesteld nabij de begroeiing langs de watergang die parallel aan de Laan van Zevenhuizen ligt. Door verwijdering van bomen en struiken langs deze watergang wordt het foerageergebied van deze soort beïnvloed. Een (indirect) negatief effect op vleermuiskolonies als gevolg van het verlies aan foerageerbiotoop wordt echter niet verwacht, zodat een ontheffing van deze beschermde soort achterwege kan blijven.
Tot slot dient met de planning van de werkzaamheden in het plangebied rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Hiertoe dient het bouwrijp maken te geschieden buiten de winterslaap- en voortplantingsperiode van amfibieën en kleine zoogdieren.
Ook zal er voor gewaakt moeten worden dat verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden.
4.4 Cultuurhistorie
4.4.1 Cultuurhistorische waarden
Het perceel is thans onbebouwd. Ter plaatse zijn derhalve geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.4.2 Archeologische waarden
In 1992 is het Europees verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland. Het doel hiervan is het veilig stellen van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijk ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dus dat voor waardevolle archeologische gebieden/monumenten een beschermende regeling wordt opgenomen.
Op de planlocatie is een inventariserend veldonderzoek verricht door middel van proefsleuven. Hierbij zijn geen archeologische resten waargenomen. Er hoeft derhalve geen aanvullend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Omdat de kans altijd aanwezig is dat er nog wel archeologische resten voorkomen, is het gewenst om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 47 van de Monumentenwet.
4.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Apeldoorn heeft voor de door haar te maken kosten een overeenkomst gelsoten met de ontwikkelende partijen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde.
Het project betreft voorts de realisatie van een particulier initiatief op eigen grond. Alle met deze planherziening samenhangende kosten komen ten laste van deze initiatiefnemer(s). De herziening heeft derhalve voor de gemeente c.q. het grondbedrijf geen financiële gevolgen.
5 Juridische Planopzet
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 5.3 tenslotte wordt de plankaart beschreven.
5.1 Inleiding
Het voorliggende plan betreft een gedetailleerd eindplan. Voor de regels is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2006.
5.2 De Regels
5.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de inleidende regels. Het betreft de begripsregels, waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd, en de wijze van meten en berekenen.
gegeven en staat de dubbeltelbepaling. Artikel 8 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten goothoogte. Artikel 1.5 tenslotte geeft een regeling voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen en plannen.
5.2.2 Regels omtrent gebruik en bebouwing van de grond
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor gebruik en bebouwing van de grond. Gegeven het eenzijdige karakter van het plangebied als woongebied wordt in deze paragraaf uitsluitend stilgestaan bij artikel 6, waarin de bebouwingsmogelijkheden voor woningen zijn geregeld.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Door middel van een aanduiding is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen. De aanduiding (s) staat voor gestapelde woningen, (aeg) voor aaneengesloten woningen. Ter plaatse van de aanduiding (zw) zijn naast gewone woningen ook zorgwoningen toegestaan: woonruimte voor personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die verzorging nodig hebben. Blokken waar zorgwoningen zijn toegestaan mogen ook voor gewone woningen worden gebruikt. Dit geeft -ook in de toekomst- flexibiliteit in de gebruiksmogelijkheden van de gebouwen.
Binnen deze bestemming komen verder de aanduidingen bebouwingsvlak, tuin en erf voor. Woningen mogen alleen in het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak ge-bouwd worden. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen alleen binnen het bebouwingsvlak en op de als erf aangeduide grond worden gebouwd; ze zijn dus niet toegestaan op grond met de aanduiding tuin. Voorts is bepaald dat deze bouwwerken ten minste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel gesitueerd moeten worden. De maximaal met bouwvergunningplichtige bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen te bebouwen oppervlakte is op 50 m² gesteld, met als restrictie dat ten hoogste 70% van de kavel bebouwd mag zijn.
5.2.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 8.1 van dit artikel staat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden. Lid 8.3 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten goothoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. Naast het verbod om grond en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming bevat dit artikel ook regelingen voor beroeps- en bedrijfsmatig gebruik van woningen. Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroepsmatige gebruik blijft overheersen. Door middel van een ontheffing is ook het gebruik voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk. Ook hier gelden beperkingen om het woonkarakter te behouden. Alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de 2 zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als categorie 1-bedrijven zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden. In artikel 12 staan de procedureregels die bij ontheffing en wijziging in acht genomen moeten worden. Artikel 13tenslotte geeft een regeling voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten zeer bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot de strafbepaling, het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
5.3 De Plankaart
Het plangebied is getekend op één gekleurde plankaart, schaal 1:1000. De plankaart is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2008.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van toegelaten bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
221 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
2223 | Grafische afwerking | 1 |
223 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
361 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
511 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
633 | Reisorganisaties | 1 |
642 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
65, 66, 67 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
70 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
72 | Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. | 1 |
732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9302 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9302 | Kapper op afspraak | 1 |
9305 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Plan
Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan
Bijlage 2 Evaluatie Bodemsanering
Bijlage 2 Evaluatie bodemsanering
Bijlage 3 Onderzoeken Geluidhinder
Bijlage 3 Onderzoeken geluidhinder
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 6 Nadere Toelichting Milieuzonering En Externe Veiligheid
Bijlage 6 Nadere toelichting milieuzonering en externe veiligheid