Buitengebied Noord-Oost
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 09-04-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1044-vas2 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.7 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.8 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijfsmatige exploitatie
Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.13 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.14 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.15 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.16 bestaand
- bij bouwwerken: een legaal bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van het bij of krachtens de wet maximaal toegestaan aantal dieren per bedrijf op moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.
1.25 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.26 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.27 containerveld
Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers.
1.28 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.29 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.31 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.32 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.33 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.34 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Pensionstalling wordt tevens aangemerkt als gebruiksgerichte paardenhouderij.
1.36 groepsaccommodatie
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatief nachtverblijf door wisselende groepen personen.
1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, nader te onderscheiden in "grondgebonden veehouderij": Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort.
1.38 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten hoog is.
1.39 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.40 hoofdverblijf
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.41 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.42 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.43 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.44 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.45 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.46 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.47 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.48 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.49 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.
1.50 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.
1.51 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.52 Nederlandse Grootte Eenheid
Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarisch bedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.
1.53 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.55 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.56 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.57 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.58 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.59 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.60 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.61 recreatief rustpunt
Voorzieningen of activiteiten ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals picknickplaatsen, theetuin, kinderspeelweide, het schenken van non-alcoholische dranken alsmede ijsverkoop.
1.62 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.63 recreatiewoning
Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
1.64 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig met een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
1.65 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.66 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
1.67 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.68 trekkershut
Een gebouw zonder sanitaire voorzieningen, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
1.69 tunnelkas
Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.
1.70 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.71 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.72 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.73 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.74 wezenlijke kenmerken of waarden
Hieronder worden verstaan de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden en waarden van de EHS.
1.75 windturbine
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.
1.76 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.77 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.78 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.79 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.80 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.81 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.82 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.83 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
1.84 zorgwoning
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
- a. De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
- b. Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.8 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- b. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- c. zorgboerderijen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', is een bedrijfswoning niet toegestaan;
- e. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- f. kwekerij;
- g. afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
- h. detailhandel als nevenactiviteit van een kwekerij ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat:
- 1. op het adres Deventerstraat 503 te Apeldoorn uitsluitend de verkoop van ter plaatse gekweekte sierteeltgewassen en tuinbouwzaden is toegestaan;
- 2. op het adres Zutphensestraat 285 te Apeldoorn uitsluitend de verkoop van ter plaatse gekweekte bloemen en planten is toegestaan;
- i. dierenpension, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension';
- j. gebruiksgerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- k. hovenier, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
- l. ambachtelijke bedrijvigheid en cursusruimte, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - educatie en ambachtelijke bedrijvigheid';
- m. dependances, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
- n. bedrijfswoningen;
- o. beroepsuitoefening aan huis;
- p. nevenactiviteiten in categorie 1 van de bij deze regels behorende 'Lijst van toegelatennevenactiviteiten';
- q. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
- r. recreatief ontmoetingspunt, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-ontmoetingspunt';
- s. natuurbeheer;
- t. water;
- u. wegen, ter plaatse van de aanduiding 'weg', met dien verstande dat wegen voorzover bestaand tevens zijn toegestaan op gronden die niet zijn aangeduid als 'weg';
- v. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bedrijfsgebouwen en overkappingen | bouwvlak | 4 m | -Voor bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorischgebied', 'natuuren landschap', 'open landschap' en 'ecologischeverbindingszone': 10 m. - Voor overige bouwvlakken: 12 m | - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - de oppervlakte aan kassen bedraagt ten hoogste 120% van de bestaande oppervlakte aan kassen - de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3, , tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' | 4 m | - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan - voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld; - per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' of 'specifieke vorm van agrarisch - bijzondere regeling 2e bedrijfswoning'; - ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bijzondere regeling 2e bedrijfswoning' is de tweede bedrijfswoning uitsluitend toegestaan binnen dat aanduidingsvlak - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 23 lid 23.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m | |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (3.4.1a) - de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Dependances | 65 m2 | 3 m | 5 m | - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor teeltondersteunende voorzieningen, en met uitzondering van bestaande, legaal aanwezige bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak | |||
- mestsilo's | 10 m | |||
- sleufsilo's | 2500 m2 | 4 m | ||
- overige silo's | 10 m | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1,50 m (3.4.1d) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen | 1,5 m | - de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van kassen bedraagt ten hoogste 1.000 m2 - het buiten het bouwvlak oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor teeltondersteunende voorzieningen is uitsluitend toegestaan buiten de aanduidingen 'cultuurhistorisch gebied', 'natuur en landschap', 'open landschap' en 'ecologische verbindingszone' | ||
- paardenbakken, stapmolens en lichtmasten t.b.v. paardenbakken | 6 m | - indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het agrarisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1 is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan - de hoogte van omheiningen van een paardenbak bedraagt ten hoogste 2 m; - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter; - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.6 onder 3.6.4 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan, alsmede bestaande en legaal aanwezige paardenbakken buiten het bouwvlak | ||
- overig | 6 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 24 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 34 lid 34.4 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning, mits dit bedrijfseconomisch aantoonbaar noodzakelijk is:
- 1. de aard van het bedrijf vereist blijvend toezicht van twee personen op het bedrijf, en
- 2. het bedrijf heeft ten minste twee maal de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf, wat overeenkomt met ten minste 140 NGE, waardoor de continuïteit als tweemansbedrijf verzekerd is;
- b. het vergroten van een bouwvlak zonder aanduiding 'intensieve veehouderij' ter plaatse, tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare, mits;
- 1. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is,
- 2. de omvang van het bedrijf ten minste 70 NGE bedraagt en,
- 3. is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura-2000 gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie;
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijfsactiviteiten van categorie 1 van de bij deze regels behorende 'Lijst vantoegelaten bedrijfsactiviteiten';
- 2. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Lijstvan toegelaten bedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- 3. benzineservicestation zonder LPG, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG';
- 4. ter plaatse van de navolgende aanduiding tevens zijn toegestaan:
Aanduiding Bedrijf SBI-code Straatnaam Huisnummer specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf - Aannemersbedrijf 41, 42, 43 Beemterweg
Beemterweg
Broeklanderweg15 a/b
37
65-71specifieke vorm van bedrijf - aggregatenbedrijf - Aggregatenbedrijf 27, 28 ,33 Zutphensestraat 319/323 specifieke vorm van bedrijf - handelsbedrijf - Handelsbedrijf in beregenings- en bronneringsinstallaties 466/1 Zutphensestraat 242/246 specifieke vorm van bedrijf - hulpbedrijf - Hulpbedrijf 016 Beemterweg 15 specifieke vorm van bedrijf - loon- en grondverzetbedrijf - Loon- en grondverzetbedrijf 016 Beemterweg 25 specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf - Transportbedrijf 494 Beemterweg
Klaverweg19
11specifieke vorm van bedrijf - vloeren en dakdekker - Vloeren- en dakdekkersbedrijf 4621 Oude Beemterweg 20-22 specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf - Garage 451, 452, 454 Beemterweg 3 specifieke vorm van bedrijf - uriliften - Bedrijf Uriliften 466 Beemterweg 3 specifieke vorm van bedrijf - timmerbedrijf - Timmerbedrijf 162 Deventerstraat 565/567 - 5. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- 6. bedrijfswoningen;
- 7. tuin en/of erf;
- 8. ontsluitingswegen;
- 9. groenvoorzieningen;
- 10. beroepsuitoefening aan huis;
- 11. nutsvoorzieningen.
- b. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
- 1. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
- 2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
- 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
- I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
- II. detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten en/of verkoop via Internet;
- III. bestaande detailhandelsbedrijven.
- c. Voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte per bestemmingsvlak aan gebouwen en overkappingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de aangegeven waarde en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan de aangegeven waarde. | de ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', 'maximale goothoogte (m)' of 'maximale goot-, bouwhoogte (m) maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of 'maximale goot-, bouwhoogte (m) maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven waarde | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen, bijgebouwen en dependances niet meegeteld - per verkooppunt motorbrandstoffen is een overkapping van 50 m2 toegestaan, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, waarvoor geldt dat die maximale oppervlakte van de overkapping is toegestaan - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m | - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen', waarvoor geldt dat maximaal het aangegeven aantal woningen is toegestaan of tenzij ander is aangeven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waarvoor geldt dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan; - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning uitsluitend op de aangegeven gronden worden opgericht; - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 23 lid 23.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m | |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (4.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (4.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- paardenbakken: omheiningen lichtmasten | 2 m 4 m | - er is ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
stapmolens | 4 m | |||
- overig | 6 m |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 24 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen van categorie 1 van de bij deze regels behorende 'Lijstvan toegelaten maatschappelijke voorzieningen';
- b. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - categorie 2';
- c. ter plaatse van de navolgende aanduidingen zijn tevens toegestaan:
Aanduiding
Maatschappelijke voorziening SBI-code Straatnaam Huisnummer specifieke vorm van maatschappelijk - buurthuis Buurthuis 94991 Beemterweg 25a specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension Dierenpension 9609 Goorland 14 specifieke vorm van maatschappelijk - school School 852, 8531 Beemterweg 31 - d. bedrijfswoningen;
- e. beroepsuitoefening aan huis;
- f. tuin en/of erf;
- g. speelplaatsen
- h. ontsluitingswegen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 5.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte per bestemmingsvlak aan gebouwen en overkappingen is toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de Beemterweg 7 in Beemte- Broekland 150% van de bestaande oppervlakte per bestemmingsvlak aan gebouwen en overkappingen is toegestaan | de ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of 'maximale goothoogte (m)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m | - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - per voorziening is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoningen uitgesloten' waarvoor geldt dat geen bedrijfswoningen zijn toegestaan - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 23 lid 23.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 24 lid 24.2 onder 24.2.1f bepaalde is van overeenkomstige toepassing | |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (5.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan. |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terrein-afscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (5.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- paardenbakken; Lichtmasten Omheiningen - stapmolens | 4 m 2 m 4 m | - één paardenbak per bedrijfswoningis toegestaan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
- overig | 6 m |
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 24 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- f. het beroep wordt in ieder geval door de bewoner uitgeoefend.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Maatschappelijk - Educatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Educatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. educatieve doeleinden;
- b. tuin en/of erf;
- c. speelplaatsen;
- d. ontsluitingswegen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.
6.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte aan gebouwen en overkappingen | 7 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m | |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 3 m |
Artikel 7 Maatschappelijk - Wegbeheer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Wegbeheer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. doeleinden gericht op en verband houdend met het beheer en onderhoud van wegen;
- b. tuin en/of erf;
- c. speelplaatsen;
- d. ontsluitingswegen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder kantoren en voorzieningen.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.
7.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte aan gebouwen en overkappingen | 5 m | 7 m | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 3 m | |||
- antenne-installaties | 15 m |
Artikel 8 Natuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuurgebied;
- b. bosbouw en houtproductie;
- c. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
- d. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen,
- e. wegen, fiets- en voetpaden, ter plaatse van de aanduiding 'weg', met dien verstande dat wegen, fiets- en voetpaden, voorzover bestaand, tevens zijn toegestaan op gronden niet aangeduid als 'weg';
- f. hoogzitten ten behoeve van de jacht;
- g. water;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2 m | - de bouwhoogte van een hoogzit mag ten hoogste 5 m bedragen | ||
Bouwwerken t.b.v. - beheeractiviteiten en natuureducatie - ecoducten | bestaand | bestaand |
8.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 24 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 9 Recreatie - Minicamping
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Minicamping' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie bieden van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen, met daarbij behorende bouwwerken, voorzieningen en open terreinen, met dien verstande dat het terrein uitsluitend mag worden gebruikt voor toeristisch kamperen in de vorm van een minicamping voor ten hoogste 25 standplaatsen voor kampeermiddelen en dit gebruik uitsluitend is toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
- b. agrarisch medegebruik;
- c. ontsluitingswegen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.
9.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte aan gebouwen en overkappingen | bestaande goothoogte | bestaande bouwhoogte | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |||
- overig | 3 m |
Artikel 10 Recreatie - Recreatiewoning
Dit artikel is vervallen door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met het kenmerk 201307939/1/R2 d.d. 9 april 2014, zie Uitspraak Afdelingbestuursrechtspraak Raad van State, vaststellingsbesluit en zienswijzennota.
Artikel 11 Sport - Manege
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een manege;
- b. tuin en/of erf;
- c. ontsluitingswegen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. nutsvoorzieningen,
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder paardenbakken en stapmolens.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.
11.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte aan gebouwen en overkappingen | 6 m | 9 m | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terrein-afscheidingen | 2 m | |||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- overig | 3 m |
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 12 Sport - Sportveld
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Sportveld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvelden;
- b. tuin en/of erf;
- c. ontsluitingswegen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.
12.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 110% van de bestaande oppervlakte aan gebouwen en overkappingen | bestaande goothoogte | bestaande bouwhoogte | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |||
- lichtmasten | 15 m | |||
- ballenvangers | 10 m | |||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- overig | 3 m |
Artikel 13 Verkeer - Spoorweg
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. wegen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. voor zover aangeduid, gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, overkappingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.
13.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - antenne-installaties: 15 m - overig: 2 m |
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. evenementen;
- c. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
- d. watergangen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. tuin;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | antenne-installaties: 15 m speel- en klimtoestellen: 6 m overig: 2,50 m |
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 15 Verkeer - Weg
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken, fiets- en voetpaden), met dien verstande dat per rijweg ten hoogste twee rijstroken zijn toegestaan tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal rijstroken';
- b. parkeerplaatsen en transferia;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, in- en uitritten, overkappingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.
15.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - antenne-installaties: 15 m - overkappingen: 3 m - overig: 2 m |
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterstaatsdoeleinden in de vorm van een watergang of waterplas met de daarbij behorende oevers;
- b. waterberging en waterhuishouding;
- c. water- en oeverrecreatie
- d. nutsvoorzieningen;
- e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen bruggen, taluds, oeverbeschoeiingen,onderhoudspaden en aanlegplaatsen.
16.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 6 m | zie tevens de algemene Keur van het Waterschap |
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaats en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen zijnde in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 17 Wonen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder begrepen begeleid wonen;
- b. dependances, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
- c. zorgwonen en wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
- d. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- e. bewerken van en handel in hout, niet zijnde detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houthandel', met dien verstande dat buitenopslag ten behoeve van de houthandel van maximaal 750 m2 is toegestaan;
- f. kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen;
- g. beroepsuitoefening aan huis;
- h. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis;
- i. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt;
- j. een caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - caravanstalling', waarvoor geldt dat buitenopslag ten behoeve van de caravanstalling niet is toegestaan;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- m. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
17.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 23 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 17.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouwen | 700 m3, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' | 4 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'. | - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - per bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is één hoofdgebouw toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' - per hoofdgebouw is één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 23 lid 23.3 bepaalde - de afstand van een op te richten hoofdgebouw tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 24 lid 24.2 onder 24.2.1f bepaalde is van overeenkomstige toepassing | |
Bijgebouwen en overkappingen | 75 m² per hoofdgebouw, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maat bijgebouwen 275 m²', 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maat bijgebouwen 640 m²' en 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maat bijgebouwen 1.130 m²' . | 3 m | 5 m | - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht (17.4.1b) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan. |
Dependances | 65 m2 | 3 m | 5 m | - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (17.4.1c) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw | 0,50 m | ||
- paardenbakken: Omheiningen Lichtmasten stapmolen | 2 m 4 m 4 m | - per hoofdgebouw mag 1 paardenbak worden aangelegd, ten minste 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
- overig | 2 m | - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 17.6.1 onder a zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een tennisbaan toegestaan tot een hoogte van ten hoogste 5 m |
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
17.4 Afwijken van de bouwregels
17.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 24 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
- a. De aanleg van en het gebruik van gronden als tennisbaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
- b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 75 m2, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan.
- c. Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- 2. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- 4. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- 5. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- 6. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
- 7. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van bij deze regels behorende 'Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteitenaan huis' dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze lijst onder categorie 1 genoemde activiteiten.
17.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 18 Leiding - Gas
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding.
18.2 Voorrangsregeling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Voorzover bestemmingsvlakken van verschillende dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang.
18.3 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 18.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de gastransportleiding worden gebouwd.
18.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 18.3 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
18.5 Specifieke gebruiksregels
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden wordt onder strijdig gebruik ten minste verstaan het gebruik van de gronden voor:
- a. en/of op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen;
- b. het uitvoeren van ontgrondingen;
- c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
- d. het aanbrengen van diep wortelende beplanting; het verrichten van grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m en anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- e. het verrichten van grondophogingen met een hoogte van meer dan 0,30 m;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet toegestaan.
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 19 Leiding - Hoogspanning
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding.
19.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 19.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsleiding worden gebouwd.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 19.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 20 Waarde - Archeologie Hoog
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
20.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie Middelhoog
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
21.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Bouwregels
23.1 Algemene regels
23.2 Afdekking van gebouwen
23.3 Woningsplitsing
Een woning respectievelijk een bedrijfswoning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één woning niet overschrijden;
- b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- c. het karakter van het gebouw als één woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
24.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond
24.2 Strijdig gebruik bebouwde grond
Artikel 25 Bijzondere Boom
25.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.
25.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 25.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
25.4 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het agrarisch gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom', met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 26 Cultuurhistorisch Gebied
26.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van:
- bouwwerken;
- laanstructuren;
- landbouwenclaves;
- sprengen;
- wegen, lanen en waterlopen;
- tuin- en landschapselementen alsmede perceelsgrenzen,
- houtwallen.
26.2 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken of cultuurhistorische waarden van het gebied.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 27 Ecologische Verbindingszone
27.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van ecologische verbindingszones.
27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 28 Geluidzone - Vliegveld
28.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - vliegveld' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van landende en opstijgende vliegtuigen.
28.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - vliegveld' is het -met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidgevoelige functie- niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidgevoelige functies, waaronder begrepen vrijkomende agrarische bebouwing, om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies.
Overtreding van deze gebruiksbepaling is een strafbaar feit.
Artikel 29 Natte Natuur
29.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de natte natuur.
29.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de natte natuur worden opgericht.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 29.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden en dit niet leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit en/of aantasting van de morfologie van beken en waterlopen.
29.4 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' voor:
- a. teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
- b. op een wijze die leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit en/of aantasting van de morfologie van beken en waterlopen.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 30 Natuur En Landschap
30.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natuur en landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van natuur- en landschapswaarden.
30.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 31 Open Landschap
31.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap.
31.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 32 Waterberging
32.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de (tijdelijke) waterberging.
32.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de waterberging worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.
32.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 32.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
32.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 35 opgenomen procedureregels van toepassing.
32.5 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
32.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 37 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 33 Algemene Afwijkingsregels
33.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen en van het bepaalde in 3.5.2 Intensieve veehouderij en 3.5.3Grondgebonden veehouderij niet kan worden afgeweken;
- f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
33.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.
33.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 33.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
33.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 33.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 38 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 34 Algemene Wijzigingsregels
34.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen in de verbeelding is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woningen en van het bepaalde in 3.5.2Intensieve veehouderij en 3.5.3 Grondgebonden veehouderij niet gewijzigd kan worden;
- c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.
34.2 Wijzigingsbevoegdheid Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan, voor zover de gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' en 'Water', te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Natuur', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;
- a. de wijzigingsbevoegdheid vindt plaats ter uitvoering van de volgende natuurdoelen;
- 1. behouden en versterken van het karakteristieke landschap;
- 2. realiseren van de ecologische hoofdstructuur;
- b. wijziging vindt plaats met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet;
- c. wijziging vindt plaats met inachtneming van de als bijlage van deze regels deel uitmakende kaart Gebiedsvisie.
34.3 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Agrarisch', 'Bedrijf' of 'Wonen' de aanduiding dependance toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
- b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
- c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
- d. bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan.
34.4 Voorwaarden voor wijziging
- a. Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- 3. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- 4. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- 5. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- 6. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- 7. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
- b. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 34.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.
Artikel 35 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 36 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 37 Omgevingsvergunningen Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
37.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 37.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden | Specifieke beoordelingscriteria |
Bestemming 'Agrarisch' | het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen. | aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot - een significante toename van de ammoniakdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied; - negatieve effecten voor de soorten, die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet. |
het binnen een afstand van 50 m vanuit woningen en recreatievoorzieningen aanbrengen van boomgaarden en het uitoefenen van intensieve teelten, behoudens vervanging van boomgaarden | - er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt dan wel er worden zodanige voorzieningen getroffen dat zich geen chemische bestrijdingsmiddelen buiten de boomgaard c.q. het betreffende perceel kunnen verspreiden | |
aanduiding 'karakteristiek' | het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing | - de kosten van het instandhouden van de bebouwing zijn, gezien de aanwezige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van de bebouwing, aantoonbaar onevenredig in verhouding tot het cultuurhistorische belang van handhaving van de bebouwing; de aanvrager dient dit aan te tonen door een deskundigenrapport in te dienen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie. Het overleggen van een deskundigenrapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie afdoende bekend is dat de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw dermate slecht is respectievelijk zijn dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist. |
Aanduiding 'openlandschap' | de aanleg van beplanting | - er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting) waardoor bestaande open enken open blijven - er wordt geen aaneengesloten beplanting (bijv. bos, boomgaard, kwekerij) aangelegd |
Bestemming 'Natuur', aanduiding 'cultuurhistorischgebied', 'natte natuur', 'natuur en landschap', 'ecologischeverbindingszone' | het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden | - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden |
Aanduiding 'bijzondereboom' | het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, de aanleg van leidingen, het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden binnen 5 meter uit het hart van een bijzondere boom | - de bijzondere boom blijft behouden |
Aanduiding 'nattenatuur', 'natuur enlandschap', 'ecologischeverbindingszone' | het realiseren van containervelden | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast - de containervelden worden uitsluitend binnen een bouwvlak en/of direct aansluitend aan een bouwvlak gerealiseerd |
Aanduiding 'nattenatuur', 'waterberging', 'natuur en landschap', 'ecologischeverbindingszone','cultuurhistorisch gebied' | het graven en dempen van sloten, aanleggen van drainage en diepploegen | - de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijven behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden |
Bestemming 'Water', aanduiding 'waterberging' | het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen, watergangen en/of waterpartijen | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast - bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden |
Bestemming 'Natuur', aanduiding 'nattenatuur', 'ecologischeverbindingszone' | het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de wateraan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten | - de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden - de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de waterkwaliteit blijft behouden - de morfologie beken en waterlopen blijft behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden |
Bestemming 'Natuur' | het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverharderingen | - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik - de infiltratie in de bodem blijft behouden |
Bestemming 'Leiding -Gas' | het planten of rooien van diepwortelende beplanting of bomen, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, het permanent opslaan van goederen, het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. | - de veiligheid - doelmatig functioneren van de leiding - bij de leidingbeheerder is schriftelijk advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden. |
Bestemming 'Natuur', aanduiding 'natuur enlandschap', 'ecologischeverbindingszone' | het aanbrengen van ondergrondse leidingen | - aanwezige kwetsbare vegetaties blijven behouden - de recreatieve betekenis blijft behouden - de ondergrondse leidingen zijn noodzakelijk voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut |
Bestemming 'Natuur', aanduiding 'natuur enlandschap', 'ecologischeverbindingszone', 'cultuurhistorischgebied', 'bijzondereboom' | het kappen van bomen | - het kappen is noodzakelijk voor het beheer van het natuurbos - er treedt geen significant negatief effect voor de waarde van het natuurbos op |
37.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 37.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen, met dien verstande dat deze uitzondering niet geldt voor de bestemming Leiding - Gas;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- h. voor het verharden van (fiets)paden binnen het tracé van de onverharde weg, met dien verstande dat deze uitzondering niet geldt voor de bestemming Leiding - Gas;
- i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- j. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
- 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 2. daarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 3.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is.
37.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel lid 37.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 37.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Deze algemene beoordelingscriteria zijn niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het slopen van cultuurhistorische bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 38 Overgangsrecht Bouwwerken
38.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
38.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
38.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 38.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.25, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 38.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
38.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 39 Overgangsrecht Gebruik
39.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
39.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
39.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
39.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 40 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 11 juli 2013 nr. 77-2013
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Apeldoorn is bezig met een inhaalslag voor de actualisering van bestemmingsplannen. In dat kader is dit voorontwerpbestemmingsplan voor het buitengebied ten noordoosten van de stad opgesteld. Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is ook gebiedsgericht welstandsbeleid voor het plangebied opgesteld.
1.2 Doelstelling
De primaire doelstelling van het project is om te komen tot een nieuw, actueel bestemmingsplan voor het noordoostelijke gedeelte van het buitengebied van de gemeente Apeldoorn.
In deze toelichting zijn de uitgangspunten beschreven op basis van het beleid en de functionele analyse. Dit mondt uit in een gebiedsvisie en de juridische planbeschrijving. De visie vormt daarbij de basis voor de flexibiliteitsbepalingen in de regels. De visie is verbeeld op een visiekaart. Aandachtspunten voor dit bestemmingsplan en de visie zijn de realisatie van de Groene Mal, waaronder de grote groengebieden Weteringsebroek en Het Woudhuis, de groene wiggen Wolvenbos en Zuidbroek en de Grote Wetering. Daarnaast zijn er aandachtspunten die samenhangen met vrijkomende agrarische bedrijven, nieuwe landgoederen, woningsplitsing, kleinschalige verblijfsrecreatie, paardenbakken en hekwerken.
1.3 De Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt ten noordoosten van de stad Apeldoorn, ten noorden van de A1 en ten oosten van de A50. Een klein deel van het plangebied ligt ten zuiden van de A1, ("De Kar"). Vanwege de specifieke functie en het ruimtelijk beeld van het bedrijventerrein Ecofactorij vormt dit bedrijventerrein geen onderdeel van het plangebied. Het gebied ten westen van de A50, tot aan het Apeldoorns Kanaal behoort ook nog tot het plangebied. Hier ligt ook de kern Beemte. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de gemeente Epe, in het oosten aan de gemeente Voorst.
Het landbouwontwikkelingsgebied ten noorden van de Broeklanderweg is buiten het plangebied gelaten. Dit in verband met de speciale problematiek van het landbouwontwikkelingsgebied en het intergemeentelijke bestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen dat hiervoor is opgesteld.
Het nieuwe bestemmingsplan vervangt de volgende vier plannen en een groot aantal herzieningen en enige uitwerkingsplannen:
1. Broekland-Woudhuis (1983);
2. Beemte-De Poel (1980);
3. Kern Beemte (1986);
4. Uitbreidingsplan in Hoofdzaak (1947).
1.4 Opgaven Plangebied
Het plangebied ligt aan de rand van de IJsselvallei en de stad Apeldoorn. Het gebied ligt aan de A50 en wordt daardoor ook goed ontsloten.
De volgende opgaven spelen in het plangebied:
- de ontwikkelingen in de landbouw leiden tot een afname van het aantal landbouwbedrijven en tot vraagstukken met betrekking tot hergebruik van de bebouwing; voorts is er behoefte aan een verbreding van activiteiten op bestaande landbouwbedrijven hetgeen vraagt om een zorgvuldige beoordeling en inpassing van nieuwe activiteiten. Het beleid dat wordt opgesteld binnen de stedendriehoek is uitgangspunt;de aanwezigheid van burgerwoningen in de nabijheid van agrarische bedrijven vormt een belemmering voor de agrarische bedrijfsvoering;
- realisatie van de Groene Mal, waaronder de grote groengebieden Weteringsebroek en Het Woudhuis, de groene wiggen en de weteringen;
- ontwikkeling van landgoederen;
- daarnaast vragen thema's als kamperen bij de boer, paardenbakken,splitsing van woningen, gedoogde noodwoningen en bed & breakfast aandacht.
Een belangrijke randvoorwaarde bij het formuleren van een visie is de bescherming van de basiskwaliteiten als (externe) veiligheid, gezondheid, kwaliteit van het milieu (lucht, geluid) en water en de bijzondere kwaliteiten als landschap, cultuurhistorie en natuur. Deze kwaliteiten zijn voor een deel met behulp van beschermingsnormen vastgelegd in de Europese regelgeving en de rijksregelgeving (Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord). De ruimtelijke bescherming van deze kwaliteiten vloeit voort uit de provinciale Structuurvivsie.
1.5 Werkwijze
Aanpak inventarisatie
In de zomer van 2007 is de feitelijke situatie in het plangebied verkend en is onderzoek verricht naar de afzonderlijke aspecten ten behoeve van het ruimtelijke beleid in het plangebied. Het betreft een grondige en zorgvuldige inventarisatie van de bestaande functies, de ruimtelijke kwaliteiten en de bebouwing, de milieuaspecten, maar ook om geldende rechten en afspraken.
Nota van Uitgangspunten
In aansluiting op het onderzoek en de inventarisatie is een nota van uitgangspunten opgesteld met concrete uitgangspunten en een visie ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost.
De Nota van Uitgangspunten met de daaraan ten grondslag liggende Inventarisatie, is een belangrijke onderlegger voor het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost. Het is een plicht ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ordening van het gebied onderzoek te verrichten naar de bestaande toestand (artikel 3.1.6 Bro). De situatie in het plangebied verandert. Het is derhalve van belang te bepalen dat het voorontwerpbestemmingsplan, inclusief de kaarten, is gemaakt met behulp van gegevens, zoals deze bij de gemeente bekend waren op de datum van vaststelling van de Nota van Uitgangspunten.
Proces
Het bestemmingsplan is in nauwe samenwerking met en onder begeleiding van een ambtelijke projectgroep tot stand gekomen.
Een klankbordgroep, waarin onder meer vertegenwoordigd de dorpsraad Beemte-Broekland en LTO, is betrokken bij het opstellen van het bestemmingsplan.
Met het Waterschap en de provincie heeft afzonderlijk overleg plaatsgevonden over het concept van de waterparagraaf. De resultaten van dit overleg zijn verwerkt in de waterparagraaf.
1.6 Ambities Korte En Lange Termijn
Het maken van onderscheid tussen de keuzes voor het bestemmingsplan en de keuzes voor de langere termijn zijn van wezenlijk belang. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is als uitgangspunt gehanteerd dat (legale) bestaande functies in beginsel worden gerespecteerd en een positieve bestemming krijgen. In gevallen waarbij op dit moment meerdere functies of belangen een rol spelen, is een nadere afweging gemaakt.
Op de plankaart is de bestaande situatie vastgelegd. Voor zover mogelijk en ruimtelijk aanvaardbaar, zijn tevens reeds voorziene ontwikkelingen meegenomen.
Naast het afwegen en vormgeven van een beleidsruimte voor bestaande functies, wordt het wenselijk gevonden in het bestemmingsplan (beheerslaag) ook richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Zo bevatten de regelingen voor de bestaande functies de nodige flexibiliteit. Het uitgangspunt is dat het toekennen van een positieve bestemming met zich meebrengt dat een zekere uitbreidingsmogelijkheid moet worden geboden.
Naast deze vorm van flexibiliteit en uitbreidingsmogelijkheden bevat het bestemmingsplan een regeling voor de ontwikkelingen die als gevolg van een rijksbeleid en/of een provinciaal en regionaal of gemeentelijk beleid of particuliere initiatieven ruimte zullen moeten krijgen in het buitengebied.
Voornoemde ontwikkelingen zijn getoetst aan de visie op het plangebied. Dit beleid is uitgewerkt door middel van flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden), bijvoorbeeld in de vorm van voorwaarden in de bestemmingsregeling. Op deze wijze vormt het uitgewerkte beleid een toetsingskader voor deze ontwikkelingen.
Het betreft uitdrukkelijk geen grootschalige uitbreidingsplannen voor woningbouw, voorzieningen en infrastructuur. Dit vindt namelijk niet plaats binnen het plangebied.
1.7 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleidskader van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. Dit betreft de Nota Ruimte, het Streekplan (nu: de provinciale Structuurvisie), het Reconstructieplan en het LOP. Tevens wordt het ruimtelijk relevante beleidskader op een kaart in beeld gebracht.
Per beleidsnota worden de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weergegeven.
Tevens is een functionele analyse weegegeven in hoofdstuk 3. Hierin is informatie over natuur en ecologie, water, landschap, cultuurhistorie, archeologie, landbouw, verkeer, wonen, bedrijvigheid, en overige voorzieningen inzichtelijk gemaakt. Voor elk te onderscheiden thema is aangegeven welke afwegingen ten behoeve van het bestemmingsplan zijn gemaakt.
Overigens zijn voor elk thema de ontwikkelingsmogelijkheden benoemd. Flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) zijn opgenomen in het bestemmingsplan om voornoemde ontwikkelingen in gang te zetten.
In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeksgegevens op het gebied van milieu opgenomen. Vervolgens is de visie op het plangebied uitgewerkt in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de juridische beschrijving van het plan.
1.8 Gevolgen Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad Van State 9 April 2014
Op 9 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak (kenmerk 201307939/1/R2) gedaan over het beroep dat was ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarbij heeft de Afdeling het vaststellingsbesluit vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' op het perceel Beemterweg 72G Beemte Broekland. Ook heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het betreffende perceel was het enige perceel in het plangebied waar de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' voorkwam. Door deze uitspraak komt deze bestemming dus niet meer voor. Voor de uitspraak wordt verwezen naar Uitspraak Afdelingbestuursrechtspraak Raad van State, vaststellingsbesluit en zienswijzennota.
De uitspraak is in het bestemmingsplan verwerkt door in de regels de tekst van het artikel van de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' te verwijderen en het vlak met de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' van de plankaart te verwijderen.
2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid En Rijksbeleid
Het belangrijkste Europese beleid met ruimtelijke consequenties voor het plangebied is opgenomen in Natura 2000 met bijbehorende Vogel- en Habitatrichtlijn, het verdrag van Malta en de Kaderrichtlijn Water. Bij nieuwe ruimtelijke initiatieven dient (via het nationaal beleid) aan dit beleid gehoor te worden gegeven en te worden getoetst.
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in AMvB Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte geeft onder meer regels voor de ligging van buisleidingen in verband met de buisleidingenstroken.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Ten aanzien van de nationale belangen wat betreft
- Buisleidingen;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
wordt aangesloten op de Structuurvisie en de AMvB Ruimte.
2.1.2 Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet
De Flora- en faunawet biedt een integraal en samenhangend wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet is de uitwerking van de soortbeschermingsonderdelen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Sinds 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 2005 in werking getreden. Hierin wordt de bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en beschermde natuurmonumenten. In het plangebied liggen geen Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden en ook geen beschermde natuurmonumenten. Het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Veluwe ligt op afstand van het plangebied, op minimaal 1,5 km. Wel kan sprake zijn van externe werking, waarbij ingrepen in het plangebied gevolgen hebben voor het Natura2000-gebied.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Rekening houden met de eventuele externe werking van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied en verstoring van flora en fauna, door bij de nieuwe ontwikkelingen de gevolgen inzichtelijk te maken. Ook bij recht kunnen bepaalde ontwikkelingen mogelijk zijn, die flora en fauna schaden, waarvoor de actuele situatie (waar komen zwaarder beschermde soorten voor) en mogelijke gevolgen in beeld moeten zijn gebracht.
2.2 Provinciaal Beleid
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het Streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. In maart 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland in werking getreden.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening. Dat was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet Wet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie.
Onderdelen van het plangebied vallen onder de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied is bijna volledig aangegeven als gebied voor Groen in en om de stad. In de oksel van de A50 en de A1 is een zoekzone windenergie aangegeven dat buiten het plangebied valt. De provincie streeft naar ruimtelijke facilitering van middelgrote clusters van vier à acht windturbines per locatie. Het plangebied valt binnen het stedelijk netwerk Stedendriehoek. Het plangebied is, daar waar het niet onder de Ecologische Hoofdstructuur valt, aangewezen als multifunctioneel platteland (overige gebieden).
Landgoed 't Woudhuis is gedeeltelijk aangewezen als beschermingsgebied natte natuur met bijbehorende zone.
Het grootste deel van het plangebied valt binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Binnen het Nationaal landschap wordt de bestaande landschapskwaliteit vergroot en worden daarmee de kernkwaliteiten verbeterd.
Een gedeelte van het plangebied valt niet in het Nationaal Landschap (Streekplanuitwerking Nationale Landschappen, juli 2007). Het betreft hier die delen van het stedelijk netwerk Stedendriehoek waar grootschalige ontwikkelingen zijn voorzien. Voor Nationale landschappen geldt het migratiesaldo 0. Dit houdt in dat er in Nationale landschappen woningen mogen worden gebouwd voor de eigen bevolkingsaanwas.
Intensieve veehouderij
De navolgende themakaart 'Intensieve veehouderij' heeft een planstatus en dient voor zaken de intensieve veehouderij betreffende, primair te worden geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied volledig in het Verwevingsgebied ligt.
Uitsnede Streekplan Themakaart 20: Intensieve veehouderij
In het kader van de Reconstructiewet is een reconstructieplan Veluwe vastgesteld. Behalve een belangrijke impuls voor de uitvoering van doelstellingen op het vlak van met name landbouw, natuur, water en landschap, bevatten de plannen voor enkele thema's ook nieuw ruimtelijk beleid. Op grond van bepalingen in de Reconstructiewet, heeft dit beleid de kracht van een streekplan. Het gaat om streekplanbeleid voor:
- zonering intensieve veehouderij;
- regionale waterberging (alleen in reconstructiegebied Achterhoek/ Liemers);
- ontwikkeling intensieve dag- en verblijfsrecreatie.
Intensieve veehouderij wordt als volgt gedefinieerd in de provinciale Structuurvisie. Een intensieve veehouderij is een 'agrarisch bedrijf' of deel van een agrarisch bedrijf, waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is, dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen.
In het verwevingsgebied worden voorwaarden gesteld aan intensieve veehouderij. Deze voorwaarden worden onder het reconstructieplan opgesomd onder het kopje 'Uitgangspunten voor het bestemmingsplan'.
Ecologische Hoofdstructuur
Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur" en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. Activiteiten, die mede tot doel hebben de kwaliteit van de EHS te verbeteren, kunnen onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt.
Functieverandering
Het onderdeel functieverandering is onderwerp van een regionale uitwerking, die is opgesteld op het niveau van de stedendriehoek. Daarbij is op basis van de provinciale verordening sprake van een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak door vervanging van bestaande bebouwing, door nieuwe bebouwing. In de toelichting wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Nieuwe landgoederen
Nieuwe landgoederen kunnen worden gesticht in het multifunctioneel gebied en in delen van het groenblauwe raamwerk met uitzondering van de Ecologische Hoofdstructuur-natuur, waardevol open gebied, weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang en het concentratiegebied voor intensieve teelten. Een nieuw landgoed is een openbaar toegankelijk bos- of natuurcomplex van minimaal 5 ha, al dan niet met overige gronden, met daarin een woongebouw met in beginsel maximaal drie wooneenheden. Een aan wonen ondergeschikte kantoorfunctie is acceptabel. Op basis van de provinciale verordening geldt dat sprake dient te zijn van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving, en in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Realisatie van een landgoed is maatwerk, daarom bevat dit bestemmingsplan geen algemene regeling voor nieuwvestiging van landgoederen. Per geval zal een specifieke planologische regeling in procedure worden gebracht.
Uitbreiding niet agrarische bedrijven
Ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid geldt op basis van de provinciale verordening een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375 m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader. In dit kader is een regionale uitwerking opgesteld op het niveau van de stedendriehoek.
Recreatie
Nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve recreatieve en/of toeristische voorzieningen zijn uitgesloten binnen het groenblauwe raamwerk (EHS) en de concentratiegebieden voor intensieve teelten (ligt niet in het plangebied).
Nader provinciaal beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties en nieuwvestiging van bedrijven is te vinden in de paragraaf landbouw en bedrijven.
Uitbreiding kleine kernen
In de provinciale verordening is de kern Beemte opgenomen als 'Uitbreiding kleine kernen'. Hier wordt nieuwe bebouwing tevens mogelijk gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking, de zoekzones wonen in lage dichtheden en bij kleine kernen, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke en landschappelijke functies. Wel is aangegeven dat een Passende beoordeling Nb-wet 1998 noodzakelijk is (voortoets categorie geel). Uit de voortoets blijkt dat effecten niet zijn uit te sluiten, maar op voorhand lijken mitigerende maatregelen hier het negatieve effect op Natura 2000-gebieden in voldoende mate terug te kunnen brengen. Gezien de situatie lijkt het in dit stadium, op basis van expert judgement, realistisch te veronderstellen dat de effecten geheel kunnen worden voorkomen middels bepaalde vooraf vastgelegde maatregelen (met name op het gebied van hydrologie). Er is geen vergunning volgens de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- geen aantasting van wezenlijke waarden/kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur bij wijzigingen, tenzij geen reëel alternatief en redenen van groot openbaar belang;
- toepassing reconstructiezonering;
- geen vestiging of uitbreiding van intensieve recreatieve/toeristische voorzieningen in de Ecologische Hoofdstructuur;
- binnen het Nationaal Landschap alleen bouwen voor natuurlijke bevolkingsaanwas;
- in de planregels wordt geen rekening gehouden met de aanwijzing van Beemte als zoekzone kleine kernen, aangezien hiervoor geen uitgewerkte plannen beschikbaar zijn;
- Het provinciale beleid maakt onder voorwaarden landgoederen mogelijk. Nieuwe landgoederen kunnen worden gesticht in het multifunctioneel gebied en in delen van het groenblauwe raamwerk met uitzondering van onder meer de Ecologische Hoofdstructuur-natuur. Een nieuw landgoed is een openbaar toegankelijk bos- en of natuurcomplex van minimaal 5 ha met daarin een woongebouw van allure van maximaal drie wooneenheden. Een aan wonen ondergeschikte kantoorfunctie is acceptabel. Realisatie van een landgoed is maatwerk, daarom bevat dit bestemmingsplan geen algemene regeling voor nieuwvestiging van landgoederen. Per geval zal een specifieke planologische regeling in procedure worden gebracht.
2.2.1 Reconstructieplan Veluwe
In het reconstructieplan is een zonering aangebracht. Deze is weergegeven op de kaart 'Integrale zonering Reconstructiegebieden'. De zonering bestaat uit extensiveringsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en verwevingsgebieden met het accent op water, natuur of landschap.
Het plangebied ligt grotendeels in het verwevingsgebied. Dit is bedoeld voor verweving van landbouw, wonen en natuur.
Het landbouwontwikkelingsgebied ligt net buiten de plangrens. De bestaande bos- en natuurelementen zijn aangewezen als extensiveringsgebied. Rondom het landbouwontwikkelingsgebied ligt een gebied dat is bedoeld voor verweving met sterlocatie. In een verwevingsgebied met sterlocatie is het mogelijk om bestaande intensieve veehouderijbedrijven of de intensieve veehouderij tak op een bedrijf uit te breiden tot 1,5 ha (sterlocatie) mits de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkelingslocaties intensieve veehouderij.
Een intensieve veehouderij is een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is, dat wordt gebruikt als veehouderij volgens de Wet Milieubeheer.
Een deel van het verwevingsgebied is aangegeven als landschappelijk waardevol gebied. Dit is een landbouwgebied waar rekening wordt gehouden met het landschap. Delen zijn aangegeven als natuur en beïnvloedingsgebieden rond natuur en water.
Er zijn kleinere gebieden aangewezen als zoekruimte waterberging, langs de ecologische verbindingszone en langs de A50. Dit betreft natuurlijke laagten en langs bestaande waterlopen.
Natuur:
Natuur: Bestaand bos en natuur | Natuur richtinggevend voor ontwikkeling; alleen functieverandering in hoofdgebouw naar wonen en aan huis gebonden beroepen. Verbreding door groene diensten en kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie is toegestaan. |
Landbouw: Grondgebonden landbouw (over algemeen) | Landbouw richtinggevend; economische activiteiten zijn slechts toegestaan als ze geen beperkingen voor de landbouw opleveren. |
Landschappelijk waardevol: Verweven landbouwgebied met hoge landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Gebied met karakteristieke kleinschaligheid of openheid, essencomplexen, hoge aardkundige kwaliteiten | Landbouwgebied waar rekening wordt gehouden met landschap. Landschappelijk zijn kwaliteiten richtinggevend voor andere ontwikkelingen. Alle eerder genoemde functies en andere niet-agrarische vormen van bedrijvigheid die passen bij de aard en schaal van het gebied zijn toegestaan. |
Zoekgebied waterberging: Natuurlijke laagten en langs waterlopen | Geen nieuwe gebouwen, wel uitbreiding wanneer nodig, wijzigingsbepaling voor daadwerkelijke aanwijzing van de gebieden die nodig zijn voor berging/gebieden die afvallen. |
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan:
- in het bestemmingsplan wordt in het kader van de reconstructie nader onderscheid gemaakt tussen intensieve veehouderijen en overige agrarische bedrijven. De betreffende bedrijven, die vallen onder de definitie van intensieve veehouderij van het Reconstructieplan hebben daarom een afzonderlijke aanduiding 'intensieve veehouderij' gekregen. De uitbreidingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen is afgestemd op het Reconstructieplan.
- de gemeente kiest ervoor in dit bestemmingsplan geen sterlocaties, uitbreiding en (her)vestiging van intensieve veehouderij toe te staan. Verdere verruiming, hervestiging op een bestaand bouwperceel of concentratie van intensieve veehouderij op één bouwperceel vraagt vanwege de potentiële invloed en impact op de omgeving per situatie maatwerk. Dit wordt vervolgens gefaciliteerd met een bestemmingsplanherziening;
- nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan;
- voor overige landbouwbedrijven is uit oogpunt van provinciaal beleid geen bouwblokbeperking.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionaal structuurplan Stedendriehoek, mei 2007
Voor het plangebied is van belang dat de regio Stedendriehoek kiest voor:
- een betere toegankelijkheid van het landelijk gebied door aanleg van een recreatief netwerk van wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- ontwikkeling van enkele aantrekkelijke, lokale, stedelijke uitloopgebieden en groen in de directe nabijheid van de stad.
Een aantal waterlopen is als te verbreden aangemerkt. Tevens is er een gebied voor nieuwe bossen aangegeven. Verder is er landelijk gebied voor verbrede ontwikkeling aangeduid ter hoogte van Weteringsebroek. Hier is ruimte voor verbreding van agrarische activiteiten door combinaties te zoeken met natuur, recreatie en wonen, kortom een verbrede landbouw, die zich richt op recreatieve mogelijkheden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- ruimte voor aanleg van routes, stedelijk groen en stedelijke uitloopgebieden;
- verbrede ontwikkeling landbouw Weteringsebroek;
- ruimte voor waterberging in verbrede waterlopen;
- ruimte voor nieuwe bossen rondom landgoed 't Woudhuis.
2.3.2 Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030, Visie op het niet bundelingsgebied
De Regionale Structuurvisie De Voorlanden van de regio Stedendriehoek vormt de regionale structuurvisie voor het niet bundelingsgebied.
Deze visie over De Voorlanden richt zich op het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van de regio Stedendriehoek. Met een versterkte inzet van bestaande beleidsmiddelen voor water, natuur en landschap kan de grote variatie aan hoogwaardige landschappen in dit gebied gewaarborgd worden. De agrarische sector ontwikkelt zich in de richting van schaalvergroting (grotere bedrijven) en verbreding (zoals agrotoerisme). Bij toerisme en recreatie wordt gedacht aan bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van cultuurtoerisme. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de kanalen, de sprengen en beken, de stoomspoorlijn en de vele landgoederen en cultuurlandschappen. Ook wordt ingezet op kleinschalige verblijfsaccommodaties.
Door in te zetten op verschillende soorten activiteiten wordt de vitaliteit van de plattelandseconomie versterkt en biedt dit kansen voor werkgelegenheid.
Met name nieuwe landgoederen kunnen veel betekenen voor landschapsversterking. De Stedendriehoek zet in op duurzaam beheerbare landgoederen die daadwerkelijk een bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit leveren. Robuuste landgoederen van enige omvang hebben daarom de voorkeur. Het algemene streven van de Stedendriehoek is een minimale omvang van tien hectare of meer. De provinciale regeling vormt het toetsingskader wat betreft toegankelijkheid, bouwvolumes en kwaliteit, zo stelt de regionale structuurvisie. De provincie Gelderland hanteert een maximum van realisatie van 3 woningen op het landgoed, of een (klein) kantoor. Het plan moet passen binnen de voor het gebied geldende natuurdoeltypen van het Gebiedsplan Natuur en Landschap (2005).
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, de gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, de sterke landbouw en het toeristisch profiel van de regio Stedendriehoek;
- nieuwe landgoederen van 10 hectare zijn mogelijk. Op het landgoed mogen maximaal 3 woningen worden gerealiseerd met eventueel daarbij (klein) kantoor. Het plan moet passen binnen de voor het gebied geldende natuurdoeltypen van het Gebiedsplan Natuur en Landschap (2005). Het landgoed draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit.
2.3.3 Regionale regeling functieverandering
Er is een regionale regeling functieverandering opgesteld: Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies. Deze treedt in de plaats van het beleid in de provinciale Structuurvisie over functieverandering.
Functieverandering biedt, door het toestaan van nieuwe economische dragers, belangrijke kansen voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. Vooral ook voor het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies ter plaatse van die stallen en schuren. In het beleidskader is uitgewerkt onder welke voorwaarden wonen en werken in of ter plaatse van vrijkomende gebouwen mogelijk is, met het oog op winst voor economie, leefbaarheid en landschap. Het beleidskader wijkt op de volgende punten af van de provinciale Structuurvisie:
- het beleidskader biedt de mogelijkheid voor het bouwen van een of meer vrijstaande woningen, naast de mogelijkheid van meerdere wooneenheden in een woongebouw. In alle gevallen van functieverandering moet de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruitgaan;
- het beleidskader biedt de mogelijkheid om nieuwbouw te plegen voor functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken. Nieuwbouw in ruil voor sloop van gebouwen, kan noodzakelijk zijn om bedrijfstechnische en bedrijfseconomische redenen of ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bestaande verpauperde bebouwing;
- binnen de mogelijkheden van de provinciale Structuurvisie (maximaal 50% hergebruik voor wonen) maken de gemeenten met dit beleidskader maatwerk mogelijk. Maatwerk dat recht doet aan de landschappelijke en functionele verschillen tussen gebiedsdelen binnen de regio. In een klein deel van het gebied is minder dan 50% hergebruik mogelijk. In een groot deel van het gebied is hergebruik (voor wonen) tot 50% mogelijk.
Kortom, het beleid gaat uit van:
- aansluiting bij het streekplan ten aanzien van functieverandering, met uitzondering van:
- de bouw van één of meer vrijstaande woningen mits de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruitgaat;
- onder voorwaarden nieuwbouw voor functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken;
- maatwerk is mogelijk. In een klein deel van het gebied is minder dan 50% hergebruik mogelijk. in een groot deel van het gebied is hergebruik (voor wonen) tot 50% mogelijk;
- bij functieverandering moet sprake zijn van verevening. Landschappelijke kwaliteit moet meeontwikkeld worden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het regionale functieveranderingsbeleid kent maatwerk, om een zo goed mogelijke ruimtelijke kwaliteit te bereiken. Per locatie zal onder meer op basis van de gebiedskenmerken bezien worden wat als passende ontwikkeling wordt beschouwd. Dergelijk maatwerk vraagt een specifieke planologische regeling per geval. Dit bestemmingsplan bevat daarom geen algemene regel tot functieverandering. Functieverandering is wel mogelijk op specifieke locaties, maar middels een bestemmingsplanherziening.
2.4 Gemeentelijk Beleid
De groene mal van Apeldoorn
Binnen het plangebied komen diverse delen van de Groene Mal van Apeldoorn voor. Dat betreft:
- de grote groengebieden (Weteringsebroek en Het Woudhuis);
- de groene wiggen (Wolvenbos en Zuidbroek);
- de verbindende wateren van de Weteringen.
In de grote groengebieden gaat het om het behouden, versterken en ontwikkelen van een aantrekkelijke combinatie van landbouwgebied, water, bos, natuur en recreatieve voorzieningen. Daarnaast is er sprake van groene wiggen, groene zones die een verbinding leggen tussen de stad en de grote groengebieden. De groene wig Wolvenbos (tussen de Oost-Veluweweg en het Apeldoorns Kanaal) en de groene wig Zuidbroek sluiten aan op het Weteringsebroek. Ten slotte vormen de weteringen in het gebied de verbindingen tussen de grote groengebieden onderling; ook hier gaat het om het combineren van natuurlijke én recreatieve verbindingen. Voor de verschillende onderdelen van de Groene Mal zijn/worden Gebiedsvisies ontwikkeld. De gebiedsvisie Weteringsebroek is ondertussen vastgesteld.
Visie Weteringse Broek
De ontwikkeling van Weteringse Broek is nader uitgewerkt in deze visie. De weteringen en de laaggelegen gronden worden aangegrepen voor het vasthouden van water en voor de ontwikkeling van natuur en recreatie. In het gebied wordt tot ca. 55 ha natuur aangelegd en daarnaast wordt ingestoken op een verdere ontwikkeling van het landschap, mede door realisatie van landschapselementen.
Kadernota 'Over Welstand geschreven'
In 2004 is de Kadernota 'Over Welstand geschreven' verschenen. De Kadernota is het vastgestelde welstandsbeleid voor de gemeente Apeldoorn. De nota omvat onder meer de toetsingskaders van het welstandsbeleid voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen de welstandscommissie). Het plangebied kent een 'normaal' welstandsniveau, uitgezonderd langs bepaalde belangrijke structuurlijnen, zoals langs de A50, de spoorlijnen, de Beemterweg en de Deventerstraat.
De gehanteerde thema's betreffen 'agrarisch buitengebied' en 'dorpen'.
Gebiedsgericht Welstandsbeleid
Tegelijkertijd met dit bestemmignsplan is het gebiedsgerichte welstandsbeleid voor dit plangebied opgesteld. Dit gebiedsgerichte welstandsbeleid vormt een uitwerking van de welstandscriteria, zoals die zijn opgenomen in de Kadernota. Het gebiedsgerichte welstandsbeleid is het kader voor reguliere bouwvergunningen. De kenmerkende kwaliteiten van de verschillende landschapstypen in het buitengebied Apeldoorn Noord-Oost zijn het uitgangspunt voor dit gebiedsgericht welstandsbeleid. Dat is ook de reden waarom in dit beleid wordt uitgegaan van een indeling in landschappelijke deelgebieden. Uitgangspunt is dat, per bouwplan, zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap.
Nota I-cultuur
Apeldoorn wil meer dan 'behoud door conserveren' en richt zich daarom op 'behoud door ontwikkeling'. Cultuurhistorie dient als inspiratiebron voor bijvoorbeeld de reconstructie van een historische laan, het realiseren van een nieuw dorpsplein, het inrichten van een voormalig kazerneterrein, of de woningbouw in één van de stadswijken. Onderdeel van deze nota zijn de archeologische beleidskaart (opgenomen in de paragraaf archeologie) en de Cultuurhistorische beleidskaart. (opgenomen in de paragraaf Cultuurhistorie).
Overig beleid
Er is een visie voor 't Woudhuis in voorbereiding, gericht op behoud en herstel van het landgoed en ontwikkeling van recreatie. Na vaststelling van de visie wordt zover nodig en mogelijk een daarop afgestemde regeling opgenomen in dit bestemmingsplan.
Verder zijn beleidsnota's voor speciale woonvormen, paardenbakken en woningsplitsing vastgesteld. Onder de betreffende onderwerpen is dit beleid in dit bestemmingsplan verwerkt.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- het verbeteren van de ecologische dooradering;
- een duurzame waterhuishouding;
- cultuurhistorie dient als inspiratie bij ruimtelijke ontwikkelingen;
- het verbeteren van de toegankelijkheid voor bewoners en recreanten;
- aanknopingspunten opstellen voor verbreding van het landbouwkundig gebruik;
- de aanleg van nieuwe natuur (minimaal 75 ha) en de aanleg van twee groene wiggen en ontwikkeling van Weteringse Broek tot recreatief gebied in een aantrekkelijk landschap;
- de opgave voor landgoed 't Woudhuis is het behoud en herstel van het landgoed en ontwikkeling van recreatie.
3 Functionle Analyse
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de functies, de waarden en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat om de functies landschap en cultuurhistorie, natuur, water, landbouw, bedrijvigheid, wonen, verblijfs- en dagrecreatie, maatschappelijke voorzieningen en infrastructuur. Niet alleen is de huidige situatie beschreven, ook is aangegeven wat de belangrijkste ontwikkelingen van bepaalde functies zijn en welke perspectieven er voor deze functies in het plangebied aanwezig zijn. Voor elk thema zijn de uitgangspunten voor verwerking in het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost afzonderlijk beschreven.
De bevindingen uit deze beschrijving zijn vertaald in een integrale concrete visie op het plangebied.
3.2 Landschap, Cultuurhistorie En Archeologie
3.2.1 Inleiding
Het landschap is het resultaat van een voortdurende wisselwerking tussen de ondergrond, de waterhuishouding, flora en fauna en menselijke ingrepen in de loop der eeuwen. De ondergrond was in eerste instantie bepalend voor de opbouw van het landschap. Later drukte de mens steeds meer zijn stempel op het landschap.
De beschrijving en de analyse in deze paragraaf is als volgt onderverdeeld:
- de ondergrond;
- cultuurhistorie, archeologie;
- het huidige landschap.
3.2.2 De ondergrond
Het plangebied bevindt zich in het overgangsgebied tussen de stuwwal van de oostelijke Veluwe aan de westzijde en het IJsselgebied aan de oostzijde. Het stuwwalcomplex van de Veluwe is ontstaan gedurende de voorlaatste ijstijd. In de tijden daarna waren met name de rivieren en het smeltwater verantwoordelijk voor de afzettingen; het smeltwater veroorzaakte grindige puinwaaiers, die zich aan de mondingen van de grote droogdalsystemen bevinden. In het plangebied komen ook dekzandruggen voor, die in de laatste ijstijd zijn ontstaan. Op enkele plekken is in deze periode ook veen gevormd. De dekzandruggen komen op veel plaatsen aan het oppervlak en is in langgerekte vlakke ruggen afgezet. Ze zijn vaak nog duidelijk in het terrein herkenbaar en liggen meestal westzuidwest-oostnoordoost. In de laaggelegen gebieden tussen de dekzandruggen is in het Holoceen veen gevormd. Door de IJssel is lokaal klei afgezet.
In geomorfologische opzicht beslaat het plangebied de overgangszone tussen de daluitspoelingswaaiers aan de westzijde en het IJsseldal aan de Oostzijde. Het grootste gedeelte van het reliëf wordt bepaald door de licht glooiende daluitspoelingsvlakte; hier en daar zijn ook dekzandruggen zichtbaar. Daarnaast komen afvoerloze laagten voor waarin zich lokaal veen bevindt (gebaseerd op: Rapportage van het Landschaps-ecologisch onderzoek in het gebied Beemte-Broekland-Woudhuis, gemeente Apeldoorn, december 1994).
Bodem
In het plangebied komen diverse bodemsubgroepen voor. Het betreft verschillende veengronden, verschillende eerdgronden, verschillende podzolgronden en vaaggronden.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
Daar waar noodzakelijk wordt ter bescherming van bijzondere waarden een aanlegvergunning opgenomen in dit bestemmingsplan.
3.2.3 Cultuurhistorie
In het plangebied liggen diverse monumenten. Dit betreft onder andere enkele woonhuizen en panden op het landgoed 't Woudhuis. Voorbeelden zijn de boerderijen aan de Beemterweg 70, Broeklanderweg 21, het Woldhuis 13, 24 en 26 en Woudhuizerweg 64. Verder is op het landgoed 't Woudhuis onder andere de boswachterswoning, het landhuis 't Woldhuis en landhuis het Spikker aangewezen als monument (Bron: Cultuurhstorische analyse Apeldoorn Noord-Oost).
Bepaalde panden in het plangebied zijn aangewezen als karakteristiek bouwwerk. Dit is neergelegd in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in het bestemmingsplangebied 'Buitengebied Noordoost', Apeldoorn.
Karakteristieke panden zijn vanwege hun aanzienlijke cultuurhistorische en ruimtelijke waarde belangrijk om te behouden. Ze komen vooral vanwege aantasting op detailniveau niet in aanmerking voor de status van beschermd monument.
Uit het onderzoek komen de gebouwen met de volgende adressen naar voren als zijnde van een dermate hoge waarde (Hoge totaalwaarde) dat ze in aanmerking komen voor de aanduiding 'cultuurhistorische bouwwerken':
Op basis van de Cultuurhistorische beleidskaart (Nota I-cultuur, gemeente Apeldoorn) geldt in delen van het plangebied een hoge attentiewaarde. Hier is bij ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Centraal staat het streven naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden. Voor het overgrote deel van het plangebied geldt een gemiddelde attentiewaarde. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Centraal staat het streven naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden.
Cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied
Vanaf de veertiende eeuw kon het natte terrein zijn overtollige water beter kwijt en werd het aantrekkelijker voor ontginning. Dit kwam door bedijking van de IJssel, het vast- c.q. rechtleggen van de Grift en het graven van vier weteringen.
Na 1550 ontstond in het gebied ten oosten van Apeldoorn over de aanwezige grillig, oostwest verlopende zandruggen een slingerend wegenpatroon. Boeren vestigden zich verspreid in het gebied op deze hogere plekken waar de bodem en grondwaterstand het meest gunstig bleken voor landbouw. Op de hoge gronden rondom de boerderijen lagen bouwlandjes, afgewisseld met kleine hakhoutbosjes (geriefhout) en singels. Daarbuiten, op de lagere gronden, werden waar mogelijk de heidevelden omgevormd tot gras- en hooiland.
Rond 1748 is circa tweederde van de grondoppervlakte binnen het plangebied ontgonnen. Dwars door het gebied lopen de doorgaande routes vanuit Apeldoorn naar Deventer en Zutphen. De meest natte terreinen, de broekgebieden, zijn het laatst ontgonnen. Ten noorden en oosten van Beemte zijn, afwaterend op de Nieuwe Wetering, twee relatief grote ontginningsblokken aangelegd. Door rechtlijnigheid, een regelmatige geometrische verkaveling, onderscheiden deze eenheden zich duidelijk van de omliggende onregelmatige verkaveling op de hogere gronden. De ontginningsblokken zijn opgebouwd uit een korte stroken- en/of blokverkaveling, waarbij qua verkavelingsrichting een duidelijk onderscheid bestaat tussen de beide complexen.
Omstreeks het midden van de achttiende eeuw bestond het zuidelijkste deel van het plangebied nog uit onontgonnen moerassige bossen en natte heidevelden. Middenin in het veld staat dan één vrijstaand bouwwerk aangegeven met daarbij de naamsvermelding 'Woudhuis'. Verondersteld wordt dat het 'eenzame' gebouw de voorloper is van het landhuis 'Het Spikker' dat thans op deze plaats staat. Ten zuidoosten hiervan grenst een aanzienlijk groter bezit. Dit min of meer vierkante complex, bestaande uit een uitgebreide laanstructuur, bossen, landerijen, diverse boerderijen en in het centrum het hoofdhuis of -boerderij werd door aangeduid met 'Het Woudhuis'. Ten zuiden van de Zutphensestraat staat zelfs een derde huis met de gelijkluidende naam 'Het Woudhuis', als middelpunt van eveneens een fors ontginningscomplex. In 1832 werd dit aangeduid als 'Het Groote Woudhuis'. Eind negentiende eeuw werd op een nog onontgonnen stuk land het nieuwe landhuis 'Het Woldhuis' gesticht.
De lokale paden en wegen binnen het gebied zijn qua aantal en ligging sinds het midden van de negentiende eeuw nagenoeg ongewijzigd gebleven.
Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw zijn nagenoeg alle bospartijen in het noorden van het gebied verdwenen. Binnen het gebied resteert sindsdien alleen het bosgebied in de Woudhuizen. Een andere trend die is ingezet betreft de toename van het aantal (burger-)woningen. Vooral de belangrijkere ontsluitingswegen Broeklanderweg, Beemterweg, Drostendijk, Terwoldseweg en langs het Apeldoorns kanaal bleken aantrekkelijke vestigingsplaatsen. De bebouwing in de buurtschap Beemte, waar oorspronkelijk enkele boerderijen verspreid rond de enk stonden, verdubbelde met de toevoeging van woonhuizen, een nieuw kerkgebouw en een school. Deze tendens zette ook na 1950 door.
Cultuurhistorisch waardevol aan het landgoed is de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van de gebouwen, wegen en waterlopen, tuin- en landschapselementen en de perceelsgrenzen. De lanen en houtwallen zijn eveneens waardevol. De opgave voor landgoed 't Woudhuis is het behoud en herstel van het landgoed en ontwikkeling van recreatie Inzet van beleid is het behoud van het onderscheid tussen de verschillende landgoederen. Van belang is verder het benadrukken van de binding met de Grote Wetering.
Nieuwe ontwikkelingen wat betreft combinaties met ecologie en recreatie zijn vanuit historisch perspectief goed mogelijk, wanneer de herkenbaarheid en leesbaarheid van het historische landschap intact blijven (Cultuurhistorische waardebepaling Landgoederen De Woudhuizen te Apeldoorn, SB4, december 2008).
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- behoud cultuurhistorische waarden, lanenstructuur, houtwallen en verkaveling. Voor ingrepen die deze specifieke waarden aantasten is een aanlegvergunning nodig;
- er geldt een sloopvergunning voor karakteristieke panden, aangeduid als 'cultuurhistorische bouwwerken';
- het huidige of toekomstige gebruik van natuur en agrarische gronden moet rekening houden met de cultuurhistorie.
3.2.4 Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Apeldoorn heeft de beleidskaart archeologie vastgesteld. Op deze kaart zijn de verwachtingswaarden weergegeven, evenals gegevens over bijvoorbeeld aanwezigheid van essen. Afhankelijk van de afzonderlijke trefkansen is bepaald welk beleid van toepassing is bij bodemingrepen.
Kaart op basis van beleidskaart archeologie gemeente Apeldoorn
Wettelijk beschermde archeologische monumenten (op grond van de Monumentenwet 1988) komen in het plangebied niet voor Dit zijn terreinen van zeer hoge archeologische waarde, wel ligt er een archeologisch monument op het terrein van het landgoed 't Woudhuis.
Terreinen met te beschermen archeologische waarden dienen in het bestemmingsplan te worden gekoppeld aan een beschermingsregeling die erin voorziet dat de waarden in acht worden genomen.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan
- bescherming van de archeologische waarden in de planregels (door middel van de bestemmingen Waarde – Archeologie Hoog en Waarde – Archeologie Middelhoog).
3.2.5 Landschap
Het plangebied ligt tussen de Veluwe en de stuwwalrand en het IJsselgebied.
Het buitengebied Noord-Oost is in te delen in vier verschillende cultuurhistorische landschapstypen. Deze landschapstypen zijn:
- 1. Het (historische) landgoederenlandschap
- 2. Het kampenlandschap
- 3. Het broekontginningenlandschap
- 4. De hooilanden
1. Het (historische) landgoederenlandschap
Het gebied tussen de spoorlijn Apeldoorn-Deventer en de A1 kenmerkt zich door grote hoeveelheden aangeplant bos. Doordat deze bossen afgewisseld worden met open bouw- en graslanden heerst hier een aangename afwisseling van besloten en openheid van het landschap. Doordat er in dit gebied (historische) buitenplaatsen liggen en daardoor vele bomenlanen aangelegd zijn, heeft het gebied een monumentaal karakter. Door schaalvergroting is de overgang van het landgoederenlandschap naar het kampenlandschap verdwenen. Landschappelijke elementen, zoals bospercelen en houtwallen, zijn sterk in verval geraakt of geheel verdwenen. Het historische landgoederenlandschap is daardoor een zelfstandig, vrijliggend gebied geworden. Het is wenselijk deze overgang van het landgoederenlandschap naar het kampenlandschap weer vorm te geven. Dat houdt in, dat er in dit gebied aandacht geschonken moet worden voor extra aanplant van opgaand groen, zoals bomenlanen, houtwallen en bospercelen.
Grootschalige agrarische bedrijvigheid komt hier niet voor. Echter door de toenemende maat van bebouwingskavels en de verschraling van landschappelijke elementen (met name ten noorden van het historische landgoederenlandschap) dreigt de bebouwing beeldbepalend te worden. Het is belangrijk om bij een toenemende maat van bebouwingskavels ook landschappelijke structuren te realiseren waardoor de bebouwing beter opgevangen wordt.
Door toevoegen van landschappelijke structuren kan gewerkt worden aan landschapsherstel en de overgang van landgoederenlandschap naar kampenlandschap geleidelijker plaatsvinden.
2. Het kampenlandschap
Het Kampenlandschap is onder meer te vinden rontom de Beemterweg en de Deventerstraat. De onregelmatig gevormde kleine bouwlanden zijn karakteristiek voor dit landschap. Kenmerkend is het onregelmatige patroon van erven, bouwland en wei- en hooilanden met sterk gedefinieerde perceelsafscheidingen van opgaand groen. Het opgaande groen, in de vorm van houtwallen, hagen en singels doet dienst als veekering. Binnen dit patroon van lineaire beplantingselementen lagen ook bosvakjes (geriefhout). Door deze sterke landschappelijke structuur had de bebouwing een ondergeschikte beeldbepalendheid. Tegenwoordig zijn echter veel van deze landschappelijke elementen verloren gegaan, waardoor de bebouwing ogenschijnlijk vrij in het landschap ligt. De karakteristieke kleinschaligheid staat hier dan ook onder druk.
3. Het broekontginningenlandschap
Ten noorden en ten zuiden van de Beemterweg zijn, afwaterend op de Nieuwe Wetering relatief grote ontginningsblokken aangelegd. Door hun rechtlijnige, geometrische patroon onderscheiden deze eenheden zich duidelijk van de omliggende onregelmatige blokverkaveling van het kampenlandschap.
De ontginningsblokken zijn opgebouwd uit stroken- en blokverkavelingen en zijn haaks op de weteringen georiënteerd. De bebouwing is oorspronkelijk agrarische van aard, met op een dekzandrug (kampenlandschap) concentratie van woonbebouwing en aanvullende functies in de kern van 'De Beemte.'
De Beemterweg scheidt de twee broekontginningsgebieden van elkaar. Deze twee gebieden zijn echter wat betreft verschijningsvorm ook verschillend. Ten noorden van de Beemterweg speelt de openheid een belangrijke rol in de beleving van het landschap, terwijl ten zuiden van de Beemterweg een kleinschaliger karakter heerst. De smalle diepe percelen, aangezet met elzensingels benadrukken de kleinschaligheid. Terwijl ten noorden van de Beemterweg beplantingen vooral beperkt blijven tot laanbeplantingen en de weidsheid van het gebied kenmerkend is.
4. De hooilanden
Een relatief klein deel van het plangebied valt binnen het landschapstype 'hooilanden.' Dit betreft het gebied ten zuiden van de A1 Dit gebied wordt gekenmerkt door zijn natte karakter.
De wetering 'Groote Leigraaf' is prominent aanwezig en het grondwaterpeil staat hier zeer hoog. Daardoor zijn de gronden amper geschikt voor laten begrazen door vee en wordt het uitsluitend gebruikt om te maaien (hooiland).
De erven zijn aan een lint gelegen en hebben een vrij besloten karakter (door aanplant van erfafscheidingen en groen op de erven). Dit geeft een aangenaam contrast met de openheid van het (natte) landschap.
Watergangen
De weteringen zijn vanaf de veertiende eeuw gegraven, zij zorgen voor de afwatering van de lage gronden tussen de stuwwalflank en de IJssel. Het Apeldoorns kanaal is in de negentiende eeuw gegraven. De bruggen en brugwachterswoningen zijn in één stijl ontworpen. Het kanaal wordt omgeven door monumentale beplanting en vormt zo een verbinding tussen de stad en het buitengebied.
Gebruik
Het grootste deel van het gebied is in agrarisch gebruik. Hiervan is het overgrote deel in gebruik als grasland. Maïsakkers komen zowel in grote als in relatief kleine oppervlakten voor, met duidelijke concentraties op de wat hogere gronden (omgeving Broeklanderweg, Drostendijk en Deventerstraat).
Een enkele maal worden akkers met andere gewassen aangetroffen, zoals aardappels en voederbieten. Ook liggen er enkele kwekerijen. Rondom het landgoed 't Woudhuis overheerst bos. Nabij de viaducten over de A50 liggen enkele landschappelijke beplantingen en verder liggen er in het gebied enkele oude houtwallen. De agrarische bedrijfsgebouwen liggen verspreid door het gebied met een lichte concentratie op en rond de hogere gronden, zoals langs de Deventerstraat, Broeklanderweg en Drostendijk .
Groen en recreatieve verbindingen
Groene zwaartepunten in het agrarische gebied worden gevormd door het Weteringse Broek, de groene wiggen en het landgoed 't Woudhuis. Het Weteringse Broek zal zich in de komende jaren moeten ontwikkelen als groot groengebied, een combinatie van water, landbouwgebied, bos en recreatieve voorzieningen en recreatieve routes. In de omgeving van het landgoed 't Woudhuis wordt gestreefd naar uitbreiding van de typische landgoedstructuur van boselementen, open ruimtes en lanen. Het landgoed 't Woudhuis zal minder geïsoleerd komen te liggen. De snelwegen vormen na ontwikkeling van recreatieve verbindingen geen barrière meer (Bron: De Groene Mal van Apeldoorn).
Ontwikkelingen
- de verbreding van de weteringen (in overleg met het Waterschap Veluwe) verhoogt de bergingscapaciteit, maar biedt ook kansen voor water en oevervegetaties;
- de schouwpaden langs de weteringen kunnen worden opgenomen in een wandel- en fietsnetwerk (in overleg met het Waterschap Veluwe);
- gestreefd wordt naar het behoud van de lanen en laanbeplanting langs het Apeldoorns kanaal, de Deventerstraat, de Zutphensestraat en de Oost Veluweweg.
Opgaven
- het versterken van de relatie tussen de Veluwe en de IJsselvallei is van belang. Rondom de Beemterweg ligt een lansdschappelijke hoofddrager met een richting dwars op de Veluwe;
- ontwikkeling van een blauw-groen netwerk in de IJsselvallei, met behulp van het kanaal en de weteringen. Het netwerk vormt de basis voor verbetering van de landschappelijke kwaliteit, het ecologische functioneren en de toegankelijkheid van de IJsselvallei. Rondom de Terwoldse weg is zo gedacht aan een groene wig. In de groene wig liggen belangrijke recreatieve uitvalsroutes naar het buitengebied en ecologische verbindingen;
- ontwikkeling in het Weteringsebroek van natuureenheden met bos en bloemrijke graslanden op natte locaties, afgewisseld met landbouwgronden.
Afbeelding Visie Weteringsebroek
Voor het landgoed 't Woudhuis wordt gestreefd naar uitbreiding van de landgoedstructuur, waardoor de recreatieve mogelijkheden aan de oostzijde van de stad worden uitgebreid.
In het Weteringse Broek worden grote natuureenheden ontwikkeld, zoals moerasbossen en zuiveringsmoerassen op de lage en natte delen. Tussen de nieuwe natuurgebieden blijven landbouwgronden gehandhaafd.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- het behoud de openheid van de broekgebieden, verdichting van bebouwing en beplanting wordt vermeden;
- verbreding van de watergangen ten behoeve van waterberging;
- behoud van de lanen;
- ruimte voor nieuwe natuur.
3.3 Natuur
3.3.1 Flora
Het plangebied maakt deel uit van de overgang tussen de Stuwwal van de oostelijke Veluwe en de IJsselvallei. Deze overgang maakt het landschap bijzonder en geeft een variatie in natuurwaarden.
Het karakter van het plangebied is halfopen tot open en ter plaatse van de kern Beemte en het landgoed 't Woudhuis kleinschalig, halfopen tot besloten. Het wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van grasland en voornamelijk (voormalige) agrarische bebouwing, laanbeplanting en bos rondom het landgoed 't Woudhuis.
De belangrijkste natuurwaarden zijn hier te vinden in de bossen, bosjes, houtwallen/singels en struwelen en de open weilanden, die geschikt zijn voor weidevogels. Daarnaast bieden ook de vele watergangen kansen.
De meeste bossen en bosjes in het plangebied behoren tot de groep van droge bossen. In het landgoed 't Woudhuis komt het Beuken-Eikenbos algemeen voor. Op het landgoed komt verder Vogelkers-Essenbos en Elzenbroekbos voor.
Houtsingels in de vorm van de Elzensingels komen voor op de nattere gronden zoals in de dalvormige laagten in Broekland, langs het Apeldoorns kanaal en nabij de Grote Wetering op het landgoed 't Woudhuis. Hier rondom Beemte en op het landgoed 't Woudhuis komen eikenlanen voor. Hieronder is een soortenrijke kruidlaag aanwezig met verspreidbladig goudveil, groot springzaad en blauwsporig bosviooltje.
De droge heischrale graslandvegetaties en Zilverhavergraslandvegetaties zijn aangetroffen op bermen van wegen en spoorlijnen. De Zilverhavergraslandvegetaties waren plaatselijk goed ontwikkeld met ondermeer spits havikskruid, vroege haver, zandmuur, vroegeling, muizenoor, Sint-Janskruid en akkerhoornbloem. Het dotterbloemgrasland, met soorten als gewone dotterbloem, moeraswalstro, wilde bertram, glidkruid, tweerijige zegge en moeras- en zompvergeetmijniet is gebonden aan de dalvormige laagten in Broekland, de kwelzone langs het Apeldoorns kanaal en de omgeving van de Deventerstraat. De vegetatie is beperkt tot een smalle rand langs de sloten. Het Kamgras-grasland komt voor in wei- en vooral hooiland op vochtige tot matig droge grond. Soorten als pinksterbloem, veldzuring en reukgras komen veel voor. Deze soorten komen veel voor nabij het Apeldoorns kanaal en langs wegen (wegbermen).
In het plangebied komen verschillende watervegetaties voor, het betreft de Klimopwaterranonkelvegetaties, de Watervioliervegetaties, de soortenrijke variant van de Bredewaterpestvegetaties en vegetaties met dichtbladig fonteinkruid. Deze watervegetaties zijn sterk gebonden aan de dalvormige laagten en depressies in het gebied. Klimopwaterranonkel is ernstig bedreigd (rode lijstsoort). De oever- en moersvegetaties zijn beperkt tot de dalvormige laagten ten noorden van Beemte, het betreft vegetaties van Kleine zeggen, vegetaties van slanke waterkers en kleine watereppe en vegetaties van Grote zeggen. In het lagere deel van het landgoed 't Woudhuis en in het noordelijke deel van plangebied komen vochtige ruigten met Moerasspirea-vegetaties voor. Zoomvegetaties komen langs het Apeldoorns kanaal voor, het betreft een vegetatie van een Agrimoniezoom.
3.3.2 Fauna
In Beemte-Broekland komen ree, haas, konijn, mol en egel voor. Op landgoed 't Woudhuis komen ree, haas, konijn, egel en mol eveneens voor. In het bosgebied komen eekhoorn, rosse woelmuis en bosmuis voor, terwijl veldmuis op akkers en weiden leeft. Van de roofdieren komen vos, wezel en bunzing voor. Er zijn dwergvleermuizen (gewone dwergvleermuis of ruige dwergvleermuis), rosse vleermuizen en watervleermuizen gesignaleerd. Op het landgoed 't Woudhuis komen diverse broedvogels voor, zoals buizerd, torenvalk, holenduif, kleine bonte specht, grote lijster, zanglijster, tuinfluiter, goudhaantje en grauwe vliegenvanger. Verder komen ook diverse algemenere broedvogels voor zoals fitis, pimpelmees, braamsluiper, heggenmus, roodborst, zwartkop, tjiftjaf en groenling. In het gebied Beemte-Broekland zijn enkele paren kievit, grutto en steenuil waargenomen. Ook komen in Broekland scholekster, grutto en tureluur voor. Verder komen nabij de Klaverweg diverse zangvogels voor. In het plangebied komen verder de bruine kikker en de gewone pad veel voor. Op landgoed 't Woudhuis komt de kleine watersalamander veel voor.
In het plangebied komen diverse vlinders voor, zoals oranjetipje, bruine vuurvlinder en geelsprietdikkopje. De bruine vuurvlinder is minder algemeen. Landgoed 't Woudhuis is vrij rijk aan dagvlinders, in het overige gebied zijn met name de spoorbermen en de bermen van Het Kanaal en de snelwegen van belang. Het gebied is arm aan meer kritische sprinkhanen met uitzondering van het landgoed 't Woudhuis. Ook hier is verbetering wenselijk door uitbreiding van het areaal schraal graslanden en heidevelden. Landgoed 't Woudhuis is verder rijk aan roofvliegsoorten, terwijl het overige gebied uitgesproken arm mag worden genoemd.
Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met behoud en versterking van de aanwezige flora en fauna.
3.3.3 Soortenbescherming en gebiedsbescherming
Voor de bescherming van de natuurwaarden is het beleid en de regelgeving ten aanzien van de soort- en gebiedsbescherming van groot belang. Het beleid en de regelgeving zijn al beschreven in het beleidshoofdstuk. Gemakshalve wordt er naar dit hoofdstuk verwezen.
Beschermde soorten
In het plangebied zijn gebieden aanwezig met hoge natuurwaarden. Ook verbindingszones die het gebied doorsnijden, bieden een leefgebied voor kwetsbare soorten. In deze gebieden komen soorten voor die, binnen Nederland gezien, niet algemeen voorkomen. Deze staan in de 'Lijst van alle soorten beschermd onder de Flora- en faunawet' en worden ingedeeld in tabellen (AMvB 2004 betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet).
Sommige beschermde soorten zijn echter minder strikt gebonden aan natuurgebieden, zoals vleermuizen. Vleermuizen en heikikker zijn bijzondere (groepen van) soorten die in het plangebied voorkomen
De nieuwe regelgeving op het gebied van flora en fauna heeft invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied. In het kader van de uitvoerbaarheid (artikel 9 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening) van het bestemmingsplan moet, vanuit de zorgplicht uit de Flora- en faunawet, voldoende rekening zijn gehouden met alle flora en fauna. Dit betekent dat het duurzaam voortbestaan van deze beschermde soorten moet zijn verzekerd. Indien van bepaalde activiteiten negatieve effecten zijn te verwachten voor de instandhouding van deze soort(en), kan een ontwikkeling slechts worden toegestaan, als is vastgesteld dat voor de toe te laten ontwikkeling geen afwijking van de verboden van artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet nodig is, of dat de afwijking waarschijnlijk kan worden verkregen. Daarvoor moet onder meer de aard van de toe te laten ontwikkeling een grond zijn voor het verlenen van de afwijking. De waarborging van de bescherming van deze soorten zal moeten worden doorvertaald in de regels en dient in het kader van het bestemmingsplan buitengebied nog nader te worden uitgewerkt.
Beschermde gebieden
Op circa 1,5 km -2 km afstand ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Ontwikkelingen in het plangebied mogen geen (significante) negatieve effecten hebben op dit gebied. In het opgestelde planMER is dat in de vorm van een Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingwet 1998 nader uitgewerkt.
Hoofdstructuur
Het gebied op en rondom het landgoed 't Woudhuis is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (natuur en verweving). langs het landgoed 't Woudhuis en de gemeentegrens ligt een ecologische verbindingszone. Een deel van het landgoed 't Woudhuis is ook aangewezen als natte natuur. Natte natuur ecosystemen zijn afhankelijk van veranderingen in de grondwatersituatie en oppervlaktewaterpeilen, Ter bescherming van de natte natuurwaarden zijn hydrologische beschermingsgebieden noodzakelijk voor waterafhankelijke landnatuur. Ook zijn gronden rondom het landgoed aangewezen als 'zeer kwetsbaar gebied (WAV).
Bedreigingen
Natuurgebieden en watergangen met natuurwaarden kunnen onder druk staan door:
- verdroging;
- verstoring (rust);
- versnippering;
- verontreiniging.
De (snel)wegen en de spoorlijnen die door het buitengebied lopen, dragen bij aan een zekere geluidsverstoring en barrièrewerking.
Door ontwikkelingen in de agrarische sector vinden in enkele gebieden ontwikkelingen plaats, zoals verbreding van de landbouw, schaalvergroting en intensivering van de bedrijven die wel doorgaan. Dit kan zorgen voor respectievelijk verrommeling van het landschap en een grotere ruimteclaim en daarmee een bedreiging voor het landschap/de landschapselementen.
Licht(uitstraling) kan een verstorende werking hebben op fauna (onder andere dag-nacht ritme, jachtgebieden van uilen en vleermuizen).
3.3.4 Ontwikkelingen
Om natuurwaarden te beschermen en te versterken is het noodzakelijk het netwerk van de Ecologische Hoofdstructuur te realiseren. Dit netwerk helpt te voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd raken. Deze zorgen ervoor dat soorten in een gebied kunnen terugkeren als ze dreigen te verdwijnen. Ook zijn verbindingen gunstig voor de uitwisseling tussen verschillende groepen dieren.
Op basis van het MER blijkt dat er in alle gevallen een toename van stikstofdepositie is op WAV-gebieden buiten de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de huidige vergunde situatie na correctie op stalbezetting en de autonome ontwikkeling door te voldoen aan het Besluit huisvesting. In alle scenario's kan volgens het MER de toename van depositie op stikstofgevoelige vegetaties leiden tot achteruitgang van de kwaliteit van deze types. De ontwikkelingsmogelijkheden worden echter sterk bepaald door de effecten in Natura2000-gebieden. Hierdoor kan alleen uitbreiding plaatsvinden via interne saldering (sloop gebouwen en terugbouwen emissiearme stallen) of externe saldering (stoppen van een bedrijf elders). In redelijkheid kan daarom verwacht worden dat in de praktijk er niet of nauwelijks sprake zal zijn van een toename van de stikstofdepositie op de WAV-gebieden buiten de Natura 2000-gebieden. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de consequenties van het MER.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- verbetering van de ecologische dooradering, en een duurzame waterhuishouding;
- planologische bescherming van Ecologische Hoofdstructuur door een beschermende bestemming;
- overige natuurgebieden krijgen een planologische bescherming; hierbij moet rekening worden gehouden met de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en extensieve dagrecreatie;
- behoud van ecologisch of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
- toetsing van ontwikkelingen/ruimtelijke ingrepen aan de soortbeescherming conform de Flora en Faunawet.
3.4 Water
De weteringen hebben van oudsher een belangrijke functie voor de afwatering van de IJsselvallei. In het Waterhuishoudingsplan van de provincie wordt waterberging in verbrede waterlopen als belangrijkste oplossing gezien. De verbrede waterlopen bieden combinatiemogelijkheden met natte ecologische verbindingen.
In het plangebied liggen geen primaire waterkeringen.
Hydrologie
De hydrologische situatie in het gebied wordt overheerst door de stuwwal van de oostelijke Veluwe. Hierdoor is een sterke regionale kwel aanwezig. De situatie wordt lokaal vooral beïnvloed door de aanwezigheid van ruggen water infiltreert, dat op lager gelegen plaatsen weer opkwelt. Vooral de laatste decennia is de waterhuishouding steeds meer bepaald door menselijk ingrijpen in de vorm van het gaven van diepe watergangen, die een groot deel van het kwelwater afvangen. Hierdoor bestaat het oppervlaktewater voor een steeds groter percentage uit lokaal infiltrerend voedselrijk water.
In het gebied komen op kleine afstanden grote verschillen in grondwaterstanden voor. De meest voorkomende grondwatertrappen (GT) zijn III, IV en VI. De gemiddelde grondwaterstand is sinds 1979 lager geworden. In de gebieden met de hoogste grondwaterstanden (GT II en III) is het grondwater in het algemeen te karakteriseren als kwelwater.
Waterkwantiteit
De weteringen hebben een belangrijke functie bij het peilbeheer. Afspraken daarover heeft het waterschap vastgelegd in het peilbesluit en in streefpeilplannen. Her en der komen onderbemalingen voor ten behoeve van de afwatering van stedelijke en agrarische gebieden.
Bij grote afvoeren in het gebied wordt het gebied bemalen door gemaal Veluwe in Wapenveld en door gemaal mr. Baron van der Feltz bij Terwolde.
Bij lage rivierstanden kan de hele Noordelijke IJsselvallei nabij Wapenveld vrij lozen op de IJssel. De buitendijkse gebieden staan onder het regime van de IJssel; de waterhuishouding wordt via de gemalen Hoenwaard en Bolwerksmolen geregeld.
Waterkwaliteit
De chemische oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied is over het algemeen redelijk tot goed. De gemeente heeft geen eigen baggerplan. De kwaliteit van de waterbodems in het gebied is redelijk. De aanwezige baggerspecie is overwegend aangemerkt als klasse 2 (hooguit licht tot matig verontreinigd).
Ecologie
De Grote Wetering, het Apeldoorns Kanaal en delen van de Nieuwe Wetering zijn aangewezen als natte ecologische verbindingszone.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- de belangrijkste watergangen worden bestemd als Water;
- De natte ecologische verbindingszones worden door middel van een gebiedsaanduiding in het bestemmingsplan geregeld;
- ingrepen die de waterhuishouding in de directe omgeving van de natuurterreinen kunnen beïnvloeden, worden aan een aanlegvergunning verbonden, zoals het verruimen van bestaande waterlopen of het graven van nieuwe waterlopen.
Verspreiding van functies over het plangebied
3.5 Landbouw
3.5.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
Ten aanzien van landbouw wordt in deze paragraaf ingegaan op de bedrijfsomvang, de agrarische bedrijfstypen, het oppervlak van de bedrijven en enkele bedrijfseconomische aspecten.
De gegevens zijn afkomstig uit de inventarisatie. Daarnaast zijn gegevens ontleend aan de landbouwmeitellingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Het totaal aantal agrarische bedrijven in het plangebied bedraagt circa 70 bedrijven.
Tabel 1. Aantal agrarische bedrijven en oppervlakte cultuurgrond in de gemeente Apeldoorn per bedrijfstype in 2003 (let op, dit geldt voor de gehele gemeente, en niet alleen voor het plangebied)
Totaal | Akkerbouw | Tuinbouw | Graasdier | Hokdier | Combinaties | |
Aantal bedrijven | 402 | 29 | 30 | 287 | 20 | 36 |
Oppervlakte cultuurgrond in ha | 590.995 | 61.662 | 6.878 | 456.016 | 13.278 | 53.161 |
Bron: CBS (2007)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het meest voorkomende bedrijfstype in de gemeente Apeldoorn het graasdierenbedrijf is, voornamelijk melkveehouderij. Deze bedrijfstak heeft ook het grootste deel van de Apeldoornse cultuurgrond (grasland) in gebruik. Hierbij moet worden opgemerkt dat de kalvermesterijen in de CBS-systematiek bij de graasdieren worden geplaatst.
In de gemeente komen 36 gemengde bedrijven voor. Een gemengd bedrijf combineert vaak een melkveebedrijf of een intensieve veehouderij met een ander agrarisch onderdeel.
Bij intensieve veehouderij (hokdieren) gaat het om pluimvee, varkens en kalveren. Kenmerkend van de intensieve veehouderij is dat de dieren in stallen worden gehuisvest op bedrijven met weinig of geen grond. Het gaat vooral om de productie van vlees en/of eieren. Op basis van deze definitie kan worden geconcludeerd dat er 20 intensieve veehouderijen in de gemeente voorkomen. In het plangebied betreft dit ruim 10 bedrijven.
Verder liggen er in het plangebied enkele kwekerijen en twee paardenfokkerijen.
In het buitengebied wijzigt het gebruik van gebouwen en gronden snel, mede als gevolg van veranderingen in de landbouw. Bepaalde veranderingen spelen ook in het plangebied een rol, zoals afname van het aantal agrarische bedrijven, schaalvergroting van de agrarische bedrijven, ontstaan van burgerwoningen, hobbyboeren en niet-agrarische activiteiten.
De landbouw staat onder druk. De huidige marktsituatie in de landbouw en veeziekten leidden tot een afname van het aantal agrarische bedrijven. Sinds 1997 is het aantal agrarische bedrijven aan het dalen.
Bron afbeelding: CBS (2007), afname aantal agrarische bedrijven in gehele gemeente Apeldoorn
Het aantal agrarische bedrijven zal de komende jaren nog verder afnemen. In 2000 had circa 80% van de agrarische bedrijven geen bedrijfsopvolger.
Ongeveer 75% van de agrarische gronden is in eigendom, ongeveer 25% van de agrarische gronden wordt gepacht.
Bestaande planologische regeling landbouw
Bebouwing mag worden opgericht binnen het bouwvlak. Er mag maximaal één bedrijfswoning worden opgericht van 700 m³. Er geldt een flexibiliteitsbepaling voor een tweede woning.
3.5.2 Ontwikkelingen/perspectieven voor de landbouw
In de notitie Bedrijfseconomische ontwikkelingen in de agrarische sector Bestemmingsplannen buitengebied wordt het volgende geconcludeerd:
- In Apeldoorn Noordoost zijn graasdierbedrijven het meeste bepalend (melkveehouderij, paardenhouderij en overige graasdierbedrijven).
- De productieomvang van de melkveehouderij nam tussen 1999 en 2008 af. De productieomvang van intensieve veehouderij groeide licht in Apeldoorn Noordoost.
- In Apeldoorn Noordoost komt stalling als neventak het meest voor.
- Beleidsmatige aandacht voor functiemenging en vrijkomende agrarische bebouwing is van belang.
- Naast bedreigingen (door het beperkte grondaanbod) zijn er ook volop kansen voor nieuwe vormen van landbouw (inspelen op stedelijke vraag, stadslandbouw, kleinschalige, biologische en/of multifunctionele bedrijven).
Vanuit het Reconstructieplan Veluwe wordt gestreefd naar structuurverbetering van de grondgebonden landbouw door ruimte te geven voor schaalvergroting en verbetering van de verkaveling. Binnen de kaders die gelden voor het verwevingsgebied (zie in het hoofdstuk Beleidskader paragraaf 2.4.1 Reconstructieplan Veluwe) is er ruimte voor intensieve veehouderij. Het gebied rondom landgoed Het Woudhuis is aangewezen als WAV-gebied (Wet ammoniak en veehouderij, zie ook Belemmeringenkaart aan het eind van hoofdstuk 4).
In de landbouw in het algemeen en de veehouderij in het bijzonder zal, onder invloed van markt en consument, het beleid ten aanzien van milieu, dierenwelzijn, veterinaire risico's en duurzaamheid, sprake zijn van grote verschuivingen. Het accent zal meer worden verlegd van oriëntatie op EU- en wereldmarkten naar de mogelijkheden en draagkracht van het directe productiemilieu, de eigen omgeving. In de varkenshouderij zal dit, in het kader van de reconstructie, worden aangezet in een meer gesloten structuur van de sector, zowel in ruimtelijk opzicht (schaal van het reconstructiegebied) als de gehele kolom.
Voor een groot aantal bedrijven zijn inkomstenbronnen buiten de landbouw een noodzakelijke aanvulling op het inkomen uit het agrarisch bedrijf. De sector ziet zich gesteld voor verschillende keuzemogelijkheden: schaalvergroting als basis voor duurzame productie (uit oogpunt van economie en milieu), specialisatie (biologische landbouw, specifieke kwaliteitsproducten), verbreding (combinaties met natuur, toerisme, zorg, waterbeheer) of beëindigen.
In de gemeente Apeldoorn lijkt vooral verbreding een kansrijk spoor. De ondernemers hebben de nodige ervaring met combinaties van meerdere bedrijfsactiviteiten en bronnen van inkomsten. Er liggen mogelijkheden met betrekking tot natuurbeheer en natuurontwikkeling in het gebied (Provinciaal Natuurgebiedsplan). De kwaliteiten van het landschap en de nabijheid van Veluwe bieden aanzienlijke mogelijkheden voor combinaties met recreatie. Ook combinaties met zorg zijn kansrijk, gelet op de nabijheid van de stad.
Functieverandering
Bij beëindiging van een agrarisch bedrijf is functieverandering mogelijk, echter vanwege het maatwerk per locatie is er voor gekozen dit niet in een wijzigingsbevoegdheid in dit plan op te nemen. Voor functieverandering wordt zo nodig een afzonderlijk postzegelbestemmingsplan opgesteld.
Bij verzoeken om functieverandering vindt toetsing plaats aan de hand van het beleid voor functieverandering zoals verwoord in de notitie "Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies" van juli 2008.
Daar waar tijdens de inventarisatie is geconstateerd dat bij een voormalig agrarisch bedrijf functieverandering heeft plaatsgevonden, is onderzocht of de bedrijfsactiviteit ruimtelijk aanvaardbaar is en een passende bestemming kan krijgen. Als eerste is nagegaan of er sprake is van een beroep/bedrijf aan huis, hobbymatige activiteit of een volwaardige bedrijfsactiviteit. Indien het één van de eerste twee genoemde betreft, blijft de op de aanwezige hoofdfunctie gebaseerde bestemming (bijvoorbeeld 'Wonen') met de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden intact.
Als het een volwaardig bedrijf betreft dan wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid als volgt getoetst. Uitgangspunt is dat de activiteit als een nieuwe situatie wordt aangemerkt en beoordeeld aan het beleid voor functieverandering. In deze gevallen is een procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan gevoerd, dan wel een overeenkomst afgesloten waarin de ruimtelijke invulling en maatregelen voor natuur- en landschappelijke inpassing zijn vastgelegd. Na vaststelling van de bestemmingsplannen op perceelsniveau zijn ze opgenomen in dit bestemmingsplan buitengebied.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om situaties waar bestaande (voormalig agrarische) opstallen worden gebruikt. Als de bedrijfsactiviteit plaatsvindt in niet legale opstallen dan wordt inpassing in het bestemmingsplan over het algemeen niet passend geacht vanwege de daarmee gepaard gaande ongewenste 'verstening' van het buitengebied.
Kleinschalige nevenactiviteiten
Ten slotte biedt de provinciale Structuurvisie gemeenten de mogelijkheid kleinschalige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven in bestemmingsplannen te regelen. De nevenactiviteit mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen omvatten. Voorts dient de nevenfunctie qua oppervlak ondergeschikt te blijven aan de hoofdfunctie.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- ruimte geven aan bestaande agrarische bedrijven;
- in het bestemmingsplan wordt in het kader van de reconstructie nader onderscheid gemaakt tussen intensieve veehouderijen en overige agrarische bedrijven. De betreffende bedrijven krijgen om voornoemde reden een afzonderlijke aanduiding 'intensieve veehouderij' mee;
- de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen wordt afgestemd op het Reconstructieplan enerzijds en de uitkomsten van het planMER anderzijds (zie ook paragraaf 4.2).
- uitbreiding van het agrarisch bouwblok, is mogelijk middels een wijzigingsbevoegdheid;
- ruimte geven voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven;
- de gemeente kiest ervoor in het plan geen mogelijkheden te bieden tot volledige omschakeling naar of het oprichten van een bijzonder agrarisch bedrijf. Broederijen, pelsdierfokkerijen, glastuinbouwbedrijven, proefbedrijven, wormen- en madenkwekerijen en viskwekerijen worden, met name vanwege de grote bouwbehoefte en/of milieuaspecten, als bijzonder agrarisch bedrijf beschouwd;
- nieuwe glastuinbouwbedrijven zijn uitgesloten, vanwege de bijzondere ruimtelijke uitstraling van dit type bedrijven. In de provinciale Structuurvisie zijn speciale glastuinbouwconcentratiegebieden voorzien, die niet in het plangebied liggen. Teeltondersteunende kassen tot ca 1000 m² zijn wel toegestaan;
- beplanten van gebieden die aangeduid zijn met het waardevol landschapskenmerk 'open landschap' zijn aan een aanlegvergunning gebonden;
- aan activiteiten, zoals een paardenpension of paardenbak, worden voorwaarden gesteld. Het (gebruiksgericht) houden van paarden valt niet onder de definitie agrarisch bedrijf, maar krijgt in principe een bedrijfsbestemming. Het fokken van paarden valt wel onder een agrarische bestemming. Een paardenhouderij is als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toegestaan door middel van een aanduiding voor bestaande situaties en voor nieuwe situaties kan desgewenst een afwijkingsbevoegdheid binnen de agrarische bestemming worden toegepast.
3.6 Wonen
3.6.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
Verspreid in het plangebied van Apeldoorn komen burgerwoningen voor. Het gaat om circa 270 woningen. Bijna de helft had in het vigerende bestemmingsplan een agrarische bestemming. De meeste woonbebouwing concentreert zich bij Beemte, de Beemterweg en de Deventerstraat. Voor het overige komt de bebouwing verspreid in het plangebied voor.
Naast burgerwoningen komen in het plangebied bedrijfswoningen voor. Het gaat om bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven, bij overige bedrijven, beheerderswoningen en dienstwoningen.
De woningen worden gekenmerkt door een in het algemeen lage gootlijn, dat wil zeggen één bouwlaag met kap. Ze komen voor in vrijstaande woningen, maar ook in twee-onder-een-kapwoningen en geschakelde vormen. Naast de gebruikelijke burgerwoningen wordt gewoond in voormalige boerderijen, voormalige schuren en dergelijke.
Met de beëindiging van agrarische bedrijven hebben ook veel voormalige dienstwoningen een woonfunctie gekregen. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken deze vrijkomende (dienst)woningen tot gewilde objecten.
De maatvoering van de burgerwoningen is eveneens zeer divers. De bebouwing varieert van kleinschalige woningen tot en met forse boerderijen.
In het plangebied hebben diverse historische boerderijen een monumentenstatus. Meer over monumenten staat beschreven in de paragraaf 'Landschap, cultuurhistorie en archeologie'.
De algemene beleidslijn is dat in beginsel nieuwbouw ten behoeve van het wonen in het plangebied wordt geweerd, teneinde te voorkomen dat meer woningen in het plangebied worden gebouwd die geen functionele binding met het landelijk gebied hebben. Het gemeentelijke, regionale en provinciale beleid richt zich op bundeling van stedelijke functies, waaronder wonen, in de kernen en op beperking van de mobiliteit en de aantasting van het landelijk gebied. In het kader van functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijven is wonen wel een goed alternatief.
Geldende planologische regeling
Bestaande woningen hebben in de geldende bestemmingsplannen over het algemeen een uitbreidingsmogelijkheid gekregen tot 150 m². Er is geen regeling voor aan huis verbonden activiteiten opgenomen.
3.6.2 Ontwikkelingen/perspectieven voor het wonen
Het beleid is erop gericht om geen nieuwe burgerwoningen in het plangebied toe te staan, anders dan via functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijven.
Afsplitsing van een (voormalige bedrijfs-)woning
Een bedrijf in het plangebied bestaat vaak uit een woning met (meerdere) bedrijfsgebouwen welke eigendom zijn van één eigenaar. In sommige gevallen wordt bij verkoop het eigendom gesplitst. De bedrijfswoning wordt verkocht en als burgerwoning gebruikt. Een risico van afsplitsing is dat de eigenaar van de bedrijfsgebouwen de behoefte krijgt om bij zijn bedrijf te wonen en daarom een (nieuwe) woning wil bouwen. Dit wordt echter niet toegestaan, omdat in planologische zin de (voormalige) bedrijfswoning blijft toegerekend tot het bedrijfsperceel. Zodra een bedrijfswoning is afgesplitst, verliest men het recht op een nieuwe bedrijfswoning.
Noodwoningen
Voor bewoning van noodwoningen geldt het beleid op basis van het Selectief Pardon. De bestaande noodwoningen zijn in kaart gebracht. Er heeft een beoordeling plaatsgevonden, waarbij is beoordeeld of de woningen in aanmerking komen voor:
- legalisering van de woning middels een woonbestemming, of een aanduiding (in tweeën gesplitste woning, dependance of kleine woning met afmetingen op maat). De in tweeën gesplitste woning heeft maximaal de maat van één woning. Een dependance beslaat maximaal 65 m². Een kleine woning heeft maximaal een inhoudsmaat van 400 m³;
- persoonsgebonden gedoogbeschikking, hierin is geregeld dat bij vertrek van de huidige hoofdbewoners de clandestiene woning niet meer opnieuw gebruikt mag worden voor bewoning;
- handhaving uitmondend in verwijdering van de woning.
Functieverandering naar wonen
Functieverandering naar wonen wordt in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Voor functieverandering naar wonen wordt per geval een postzegelbestemmingsplan opgesteld. Uitgangspunt voor functieverandering naar wonen vormt het beleid dat is weergegeven in de regionale beleidsinvulling voor functieverandering (zie par. 2.3.3).
Nieuwe landgoederen
Nieuwe landgoederen van 10 ha zijn mogelijk. Aangesloten wordt bij de ontwerp Regionale Structuurvisie De Voorlanden. Op het landgoed mogen maximaal drie woningen worden gerealiseerd met eventueel daarbij een (klein) kantoor. Het plan moet passen binnen de voor het gebied geldende natuurdoeltypen van het Gebiedsplan Natuur en Landschap (2005). Het landgoed draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit.
Ook hiervoor geldt dat dit niet in dit bestemmingsplan wordt geregeld, maar dat voor een nieuw landgoed een afzonderlijk bestemmingsplan moet worden opgesteld.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- bestaande woningen worden bestemd. Voor het landelijk gebied ligt een standaardinhoudsmaat van 700 m³ voor de hand. Bestaande kleine woningen mogen maximaal 400 m3 zijn;
- de woonbestemmingsvlakken blijven beperkt tot de feitelijk aanwezige woonbebouwing en voorzieningen. Het geldend recht wordt daarbij gerespecteerd, tenzij er op ruimtelijke gronden aanleiding is tot inperking. In de praktijk blijkt dat regelmatig tuinen bij een woning zijn aangelegd die deels buiten het bestemmingsvlak liggen. Uitgangspunt is om het woonbestemmingsvlak om deze reden niet uit te breiden.
- nieuwe woningen worden niet toegestaan;
- het splitsen van een woning in twee zelfstandige woonruimten staat de gemeente onder voorwaarden toe (standaard regels voor het landelijk gebied);
- op basis van het Selectief Pardon worden noodwoningen bestemd;
- het plan zal onder voorwaarden een regeling bevatten voor het bieden van mogelijkheden voor kleinschalige aan huis verbonden activiteiten.
3.7 Bedrijvigheid
3.7.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor, dat wil zeggen bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische of recreatieve bedrijven behoren.
Uit de veldinventarisatie en de bij de gemeente bekende gegevens blijkt dat in het plangebied ongeveer 25 niet-agrarische bedrijven voorkomen.
Enkele bedrijven hebben een relatie met het landelijk gebied; het gaat om loonbedrijven, kwekerijen en een hovenier. Een aantal van deze bedrijven was reeds in het vigerende bestemmingsplan bestemd als (niet agrarisch) bedrijf.
De bedrijven liggen verspreid in het plangebied. Deze bedrijven liggen voornamelijk op voormalige agrarische bouwpercelen. Een concentratie ligt ter plaatse van Beemte en rond de kruising van de Zutphensestraat en de A1. In Beemte ligt ook een verkooppunt van motorbrandstoffen.
Er zijn geen exacte gegevens bekend met betrekking tot het aantal mensen dat werkzaam is in de bedrijven gelegen in het plangebied. Dit laat onverlet dat deze bedrijven een sociaaleconomische belang hebben. Het belang zal in de komende jaren alleen maar groeien als gevolg van de omschakeling van agrarische bedrijven naar een niet-agrarische bedrijfstak. Behoud van de bestaande sociaaleconomische structuur (economische dragers) in aansluiting op het behoud en/of bevorderen van de landschappelijke kwaliteit in het plangebied is een belangrijk aandachtspunt voor het gemeentelijk beleid.
Grote knelpunten met betrekking tot de bedrijvigheid komen niet voor. Wel mag worden gesteld dat grootschalige bedrijven, qua ruimtelijke uitstraling, milieuhygiënische invloed en ontsluiting, eerder op een bedrijventerrein thuishoren.
3.7.2 Ontwikkelingen/perspectieven voor de bedrijven
De algemene beleidslijn is dat in beginsel bedrijvigheid in het buitengebied wordt geweerd, teneinde te voorkomen dat bedrijvigheid ontstaat die geen enkele functionele binding met het buitengebied heeft.
Als gevolg van de afname van de landbouw zal de behoefte om vrijkomende agrarische gebouwen te hergebruiken voor niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied toenemen. Deels om een alternatieve bestemming te hebben voor de vrijkomende bebouwing en deels om op een andere wijze inkomsten te genereren. De omschakeling is een proces dat mede door regionaal beleid (Regionale regeling functieverandering) wordt gestimuleerd. Overigens is bij omschakeling de ontsluiting van bedrijven een knelpunt. Sommige wegen zijn smal en laten weinig of geen extra verkeersbewegingen toe.
Bepaalde niet-agrarische activiteiten kunnen evenwel belemmerend werken voor agrarische bedrijven. Problemen kunnen zich ook voordoen in het geval een bedrijf floreert en (keer op keer) wil uitbreiden. Een bedrijf kan in dat geval een dusdanige omvang aannemen dat het niet meer als passend in het landschap moet worden beschouwd. Uitplaatsing naar een bedrijventerrein is moeilijk vanwege de enorme maatschappelijke en financiële investering die ermee is gemoeid.
Er kan ook een knelpunt ontstaan in het geval een bedrijf het niet redt of een marginaal bestaan blijft houden, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor de sociaaleconomische structuur van het gebied, het landschap en het milieu.
Grootschalige bedrijvigheid en/of bedrijven die veel mobiliteit genereren, horen thuis op een bedrijventerrein. Voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied geldt een maximum van 10% van het huidige bebouwde oppervlak per planperiode.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- bestaande, legaal aanwezige niet agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd;
- voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven in het buitengebied geldt een maximum van 110% van het bestaande oppervlak aan gebouwen en overkappingen;
- uitsluitend categorie 1 en 2 bedrijven met een binding aan het landelijk gebied worden toegestaan. Indien bestaande bedrijven binnen 30 meter van een woning liggen, dan wordt uitsluitend categorie 1 toegestaan. Bestaande bedrijven die zwaarder zijn dan categorie 1 en/of 2 en/of geen binding hebben aan het landelijk gebied zijn aangeduid;
- voor functieverandering wordt per locatie een bestemmingsplanherziening opgesteld.
3.8 Recreatie
3.8.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
In het plangebied is een kampeerterrein aanwezig. Het kampeerterrein ligt aan de Beemterweg. Bij het terrein hoort één dienstwoning en een receptie. Daarnaast is op een locatie kamperen bij de boer mogelijk. Het maximum aantal standplaatsen van beide terreinen is respectievelijk 25 en 20. In de wintermaanden zijn deze terreinen gesloten.
In het plangebied ligt het landgoed 't Woudhuis wat recreatief aantrekkelijk is door het aanwezige bos en landgoed. Het landgoed is ontsloten voor wandelaars en fietsers. Verder kunnen de lokale wegen in het plangebied worden gebruikt voor recreatieve routes. Er zijn bewegwijzerde recreatieroutes aangegeven, zoals een landelijke fietsroute.
Specifiek voor het Weteringse Broek is een gebiedsvisie opgesteld. Dit gebied wordt een recreatief gebied en aantrekkelijk landschap voor recreanten uit het gebied, de stad en de omliggende dorpen. Met een wijzigingsbevoegdheid kan worden geanticipeerd op een aantal initiatieven uit dit plan.
In het plangebied ligt een manege. Ook is er een paardenpension.
3.8.2 Ontwikkelingen/perspectieven verblijfs- en dagrecreatie
Het vrijetijdsgedrag tijdens dagtochten wordt gevarieerder, actiever, sportiever, educatiever en meer natuurgericht. Er is een trend naar meerdere kortere vakanties per jaar. Er is een toenemende belangstelling voor cultuurhistorie en er is meer aandacht voor actieve/sportieve, educatieve, milieubewuste en natuurgerichte vormen van vrijetijdsbesteding.
Agro en plattelandstoerisme worden steeds populairder. Dit biedt kansen voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
Door de groei van Apeldoorn, met name in de nabijheid van het plangebied, zal het aantal recreanten toenemen. Op basis daarvan en een actiever vrije-tijdsgedrag, zal de vraag naar landrecreatie (wandelen, fietsen) groeien.
Nota Kampeerbeleid Apeldoorn
Recreatie en toerisme zijn beeld bepalende sectoren in de Apeldoornse economie, de gemeente kent een zeer brede variatie aan toeristische activiteiten. De sector is zeer positief voor de leefbaarheid van kleine dorpen. Het biedt werk aan mensen, is mede drager voor het voorzieningenniveau en zorgt voor nieuwe investeringen. Zeker in agrarische gebieden is het een alternatief voor ondernemers die de agrarische bedrijfsvoering beëindigen, danwel willen verbreden. De gemeente hecht er dus veel waarde aan ontwikkelingsmogelijkheden hieromtrent te bieden en geeft met het (nog vast te stellen) kader ruimte voor nieuwe initiatieven.
In de Nota Kampeerbeleid Apeldoorn uit 2010 heeft de gemeente beleid geformuleerd voor de verschillende vormen van kamperen. Het betreft kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, natuurkampeerterreinen, verenigingskamperen of groepskamperen, vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik, paalkamperen en Gereguleerde Overnachtings Plaatsen. Het beleid gaat onder andere in op de omvang van de recreatieve eenheden. Voor zover mogelijk dienen deze normen in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
Voor de zonering van de kleinschalige en deels reguliere kampeerterreinen is uitgegaan van een onderverdeling in twee zones:'nee, tenzij' en 'ja, mits'.
De 'nee, tenzij' zone bestaat uit de volgende gebieden:
- Natura 2000-gebieden;
- EHS-gebieden;
- aangewezen enkgebieden
- aangewezen beekzones en dalen (HEN- en SED-wateren), tot 15 m (HEN-norm) aan weerszijden uit de beek in beekdal, rekening houden met de karakteristieke landschappelijke kwaliteiten van het beekdal;
- beschermde dorpsgezichten.
De zonering heeft betrekking op nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande reguliere en kleinschalige kampeerterreinen. In de 'nee, tenzij' zone wordt geen nieuwvestiging of uitbreiding toegestaan, tenzij er grote natuurlijke en/of landschappelijke meerwaarden worden bereikt, passend in een gebiedsgerichte ontwikkeling. Voor de reguliere kampeerterreinen geldt in de eerste plaats het 'groei- en krimpbeleid'. Dit betekent dat in een krimpgebied geen nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande terreinen mogelijk is. Ontwikkelingen zijn enkel mogelijk binnen het zoekgebied 'recreatiecluster'.
Ontwikkeling van het kleinschalig kamperen is onder voorwaarden mogelijk in de 'ja, mits'-zone door middel van een afwijkingsmogelijkheid. Maximaal kunnen zes terreinen per deelgebied (Uddel, Wenum en Wiesel, Broekland en Woudhuis, het Woud, Beekbergen en Loenen) worden toegestaan.
Voor de nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande reguliere kampeerterreinen zijn geen specifieke (ontwikkelings)gebieden aangewezen. Hiervoor zal altijd een individuele, specifieke afweging plaatsvinden.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- voor bestaande verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen wordt een duidelijke planologische regeling in het bestemmingsplan opgenomen;
- fiets-, wandel- en ruiterpaden worden niet afzonderlijk bestemd, maar zullen onderdeel uitmaken van de gebiedsbestemmingen;
- kleinschalige recreatieve activiteiten worden als 'bedrijf aan huis' of 'nevenactiviteit' mogelijk gemaakt;
- nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande reguliere kampeerterreinen wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Hiervoor vindt een afzonderlijke afweging plaats aan de hand van de Nota Kampeerbeleid.
3.9 Maatschappelijke Voorzieningen En Nutsvoorzieningen
3.9.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
In het plangebied komt slechts een beperkt aantal activiteiten voor die als maatschappelijke voorzieningen zijn aan te merken.
De maatschappelijke voorzieningen liggen voornamelijk rondom Beemte en de Beemterweg. Er is een dorpsvereniging, een basisschool, een kerk en voetbalterreinen. Verder is er een onderwijsgebouw van de Stichting Veldwerk Nederland. Ook zijn enkele nutsvoorzieningen in het plangebied. Dit betreft trafo's en een gasdrukregelruimte. In de oksel van de A1/A50 ligt een beheerstation van Rijkswaterstaat.
3.9.2 Ontwikkelingen/perspectieven maatschappelijke voorzieningen
Verwacht wordt dat het aantal maatschappelijke voorzieningen zal toenemen als gevolg van de mogelijke verruiming van beleidsmogelijkheden bij hergebruik van vrijkomende agrarische opstallen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld zorg en culturele voorzieningen en dergelijke.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- Uitgangspunt vormt de planologische bescherming van de bestaande maatschappelijke voorzieningen met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid van 10%.
- Functieverandering van bijvoorbeeld een agrarische bestemming naar maatschappelijke voorzieningen is alleen mogelijk op basis van een bestemmingsplanherziening.
3.10 Infrastructuur
3.10.1 Beschrijving en analyse huidige situatie
In het plangebied komen verschillende infrastructurele werken voor, zoals wegen, openbaarvervoerverbindingen, fiets- en wandelpaden, gas- en hoogspanningsleidingen.
De in het plangebied aanwezige infrastructuur is grofweg in te delen in drie categorieën:
- stroomwegen of hoofdwegen;
- gebiedsontsluitingswegen (regionale en lokale wegen);
- erftoegangswegen.
In onderstaande tabel is weergegeven in welke categorie de wegen in het plangebied vallen.
Stroomwegen | Rijksweg A50 en A1 |
Gebiedsontsluitingswegen | Zutphensestraat (N345), de Deventerstraat (N344) en de Oost Veluweweg |
Erftoegangswegen | Alle overige wegen in het plangebied |
De spoorlijnen van Apeldoorn naar Deventer en Zutphen lopen door het plangebied.
Op het landgoed 't Woudhuis zijn paden in bescheiden mate aanwezig. Verder is sprake van enkele wegen met fietsstroken. Langzaam verkeer maakt verder gebruik van de overige wegen in het landelijk gebied. De Woudhuizermark en de weg langs het Kanaal Noord zijn geen gebiedsontsluitingswegen, maar zijn wel tamelijk druk. Er liggen echter geen aparte fietsstroken.
In het plangebied komen geen (solitaire) windturbines voor. In de proivnciale Structuurvisie zijn geselecteerde zoekzones aangegeven. Deze zones liggen grotendeels niet in het plangebied. Ten zuiden van de Zutphensestraat ligt wel een dergelijke zoekzone. De invulling van deze zoekzone valt buiten het kader van dit bestemmingsplan.
Dwars over het plangebied loopt een straalverbinding ten behoeve van de telecommunicatie. Ook liggen er 150 kV hoogspanningsleidingen met een zone van twee keer 22,5 meter, alsmede regionale aardgastransportleidingen en een hoofdwaterleiding.
3.10.2 Ontwikkelingen/perspectieven infrastructuur
Er zijn geen knelpunten in het gebied. De Zutphensestraat zal wat betreft rijstroken worden verdubbeld.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Uitgangspunt is dat rekening dient te worden gehouden met de zonering van de straalverbinding, de hoogspanningsleiding, de aardgastransportleidingen en de zonering van de (spoor-)wegen. De bestaande (spoor)wegen worden als zodanig bestemd.
Stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen krijgen een verkeersbestemming. De belangrijkste erftoegangswegen hebben een aanduiding 'weg' gekregen. De overige wegen zijn onderdeel van de gebiedsbestemming.
4 Milieu
Er zijn diverse milieuaspecten die van invloed zijn of een relatie hebben met een bestemmingsplan. Veelal zijn deze aspecten gekoppeld aan beleid of wetgeving. In het navolgende komt het van toepassing zijnde beleid of wetgeving aan de orde waarbij per aspect de situatie in het plangebied is aangegeven.
4.1 Beleid En Regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.
Mede ten behoeve van dit bestemmingsplan is een MilieuEffectRapport (MER) opgesteld voor het hele buitengebied van Apeldoorn. Dit omdat het bestemmingsplan kaderstellend is voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten, met name de uitbreiding van veehouderijen.
De beschrijving van de milieuaspecten is mede aan het MER ontleend.
Wet ammoniak en veehouderij
In 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij aangenomen door de Tweede Kamer. In deze wet zijn regels neergelegd betreffende de ammoniakemissie voor veehouderijen met bijbehorende dierenverblijven. Op grond van de Wet ammoniak en veehouderij worden specifiek de voor verzuring gevoelige gebieden, die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur, beschermd. Binnen het plangebied liggen gebieden die onder deze wet vallen, namelijk op en rondom het landgoed 't Woudhuis (zie belemmeringenkaart). Nieuwvestiging van bedrijven met intensieve veehouderij is in het bestemmingsplan uitgesloten. In deze zone zijn nu geen intensieve veehouderijbedrijven gevestigd.
Wet geurhinder en veehouderij
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De nieuwe wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. Het is mogelijk dat de gemeente een geurverordening vaststelt om van de wettelijke geurnormen af te wijken. In de Wet geurhinder en veehouderij is een geurgevoelig object een gebouw dat bestemd is voor permanent wonen of verblijf (ongeacht of dat door dezelfde personen wordt gebruikt of door verschillende, zoals bij recreatiewoningen).
4.2 Milieueffectrapportage
Gelet op de verplichtingen van de Wet milieubeheer (Wm) is een MER (Milieueffectrapportage) opgesteld. Dit 'MER bestemmingsplannen buitengebied Apeldoorn' is opgesteld voor het gehele buitengebied van Apeldoorn.
Aanleiding voor het MER waren vooral de ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderijbedrijven. Daarnaast is de (beperkte) ontwikkelingsruimte voor de recreatie in het MER onderzocht op z'n milieugevolgen. Onderdeel van het MER is een onderzoek naar de gevolgen van de mogelijkheden die in de bestemmingsplannen buitengebied worden geboden op omliggende Natura2000-gebieden. Hiertoe is in het MER een zogenaamde Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 uitgevoerd.
Na afronding van het MER is naar aanleiding van het advies van de commissie m.e.r. een 'Aanvulling MER bestemmingsplan buitengebied Noord Oost' (25 april 2012) opgesteld. Hierin zijn de milieueffecten voor het deelgebied Noord Oost uitgewerkt voor de aspecten natuur en geur.
De MER en de aanvulling zijn als separate bijlagen bij deze toelichting opgenomen.
4.2.1 Milieueffecten ontwikkelingsruimte veehouderijen
In het MER bestemmingsplannen buitengebied Apeldoorn is onder andere onderzocht welke milieueffecten te verwachten zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden in de bestemmingsplannen voor de veehouderij. Hiertoe is in het MER een aantal scenario's beoordeeld. Na afronding van het MER is een 'Aanvulling MER bestemmingsplan buitengebied Noord-Oost' (25 april 2012) opgesteld. Hierin zijn de milieueffecten voor het deelgebied Noord Oost uitgewerkt voor de aspecten natuur en geur.
Voor het deelgebied Noord-Oost geldt dat de milieuruimte voor groei van veehouderijbedrijven beperkt is zonder flink te investeren in emissiearme staltechnieken.
In het MER is het milieueffect per deelgebied indicatief beoordeeld op basis van de beschikbare informatie. De conclusies per deelgebied zijn relatief t.o.v. de andere deelgebieden. Voor het groeipotentieel van veehouderijbedrijven en voor geur- en natuureffecten zijn de conclusies:
Samen met de Agrarische Enclave is het groeipotentieel van de veehouderij in Noord-Oost, op basis van beschikbare milieuruimte en bedrijfseconomische omvang, het grootst. Het effect is relatief beperkt voor Noord-Oost omdat het gebied de grootste afstand heeft tot de Natura 2000-gebieden en de minste geurknelpunten veroorzaakt door groei van de bedrijven.
Met de extra milieu informatie uit de 'Aanvulling MER bestemmingsplan buitengebied Noord-Oost', waarin een groeiscenario voor het deelgebied Noord-Oost is uitgewerkt, blijkt het volgende.
Deelaspect natuur en ammoniak
Voor zowel EHS- als Natura 2000-gebieden is een stijging van de depositie aan de orde door het worst-case scenario in buitengebied Noord-Oost. Significant negatieve effecten van stikstofdepositie kunnen op voorhand niet worden uitgesloten.
De relatieve bijdrage van Noord Oost per Natura 2000-gebied verschilt sterk. Met name voor de Veluwe en de Uiterwaarden IJssel is de relatieve bijdrage groot. Voor vijf habitattypen in de Uiterwaarden van de IJssel, voor een type in Landgoederen Brummen en voor twee typen op de Veluwe kan het effect meevallen omdat voor een aantal locaties van deze typen een overschrijding van het kritische depositie niveau niet aan de orde is.
Voor de EHS geldt dat met name de stikstof depositie op het landgoed Woudhuis flink kan toenemen door de ontwikkelingsmogelijkheden in het deelgebied Noord Oost.
Deze uitwerking maakt duidelijk dat het effect op natuur zeer negatief blijft ten opzichte van de referentiesituatie en dat ook in relatieve zin de bijdrage uit dit deelgebied groot is t.o.v. de overige deelgebieden.
Op basis van deze uitkomsten zijn in het bestemmingsplan aanvullende regelingen opgenomen voor veehouderijen om deze negatieve effecten te kunnen voorkomen (zie paragraaf 4.2.2).
Aspect geur
Voor het aspect geur heeft de worst-case invulling voor het deelgebied Noord Oost een licht negatief effect voor de geur gevoelige objecten in het buitengebied. Het effect is klein omdat de groeimogelijkheden beperkt zijn binnen de beschikbare milieuruimte en omdat alleen de bedrijven met intensieve veehouderij effect hebben op de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder. Voor bedrijven met melkrundvee gelden vaste afstanden, dit staat los van het aantal dieren. Er is geen geureffect voor de bebouwde kom en de bungalowparken.
Met name de inrichting van het landbouwontwikkelingsgebied en het Besluit huisvesting als autonome ontwikkelingen, zijn van invloed op het deelgebied Noord-Oost.
Voor een worst-case scenario in de vijf deelgebieden tezamen geldt dat het geureffect licht negatief is in de bebouwde kom en het buitengebied. Voor de bungalowparken blijft het effect neutraal.
Deze uitwerking maakt duidelijk dat het effect voor geur licht negatief tot neutraal is ten opzichte van de referentiesituatie en dat ook in relatieve zin de bijdrage uit dit deelgebied beperkt is ten opzichte van de overige deelgebieden.
Door de aanvullende regelingen in het bestemmingsplan ten aanzien van ammoniakemissie en -depositie zal van negatieve effecten op het gebied van geurhinder niet of hooguit zeer lokaal sprake zijn.
Aanbevelingen MER
Uiteindelijk wordt er in het MER een aantal aanbevelingen gedaan voor de uitwerking van het beleid voor de veehouderij, die voor een groot deel in de bestemmingsplanregeling moeten worden vertaald:
- De ontwikkelingsruimte voor veehouderij ruimtelijk differentiëren waarbij Noordoost en Het Woud de meeste ontwikkelingsruimte krijgen en de Agrarische Enclave de minste.
- Zorg dat alle bouwkavels van bedrijven met (veel) vleeskalveren worden aangeduid met i.v. Hierdoor wordt een maximale omvang van 1 ha mogelijk in plaats van 1,5 ha.
- Een actieve handhaving en intrekking van 'lege' vergunningen, met prioriteit in en rondom de kwetsbare gebieden.
- Bij uitbreidingen van bestaande veehouderijen, het omschakelen van melkrundvee naar intensieve veehouderij of bij nieuwvestiging van bedrijven met melkrundvee, een omgevingstoets uitvoeren in het kader van de bestemmingsplanprocedure. Belangrijke voorwaarden zijn dan:
o de geurbelasting, inclusief de cumulatieve belasting, mag de streefwaarden niet overschrijden. Lagere (dus strengere) streefwaarden c.q. toetswaarden zijn aan te bevelen om lokale knelpunten m.b.t. een te hoge achtergrondbelasting te voorkomen, met name op woonlocaties rond het LOG Beemte Vaassen;
o concrete en voldoende salderingsmogelijkheden bij een toename van de ammoniakemissie, waarmee voldaan wordt aan de eisen uit de provinciale verordening stikstof en Natura 2000;
o een goede kwaliteitsborging m.b.t. het inpassen van het initiatief in het landschap;
o een goede ontsluiting;
o aanvaardbare risico's voor de volksgezondheid;
o aen evenredige verdeling van de milieuruimte;
o een positief advies van de waterbeheerder(s).
- Omschakeling van melkrundvee naar intensieve veehouderij alleen toestaan als onderdeel van de afwaartse beweging. Dus als er sprake is van de afbouw van een locatie in het extensiveringsgebied, een niet-duurzame locatie in het verwevingsgebied of het oplossen van een knelpunt. Ook dient de locatie waar sprake is van omschakeling zodanig te zijn gelegen, dat deze gezien de milieuruimte en andere omgevingsaspecten als een duurzame locatie kan worden aangemerkt.
- Ook bij grote schaalsprongen van bestaande intensieve veehouderijen (bij hervestiging) kan een vergelijkbare toets op duurzaamheid het milieueffect aanzienlijk beperken.
- Omdat het aandeel ammoniakdepositie op kwetsbare natuurgebieden vanuit de melkrundveehouderij vergelijkbaar is met het aandeel vanuit de intensieve veehouderij, kan de reconstructiewetzonering ook gelden voor de grondgebonden veehouderij.
4.2.2 Vertaling naar het bestemmingsplan
Uit het MER en de bijbehorende Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 blijkt dat voor een aantal milieuthema's negatieve effecten mogelijk zijn bij vergroting van veehouderijen. Dit betreft met name de thema's ammoniak en natuur, fijn stof (onderdeel bedrijfsvoering), geurhinder, verstoring archeologische waarden, aardkundige waarden en verkeer. Daarom is overwogen of dit aanleiding is om hiervoor specifieke regels op te nemen in het bestemmingsplan.
Uit de Passende beoordeling is naar voren gekomen dat verdere uitbreiding van veehouderijen (zowel intensieve veehouderij- als grondgebonden veehouderijbedrijven) zou kunnen leiden tot een verdere verslechtering van de milieusituatie in omliggende Natura2000-gebieden. Elke uitbreiding van een veehouderij dient daarom zorgvuldig beoordeeld te worden. Het bestemmingsplan moet daarbij op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zodanig zijn ingericht dat negatieve effecten in de omliggende Natura2000-gebieden voorkomen kunnen worden.
In geval van een verzoek voor uitbreiding van de veestapel wordt mede daarom in het planMER aanbevolen om een brede omgevingstoets uit te voeren, waarbij naast onderzoek naar de effecten van de ammoniakdepositie op Natura 2000 ook wordt getoetst op aspecten als geur, gezondheid etc.
Uitbreiding veehouderijen onder voorwaarden
Daartoe is een regeling in het bestemmingsplan opgenomen waarbij uitbreiding van veehouderijen niet zonder meer mogelijk is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwen en gebruiken. Bouwen binnen de agrarische bouwvlakken is zonder meer toegestaan. Voor gebruik ligt dit anders.
Als recht mogen de aanwezige stallen alleen gebruikt worden conform de bestaande situatie. Daarmee wordt voor de veehouderijen bedoeld: de ammoniakemissie, het oppervlak aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan volgens de milieuvergunning of melding maximaal is toegestaan. Het aantal dierplaatsen mag daarbij niet worden vergroot, tenzij er sprake is van een verlaging van de ammoniakemissie. Met een verlaging wordt positief bijgedragen aan de instandhoudingdoelstellingen van de Natura2000-gebieden. Daarvan kan sprake zijn indien bijvoorbeeld een bestaande stal wordt vervangen door een stal met een lagere ammoniakemissiefactor. Eén en ander is in de planregels vastgelegd in zogenaamde specifieke gebruiksregels (artikel 3.5.1 en 3.5.2).
De bestaande ammoniakemissie per bedrijf en het aantal dierplaatsen in het Bestand Veehouderijbedrijven (Web-bvb): http://gelderland.vaa.com/webbvb/. Op de betreffende website kan een peildatum worden ingegeven, waardoor de vergunde ammoniakemissie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan eenvoudig kan worden terug gevonden. Hierdoor ontstaan er geen problemen bij de plantoetsing over de vraag of er sprake is van toename van de emissie.
Verdere uitbreiding van de veehouderijen is mogelijk door gebruik te maken van de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid bij omgevingsvergunning (artikel 3.6.2 en 3.6.3). Daarbij moet een zogenaamde brede omgevingstoets worden gedaan (milieu, landschap). Belangrijk onderdeel van deze toets is dat een ondernemer moet aantonen dat de kwaliteiten van de omliggende Natura2000-gebieden niet worden aangetast, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie. In de praktijk wordt dit beoordeeld aan de hand van de door de provincie te verlenen vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
De mogelijkheden bij deze afwijking verschillen per type bedrijf (intensieve veehouderij en grondgebonden veehouderij).
Voor intensieve veehouderijen (aanduiding "intensieve veehouderij") kan met deze afwijkingsbevoegdheid max. 0,7 ha. als stalruimte gebruikt worden. Dit is een vertaling van de in het Reconstructieplan opgenomen maximale maat van 1 ha. en de in het MER gehanteerde bebouwingspercentage van 70%. Als deze oppervlakte in de bestaande situatie aanwezig is, mag de stalruimte nog toenemen met 10% om te voldoen aan de eisen van dierwelzijn.
Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt een maximum van 1 ha. (1,5 ha met een bebouwingspercentage van 70%, omdat hiervan in het MER is uitgegaan). Ook hier geldt dat als deze oppervlakte in de bestaande situatie al aanwezig is, de stalruimte nog mag toenemen met 10% om te voldoen aan de eisen van dierwelzijn.
Samengevat levert dit het volgende overzicht op:
Grondgebonden veehouderij | Intensieve veehouderij | |
Bij recht | Bestaand oppervlak stalruimte | Bestaand oppervlak stalruimte |
Bij recht voorwaardelijk | Uitbreiding tot 1 ha, mits afname ammoniakemissie | Uitbreiding tot 0,7 ha, mits afname ammoniakemissie |
Afwijkingsbevoegdheid | Uitbreiding tot 1 ha, mits brede omgevingstoets (oa stikstofverordening provincie); Als bestaand 1 ha of meer is, uitbreiding dierenwelzijn 10%, geen uitbreiding dierplaatsen | Uitbreiding tot 0,7 ha, mits brede omgevingstoets (oa stikstofverordening provincie); Als bestaand 0,7 ha of meer is, uitbreiding dierenwelzijn 10%, geen uitbreiding dierplaatsen |
Afstemming met Natuurbeschermingswet 1998
Bij de beoordeling van verzoeken voor uitbreiding van veehouderijen wordt de koppeling gelegd met de vergunningverlening door de provincie op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Daarbij is het volgende van belang:
- Op 15 oktober 2011 is de provinciale Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland in werking getreden. Dit betreft een verordening op grond van art. 19ke van de Nb-wet 1998. Met de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland wil de provincie bereiken dat de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden beter wordt beschermd én dat veehouderijbedrijven in Gelderland mogelijkheden krijgen om uit te breiden. Veehouders die een nieuwe stal willen bouwen of een andere wijziging in de stallen willen aanbrengen, moeten hiervoor een vergunning aanvragen op grond van de Nb-wet 1998. Bedrijven die willen uitbreiden kunnen alleen een vergunning krijgen als ook de stikstofbelasting op de Natura 2000-gebieden daalt. De verordening bereikt deze twee doelen met behulp van een salderingssysteem. In de verordening staan de regels voor dit salderingssysteem. Het salderingssysteem, dat wordt beheerd door de provincie, registreert de stikstofuitstoot door veehouderijbedrijven, ook wel depositieruimte genoemd en houdt de ontwikkeling daarvan bij. Als de depositieruimte van een bedrijf afneemt door het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, kan een ander bedrijf deze depositieruimte voor een deel overnemen.
Als de stikstofuitstoot door de uitbreiding een bepaalde drempelwaarde overschrijdt, is het bedrijf dat de vergunning aanvraagt verplicht om gebruik te maken van het salderingssysteem. De drempelwaarde is gerelateerd aan de stikstofgevoeligheid van het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Beneden een bepaalde drempelwaarde hoeft er niet gesaldeerd te worden en krijgt het bedrijf de Nb-wetvergunning zonder extra voorwaarden ten aanzien van de stikstofuitstoot. - Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van een veehouderij vindt afstemming plaats met de provincie inzake de benodigde vergunning op grond van de Nb-wet 1998. Met de komst van de Wabo haken vergunningen in het kader van de Nb-wet 1998 aan bij de omgevingsvergunning. De provincie verstrekt dan niet langer een Nb-wet 1998 vergunning, maar een verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Ofwel: in geval er samenloop is met een Wabo-activiteit, gaat de natuurbeschermingsvergunning op in de omgevingsvergunning. B&W zijn het bevoegde gezag en GS geven een verklaring van geen bedenkingen af.
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een veehouderij, is langs de weg van het aanhaken dus afstemming met de Nb-wet 1998 gegarandeerd. De omgevingsvergunning voor het bouwen van veestallen kan, naast de toets aan andere relevante aspecten, pas worden verleend als de provincie een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Dat zal de provincie pas doen als duidelijk is dat de omgevingsvergunning pas binnen de regels van de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland. - Met het bovenstaande lijkt het opnemen van een regeling in het bestemmingsplan hiervoor overbodig. De vergunnngverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 garandeert immers dat er geen negatieve effecten m.b.t. ammoniakdepositie optreden in omliggende Natura2000-gebieden. Uit recente jurisprudentie over bestemmingsplannen buitengebied blijkt evenwel dat ook het bestemmingsplan de garanties moet bevatten dat er geen negatieve effecten optreden. Daartoe is de hiervoor beschreven regeling voor veehouderijen opgenomen.
De in het MER en de bijbehorende Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 genoemde milieuthema's waar negatieve effecten mogelijk zijn bij vergroting van veehouderijen worden onderstaand benoemd in relatie tot de regeling in het bestemmingsplan.
Natuur: stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
Door bovenstaande regelingen in het bestemmingsplan is gegarandeerd dat de ontwikkelingsruimte voor de veehouderij niet leidt tot negatieve effecten op het gebied van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden.
Natuur: stikstofdepositie op EHS-gebieden
Voor alle scenario's in het MER is er een stijging te zien ten opzichte van de autonome ontwikkeling van stikstofdepositie op gevoelige WAV-gebieden van de EHS (buiten Natura 2000). Effecten van stikstofdepositie op gevoelige EHS-gebieden kunnen voor de scenario's op voorhand niet worden uitgesloten.
De hierboven genoemde regelingen voor de Natura 2000-gebieden zullen ook voor de EHS-gebieden leiden tot een adequate manier om negatieve effecten in de EHS-gebieden te voorkomen. Immers, ook rond de EHS-gebieden liggen de extensiveringsgebieden als een soort bufferzone. Bovendien zullen bij de regelingen zoals hierboven genoemd, in de brede afwegingen ook de effecten op de EHS-gebieden worden betrokken.
Luchtkwaliteit: Fijn stof
Vanwege de emissies van agrarische bedrijven kan er bij groei van de veehouderijen mogelijk sprake zijn van negatieve effecten op de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij altijd om problemen dicht bij de bron (hooguit enkele honderden meters). Met behulp van technische maatregelen bij de bron (juiste staluitvoering, toepassing luchtwassers e.d.) en voermaatregelen kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Dat komt aan de orde in de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. Een regeling hiervoor opnemen in het bestemmingsplan is daarom niet nodig.
Geur
Het worst-case scenario leidt gemiddeld tot een lichte daling van de leefbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie. Het MER geeft echter aan dat het om een zodanig lichte daling gaat dat er geen mitigerende maatregelen in het bestemmingsplan noodzakelijk zijn.
Bovendien kan worden opgemerkt dat de toetsing van uitbreidingen van veehouderijen aan de Wet geurhinder en veehouderij er voldoende voor zal zorgdragen dat er geen milieuproblemen ontstaan. Wel zal geurhinder naast andere (milieu)aspecten worden meegewogen in de brede omgevingstoets, zoals die is opgenomen in de verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Archeologische waarden
Het MER geeft aan dat de mate waarin de ontwikkelingen een nadelig effect kunnen hebben op de archeologie, in sterke mate plaatsgebonden is. Over het algemeen geldt dat er weinig bekende waarden liggen rond de locaties met boerderijen, zodat mogelijke verstoringen van deze bekende waarden naar verwachting beperkt zullen zijn.
Tevens kan hierbij worden opgemerkt dat de archeologische (verwachtings)waarden afdoende zijn geregeld door middel van de archeologische dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Hiermee kunnen verstoringen afdoende worden voorkomen.
Aardkundige waarden
Het MER constateert dat er negatieve effecten zijn ten aanzien van aardkunde, maar deze zullen heel beperkt zijn. Bij het toekennen van bestemmingen en aanduidingen, kan voldoende rekening worden gehouden met aanwezige aardkundige waarden, bijvoorbeeld door het opnemen van de gebiedsaanduiding cultuurhistorisch gebied of openheid. Daarmee kan aantasting van aardkundige waarden worden voorkomen.
Daarnaast doet het MER de aanbeveling om de aardkundige waarden te vertalen naar beeldkwaliteitsplannen of welstandsnota-uitwerkingen. In het gebiedsgerichte welstandsbeleid is daarmee rekening gehouden.
Verkeersveiligheid
Door de schaalvergroting in de veehouderij kan er sprake zijn van een toename van met name het vrachtverkeer. Dat kan een licht negatief effect hebben op de verkeersveiligheid.
Het MER geeft echter aan dat het om dermate gering effect gaat dat er geen mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn.
4.2.3 Milieueffecten ontwikkelingsruimte recreatie en vertaling naar bestemmingsplan
In het MER bestemmingsplannen buitengebied Apeldoorn is eveneens onderzocht welke milieueffecten te verwachten zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden in de bestemmingsplannen voor de recreatie. Hiertoe is in het MER een worst-case scenario beoordeeld.
Uit het MER blijkt dat voor enkele milieuthema's negatieve effecten mogelijk zijn bij recreatieve ontwikkelingen binnen dit plangebied.
Dit betreft:
- 1. De uitbreiding van dagrecreatieve voorzieningen kan leiden tot licht negatieve effecten op beschermede soorten in het onderdeel natuur;
- 2. Er bestaat de mogelijkheid dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor de recreatie leiden tot een toename van het aantal conflicten tussen recreatief verkeer en landbouwverkeer. Dit heeft een licht negatief effect op de verkeersveiligheid.
Deze onderdelen zijn als volgt vertaald in het bestemmingsplan:
Ad. 1.
In alle bestemmingsplannen buitengebied is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd) opgenomen voor de aanleg van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen in de bestemming Agrarisch. Daarbij is een toetsingscriterium opgenomen dat er geen sprake mag zijn van negatieve effecten voor de beschermde soorten, die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet.
Ad. 2.
In de regels van de agrarische bestemming is het toelaten van een kleinschalig kampeerterrein alleen mogelijk door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning. De verkeerstechnische en de verkeersveiligheidsaspecten worden daarbij in de afweging betrokken. Voor het overige is de toename van het recreatief verkeer in een bestemmingsplan niet te reguleren.
4.3 Bodemkwaliteit
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.
In de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart wordt de gemiddelde bodemkwaliteit van de gemeente Apeldoorn beschreven. Het betreft hier de bodemkwaliteit die niet is beïnvloed door lokale verontreinigingen (puntbronnen) of andere bijzondere omstandigheden. Dit wordt de diffuse bodemkwaliteit genoemd. Uit de kaarten blijkt dat de bodem in het plangebied schoon is te noemen.
Op basis van de provinciale kaarten ten aanzien van bodemverontreiniging blijkt dat er diverse kleinere mogelijk verontreinigde locaties zijn. Deze locaties worden nader onderzocht volgens de provincie.
Conclusie
Aangezien geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
Ruimtelijke plannen die in betekenende mate bijdragen, worden getoetst aan de grenswaarden. In het Besluit 'niet in betekenende mate' (nibm) is vastgelegd dat een bijdrage van meer dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3, moet worden getoetst aan de grenswaarden. Deze bijdrage van 3% is in de ministeriële regeling 'niet in betekenende mate' doorvertaald naar 1.500 woningen of 100.000 m2 kantooroppervlak.
In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening echter, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen. Daarnaast wordt geadviseerd zeer terughoudend te zijn met het realiseren van gevoelige bestemmingen bij drukke gemeentelijke wegen.
Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. Kortom, het plan biedt niet de mogelijkheid tot het realiseren van een groot aantal woningen en daarmee wordt ruim voldaan aan de 3%-norm. De bijdrage van de veehouderij aan de concentratie fijn stof (PM10) ligt in het gehele plangebied verspreid tussen 0 en 15 ug/m3. Gemiddeld genomen zal fijn stof voor veehouderijen geen bepalende factor zijn voor de milieugebruiksruimte omdat het invloedsgebied zeer beperkt is. Hooguit is volgens het MER aandacht nodig voor pluimveebedrijven die omschakelen naar scharrelhuisvesting of andere systemen i.v.m. dierwelzijnseisen. Omschakeling naar intensieve veehouderij maakt het bestemmingsplan echter niet mogelijk. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan verder derhalve achterwege blijven.
4.5 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslag van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en Circulaire van Houwelingen
Voor de opslag van munitievondsten uit de tweede wereldoorlog is de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. Het toetsingskader voor opslag van munitie voor defensieterreinen is beschreven in de circulaire van Houwelingen.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Nota Milieuveiligheid
In november 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Risicobronnen binnen en nabij de planlocatie (bron provinciale risicokaart)
Binnen het plangebied is een tweetal risicobedrijven gelegen die vallen onder de regelgeving van het Bevi. Het betreft de Robertus Zaadhandel en Interlogica die beide een opslagvoorziening voor gevaarlijke stoffen hebben groter dan 10 ton.
Daarnaast zijn er vijf transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig in het plangebied die vallen onder de regelgeving van het concept Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), te weten de provinciale wegen Deventerstraat (N344) en Zutphensestraat (N345), de rijkswegen A1 en A50 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn-Deventer. Tevens zijn er vijf hogedrukaardgastransportleidingen gelegen die vallen onder de regelgeving van Bevb aanwezig.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost in de risicobronnen. In de bijlagen is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de "Notitie - Beoordeling externe veiligheid ten behoeve van het conserverende plan Buitengebied Noord-Oost, met kenmerk DOS-2012-527865, d.d. 29 juni 2012".
Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat er in of nabij het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die gelegen is over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe.
Het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost heeft dus geen consequenties voor de externe veiligheid in het plangebied.
4.6 Zonering Infrastructuur
Geluidhinder wegverkeer
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidzones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit meer dan vijf rijstroken een zone van 600 m, voor een weg bestaande uit drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 200 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting.
Op grond van het bovenstaande geldt voor de A50 en de A1 een geluidszone van 400 m en een geluidszone van 200 m voor de overige wegen. Nieuwe situaties zijn echter niet (bij recht) toegestaan, zodat nader onderzoek niet nodig is.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is in de nieuwe wet 48 dB.
Geluidhinder railverkeer
Door het plangebied loopt de spoorlijn Apeldoorn-Deventer en Apeldoorn-Zutphen. Deze hebben respectievelijk een geluidszone van 300 m en 100 m aan weerszijden van het spoor, waarbinnen bij nieuwe ontwikkelingen een geluidsonderzoek moet worden uitgevoerd.
Bij recht zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan, waardoor geen nader onderzoek nodig is. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is 55 dB.
In geval van nieuwe ontwikkelingen, zoals het toestaan van tweede bedrijfswoningen, dient geluidsonderzoek plaats te vinden. Dit is opgenomen in de wijzigingsbepalingen.
Overige zoneringen infrastructuur
Er geldt in het kader van vervoer van gevaarlijke stoffen een zonering van de (spoor)wegen. Ook het vliegveld Teuge is voorzien van een zonering. Het vliegveld Teuge kent een geluidszonering die is opgenomen op de plankaart. Daarnaast geldt een obstakelvrij vlak van de invliegtunnel van 45 m hoogte. Een dergelijke hoogte van bouwwerken is niet toegestaan in dit plan. Het radarstation Nieuw Milligen is omgeven door een verstoringsgebied. Gebouwen hoger dan 80 m boven NAP zijn niet toegestaan. Het bestemmingsplan laat een dergelijke hoogte niet toe, waardoor dit niet is aangegeven op de plankaart.
Straalpaden moeten, vanaf een aangegeven hoogte (hier circa 22 m), blijven gevrijwaard van obstakels. In de planregels worden geen gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde toegelaten van deze hoogte. Een verbod op dergelijke hoogten is daarom niet nodig in het bestemmingsplan.
Ook ligt er een hoogspanningsleiding met een specifieke zone (0,4 microTesla) van 2 x 71 m. Dit betreft de gezondheidsrisicocontour waarbinnen geen nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen scholen en dergelijke) mogen worden gerealiseerd. De beheerszone is twee keer 22,5 m. Deze zone heeft een dubbelbestemming gekregen.
4.7 Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is vanaf 1 januari 2007 van kracht en vormt het toetsingskader voor geur veroorzaakt door het houden van dieren in dierenverblijven. Er wordt gerekend met 'odour units' (ou), en geurgevoelige objecten, zoals huizen, krijgen een norm toegewezen voor de geurbelasting die de veehouderij mag veroorzaken. In een reconstructiegebied is de standaard geurnorm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom 3 OU/m3 en buiten de bebouwde kom 14 OU/m3 . Bij beoordeling van vergunningsaanvragen wordt bepaald of deze normen voor geurbelasting op een geurgevoelig object wordt overschreden. Voor een aantal soorten vee (zoals melkrundvee) geldt een vaste afstandsnorm tot geurgevoelige objecten en wordt er niet met odour units gerekend.
Blijkens het opgestelde MER voldoet het leefklimaat op basis van geur uit stallen in een groot deel van het plangebied aan de norm geldend in de bebouwde kom (3 OU). Plaatselijk is dit matig tot zeer slecht door overbelaste locaties.
4.8 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende functies (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en voor de aan te houden afstand.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Als bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden uit de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype "rustige woonwijk". Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het is daarmee een van de gevoeligste omgevingstypen. Voorbeelden van andere omgevingstypen zijn een gemengd gebied en een (hiervoor aangewezen) gebied met functiemenging. Als een gebied al een hogere milieubelasting kent dan een rustige woonwijk, kan dit aanleiding zijn om gemotiveerd een kleinere richtafstand aan te houden, indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt. Voor één of meer milieuaspecten kan dan een afstandsstap lager worden aangehouden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 m kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 m en een geadviseerde afstand van 100 m tot 50 m. Uitzondering hierop vormt in principe de afstand voor het aspect gevaar.
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en woningen in een rustige woonwijk of een gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieugevoelige en milieubelastende functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan worden gedacht aan stad- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd. In deze gebieden worden geen richtafstanden gehanteerd, maar wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van het gewenste woon- en leefklimaat.
Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- de productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- activiteiten met een grote verkeersaantrekkende werking beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering", kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Bij het onderzoek wordt zowel de milieuinvloed van de bestaande situatie meegenomen als ook de milieuinvloed van de functies die op basis van het bestemmingsplan zijn toegestaan.
In de regels en op de verbeelding is aangesloten bij de vergunde milieuruimte. Bedrijven die opgenomen zijn in de bedrijvenlijst die is opgenomen in de regels behorend bij dit bestemmingsplan zijn toegestaan. De bedrijvenlijst is gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering uit 2009, met dien verstane dat op de lijst uitsluitend bedrijven uit de lichtste milieucategorieën 1 en 2 die een binding hebben aan het landelijk gebied zijn opgenomen. Indien bestaande bedrijven binnen 30 m van een woning liggen, dan wordt uitsluitend categorie 1 toegestaan. Bestaande bedrijven die momenteel vallen in een hogere milieucategorie dan categorie 1 en/of 2 en/of geen binding hebben aan het landelijk gebied, hebben een aanduiding gekregen waarbinnen dat specifieke bedrijf is toegelaten.
4.9 Conclusie Milieu
De volgende zones, gebieden en dergelijke in het plangebied leggen beperkingen op het gebruik:
- Op basis van het MER gelden beperkingen voor uitbreiding van veehouderijen.
- milieuzones rond de bedrijven op basis van de milieuvergunning en milieumelding, en de zonering 'Bedrijven en Milieuzonering'. Met de bestemmingen is aangesloten bij de vergunde milieuruimte;
- rond agrarische bedrijven gelden afstandseisen voor stankgevoelige objecten;
- bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de uitgangspunten van de Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn.
- Er geldt een zonering in het kader van externe veiligheid van 200 m langs snelwegen, provinciale wegen en spoorwegen.
- Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen (niet bij recht) dient voor de aardgastransportleiding de PR en GR berekend te worden, tenzij de ontwikkeling meer dan 140 m van de aardgastransportleiding verwijderd is. Voor de beheerzone van de leiding is ter bescherming een dubbelbestemming opgenomen.
- Voor de hoogspanningslijn geldt een beheerzone van 22,5 m aan weerszijden van de lijn, waarvoor een dubbelbestemming is opgenomen. Binnen de gezondheids-contour van 71 meter zijn geen nieuwe gevoelige bestemmingen opgenomen. Langs de A1/A50 geldt een geluidszone van 400 m en langs de overige wegen 200 m. Langs de spoorlijn naar Deventer ligt een geluidszone van 300 m en langs de spoorlijn naar Zutphen een zone van 100 m. Binnen deze zones dient bij mogelijke veranderingen akoestisch onderzoek plaats te vinden. Deze zones zijn niet opgenomen op de plankaart.
- Voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is in de wijzigingsbevoegdheden opgenomen dat geluidsonderzoek dient plaats te vinden. De geluidzone van het vliegveld staat wel op de plankaart;
- veehouderijbedrijven binnen een, in de EHS gelegen, zeer kwetsbaar gebied (zie WAV gebieden op belemmeringenkaart), mogen niet uitbreiden in verband met de ammoniakemissie. Er gelden uitzonderingen met betrekking tot uitbreiding van rundveehouderijen;
- bij recht is geen nieuw milieugevoelig gebruik of bebouwing mogelijk. Wel in de vorm van wijzigingsbevoegdheden. In de voorwaarden wordt opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast indien met onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de betreffende milieuregels;
- er liggen geen grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden in het plangebied.
5 Gebiedsvisie
5.1 Inleiding Op De Visie
Ter voorbereiding op het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost is voor het plangebied een visie opgesteld. De grondslag voor deze visie vormt de uitgezette koers in 'De groene mal van Apeldoorn' en 'Visie Weteringse Broek'. Daarnaast spelen regionale, provinciale en landelijke beleidskaders zoals de provinciale Structuurvisie en het Reconstructieplan een belangrijke rol in de vorming van de visie voor het plangebied.
De visie geeft inzicht in de veranderingen en ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied om ten behoeve van het bestemmingsplan voor de kortere termijn (10 jaar) de juiste afwegingen te kunnen maken.
De gemeente benut voorts de mogelijkheden van het bestemmingsplan om specifieke veranderingen en ontwikkelingen voor de langere termijn (10 tot 15 jaar) te sturen. In deze paragraaf worden daarom tevens de voorgestane ontwikkelingen voor de komende 10 - 15 jaar in het plangebied in samenhang met elkaar beschreven. De uitkomsten krijgen een ruimtelijke vertaalslag in de regels en de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost.
5.2 Integrale Gebiedsanalyse
Plaats en ligging
Het plangebied Buitengebied Noord-Oost bevindt zich zoals genoemd in het overgangsgebied tussen de stuwwal van de oostelijke Veluwe aan de westzijde en het IJsselgebied aan de oostzijde. Het grootste gedeelte van het reliëf wordt bepaald door de licht glooiende daluitspoelingsvlakte, hier en daar zijn ook dekzandruggen zichtbaar.
Het plangebied kan om deze reden worden gekenmerkt als een gebied met verschillen in ondergrond (geologie, geomorfologie), hoogte, bodem en waterhuishouding. De verschillen tussen de hogere en lagere delen hebben in de afgelopen eeuwen geleid tot een grote verscheidenheid aan planten, dieren en occupatiepatronen.
Het plangebied wordt gekenmerkt door:
- de oude akkers en broekgebieden als dragers van de openheid;
- landgoed 't Woudhuis als groen zwaartepunt, typische landgoedstructuur van boselementen, houtwallen, open bouwgronden en graslanden en lanen;
- het Weteringse Broek met (toekomstige) bloemrijke graslanden, fietspaden en landbouwgronden;
- een goede ontsluiting via de A1 en A50.
De verschillen tussen enerzijds het bosgebied rondom landgoed 't Woudhuis en anderzijds het halfopen landschap met oude akkers en broekgebieden zijn markant en uiten zich ook in de afzonderlijke benadering van beide gebieden in de visie.
Beleidskader
In het plangebied wordt gestreefd naar de realisatie van twee grote groengebieden in het plangebied, de Weteringse Broek en uitbreiding Landgoed 't Woudhuis door natuurontwikkeling in kwelgebieden en door reactivering van oorspronkelijke flora en fauna. Ontwikkeling van de grote groengebieden betekent voor het plangebied een combinatie van water, landbouwgebied, bos en recreatieve voorzieningen en recreatieve routes. In het Weteringse Broek zullen meer nieuwe natuur en ecologische verbindingszones langs weteringen worden aangelegd. Het recreatief medegebruik van deze gebieden wordt verbeterd en het zal ook beter worden afgestemd op de natuur. Het landgoed 't Woudhuis zal minder geïsoleerd komen te liggen. De grote groengebieden worden door weteringen aan elkaar verbonden en geven daardoor veel afwisseling in het landschap. Teneinde de ecologische relaties binnen het plangebied en vanuit het plangebied met de omliggende omgeving te behouden en te versterken, zijn maatregelen voor ontsnippering noodzakelijk. De Groote Wetering zal worden ingericht volgens het zogenaamde model 'kamsalamander' en ten noorden van landgoed 't Woudhuis volgens model 'Winde', waardoor er voor dieren, maar ook voor mensen betere verbindingen ontstaan; Met name poelen en natuurlijke oevers dragen hier aan bij. Door het plangebied lopen twee groene wiggen, Zuidbroek vanuit het Weteringse Broek naar de wijk Zuidbroek. De groene wig Wolvenbos ligt tussen de Oostveluweweg en het Apeldoorns Kanaal en sluit aan op het Weteringse Broek. Het is een combinatie van bos en water. De groene wiggen zorgen voor relaties tussen de grote groengebieden en de stadsdelen voor mens en dier. Ook de aanleg van de ecologische verbinding richting Teuge en de IJsselvallei speelt een rol in de ontsnippering.
Overige aandachtspunten liggen er op het gebied van het beschermen en benadrukken van de laan- en zichtlijnstelsels rondom het landgoed en ten aanzien van waterberging.
Het behoud en de versterking van het halfopen landschap, met verschillende open gebieden als oude akkers en laaggelegen broekgebieden zijn de centrale doelstelling voor het halfopen landschap. De lage broekgebieden zijn voor een deel niet meer duidelijk herkenbaar, door het afbrokkelen van beplanting. Teneinde het halfopen karakter te behouden, is een goede agrarische structuur noodzakelijk. De landbouw, voornamelijk melkveehouderij, is drager en beheerder van de open ruimte. De positie van de landbouw als beheerder van deze ruimte verzwakt evenwel. In het Reconstructieplan Veluwe is het gebied aangewezen als verwevingsgebied, hetgeen betekent dat de primair grondgebonden veehouderij zich verder kan ontwikkelen. Maar ook worden mogelijkheden geboden voor landbouwverbreding Functieverandering is mogelijk, echter middels een bestemmingsplanherziening.
Een belangrijke randvoorwaarde bij het formuleren van een visie is de bescherming van basiskwaliteiten als (externe) veiligheid, gezondheid, kwaliteit milieu (lucht, geluid) en water en bijzondere kwaliteiten als landschap, cultuurhistorie en natuur. Deze kwaliteiten zijn voor een deel met behulp van beschermingsnormen vastgelegd in Europese en rijksregelgeving (Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord). De ruimtelijke bescherming van deze kwaliteiten vloeit voort uit de provinciale Structuurvisie.
5.3 Beleidsopgaven
De grondslag voor deze visie vormt het behoud en versterking van het landschap:
- binnen het Nationaal landschap wordt de bestaande landschapskwaliteit vergroot en worden daarmee de kernkwaliteiten, zoals het schaalcontrast van zeer open naar besloten, verbeterd; het behoud van een halfopen, agrarisch landschap en boslandschap rondom Woudhuis;
- het behoud van het rechtlijnige, geometrische patroon en de openheid in de broekgebieden;
- in het overige gebied, het kampenlandschap, het herstel/behoud van de kleinschalige identiteit met onregelmatige blokverkaveling en houtwallen;
- het ontwikkelen van een ruimtelijke samenhang tussen de weerszijden van de snelweg;
- het behouden en versterken van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden;
- het versterken van de economische vitaliteit van het buitengebied en inspelen op de behoeften;
- ontwikkelingsmogelijkheden voor agrariërs binnen landschappelijke kaders;
- het versterken van recreatief medegebruik en kleinschalige recreatieve voorzieningen, zo mogelijk als aanvullende economische drager;
- realisatie van de Groene Mal: de grote groengebieden (Weteringsebroek en Het Woudhuis), de groene wiggen (Wolvenbos en Zuidbroek) en de verbindende wateren van de Weteringen.
Daarnaast spelen regionale, provinciale en landelijke beleidskaders een belangrijke rol in de vorming van de visie voor het plangebied. De te maken keuzen krijgen hun concrete vertaling in het ruimtelijk beleid voor het Buitengebied Noord-Oost van de gemeente.
In paragraaf 1.4 zijn de opgaven voor het plangebied beschreven. De opgaven bestaan onder meer uit functieverbreding en nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en ontwikkeling van Weteringsebroek. Daarnaast vragen thema's als kamperen bij de boer, paardenbakken en splitsing van woningen en bed and breakfast aandacht.
Daarnaast zijn de volgende algemene opgaven van belang:
- doelmatig gebruik van de beschikbare ruimte;
- verbetering van de ecologische dooradering, weteringen vormen hiervoor een ruimtelijke drager;
- een duurzame waterhuishouding;
- verbetering van de toegankelijkheid voor bewoners en recreanten;
- aanknopingspunten voor verbreding van het landbouwkundig gebruik;
- versterking grondgebonden veehouderij en zo mogelijk ook intensieve veehouderij;
- behoud van het gebied voor landbouw en het toch aantrekkelijk blijven als woongebied en tevens als uitloopgebied voor recreatie;
- verhogen van de beleving van de samenhang tussen de afzonderlijke gebieden door de weteringen als lange doorlopende lijnen in het landschap zichtbaar te markeren en routestructuren langs de weteringen aan te leggen.
De inhoudelijke opgaven en doelstellingen zijn ontleend aan de doelstellingen uit 'De groene mal van Apeldoorn' en de cultuurhistorische analyse voor het plangebied, de provinciale Structuurvisie en het Reconstructieplan Veluwe.
5.4 Ruimtelijke Zonering En Visie Op Het Gebied
De volgende deelgebieden kunnen worden onderscheiden:
- 1. bos- en landgoedgebied, tevens gedeeltelijk extensiveringsgebied;
- 2. halfopen gebied, tevens verwevingsgebied.
Beide gebieden bepalen mede de begrenzing van de twee hoofdbestemmingen van het bestemmingsplan, namelijk het Agrarisch gebied respectievelijk het Natuurgebied.
Deelgebieden
5.4.1 Bos- en landgoedgebied
In het bos- en landgoedgebied ligt het primaat bij de natuur.
Daarbij wordt uitgegaan van multifunctioneel beheer, gericht op natuur, recreatie en landbouw. Het bos- en landgoedgebied beschikt over een grote cultuurhistorische en recreatieve betekenis. Cultuurhistorisch waardevol aan het landgoed is de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van de gebouwen, wegen en waterlopen, tuin- en landschapselementen en de perceelsgrenzen. De lanen en houtwallen zijn eveneens waardevol. Nieuwe ontwikkelingen wat betreft combinaties met ecologie en recreatie zijn vanuit historisch perspectief goed mogelijk, wanneer de herkenbaarheid en leesbaarheid van het historische landschap intact blijven. Nieuwe natuur- of recreatieterreinen, alsmede een nieuw landgoed kunnen de structuur van minder gave gebieden versterken. In de meest gave gebieden dient echter terughoudend met nieuwe elementen te worden omgegaan, zoals nieuwe lanen of waterpartijen.
Het gaat om een gevarieerd, natuurlijk bos, afgewisseld met open plekken, waar ook agrarische functies en woningen een plek hebben. Het is juist die afwisseling van open en besloten, die zo aantrekkelijk is.
Daar waar in het gebied de woonfunctie of agrarische functie voorkomt, ligt het primaat bij wonen of landbouw.
Het gebied maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur, waar zoveel mogelijk de meest waardevolle bestaande natuurelementen in samenhang met elkaar staan of gebracht dienen te worden om zo een goede bijdrage te kunnen leveren aan het ontstaan van een netwerk van duurzame ecosystemen. Het bestaande bos is in het Reconstructieplan aangemerkt als extensiveringsgebied. In de provinciale Structuurvisie is het aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur natuur (bestaand bos) en Ecologische Hoofdstructuur verweving.
In het gebied komt een groot aantal bijzondere cultuurhistorische waarden voor, zoals oude lanen, structuren, herkenbaar coulissenlandschap. Er liggen diverse monumenten, namelijk twee landhuizen, een boswachterwoning en enkele boerderijen. Ingezet wordt op behoud, bescherming en herstel van deze waarden.
In het gebied op en rondom Landgoed 't Woudhuis gelden themagewijs de volgende doelstellingen en ontwikkelingsmogelijkheden. Centraal staat behoud van het cultuurhistorische waardevolle landschap.
Natuur en water
Behoud van bestaande waarden en ontwikkeling van nieuwe natuur in de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is het ontwikkelen van de ecologische verbinding langs de Groote Wetering van belang.
A-watergangen worden bestemd.
Wonen
Nieuwe landgoederen kunnen onder voorwaarden worden toegevoegd, daar waar nieuw landschap moet worden gemaakt. In dit bestemmingsplan worden daar echter niet de mogelijkheden voor geboden, vanwege het maatwerk dat per locatie geleverd dient te worden. Nieuwe landgoederen van 10 ha zijn mogelijk op basis van het gemeentelijke beleid.
Aangesloten dient te worden bij de Regionale Structuurvisie De Voorlanden. Op het landgoed mogen maximaal 3 woningen worden gerealiseerd met daarbij eventueel een (klein) kantoor. Het plan moet passen binnen de voor het gebied geldende natuurdoeltypen van het Gebiedsplan Natuur en Landschap (2005). Het landgoed draagt bij aan de landschappelijke kwaliteit. Landgoederen zijn met name in de omgeving van 't Woudhuis toepasselijk.
Landbouw
Duurzame landbouw is en blijft een belangrijke functie. Beperkende factoren in dit gebied zijn de WAV-, EHS- en extensiveringsgebieden. Deze gebieden overlappen elkaar (deels). Behoud en versterking van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven staan centraal, waarbij rekening wordt gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de omgeving. Op de bestaande agrarische bedrijven zijn mogelijkheden voor (niet agrarische) nevenactiviteiten. Functieverandering naar wonen of niet agrarische bedrijven tot maximaal 500 m² is alleen mogelijk middels een bestemmingsplanherziening. Functieverandering naar gebiedsgebonden werkfuncties (bijvoorbeeld natuurbeheer en extensieve recreatie) staat voorop.
Recreatie en educatie
Versterking van recreatief medegebruik is van belang. Bed and Breakfast en trekkershutten worden onder voorwaarden als nevenactiviteit bij (agrarische) bedrijven en woningen toegestaan.
Wonen
Bestaande woningen krijgen de mogelijkheid om uit te breiden tot 700 m³. Noodwoningen worden zonodig bestemd, op basis van het gemeentelijke Selectief Pardon. Woningsplitsing is onder voorwaarden toegestaan. De bouw van nieuwe burgerwoningen wordt niet toegestaan, met uitzondering van de bouw van woningen in het kader van functieverandering.
Bedrijven
De bestaande legale niet agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd. Zo mogelijk krijgen deze bedrijven ook een uitbreidingsmogelijkheid. Uitgangspunt is overigens wel dat grootschalige, niet aan het landelijk gebied gerelateerde bedrijven op een bedrijventerrein gevestigd dienen te zijn. Nieuwvestiging van een bedrijf op een nieuw bouwperceel wordt niet toegestaan.
5.4.2 Half open gebied
Een deel van het plangebied bestaat uit (half)open gebied. De weidegebieden zijn onderdeel van de IJsselvallei.
De oude landschapsstructuur van open laaggelegen broekgebieden, kleine akkers en kleinschalige landschapselementen (restanten singels en houtwallen) is nog deels aanwezig, Er is met name een concentratie van bebouwing rondom de oude enk bij Beemte. Verspreid in het gebied liggen enkele grootschalige agrarische bedrijven. Naast de boerenerven komen ook kleinschalige complexen met woonbebouwing voor; de agrarische functie van een deel van de erven is vervallen.
In dit deelgebied staat behoud en versterking van de grondgebonden landbouw voorop, met in achtneming van algemeen geldende milieubepalingen en met behoud en waar mogelijk verbetering van het landschap, cultuurhistorische waarden de natuur, en recreatief medegebruik. Het beleid is tevens gericht op het realiseren van de ecologische verbindingen, groene wiggen en landschappelijke beplanting in dit deelgebied.
Themagewijs gelden de volgende doelstellingen en ontwikkelingsmogelijkheden.
Landbouw
De traditionele melkveehouderij, waarmee het (half)open landschap en de daarmee samenhangende natuurwaarden worden gegarandeerd, staan al geruime tijd onder druk. Dat leidt ertoe dat deze bedrijven kiezen voor schaalvergroting, beëindiging of zich mede richten op andere activiteiten. Daarbij wordt erkend dat er goede perspectieven zijn voor verbreding van landbouw, bijvoorbeeld extensieve recreatieve voorzieningen. De gemeente wil hiervoor ruimte bieden. Bestaande grondgebonden landbouw krijgt de ruimte.
Volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven (globaal bedrijven met een omvang van 30 n.g.e. of meer) dienen voldoende ruimte te krijgen om zich de komende jaren verder te kunnen ontwikkelen, waarbij rekening wordt gehouden met kwetsbare natuurgebieden in de omgeving (met name ten aanzien van ammoniakdepositie). Een te geven agrarisch bouwperceel moet voldoende ruimte geven voor toekomstige ontwikkelingen. Op de plankaart zijn bouwpercelen op maat opgenomen, met enige uitbreidingsmogelijkheid. Eventuele aanpassing van het bouwperceel in de toekomst moet op een soepele manier mogelijk worden gemaakt. Uitbreiding van het agrarisch bouwblok, niet zijnde intensieve veehouderij, is mogelijk tot 1,5 ha, middels wijzigingsbevoegdheid. Nieuwvestiging in de zin van het creëren van een nieuw bouwvlak voor agrarische bedrijven wordt in het plan niet mogelijk gemaakt. Maximaal gebruik van de bestaande locaties is uitgangspunt. Mocht er toch een nieuwe locatie nodig zijn, dan wordt dit via een afzonderlijke bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakt.
Hobbymatige agrarische bedrijven krijgen een woonbestemming. Het hobbymatige agrarische gebruik is een nevenactiviteit bij het wonen.
In het bestemmingsplan wordt in het kader van de reconstructie nader onderscheid gemaakt tussen intensieve veehouderijen en overige agrarische bedrijven. De betreffende bedrijven krijgen om voornoemde reden een afzonderlijke aanduiding 'intensieve veehouderij' mee. Het bestaande gebruik binnen een agrarisch bouwperceel voor intensieve veehouderij wordt positief bestemd. Met een afwijkingsbevoegdheid kan dit gebruik onder nadere voorwaarden in beperkte mate worden verruimd.
Vergroting van bouwvlakken voor een intensieve veehouderij of concentratie van intensieve veehouderij op één bouwperceel vraagt vanwege de potentiele invloed en impact op de omgeving per situatie maatwerk. Dit wordt vervolgens gefaciliteerd met een planherziening.
Bij steeds meer percelen (agrarische bedrijven, maar ook bij burgerwoningen) verschijnen paardenbakken. In verband met de rommelige uitstraling en de bijkomende voorzieningen worden paardenbakken en tredmolens in principe alleen toegestaan bij agrarische bedrijven en op het erf van burgerwoningen en bedrijfswoningen.
Natuur en water
Behoud van de bestaande natuur en landschapselementen. Ontwikkeling van nieuwe natuur in het kader van de Visie Weteringse Broek, op de aangegeven locaties (gebiedsvisiekaart), en in de ecologische verbindingszone. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen (zie art. 34.2).
Ter plaatse van de groene wiggen worden gestreefd naar het creëren van uitloopmogelijkheden voor de stad. in de groene wiggen worden natuur en recreatieve routes aangelegd.
Het Waterschap vraagt in toenemende mate aandacht voor de waterhuishoudkundige situatie, gericht op veiligheid en voldoende bergingscapaciteit. Voor het vergroten van de bergingscapaciteit kan gebruik worden gemaakt van verbreding van de sloten. Voor het vasthouden en bergen van water zijn specifieke waterlopen aangewezen. De watergangen vallen onder de daar van toepassing zijnde hoofdbestemming. Langs de Groote Wetering, het Verbindingskanaal en de Nieuwe Wetering vanaf het Verbindingskanaal, wordt aan één zijde een natuurlijke oever van 10 m breed aangelegd.
Infrastructuur
Ter verbetering van de ontsluiting voor wandelaars en fietsers van het buitengebied en de groene wig vanuit de stad, wordt ingezet op een extra overgang over de A50. Ook wordt ingezet op de bereikbaarheid per fiets van stedelijk gebied naar buurtschap Beemte en langs de Woudhuizermark (Maten-Teuge).
Kleinschalige kampeerterreintjes (tot 25 plaatsen) worden toegestaan. Bed and Breakfast en trekkershutten worden onder voorwaarden als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven en woningen toegestaan.
Verder wordt ingezet op recreatief medegebruik van het gebied. Het aanleggen van recreatieve routes speelt hier een belangrijke rol, met name ter plaatse van Weteringse Broek. Ook de extra overgang over de A50 is hierbij van belang.
Wonen
Bestaande woningen krijgen de mogelijkheid om uit te breiden tot 700 m³. Noodwoningen worden zonodig bestemd, op basis van het gemeentelijke Selectief Pardon. Woningsplitsing is onder voorwaarden toegestaan. De bouw van nieuwe burgerwoningen wordt niet toegestaan, met uitzondering van de bouw van woningen in het kader van functieverandering.
Bedrijven
De bestaande legale niet agrarische bedrijven worden als zodanig bestemd. Deze bedrijven krijgen ook een uitbreidingsmogelijkheid. Uitgangspunt is overigens wel dat grootschalige, niet aan het landelijk gebied gerelateerde bedrijven op een bedrijventerrein gevestigd dienen te zijn. Nieuwvestiging van een bedrijf op een nieuw bouwperceel wordt niet toegestaan.
6 Juridische Plantoelichting
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de onderzoeksaspecten en hoofdstuk 5 geeft de gemeentelijke visie op het gebied weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Belangrijkste uitgangspunten bij het opstellen van de regels zijn:
- het tot stand brengen van een heldere opbouw van de regels in zijn geheel en de opbouw per (doel)regel;
- de bestaande regelgeving toetsen op noodzaak en deze actualiseren en waar mogelijk specificeren;
- opnemen van nieuw beleid in de regels (provinciale Structuurvisie inclusief uitwerkingen, reconstructieplan);
- voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Deze standaardregels zijn enigszins gewijzigd en aangevuld toegepast in dit bestemmingsplan. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Relatie toelichting en regels
De ruimtelijke uitgangspunten zijn opgenomen in de plantoelichting. De concrete ruimtelijke uitgangspunten zijn in de regels opgenomen.
Opzet regels
In hoofdlijn is gekozen voor een opzet waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds het feitelijke gebruik van de gronden en opstallen (de functies, bestemmingen) en anderzijds de te beschermen waarden. Het feitelijke gebruik wordt geregeld in de vorm van bestemmingen, de waarden in de vorm van aanduidingen. Voordeel is dat daarmee de opbouw van de verschillende doelbestemmingen goed op elkaar zijn afgestemd en de opbouw per doelbestemming inzichtelijker wordt. Per bestemming wordt de bestemmingsomschrijving gegeven evenals de bouwregels, nadere eisen, afwijking van de bouwregels en specifieke gebruiksregels met de bijbehorende afwijking. De artikelen sluiten zonodig af met wijzigingsbevoegdheden en aanlegvergunningen.
De bestemmingsomschrijving geeft aan dat de op de plankaart aangewezen gronden zijn bestemd voor: de hoofdfunctie en de overige functies.
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Verder zijn nadere eisen, afwijking en bebouwing, gebruiksbepalingen (specifiek), afwijkingen gebruik en aanlegvergunningen opgenomen. De aanlegvergunningplicht is met name gerelateerd aan de waarden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Waarden
In het plangebied is een aantal waarden te onderscheiden. Deze waarden zijn als gebiedsaanduidingen opgenomen in de regels en de plankaart. Uitgangspunt is, dat uitsluitend die waarden zijn opgenomen waarvoor daadwerkelijk beschermingsmaatregelen nodig worden geacht in de vorm van bijzondere bebouwings-/gebruiksbepalingen en/of een aanlegvergunningenplicht. Dit is dan ook gekoppeld aan de genoemde waarden. De waarden zijn zo specifiek mogelijk aangeduid, om tot een zo gericht mogelijke bescherming te komen en te voorkomen dat gebieden onnodig worden belast met regelgeving (daarmee ook gerichter toezicht in het kader van handhaving mogelijk). De aanlegvergunningplicht is in hoofdzaak gekoppeld aan de waarden. Het gaat om de volgende waarden:
- open landschap, ter plaatse van een oorspronkelijk open broekgebied;
- natuur en landschapswaarden en cultuurhistorische op en rondom het landgoed 't Woudhuis. Hier zijn diverse natuurlijke waarden in samenhang met de aanwezige natuurgebieden en natte natuur aanwezig. Ook is het landschappelijk waardevol, vanwege onder meer de laanbeplanting, houtwallen en verkaveling. Dit landgoed karakter maakt het eveneens cultuurhistorisch waardevol vanwege de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van de gebouwen, wegen en waterlopen, tuin- en landschapselementen en de perceelsgrenzen. Voor ingrepen die deze specifieke waarden aantasten is een aanlegvergunning nodig;
- archeologische waarden: de middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde is aangeduid op de plankaart;
- de ecologische verbindingszone staat eveneens op de kaart;
- karakteristieke panden en bijzondere bomen zijn aangeduid.
In de regels in hoofdstuk 3 Algemene regels zijn deze aanduidingen verder uitgewerkt.
6.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
6.3.1 Agrarisch
De bestaande agrarische bedrijven en de daarbij behorende agrarische gronden en de overige agrarische gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen de agrarische bestemming is de uitoefening van het agrarisch bedrijf toegestaan. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is een bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, nader te onderscheiden in "grondgebonden veehouderij": Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort. Definitie van een grondgebonden veehouderij is: 'een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort.' Voor de bedrijfsbebouwing van volwaardige agrarische bedrijven is een bouwvlak opgenomen. De overige bedrijven betreffen hobbymatige agrarische bedrijven en vallen onder de woonbestemming.
Omvang | Bestemming | Hoofdrichting | Bij recht | Flex bepalingen |
< 20 NGE | Wonen | Ruimte bieden hobbymatig agrarisch en beheer gronden | 75 m² bijgebouwen | Extra oppervlakte bijgebouwen |
20-70 NGE | Agrarisch bouwvlak | Enige uitbreiding bieden en inzetten op verbreding functies | Geldend bouwvlak Veehouderij bestaand Nevenactiviteiten | Beperkt extra bebouwing buiten bouwvlak Extra nevenactiviteiten Vergroting veehouderij |
> 70 NGE | Agrarisch Bouwvlak | Schaalvergroting | Geldend bouwvlak Veehouderij bestaand | Vergroting bouwvlak Vergroting veehouderij |
De bouwvlakken zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan. Daar waar inmiddels (legale) uitbreiding heeft plaatsgevonden of het bouwvlak volledig vol was, is enige uitbreiding opgenomen. Ook op basis van binnengekomen zienswijzen is bij enkele bedrijven het bouwvlak vergroot. Binnen de huidige bouwvlakken is overigens vaak nog enige uitbreidingsruimte voor de agrarische bedrijven.
Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de mogelijkheden die in de bestemmingsplannen buitengebied worden geboden op Natura 2000-gebied is een Passende beoordeling in het kader van de MER gemaakt. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er sprake is van een overbelaste milieusituatie (ammoniak) ten opzichte van Natura2000-gebieden, die zowel door intensieve veehouderij- als door grondgebonden veehouderijbedrijven wordt veroorzaakt. Om is voor de uitbreiding van veehouderijen een specifieke regeling opgenomen. Deze is in paragraaf 4.2.2 nader toegelicht.
Binnen de bestemming is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen toegestaan. Verder zijn bestaande paden toegestaan. Nieuwe paden en wegen zijn niet toegestaan, tenzij een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' is verkregen.
Productiegerichte paardenhouderijen, gericht op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden, zijn binnen de agrarische bestemming toegelaten. Gebruiksgerichte paardenhouderijen, zijnde een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone (waaronder pensionstalling), kunnen op basis van een afwijkingsbevoegdheid als neventak bij een agrarisch bedrijf worden toegestaan. De bestaande gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn aangeduid binnen de agrarische bestemming (aanduiding 'paardenhouderij').
Zorgboerderijen zijn bij recht toegestaan, evenals beroepsuitoefening aan huis en bepaalde nevenactiviteiten. Dependances, kwekerijen, dierenpensions en hoveniers zijn aangeduid binnen de agrarische bestemming.
Voor de bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf geldt dat bouwwerken uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwvlak. Binnen de bestemming geldt voor bedrijfsgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m, respectievelijk 12 m, met uitzondering van de gebieden die zijn aangeduid met 'cultuurhistorisch gebied', 'natuur en landschap', 'open landschap' of 'ecologische verbindingszone'. Daar is een maximale maat van 10 m toegelaten. Deze differentiatie sluit aan bij de beschreven waarden in de gebiedsvisie uit hoofdstuk 5 en bij het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De goothoogte van bedrijfsgebouwen kan door middel van een afwijking worden verhoogd tot 6 m., mits uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk en mits goed landschappelijk ingepast. Door de hogere goothoogte wordt de gevel beeldbepalender. Een zorgvuldige aansluiting bij het omringende landschap is daarom noodzakelijk.
In beginsel moet alle bebouwing voor het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak vallen, dus ook kuilvoeropslagen, sleufsilo's e.d. Voor bestaande, legaal aanwezige kuilvoeropslagen en sleufsilo's buiten het geldende bouwvlak is een regeling opgenomen dat deze ook zijn toegestaan.
Per agrarisch bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal dat is aangeduid op de verbeelding. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een tweede bedrijfswoning. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale inhoud van 700 m3. De deel, inpandige garages en bergingen worden hierin meegeteld.
Om in individuele situaties, daar waar het geldende bouwvlak geen uitbreidingsmogelijkheid meer bevat, toch enige ontwikkelingsruimte te bieden, kan met een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan om onder voorwaarden maximaal 500 m2 aan gebouwen buiten het bouwvlak op te richten. Voorwaarden zijn onder andere dat de bebouwing aantoonbaar niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht, de gebouwen binnen een afstand van 50 m van het betreffende bouwvlak worden gesitueerd, er wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap en de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad. Voor een zorgvuldige toetsing dient een erfinrichtingsplan bij de omgevingsvergunning aanvraag te worden gevoegd. Voor sleuf- en mestsilo's is een vergelijkbare regeling opgenomen.
Intensieve veehouderij
Het reconstructieplan kent drie gebiedstypes, namelijk extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. In het plangebied vallen de agrarische gronden onder verwevingsgebied. De als natuur bestemde terreinen op en rondom landgoed 't Woudhuis vallen onder extensiveringsgebied. Het gebruik als intensieve veehouderij (kan ook onderdeel zijn van een grondgebonden agrarisch bedrijf, zie definitie) en is uitsluitend toegestaan daar waar specifiek aangeduid. De bestaande intensieve veehouderijen en bedrijven met een neventak intensieve veehouderij (mits groter dan 250 m2) zijn aangeduid. Het bestaande gebruik binnen een agrarisch bouwperceel voor intensieve veehouderij is positief bestemd.
Nevenactiviteiten
In de landbouwsector vinden ingrijpende veranderingen plaats. De voornaamste is schaalvergroting. Daarnaast blijkt er sprake te zijn van een ontwikkeling naar verbreding van functies. Zo ontstaan agrarische bedrijven met neventakken in de zorg, recreatie, verkoop aan huis en natuurbeheer. Maximaal 25% van het bebouwd oppervlak tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor niet-agrarische nevenfuncties.
In de regels is een regeling opgenomen die nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven toelaat. Daarbij is naar type nevenactiviteit, situering en oppervlak een onderscheid gemaakt tussen wat bij recht dan wel door middel van afwijking mogelijk is. Ondermeer voor type nevenactiviteiten die mogelijk een grotere invloed hebben op de omgeving en nevenactiviteiten buiten het bebouwingsvlak, zal een afwijking nodig zijn. Aan de planregels is een lijst van toegelaten nevenactiviteiten toegevoegd. Onder andere het kamperen bij de boer is in deze lijst opgenomen. Een zorgboerderij wordt bij recht toegelaten binnen de agrarische bestemming.
Er zijn tevens in de woonbestemming nevenactiviteiten opgenomen in de vorm van Bed&Breakfast, trekkershutten (middels een afwijking) en recreatief rustpunt.
Kassen en teeltondersteunende voorzieningen
De provinciale Structuurvisie bevat specifiek beleid voor kassen. Conform dat beleid is een regeling in de regels opgenomen. Deze gaat uit van het éénmalig uitbreiden van bestaande kassen met 20%. Tevens is een bepaling opgenomen op basis waarvan (teeltondersteunende) kassen kunnen worden opgericht ter ondersteuning van de grondgebonden agrarische hoofdactiviteit met een oppervlak van maximaal 1.000 m².
Er is uitgegaan van het zondermeer toestaan van teeltondersteunende voorzieningen binnen het bebouwingsvlak en onder nadere voorwaarden buiten het bebouwingsvlak.
Recreatie
Er is een regeling opgenomen voor zowel dag- als verblijfsrecreatie.
De dagrecreatie betreft met name het extensieve medegebruik van agrarische en natuurgebieden, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden en het hobbymatig weiden van vee. Binnen de agrarische bestemming is een afwijkingsbepaling opgenomen, gericht op het mogelijk maken van intensievere vormen van recreatie (bijvoorbeeld hondentraining). Overigens worden verschillende vormen van dag- en verblijfsrecreatie ook mogelijk gemaakt als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of burgerwoning (zie 'Nevenactiviteiten').
Paardenbakken
Er is een op de gemeentelijke beleidsnotitie afgestemde regeling opgenomen voor paardenbakken. Onderscheid wordt gemaakt in paardenbakken als onderdeel van een bedrijf en paardenbakken voor hobbymatig gebruik. Een paardenbak is mogelijk binnen agrarische bouwvlakken en binnen de bestemmingen Bedrijf en Maatschappelijk. Binnen de bestemming Wonen is een paardenbak juridisch wel toegestaan maar praktisch vaak onmogelijk. Een paardenbak buiten de woonbestemming is met afwijking ook mogelijk. Hierbij geldt een afstand tot andere woningen van 50 m. Voorts dient de gehele bak zich binnen een afstand van 75 m van de woning te bevinden. Bestaande, legaal aanwezige paardenbakken buiten het geldende bouwvlak, zijn door middel van een specifieke regel ook toegestaan.
Voor stapmolens en lichtmasten geldt een maximale hoogte van 6 m binnen het agrarisch bouwvlak en gebruiksgerichte paardenhouderijen en voor het overige op 4 m. De bestaande paardenbakken en lichtmasten worden als gegeven aanvaard (ook wanneer deze strijdig zijn met het nieuwe beleid), met uitzondering van paardenbakken waar handhavingsprocedures voor zijn gestart. Deze worden alsnog aan het nieuwe beleid getoetst.
Wijzigingsbevoegdheden
In het bestemmingsplan is onder voorwaarden wijziging mogelijk voor:
- a. het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning;
- b. het vergroten van een bouwvlak zonder aanduiding 'intensieve veehouderij' ter plaatse, tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha;
De wijzigingsbevoegdheden kunnen onder voorwaarden worden toegepast. Zo kan vergroting van het bouwvlak alleen worden toegepast, mits sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf van minimaal 70 nge. Op basis van het rapport 'Bedrijfseconomische ontwikkelingen in de agrarische sector' wordt geconcludeerd dat een bedrijf van 70 nge een volwaardig bedrijf is. Bedrijven van 40-70 nge haalden in 2005 - 2007 gemiddeld net een modaal inkomen uit het eigen bedrijf. Bedrijven van 70-100 nge halen gemiddeld 1,5 x modaal. Bovenstaande uitbreidingen van het bouwvlak en vestiging van intensieve veehouderij zijn aan diverse criteria gebonden. Een belangrijke is dat wordt aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepostitie.
6.3.2 Bedrijf
Met betrekking tot bedrijven worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Bedrijven tot categorie 1 op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten. Locaties waar bedrijven tot categorie 2 mogelijk zijn, worden aangeduid. Categorie 2 wordt alleen toegestaan indien bestaande bedrijven op meer dan 30 m van een woning liggen;
- Bedrijven die momenteel vallen in een hogere milieucategorie hebben een aanduiding gekregen waarbinnen dat specifieke bedrijf is toegelaten;
- Er is geen uitbreiding van de bedrijvigheid toegestaan, anders dan op basis van al bestaande rechten. Bouwvlakken zijn neergelegd rondom bestaande legale bedrijfspercelen;
- In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen naar een andere dan de op het betrokken perceel toegestane vorm van bedrijvigheid (hogere categorie of een bedrijf dat niet voorkomt op de lijst).
De maximale bebouwingsoppervlakte bij deze bedrijfsbestemmingen is 110% van de bestaande oppervlakte. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, tenzij is aangegeven dat een dienstwoning ter plaatse niet is toegestaan, of tenzij in de bestaande situatie meer legale bedrijfswoningen aanwezig zijn. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale inhoud van 700 m3.
6.3.3 Maatschappelijk, Maatschappelijk - Educatie en Maatschappelijk - Wegbeheer
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de bedrijven toegelaten die zijn opgenomen in de lijst van toegelaten matschappelijke voorzieningen. Het dierenpension, de school en het buurthuis zijn specifiek aangeduid.
Er zijn bouwregelingen opgenomen die passen bij de betreffende maatschappelijke functie en de omvang van de bestaande bebouwing.
Ten behoeve van educatieve doeleinden en het beheer en onderhoud van wegen zijn aparte maatschappelijke bestemmingen opgenomen.
6.3.4 Natuur
Bestaande natuur is bestemd als 'Natuur'. Hierin vallen zowel bosgebieden als de open natuurgebieden. Deze natuur is reeds ingericht dan wel aangekocht ten behoeve van inrichting als natuurgebied.
De bestemming richt zich op het handhaven en versterken van de natuurwaarden in het gebied. Daarnaast zijn de bestaande dagrecreatie, extensief grondgebonden agrarisch gebruik, bestaande wegen en voet- en fietspaden toegestaan.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. Hierbij valt te denken aan afrasteringen en informatievoorzieningen.
6.3.5 Recreatie - Minicamping
Er is één verblijfsrecreatieve bestemming opgenomen, namelijk 'Recreatie - Minicamping' voor een camping. Uitgangspunt is het vastleggen van het bestaande aan recreatiestandplaatsen. Uitbreiding van de voorzieningen, gebouwen en dergelijke, binnen de bestemming 'Recreatie - Minicamping' is mogelijk met 10%, ten opzichte van het bestaande. Een minicamping heeft maximaal 25 standplaatsen.
6.3.6 Sport - Manege en Sport - Sportveld
Maneges en sportvelden zijn apart bestemd. Uitbreiding van de voorzieningen, gebouwen en dergelijke, binnen de bestemming is mogelijk tot 110%, van het bestaande. De maximale goothoogte bedraagt voor maneges maximaal 6 m en de maximale bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m. Binnen sportvelden is maximaal de huidige hoogte toegelaten.
6.3.7 Verkeer - Weg, Verkeer - Verblijfsgebied en Verkeer - Spoorweg
De rijksweg is bestemd als 'Verkeer - Weg'. De in het gebied aanwezige stroom- en gebiedsontsluitingswegen, zijn als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd. De overige wegen vallen onder de daar geldende bestemming. De spoorweg is bestemd als 'Verkeer - Spoorweg'.
Binnen 'Verkeer - Weg' mogen de wegen ten hoogste twee rijstroken bedragen, tenzij het meerdere is aangeduid.
Voor de bebouwing ten behoeve van deze bestemmingen geldt onder andere dat de bebouwing is beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.3.8 Water
De hoofdwatergangen, inclusief de stuwen, water en oeverstroken en waterhuishoudkundige voorzieningen, hebben een waterbestemming gekregen. De overige watergangen vallen onder de daar geldende bestemmingen, zoals 'Agrarisch', 'Natuur' en dergelijke. Binnen deze bestemmingen zal het reconstrueren van watergangen ook mogelijk zijn al dan niet via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
6.3.9 Wonen
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbijbehorende aan-huis-verbonden beroepen en nevenactiviteiten.
- de bestaande burgerwoningen zijn planologisch geregeld;
- agrarische bedrijfswoningen kunnen, na bedrijfsbeëindiging, de woonfunctie krijgen.
Een woning mag 700 m3 bedragen, tenzij een ander volume op de verbeelding is weergegeven. Dit geldt voor kleinere woningen. Voorts is 75 m² aan bijgebouwen toegestaan. Indien sprake is van meer oppervlakte aan bijgebouwen, valt de afwijkende maatvoering voor bijgebouwen onder het vervangend voorschrift van de algemene bouwregels.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 nge), Bed&Breakfast en een recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak ten dienste deze activiteiten wordt begrensd op maximaal 75 m2. Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan. Verder worden onder voorwaarden kleinschalig kamperen bij een woning en trekkershutten toegestaan. Het totaal oppervlak aan bijgebouwen, overkappingen en trekkershutten mag niet meer bedragen dan 75 m2.
Bij woningen wordt beroeps en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk gemaakt bij recht. In het buitengebied komt regelmatig voor dat bedrijfsmatige activiteiten als een hoveniers- of klussenbedrijf bij de woning uitgevoerd worden door de bewoner. Dergelijke activiteiten die niet standaard bij recht mogelijk worden gemaakt, kunnen, in tegenstelling tot in het stedelijk gebied, ruimtelijk passend zijn. Om die reden wordt een afwijkingsbevoegdheid bij wonen opgenomen waarmee onder voorwaarden kan worden meegewerkt aan dergelijke activiteiten.
Bij afwijking van de bouwregels kan de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw worden uitgebreid. Dit is mogelijk mits uitsluitend ten dienste van het hobbymatig agrarisch gebruik en uitsluitend indien de betreffende grond ligt binnen een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of 'Agrarisch'. Voorwaarde is dat er direct aansluitend bij het hoofdgebouw ten minste 1, 2, 3, of 4 ha grond hoort, afhankelijk van het gewenste maximale oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen. De gronden grenzen direct aan het woonperceel en/of zijn gescheiden in de vorm van een sloot, weg, natuurstrook o.i.d. Het aantal hectare grond wordt bepaald door het totale oppervlak met de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen' minus het bebouwde en verharde oppervlak. Onder agrarische gronden behorende bij wordt verstaan dat de bewoner eigenaar is, een beperkt recht heeft en/of over een meerjarige gebruikersovereenkomst beschikt.
6.3.10 Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning en Leiding - Riool
Er liggen in het plangebied enkele leidingen:
- Zoals al eerder vermeld hebben de hoofdgastransportleidingen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
- Gronden gelegen binnen 22,5 m ter weerszijden van de op de verbeelding aangegeven hoogspanningleiding, zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een (bovengrondse) hoogspanningsleiding.
- De hoofdrioolleiding heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.
De gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de leidingen en hoogspanningsverbinding. In afwijking van het overige in de regels bepaalde mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van bebouwing ten behoeve van het leidingenbeheer. Verder geldt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
6.3.11 Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog
De gebieden waarvan de archeologische verwachtingswaarde (middel) hoog is, zijn mede bestemd als 'Waarde - Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog'. Voorafgaand aan ingrepen, zal archeologisch vooronderzoek verricht moeten worden. Om dat af te dwingen, is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunning opgenomen.
6.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In HOOFDSTUK 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.
Algemene bouwregels
In artikel 23 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden.
In lid 23.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan. De ondergrondse ruimten dienen een functionele eenheid te vormen met en dienstbaar te zijn aan de woon- kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.
Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken, die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 23.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
Algemene gebruiksregels
In artikel 24 staan de algemene gebruiksregels. In lid 24.1 en 24.2 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd is met de bestemming. Onderdeel hhiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is, hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
In lid 24.1.2 en 24.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en waarvoor de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, derhalve niet van toepassing is.
Gebiedsaanduidingen
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Hier is onder andere een regeling opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 m dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 m. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden binnen een afstand van 5 m uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Regeling karakteristieke panden
In het bestemmingsplan zijn karakteristieke panden aangeduid als 'karakteristiek'. Dit komt enerzijds voort uit het nieuwe rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg, waarin wordt bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Dit beleid is omarmd door de gemeenteraad van Apeldoorn. Anderzijds komt de opname van karakteristieke panden voort uit de Raadsmotie van 22 april 2010, waarin wordt verzocht om bescherming van cultuurhistorisch waardevolle en beeldbepalende panden. Aan deze aanduiding van de karakteristieke panden is een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor het geheel of gedeeltelijk slopen van het bouwwerk gekoppeld. Deze vergunning wordt alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
Karakteristieke panden zijn vanwege hun aanzienlijke cultuurhistorische en ruimtelijke waarde belangrijk om te behouden. Ze komen vooral vanwege aantasting op detailniveau niet in aanmerking voor de status van beschermd monument.
Mede op grond van de Cultuurhistorische Analyse van het gebied en de gemeentedekkende Inventarisatie waardevolle bebouwing en structuren uit 1993, is in 2011 een selectie gemaakt, waarbij gebouwen zijn gewaardeerd op ruimtelijke waarde, historische waarde en objectwaarde. Het onderzoek is vervat in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in het bestemmingsplangebied 'Buitengebied Noordoost', Apeldoorn. Het rapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheden
De laatste jaren is met name op provinciaal nivo nieuw beleid opgesteld, onder andere verwoord in de Structuurvisie Gelderland (inclusief uitwerkingen als 'Waterberging' ) en het Reconstructieplan Veluwe. Daarnaast is door de gemeente zelf over een aantal specifieke zaken als woningsplitsing en paardenbakken beleid vastgesteld.
Op basis van dat beleid zijn regelingen en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De belangrijkste regelingen betreffen het toestaan van dependances en overschijding van bepaalde maatvoeringen.
Overige regelingen
In de gemeentelijke notitie 'Woningsplitsing in het buitengebied' is een modelplanregel opgenomen voor woningsplitsing, welke is overgenomen in de regels. Zowel burgerwoningen als bedrijfswoningen kunnen bij recht worden gesplitst in twee wooneenheden. Eén van de voorwaarden is, dat de wooneenheden samen de maximale inhoud van één woning niet mogen overschrijden.
In de provinciale Structuurvisie en de uitwerking 'Waterberging' wordt ingegaan op bescherming van het drinkwater en de (tijdelijke) berging van water. Op basis daarvan zijn in de standaard regelingen opgenomen over die onderwerpen.
Waterberging wordt geregeld in de vorm van een specifieke aanduiding en binnen de bestemming 'Water'. In de algemene bouw- en gebruiksbepalingen en de aanlegvergunningregel zijn regels opgenomen ter bescherming van de (tijdelijke) waterberging.
Watergangen met een functie voor de waterhuishouding zijn eveneens in de vorm van een aanduiding op de plankaart opgenomen. Bij A-watergangen omvat de aanduiding de watergang zelf en 10 m aan weerszijden hiervan. Bescherming van de watergangen is geregeld in de algemene bouw- en gebruiksbepalingen en het aanlegvergunningplanregel.
Voor uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied geldt een maximum van 10% van het bebouwd oppervlak. In lijn hiermee is een regeling opgenomen voor de uitbreidingsmogelijkheden binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Maatschappelijk'.
Verder zijn in de regels de procedureregels opgenomen die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Ook is aangegeven welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
HOOFDSTUK 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7 Uitvoerbaarheid En Proces
7.1 Handhaving
Bij het opstellen van een bestemmingsplan voor het buitengebied speelt handhaving een belangrijke rol. Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich niet alleen door middel van een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden maar ook door middel van heldere planregels en concreet gemeentelijk handhavingsbeleid.
Handhaving van bestaande regels is ook van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren. Deze gegevens zijn, naast de geldende rechten op grond van vigerende bestemmingsplannen een belangrijke onderlegger geweest voor het bestemmingsplan.
Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan betreft met name het vastleggen van de bestaande situatie, alsmede het mogelijk kunnen maken van gewenste ontwikkelingen in het gebied.
In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden met name voor de agrariërs en voor de natuur. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het toepassen van een afwijking of het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden. De ecologische verbindingszones worden ontwikkeld en uitgevoerd door het Waterschap Veluwe op basis van vrijwilligheid. Zij dragen zorg voor planning en financiering en beheer.
Ontwikkelingen in het kader van Weteringse Broek vinden plaats tot 2012, met uitloop tot 2015. De uitvoering geschiedt op basis van vrijwilligheid.
Een deel wordt door de gemeente gerealiseerd en een deel door particuliere ontwikkeling. De provincie subsidieert de fietspaden, wandelpaden en een deel van de natuur uit het Natuurbegrenzingenplan.
Exploitatieplan
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voor doen waarbij de gemeente kosten moet verhalen, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar te achten.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het plan is in september 2009 toegezonden aan verschillende organisaties en instanties, voor een reactie in het kader van het wettelijk vooroverleg. Vervolgens is het plan vanaf 24 september 2009 voor een periode van zes weken vrijgegeven voor inspraak. Gedurende deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld daarover reacties in te dienen. In deze periode zijn ruim honderd inspraakreacties ingediend. In het kader van het wettelijk vooroverleg hebben de partijen eveneens gereageerd.
Omdat er voor het plan een planMER moest worden opgesteld en een aantal reacties leidde tot verder onderzoek, is er geruime tijd verstreken tussen de inspraak en de behandeling van de inspraak. Om die reden is er een inloopbijeenkomst gehouden waarbij insprekers de gelegenheid hebben gekregen om op de concept-inspraaknota te reageren. Van deze mogelijkheid heeft een groot aantal insprekers gebruik gemaakt.
De beantwoording van de inspraakreacties is opgenomen in de Bijlage 7 Reactienotavooroverleg en inspraak. Op basis van de inspraakreacties is het bestemmingsplan op enkele punten gewijzigd.
Onderwerpen zijn bijvoorbeeld:
- maximale inhoudsmaat woningen;
- hoogte agrarische bedrijfsgebouwen;
- concrete verzoeken tot functieverandering;
- aangepaste regeling op basis van planMER en dergelijke.
Het aangepaste bestemmingsplan heeft met ingang van 6 december 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In dat kader zijn ruim 50 zienswijzen ingediend.
Meerdere zienswijzen gaan over de aanduiding karakteristiek die aan een aantal panden is toegekend. Omdat deze aanduidingen nog niet in het voorontwerpbestemmingsplan waren opgenomen, heeft afzonderlijk overleg (op locatie) plaatsgevonden met alle betreffende reclamanten.
Ook naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het bestemmingsplan op meerdere onderdelen aanpast. Dit is verantwoord in een Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. Deze nota is als separate bijlage bij het plan opgenomen.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten
OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
Bed&Breakfast | 1 |
Recreatief rustpunt | 1 |
Natuurbeheer | 1 |
Detailhandel, verkoop van op het betreffende agrarisch bedrijf vervaardigde agrarische producten | 1 |
Detailhandel, verkoop van voor de streek kenmerkende en als zodanig herkenbare, ter plaatse vervaardigde agrarische producten | 2 |
Kleinschalig kamperen, bestaande uit ten hoogste 25 standplaatsen uitsluitend ten behoeve van kampeermiddelen, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarbij de afstand van ten minste 200 m tussen kampeerterreinen moet worden aangehouden | 2 |
3 trekkershutten van maximaal 25 m2 per trekkershut | 2 |
Recreatieve outdoor-activiteiten, waaronder boerengolf en paintball | 2 |
Educatiecentrum, museum | 2 |
Verhuur paarden, fietsen, kano's | 2 |
Huifkarcentrum | 2 |
Semi-agrarische bedrijvigheid (agrarische hulpbedrijf, hoveniersbedrijf, bosbouwbedrijf, paardenpension, dierenasiel), of een bedrijf van overeenkomstige aard van categorie 1 en 2 voor zover toegelaten in de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten. | 2 |
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
1814A | Grafische afwerking | 1 |
182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
9524 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
791 | Reisorganisaties | 1 |
61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
64, 65 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
62 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 |
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9602 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9602 | Kapper op afspraak | 1 |
9609 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
016/2 | Agrarisch hulpbedrijf | 2 |
016/4 | Hoveniersbedrijf | 2 |
0149/5 | Imkerij | 2 |
162902 | Dakdekkers-/rietdekkersbedrijf | 2 |
41,42,43/3 | Klussenbedrijf | 2 |
Bijlage 3 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten
SBI-code | Landelijke bedrijven | Afstanden in meters | ||||||
geur | stof | geluid | gevaar | grootse afstand | categorie | |||
Dienstverlening t.b.v. de landbouw | ||||||||
016/1 | - algemeen (o.a. loonbedrijf): b.o. > 500 m2 | 30 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
016/2 | - algemeen (o.a. loonbedrijf): b.o. <= 500 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
Toeleverende bedrijven | ||||||||
016 | - Fouragehandel | 30 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
0162 | - Spermabank | 30 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
016 | - Veehandelsbedrijf | 30 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
4621/0 | - zaai- en pootgoed | 30 | 30 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |
Overige landelijke bedrijven | ||||||||
021, 022, 024 | - Bos-, natuur- en landschapsbeheer | 10 | 10 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |
016/3 | - Hoveniersbedrijven b.o. > 500m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
016/4 | - Hoveniersbedrijven b.o. <= 500m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
9609/A | - Dierenasiel/-pension, anders dan paardenpension | 30 | 0 | 100 | 0 | 100 | 3.2 | |
021, 022, 024 | - Leveren van diensten ten behoeve van bos- en/of beheer van natuurgebieden | 10 | 10 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |
8621, 8622, 8623 | - Landbouw en zorg (dagopvang) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |
Ambachtelijke bedrijvigheid | ||||||||
Landbouwproduct- verwerkende bedrijven | ||||||||
0149/5 | - Imkerij | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
Bouwbedrijven | ||||||||
162902 | - Dakdekkers-/rietdekkerbedrijf | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
Overige dienstverlening | ||||||||
74 | - Adviesbureau | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |
8621, 8622, 8623 | - Dierenartspraktijk | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | |
Opslag en overige bedrijvigheid | ||||||||
Opslag | ||||||||
- Opslag agrarische producten | - | |||||||
- Caravan/boten | - | |||||||
- Overige goederen |
Bijlage 4 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen
SBI | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie |
4773 | Apotheken | 0 | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 |
84 | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
8621, 8622, 8623 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
8691 8692 | Consultatiebureaus | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
9101 | Bibliotheken | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
9603 | Uitvaartcentra | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
852 8531 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
8532, 854, 855 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 |
871 | Verpleeghuizen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
8891 | Kinderopvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
9491 | Kerkgebouwen e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
Bijlage 5 Gebiedsvisie
Bijlage 1 Literatuur
Bijlage 2 Externe Veiligheid
Bijlage 3 Cultuurhistorische Waardering Karakteristieke Bebouwing
Bijlage 3 Cultuurhistorische waardering karakteristieke bebouwing
Bijlage 4 Kaart Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing
Bijlage 4 kaart cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Bijlage 5 Mer Bestemmingsplannen Buitengebied
Bijlage 5 MER bestemmingsplannen buitengebied
Bijlage 6 Aanvulling Mer Buitengebied Noord-oost
Bijlage 6 Aanvulling MER buitengebied Noord-Oost
Bijlage 7 Reactienota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 7 Reactienota vooroverleg en inspraak
Bijlage 8 Toetsingsadvies Cie Mer
Bijlage 8 Toetsingsadvies Cie Mer
Bijlage 9 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | 24-09-2009 - 21-10-2009 |
Ontwerpplan ter inzage | 06-12-2012 - 16-01-2013 |
Vaststelling door gemeenteraad | 11-07-2013 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 25-07-2013 - 04-09-2013 |
Uitspraak voorlopige voorziening | 06-11-2013 |
Uitspraak beroep | 09-04-2014 |