KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Natuur
Artikel 7 Verkeer - Weg
Artikel 8 Water
Artikel 9 Leiding - Gas
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Artikel 13 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Algemene Procedureregels Bij Ontheffing En Nadere Eisen
Artikel 16 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 18 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 19 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Nota Ruimte
2.2 Streekplan Gelderland 2005
2.3 Structuurplan Stedelijk Gebied
2.4 De Groene Mal
2.5 Gebiedsvisie Weteringse Broek
2.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid
3 Ruimtelijke Planopzet
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.2 Groenstructuur & Natuurwaarden
3.3 Kabels En Leidingen
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.2 Waterhuishouding
4.3 Rijkswaterstaat
4.4 Natuurwaarden
4.5 Cultuurhistorie
4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
5.2 De Regels
5.3 De Plankaart
6 Inspraak En Overleg
6.1 Inspraak
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
6.3 Totstandkoming Plan
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Bodemonderzoek 1996
Bijlage 2 Bodemonderzoek 2001
Bijlage 3 Bodemonderzoek 2003
Bijlage 4 Bodemonderzoek 2004
Bijlage 5 Bodemonderzoek 2007
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid

Oost-Veluweweg - A50 Gasleiding

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Onherroepelijk op 28-05-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Oost-Veluweweg - A50 Gasleiding van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1048-onh1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.7 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.8 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.12 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
  • bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.13 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 folly

Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

1.20 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.22 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.23 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.24 peil

Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

1.25 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.26 windturbine

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.

1.27 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven;
  2. b. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden;
  3. c. het hobbymatig weiden van vee en telen van gewassen.
  4. d. natuurbeheer;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. de waterhuishouding;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte/
inhoud
Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
2 m uitsluitend terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  2. b. tuin en/of erf;
  3. c. ontsluitingswegen;
  4. d. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen bouwvlak met inachtneming van het bebouwings- percentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' 4 m 8 m - bedrijfswoningen zijn niet toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen: - antenne-installaties: 15 m
terrein- en erfafscheidingen: 3 m
overig: 6 m

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. fiets-, voet- en onderhoudspaden;
  3. c. hondenuitlaatplaatsen;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. vijvers en watergangen;

met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.

5.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde speel- en klimtoestellen: 4 m
overig: 2,50 m
- van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het planbeoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud, bescherming, aanleg en versterking van het bos en de natuurwaarden;
  2. b. fiets-, voet-, onderhouds- en ruiterpaden;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 m

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van het bos en/of het natuurgebied nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

6.4 Aanlegvergunning

Artikel 7 Verkeer - Weg

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. in- en uitritten;
  6. f. fiets- en voetgangerstunnels;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. watergangen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde antenne-installaties: 15 m
lichtmasten: 12 m
overkappingen: 3 m
overig: 2 m
van de bouwhoogtebepaling zijn tunnels en bruggen uitgezonderd

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op de verkeersveiligheid, het in het planbeoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vijvers en sloten ten behoeve van de waterberging, waterafvoer en/of beheersing van de grondwaterstand;
  2. b. water- en oeverrecreatie;
  3. c. weg- en waterbouwkundige voorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen bruggen, taluds, oeverbeschoeiingen, onderhoudspaden en aanlegplaatsen.

8.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 12 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen 2,5 m van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding.

9.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 9.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

9.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 9.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

9.4 Aanlegvergunning

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

10.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 10.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd.

10.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in lid 10.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Op het verlenen van ontheffingen zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene Bouwregels

12.1 Algemene regels

  1. a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
  2. b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
  3. c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
  4. d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
  5. e. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen, gronden die zijn aangewezen met 'Bedrijf' uitgezonderd, bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
  6. f. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

12.2 Afdekking van gebouwen

Artikel 13 Algemene Ontheffingsregels

13.1 Ontheffingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels van het plan:

  1. a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.

13.2 Voorwaarden voor ontheffing

Ontheffingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen worden verleend:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

13.3 Verwijzing procedureregels ontheffing

Op het verlenen van ontheffingen als bedoeld in lid 13.1 zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

13.4 Aangrenzende percelen

Een in lid 13.1 bedoelde ontheffing kan niet worden verleend indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de ontheffing kan worden voorkomen.

13.5 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 13.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 17 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

14.2 Voorwaarden voor wijziging

Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende karakteristieke bebouwing en het in het planbeoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 15 Algemene Procedureregels Bij Ontheffing En Nadere Eisen

Een beslissing omtrent het verlenen van een ontheffing dan wel het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het verlenen van ontheffing dan wel het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen ontheffing respectievelijk nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 16 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht Bouwwerken

17.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

Op het verlenen van ontheffing als bedoeld in dit lid zijn de in artikel 15 opgenomen procedureregels van toepassing.

17.3 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 18 Overgangsrecht Gebruik

18.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oost-Veluweweg - A50 Gasleiding.

Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Apeldoorn

d.d. nr.

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

het hoofd afdeling Ruimtelijk Juridische Zaken

van de dienst Ruimtelijke Ontwikkeling,

J.M. van der Zwan

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het gebied tussen de bebouwde kom van Apeldoorn, de Oost-Veluweweg en de A50 wordt Zuidbroek ontwikkeld. Dat is een woonwijk met aan de buitenranden ruimte voor bedrijventerreinen en kantoren. Op een afstand van ongeveer 200 m, parallel aan de A50, loopt in dit gebied een ondergrondse gastransportleiding. Ter plaatse vormt die leiding een belemmering voor de ontwikkeling van Zuidbroek. Ten oosten van de A50 loopt eveneens een gastransportleiding. Ook is daar, ongeveer 400 meter ten zuiden van de afrit Apeldoorn Noord, aan de voormalige Holhorstweg, een meet- en regelstation voor het gastransport aanwezig.

De gemeente Apeldoorn heeft de beheerder van de gastransportleidingen, de Gasunie, verzocht om de westelijke leiding te verleggen. Dat houdt in dat die leiding, ter hoogte van de genoemde afrit, onder de snelweg doorgaat en wordt aangesloten op het meet- en regelstation. Van daaruit kan het gas via de bestaande leiding ten oosten van de A50 verder worden getransporteerd. De leiding ten westen van de A50 kan dan komen te vervallen en vormt zo geen belemmering meer voor de ontwikkeling van Zuidbroek (zie figuur 2). De Gasunie wil deze verlegging gaan uitvoeren. De geldende bestemmingsplannen maken dat echter niet mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied wordt globaal begrensd door de Oost-Veluweweg aan de noordzijde, aan oostzijde door de Nieuwe Wetering en aan de westkant door de A50. Daarnaast maken het perceel waarop het meet- en regelstation is gelegen en het omliggende perceel deel uit van het plangebied. Die laatste twee betreffen de percelen die kadastraal bekend zijn als gemeente Apeldoorn, sectie E, nummers 4881 en 4882.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0001.jpg"

Figuur 1: Topografische kaart met in rood omkaderd de locatie van het plangebied en met Zuidbroek in blauw aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0002.jpg"

Figuur 2: Schematische weergave verlegging gasleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0003.jpg"

Figuur 3: Luchtfoto plangebied en omgeving

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het gebied geldt deels het bestemmingsplan Broekland-Woudhuis dat op 17 maart 1983 is vastgesteld door de gemeenteraad (besluitnummer 56.084) en goedgekeurd is door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 29 juni 1984 (besluitnummer RO1941/5-ROV/G5211). Voor het overige geldt het bestemmingsplan 'Zuidbroek' dat op 27 april 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad en goedgekeurd is door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 21 november 2006 (besluitnummer 2006-010782).

In die twee plannen hebben de gronden de bestemmingen 'Groenvoorzieningen', 'Wegen', 'Water' en 'Agrarisch gebied'. Verder zijn de gronden (deels) aangeduid met 'geluidszone', 'riooltransportleiding', 'gastransportleiding' en 'hoogspanningsleiding'.

Voor de realisatie van het meet- en regelstation in het plangebied is op 11 april 2006 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Op 10 oktober 2008 is vrijstelling van het bestemmingsplan ex artikel 19, lid 2 van de WRO verleend voor het aanleggen van natuur rondom het meet- en regelstation.

1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken. In hoofdstuk 3 is de ruimtelijke planopzet benoemd en in hoofdstuk 5 de juridische planopzet. In hoofdstuk 4 is de uitvoerbaarheid opgenomen.

2 Beleidskader

2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte, onderdeel van de planologische kernbeslissing Nationaal Ruimtelijk Beleid, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het gaat om de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030.

In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's, opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het rijk. Voor de energievoorziening in Nederland en de omringende landen is het netwerk van hogedruk aardgasleidingen belangrijk. Buisleidingvervoer is betrouwbaar en duurzaam en het levert nauwelijks of geen visuele hinder op.

2.2 Streekplan Gelderland 2005

Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.

Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken". Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:

  • handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
  • behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
  • optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.

In het streekplan is het plangebied deels opgenomen als Groen in en om de Stad. Het is van belang dat bij stedelijke ontwikkeling gelijktijdig wordt voorzien in de behoefte aan groen in en om de stad.

De uitgangspunten van het streekplan vormen geen belemmering voor het verleggen van het tracé van de gasleiding.

2.3 Structuurplan Stedelijk Gebied

In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.

Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.

Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven. Een voorziening als in dit plan is voorzien, is noodzakelijk om uitbreiding van de stad mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0004.jpg"

figuur 4: Structuurplankaart

2.4 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is goed, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0005.png"

Riguur 5 kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

2.5 Gebiedsvisie Weteringse Broek

Voor het Weteringse Broek is de Gebiedsvisie Weteringse Broek (2006) opgesteld door de gemeente Apeldoorn, de gemeente Voorst en het waterschap Veluwe. Het Weteringse Broek ligt ten noordoosten van Apeldoorn en moet gaan dienen als recreatief uitloopgebied. Het gebied is ongeveer 500 hectare groot. De gebiedsvisie is een uitwerking van de Groene Mal.

De behoefte aan een recreatie uitloopgebied wordt gevoed door de realisatie van de wijk Zuidbroek. Uitgangspunten in die visie zijn onder andere behoud van een vitale landbouw en agrarisch landschap, zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik, aanleg van recreatieve routes, ontwikkeling van minimaal 75 hectare natuur en herinrichting van de Nieuwe Wetering ten behoeve van natuur en waterberging. Accent van de landschapsontwikkeling ligt in het Drostendal, dat Zuidbroek met Teuge groen gaat verbinden. In deze zone komt ook een recreatief punt. In het zuiden van het gebied is ruimte voor de ontwikkeling van nieuw wonen in de vorm van nieuwe landgoederen. In de gebiedsvisie zijn diverse uitvoeringsprojecten geformuleerd, waaronder het realiseren van nieuwe natuur ter hoogte van de afrit Apeldoorn Noord van de A50.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1048-onh1_0006.jpg"

Figuur 6: Programmakaart gebiedsvisie Weteringse Broek

2.6 Beleidsvisie Externe Veiligheid

De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.

Risicosituatie gemeente Apeldoorn

De gemeente Apeldoorn kent voor wat betreft het Bevi 37 risicobronnen. Enkele risicoveroorzakende inrichtingen bevinden zich op de bedrijventerreinen van de gemeente Apeldoorn, maar het merendeel bevindt zich verspreid over het grondgebied van de gemeente en zijn dus niet specifiek te herleiden tot één of meer industriegebieden.

Uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gemeente Apeldoorn

Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.

In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x de oriëntatiewaarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x de oriëntatiewaarde is toegestaan.

De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriëntatiewaarde.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de Gemeente Apeldoorn, nabij de snelweg A50. In de beleidsvisie wordt gesproken van diverse gebiedstypen. Voor de planlocatie is er sprake van een landelijk gebied. In de Beleidsvisie wordt met betrekking tot nieuwe risicobronnen binnen dit gebiedstype vermeld dat de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen mogelijk is, mits deze bronnen een duidelijke binding hebben met de activiteiten die in het gebied plaatsvinden. Aangezien het hier om een verlegging gaat van de al aanwezige buisleiding past dit plan binnen die omschrijving.

3 Ruimtelijke Planopzet

3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Momenteel is het gebied voor wat betreft het gedeelte aan de oostzijde van de A50 agrarisch in gebruik en voor een gedeelte als natuur. Er loopt door het gebied een hoogspanningsleiding en een bestaande (hoge druk)gasleiding. Het gedeelte van het plangebied ten westen van de A50 ligt momenteel braak of wordt gebruikt als wegberm. De rijksweg A50 loopt door het plangebied. In het meest zuidelijke gedeelte van het plangebied is een meet- en regelstation van de Gasunie aanwezig.

De nieuwe gastransportleiding betreft een stalen leiding met een diameter van 20 cm, die start vanaf het gasregelstation. Op een afstand van circa 400 m loopt de leiding parallel met de autosnelweg mee in noordelijke richting. De leiding wordt aangelegd in een tijdelijk te graven leidingsleuf en wordt naderhand aangevuld met 125 cm grond boven de leiding.

Ten zuiden van het viaduct van de afslag Apeldoorn Noord kruist de leiding de autosnelweg naar de westzijde. Met een zogenaamde boorrig (een soort horizontale boortoren) wordt vanaf een zijde een boorgat gemaakt naar de andere zijde op een diepte van ongeveer 8 m beneden het wegdek. Aan de andere zijde ligt dan een voorbereide en geteste leidingsectie, met een lengte van van circa 120 m, gereed om in het boorgat te worden getrokken. Aan de westzijde wordt een ondergrondse vloeistofvanger aangebracht die eventueel vocht uit het aardgas afscheidt.

Na een aantal leidingtesten wordt vervolgens de aansluiting gemaakt op het ondergrondse aardgasstelsel ten noorden van het plangebied. Wanneer de nieuwe leiding in gebruik genomen is, wordt de oude leiding door de toekomstige wijk Zuidbroek inwendig gereinigd en verwijderd.

Omdat het een ondergrondse voorziening betreft, verandert de hier beschreven situatie met de verlegging van de gasleiding, in ruimtelijke zin, niet.

3.2 Groenstructuur & Natuurwaarden

In het plangebied zijn nu geen (opgaande) groenelementen aanwezig. Wel grenst het plangebied in de noordoostelijke hoek aan de houtopstanden rondom de afrit Apeldoorn Noord van de A50. Mede gezien het huidige grondgebruik zijn in het plangebied geen natuurwaarden aanwezig.

Bij het meet- en regelstation zal binnenkort, op basis van een al verleende vrijstelling van het bestemmingsplan, natuur worden aangelegd. Het gaat dan om circa 1 hectare bos, een halve hectare bloemrijk grasland en een poel. Dit betreft de uitvoering van een project uit de gebiedsvisie voor het Weteringse Broek. Hiermee wordt het meet- en regelstation gelijktijdig van een goede landschappelijke inpassing voorzien.

3.3 Kabels En Leidingen

Het plangebied wordt doorkruist door een riooltransportleiding en een hoogspanningsleiding. Bij het bepalen van het tracé en de technische uitwerking van de nieuwe gastransportleiding is met die twee leidingen rekening gehouden.

4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (verder: Bro) is de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om onderzoek te doen naar de bestaande toestand van het plangebied en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling daarvan. Bij dit onderzoek moet tevens de uitvoerbaarheid van het plan worden betrokken. Het beoordelen van de milieuaspecten vormt een belangrijk onderdeel van dit onderzoek. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.1.2 Bodem

Algemeen

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 9 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoeksresultaten

De volgende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek voormalige Holhorstweg ong./A50, TAUW, kenmerk 4307347, d.d. 30-10-2003.
  • Verkennend bodemonderzoek voormalige Holhorstweg ong./A50, Syncera de Straat, kenmerk B04K0245, d.d.29-04-2004.
  • Verkennend bodemonderzoek perceel naast de rijksweg A50, Consulmij, kenmerk ZB.96.137/V01, d.d. 01-10-1996.
  • Verkennend bodemonderzoek nieuwe Wetering ong., De Straat milieu-adviseurs, kenmerk B00B0466, d.d.01-03-2001.
  • Verkennend bodemonderzoek Oost-Veluwe weg, Oranjewoud bv, kenmerk 169617, d.d.10-01-2007.

Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt, dat de bovengrond licht verontreinigd is met minerale olie, EOX en PAK. De ondergrond ter hoogte van de Oost-Veluweweg is licht verontreinigd met minerale olie en PAK. De ondergrond van de overige locaties is niet verontreinigd voor de onderzochte stoffen.

Het grondwater is sterk verontreinigd met arseen en is licht verontreinigd met chroom, koper, nikkel, minerale olie en zink. De sterk verontreiniging met arseen in het grondwater is van natuurlijke oorsprong.

De kwaliteit van de bodem voor het verleggen van de gasleiding is met deze bodemonderzoeken voldoende vastgesteld.

Een verkennend bodemonderzoek voor het verleggen van de gasleiding is niet noodzakelijk, omdat het geen locatie is waar mensen langer dan twee uur structureel verblijven, ook niet in het regel- en meetstation.

4.1.3 Milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoeksresultaten

In de omgeving van de nieuwe gasleiding zijn voor wat betreft milieuzoneringen geen belemmeringen geconstateerd.

4.1.4 Geluidhinder

De Wet geluidhinder is niet van toepassing op een gastransportleiding. De gastransportleiding zelf is geen geluidsbron.

4.1.5 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer is, voor wat betreft luchtkwaliteit, niet van toepassing op een gastransportleiding.

4.1.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, buisleidingen, transportactiviteiten en luchtverkeer zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand aan te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het Bevi het plaatsgebonden risico vast en geeft het een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Onderzoeksresultaten

In de directe omgeving van het plangebied zijn voor zover bekend geen bedrijven gelegen waarop het BEVI van toepassing is.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Op circa 20 meter van de planlocatie is de rijksweg A50 gelegen. De geplande gasleiding is gelegen binnen het invloedsgebied van de A50. De nieuwe buisleiding is echter geen (beperkt) kwetsbaar object, waardoor dit geen belemmering is.

Elektromagnetische straling

Het plangebied wordt doorkruist door een hoogspanningslijn aanwezig. De berekende specifieke zone bedraagt 71 meter aan weerszijden van de lijn. Aangezien het hier niet om een gevoelig object gaat, is dit geen belemmering.

In de directe omgeving van de planlocatie zijn voor zover bekend geen zendmasten aanwezig.

Buisleidingen

Er komt een nieuwe AMvB Buisleidingen. In deze nieuwe regelgeving zullen de afstanden gaan plaatsmaken voor het berekenen van de plaatsgebonden en groepsrisico's. Bij nieuwe buisleidingen dient de PR 10-6 contour op de leiding te liggen. Dit is derhalve dan ook een voorwaarde voor de gewenste verlegging van de buisleiding op de planlocatie. In het kader van de Beleidsvisie Externe Veiligheid moet ook het groepsrisico worden berekend en verantwoord.

Onderzoeksresultaten

Het projectbureau Externe Veiligheid van de Regio Stedendriehoek is gevraagd om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in kaart te brengen. Dat advies is bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting. Uit dit advies blijkt het volgende.

De aardgasleiding N-556-73 en de geplande verlenging hebben een diameter van circa 8” en een druk van 40 bar. De aardgasleiding A-651 heeft een diameter van circa 12” en een druk van circa 67 bar.

Op grond van de Circulaire “Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” (1984) gelden voor beide aardgastransportleidingen de volgende afstanden:

Tabel 1: afstanden hogedruk aardgastransportleidingen op basis van circulaire 1984

Leiding Diameter Druk (bar) Toetsingsafstand (m) Bebouwingsafstand
Incindentele bebouwing, objecten cat. II Woonwijken,
objecten cat !
N-556-73 8 inch 40 20 4 7
A-651 12 inch 67 40 5 17

Voor buisleidingen wordt een nieuwe AMvB ontwikkeld. In de nieuwe regelgeving (AMvB Buisleidingen) gaan de afstanden verdwijnen en dienen risico's overeenkomstig de systematiek van het Bevi te worden berekend (plaatsgebonden risico en groepsrisico). Aanleg van nieuwe leidingen wordt zodanig dat PR 10-6 contour zo veel mogelijk 'op de leiding' ligt (binnen belemmerde strook). Plaatsgebonden risico (PR) 10-6 wordt als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen aangehouden. Voor buisleidingen geldt dat binnen de inventarisatieafstand het groepsrisico moet worden onderzocht.

Tabel 2: Inventarisatieafstanden en belemmerde strook hogedruk aardgastransportleidingen

Leiding Diameter Druk (bar) Inventarisatieafstand (m) Belemmerende strook (m)
N-556-73 8 inch 40 95 4
A-651 12 inch 67 170 5

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen van de Gasunie blijkt dat er geen PR 10-6 contour aanwezig is met betrekking tot alle drie leidinggedeelten (A-651, N-556-73 bestaand en N-556-73 verlenging). De PR 10-6 contouren vanwege de aardgastransportleidingen liggen op de leiding.

Groepsrisico

Uit de berekeningen van de Gasunie blijkt dat er na realisatie van de nieuwbouwplannen in het scenario zonder hotel en met hotel in deelplan de Noordkaap (van Zuidbroek) voor N-556-73 (bestaand deel) een groepsrisico aanwezig is met een overschrijdingsfactor van 0,01 x de oriëntatiewaarde. Voor de overige leidingdelen kan geen groepsrisico berekend worden. Voor de nieuwe koppeling (de verlenging) tussen de buisleidingen is geen groepsrisico te berekenen.

Voor de bestaande situatie aangaande de personendichtheden in dit gebied kan ervan uit worden gegaan dat geen groepsrisico kan worden berekend en vastgesteld voor deze leidingen, omdat dit nu een dunbevolkt gebied is.

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de verlegging en verlenging van de aardgastransportleiding neemt het groepsrisico niet toe. Dit is wel het geval vanwege de nieuwe ontwikkelingen Zuidbroek/Noordkaap nabij de bestaande leiding N-556-73.

Een toename van het groepsrisico moet in principe worden verantwoord. Echter, de verantwoording van het groepsrisico ten gevolge van aardgastransportrisico is momenteel nog niet wettelijk vastgelegd. Wel is in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Apeldoorn (juli 2008) en de concept uitvoeringsnotitie verantwoording groepsrisico beleidsvisie Apeldoorn (juli 2009) een aantal kaders aangegeven ten aanzien van het verantwoorden van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven indien:

  1. a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  2. b. 1°. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan tien procent toeneemt en
    2°. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen niet wordt overschreden.

In onderhavige situatie voldoet de toename van het groepsrisico aan hetgeen onder a en b staat vermeld. Het groepsrisico na realisatie van de plannen is met een factor van 0,01 niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Het bevoegd gezag dient, anticiperend op toekomstige wetgeving, de voorgenomen wijziging van de buisleiding ter advisering aan te bieden aan de commandant van de regionale brandweer Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG). Per brief van 15 september 2009 heeft de VNOG ter zake geadviseerd.

Conclusie

Uit het onderzoek naar het aspect Externe Veiligheid voor de verlegging van de gasleiding nabij de A50 komt naar voren dat de PR 10-6 contour op de nieuwe leiding ligt en dat het groepsrisico een maximale overschrijdingsfactor van 0,01 x de oriëntatiewaarde heeft. Hierdoor is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vanwege de verlenging/verlegging van de ondergrondse aardgasleiding veroorzaken geen beperkingen voor de gewenste ontwikkelingen.

4.2 Waterhuishouding

De effecten van de aanleg van de gasleiding op het oppervlaktewater en grondwater in de directe omgeving zijn minimaal. In de definitieve situatie zijn geen extra verhardingen aangebracht en wordt er geen afvalwater geproduceerd.

De inpassing van het meet- en regelstation door 1 hectare bos en een halve hectare bloemrijk grasland met een poel versterkt de natte natuurwaarden in die omgeving.

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn "Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen" van het Waterschap Veluwe.

4.3 Rijkswaterstaat

Voor aan aanbrengen van de gastransportleiding onder de rijksweg A50 is een vergunning benodigd op basis van de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken (Wbr). Die wet heeft het goed functioneren van de waterstaatswerken tot doel. De Gasunie zal die vergunning aanvragen. Geen aanleidingen worden gezien om te veronderstellen dat de Gasunie de benodigde Wbr-vergunning niet zal krijgen.

4.4 Natuurwaarden

Het plangebied is nu in gebruik als (agrarisch) grasland. Hier is geen beschermde flora en fauna aanwezig. Het plangebied maakt gaan onderdeel uit van een gebied dat beschermd is op grond van de Natuurbeschermingswet en de realisatie van dat plan heeft ook geen invloed op een dergelijk gebied.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Cultuurhistorische waarden

In het plangebied zijn geen objecten of lijnen aanwezig die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen.

4.5.2 Archeologische waarden

Het plangebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden is dan ook niet nodig.

4.6 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

De kosten voor de verlegging worden gedekt door de Gasunie en de gemeente. De gemeentelijke kosten zijn opgenomen in de exploitatie van Zuidbroek. Die is laatst goedgekeurd bij de jaarrekening 2008. Dit plan is derhalve financieel-economisch uitvoerbaar. Daarop gelet en aangezien de nieuwe leiding geen bouwplan is, in de zin van artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

5 Juridische Planopzet

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 5.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 5.3 tenslotte wordt de plankaart beschreven.

5.1 Inleiding

De grond voor de leiding en stroken van vier meter breed aan weerszijden, krijgen een dubbelbestemming voor een gastransportleiding. Zo wordt in de gasleiding voorzien en wordt deze beschermd tegen bouwwerken en andere ingrepen die het functioneren of de veiligheid van de leiding kunnen schaden. Voor het overige is de geldende situatie aangehouden.

Het meet- en regelstation en de natuur daaromheen, waarvoor vrijstellingen van het geldende bestemmingsplan zijn verleend, zijn geheel opgenomen in dit plan, om zo te komen tot een eenduidige, planologische regeling voor beide percelen.

Voor de regels is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

5.2 De Regels

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels geeft de inleidende regels. Het betreft de begripsregels, waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd en de wijze van meten en berekenen is gegeven.

5.2.2 regels omtrent gebruik en bebouwing van de grond

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin worden per bestemming regels gegeven voor gebruik en bebouwing van de grond. Deze bestemmingsregelingen worden hierna besproken.

Agrarisch

De agrarische gronden ten oosten van de A50 blijven deels een agrarische grondgebruik kennen. Met de bestemming 'Agrarisch' wordt de geldende bestemming voor deze gronden aangehouden. Behoudens terrein- en erfafscheidingingen, is binnen deze bestemming geen geen bebouwing toegestaan.

Bedrijf

Middels de bestemming 'Bedrijf', dat in zijn geheel nader is aangeduid met 'nutsvoorzieningen', wordt het meet- en regelstation in het plangebied van een passende bestemming voorzien. Een beperkt gedeelte van deze bestemming mag worden gebruikt voor gebouwen.

Groen

Het leidingtracé begint in een klein gedeelte van de toekomstige groenstrook tussen de wijk Zuidbroek en de Oost-Veluweweg. Conform het geldende bestemmingsplan, krijgt dit gedeelte de bestemming 'Groen'.

Natuur

Middels de bestemming 'Natuur' wordt de nieuwe natuur rondom het meet- en regelstation vastgelegd. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. In afwijking van de Apeldoornse standaard, zijn werkzaamheden voor de realisatie van de nieuwe gastransportleiding uitgezonderd van de aanlegvergunningenplicht binnen deze bestemming.

Verkeer - Weg

Met de bestemming 'Verkeer - Weg' wordt de rijksweg A50 van een passende bestemming voorzien.

Water

Langs de genoemde groenstrook is in het plan voor Zuidbroek voorzien in een waterpartij. De leiding komt deels langs de rand daarvan te liggen. Conform het geldende bestemmingsplan, krijgt dit gedeelte de bestemming 'Water'.

Leiding - Gas

Met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt in de aanleg van de nieuwe leiding voorzien. Met die bestemming wordt bepaald dat stroken van 4 meter aan weerszijden van de leiding in principe vrij moeten blijven van bebouwing. Om onnodige regelgeving te voorkomen, is, in afwijking van wat de Apeldoornse standaard voorschrijft, is het aanleggen van de gastransportleiding uitgezonderd van de aanlegvergunningenplicht.

De bestaande leiding die het plangebied doorkruist is van dezelfde bestemming voorzien. Omdat dat een hoge drukgasleiding is, geldt daar een bebouwingsvrije zone van 5 meter.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

De bovengrondse hoogspanningsleiding in het plangebied is met de bestemming 'Leiding -Hoogspanningsverbinding' als zodanig bestemd en van de bijbehorende veiligheidszones voorzien.

5.2.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 12 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 12.2 van dit artikel staat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij ontheffing en wijziging in acht genomen moeten worden. Artikel 16 tenslotte geeft een regeling voor verwijzingen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten zeer bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

5.3 De Plankaart

Het plangebied is getekend op één gekleurde plankaart, schaal 1:1000. De plankaart is IMRO-gecodeerd getekend, conform IMRO2008. De kaart is zo getekend dat de bestemmingen Agrarisch, Bedrijf, Groen, Natuur, Verkeer - Weg en Water geheel of deels een dubbelbestemming krijgen voor Leiding - Gas. Daarnaast is in de bestemmingen Agrarisch en Natuur een dubbelbestemming opgenomen in de vorm van Leiding - Hoogspanningsverbinding.

6 Inspraak En Overleg

6.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

De ontwikkeling waarin dit plan voorziet is dusdanig beperkt van omvang dat het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet toegezonden aan diverse instanties. In intensief overleg tussen de gemeente, de Gasunie en Rijkswaterstaat is het plan tot de verlegging van de gasleiding tot stand gekomen. In paragraaf 4.2 is uiteengezet waarom vooroverleg met het waterschap Veluwe niet nodig is.

6.3 Totstandkoming Plan

Het ontwerp van dit plan is op 5 november 2009, gedurende zes weken, voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens die termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Bodemonderzoek 1996

Bijlage 2 Bodemonderzoek 2001

Bijlage 3 Bodemonderzoek 2003

Bijlage 4 Bodemonderzoek 2004

Bijlage 5 Bodemonderzoek 2007

Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid